KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Dorpsgebied
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Maatschappelijk -Begraafplaats
Artikel 7 Sport
Artikel 8 Leiding - Voorkeurstracé
Artikel 9 Leiding -Gas
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3
Artikel 12 Waarde - Archeologie 4
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Bestemmingsplan Met Verbrede Reikwijdte
1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan Met Verbrede Reikwijdte
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
3.2 Archeologie En Monumenten
3.3 Molenbiotoop
3.4 Milieuaspecten
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Algemene Opzet Van Dit Plan Met Verbrede Reikwijdte
4.2 Bestemmingen
4.3 Vergunningsvrij Bouwen (Met Een Melding)
4.4 Vergunningstelsel Voor Herbouw En Nieuwbouw
4.5 Binnenplans Afwijken (Oude Recht)
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Algemeen
5.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Participatie
6.2 Inspraak
6.3 Overleg
Bijlage 1 Toetsingskader Kleinschalige Windturbines
Bijlage 2 Beleidskaart Kleinschalige Windturbines
Bijlage 3 Lijst Vrije Beroepen
Bijlage 4 Beleidsnotitie (Ho)reca En Ondersteunende (Ho)reca
Bijlage 5 Lijst Karakteristieke Objecten
Bijlage 6 Beleidsnotitie Paardenbakken
Bijlage 7 Beleidsnota Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 8 Lijst Aan-huis-verbonden Bedrijven
Bijlage 9 Beleidsnotitie Paardenhouderijen
Bijlage 10 Staat Van Bedrijven Gemengd
Bijlage 11 Beleidsnotitie Theetuinen & Verbreding Agrarische Bedrijven
Bijlage 12 Beleidsnotitie Recreatieve Verblijfsaccommodaties
Bijlage 1 Rol Van De Dorpsbouwmeester
Bijlage 2 Afwegingskader Karakteristieke Panden
Bijlage 3 Berekeningen Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Berekening Waterberging
Bijlage 5 Mitigatieplan Overschild
Bijlage 6 Stikstof Berekening
Bijlage 7 Nota Van Inspraak En Overleg

Bestemmingsplan verbrede reikwijdte Overschild

Bestemmingsplan - gemeente Midden-Groningen

Vastgesteld op 28-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder

1.1 plan:

het bestemmingsplan verbrede reikwijdte Overschild;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01 met de bijbehorende regels bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf:

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken door een bewoner van het perceel;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererf:

gedeelte van het erf dat achter de achtergevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen;

1.7 additionele voorzieningen:

gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie, hieronder onder meer begrepen ontsluitingsstructuren;

1.8 afhankelijke woonruimte

een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het woongebouw c.q. hoofdgebouw en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of het telen van gewassen, uitgezonderd bijzondere paardenhouderijen, maneges, kwekerijen, boomkwekerijen, houtteelt en bosbouw;

1.10 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een niet-industrieel bedrijf uitsluitend of overwegend gericht op het verrichten van werkzaamheden voor de levering, opslag of verwerking van goederen en/of de levering van diensten, uitsluitend of overwegend ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven ter onderhoud en reparatie van landbouwmachines en landbouwwerktuigen en fouragehandels;

1.11 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf uitsluitend of overwegend gericht op het, door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.12 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.13 archeologisch onderzoek:

een rapport als bedoeld in het tweede lid van artikel 39, het eerste lid van artikel 40, dan wel het eerste lid van artikel 41 van de Monumentenwet 1988 (Stb. 2007, 293), voldoend aan de regels gesteld krachtens artikel 43 van die wet;

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de culturele overblijfselen uit oude tijden;

1.15 basisbestemming:

een bestemming die samenvalt met één of meer op dezelfde gronden liggende dubbelbestemmingen;

1.16 bassin

een mest-of waterbak voor de opslag van mest of water.

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.18 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief verblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben in een woning, geen meervoudige woning zijnde;

1.19 bedrijf:

elke vorm van activiteit of organisatie waarbij of waarin personen voor zichzelf, voor derden of in dienst van derden, structureel en/of met een zekere regelmaat inkomensvormende activiteiten verrichten of activiteiten die in de regel inkomensvormend zijn, ongeacht of dit gebeurt binnen een private, publieke, commerciële, maatschappelijke of anders gerichte organisatie, ongeacht of de activiteiten al dan niet in loondienst worden verricht en ongeacht of daarmee een volledig inkomen wordt verworven. Als één bedrijf kunnen worden aangemerkt meerdere op één locatie gehuisveste bedrijven die functioneel en organisatorisch zeer nauw verbonden zijn en die zich ruimtelijk gezien als één geheel manifesteren;

1.20 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat hoofdzakelijk dient voor de uitoefening van een bedrijf, met inbegrip van een eventuele in dat gebouw ingebouwde bedrijfswoning;

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.22 beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven:

beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 7 april 2009 als weergegeven in Bijlage 7;

1.23 beleidsregels (ho)reca en ondersteunende (ho)reca:

beleidsregels (ho)reca en ondersteunende (ho)reca vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 7 april 2009 als weergegeven in Bijlage 4;

1.24 beleidsregels kamperen:

beleidsregels kamperen Gemeente Midden-Groningen vastgesteld door burgemeester en wethouders van Midden-Groningen;

1.25 beleidsregels kleinschalige windturbines:

beleidsregels 'beleid kleinschalige windturbines' vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 8 december 2015 als weergegeven in Bijlage 1;

1.26 beleidsregels paardenbakken:

beleidsregels paardenbakken vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 7 april 2009 als weergegeven in Bijlage 6;

1.27 beleidsregels paardenhouderijen:

beleidsregels paardenhouderijen vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 7 april 2009 als weergegeven in Bijlage 9;

1.28 beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties:

beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 7 april 2009 als weergegeven in Bijlage 12;

1.29 beleidsregels theetuinen en verbreding agrarische bedrijven:

gemeentelijk beleid gericht op kleinschalige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 7 april 2009 als weergegeven in Bijlage 11;

1.30 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.31 bestaand bouwwerk:

  • legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • niet legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en die bestonden en zoals zij bestonden op 20 april 2000, of zoals zij bestonden in september 2012 en hierop niet zijn aangeschreven;
  • bouwwerken die kunnen worden gebouwd krachtens een melding en/of omgevingsvergunning voor het bouwen waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.32 bestaand gebruik:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebruik dat is toegestaan op basis van een verleende omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;

1.33 bestaande afwijking

de mate waarin een bestaand bouwwerk of bestaand gebruik afwijkt van het plan;

1.34 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.35 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.36 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.37 bijbehorende gronden:

niet bebouwde delen van een bouwperceel (zoals tuinen en erven);

1.38 bijbehorende voorzieningen:

gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies die onderdeel vormen van en ondergeschikte zijn aan een bestemming of functie. Hieronder vallen onder meer ontsluitingsstructuren;

1.39 bijhorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.40 bijzondere bouwlaag:

kelder, souterrain, dakterras, zolder of dakopbouw;

1.41 bijzondere paardenhouderij:

een bedrijfsactiviteit in hoofdzaak gericht op het africhten, het opleiden, het trainen alsmede het opvangen, stallen en berijden van paarden en/of pony's al dan niet in combinatie met het fokken van paarden en/of pony's. Onder bijzondere paardenhouderij wordt geen manege verstaan;

1.42 biomassavergisting:

het opwekken van energie op een tuinbouwbedrijf of agrarisch bedrijf (biogaswinning). In geval van het agrarisch bedrijf vindt de activiteit plaats waarbij hetzij voor minimaal 50% gebruik wordt gemaakt van mest of co-substraten afkomstig van dit bedrijf, hetzij het product waaronder restproduct voor minimaal 50% wordt gebruikt op dit bedrijf. In het geval van het tuinbouwbedrijf geldt dat de producten waaronder de restproducten van de installatie in de glastuinbouw wordt toegepast;

1.43 boerderijwinkel:

een bedrijfsactiviteit die bestaat uit aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte detailhandel in land- en tuinbouwproducten;

1.44 boomkwekerij:

een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen, zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;

1.45 bos:

een min of meer natuurlijke levensgemeenschap van planten en/of dieren, waarin boomvormende soorten aspect-bepalend zijn, met een oppervlakte van groter dan 10 are;

1.46 bosbouw:

het ontwikkelen c.q. permanent in stand houden van een min of meer natuurlijke levensgemeenschap van planten en/of dieren, waarin boomvormende soorten aspect-bepalend zijn, met een oppervlakte van groter dan 10 are;

1.47 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een woonwagenstandplaats;

1.48 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.49 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een bijzondere bouwlaag;

1.50 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.51 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.52 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.53 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.54 camper:

een motorvoertuig, ingericht voor het vervoeren van personen en kamperen c.q. buitenshuis verblijven met de mogelijkheid tot overnachten;

1.55 camperplaats:

een kampeerterrein dat uitsluitend wordt gebruikt door campers;

1.56 caravan:

een mobiel kampeermiddel op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en vormgeving bestemd is om zelfstandig op de openbare weg als een aanhanger van een motorvoertuig te worden voortbewogen;

1.57 chalet

  1. a. een gebouw van ten hoogste 50 m², bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen, niet zijnde een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf. Doordat hij door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond is hij als bouwwerk aan te merken;
  2. b. een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 40 m2, maar ten hoogste 50 m2;

1.58 civieltechnisch werk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.59 cultuurgrond:

grasland en akkerbouwgronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering dan wel hobbymatig, met uitzondering van kwekerijen, boomkwekerijen, houtteelt en bosbouw;

1.60 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.61 dagrecreatie:

recreatief verblijf buiten het hoofdverblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;

1.62 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.63 daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

1.64 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw van beperkte omvang op het platte deel van het dak van de hoofdbebouwing, niet zijnde een bouwlaag;

1.65 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik of verbruik van die goederen ter plaatse;

1.66 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.67 drijvende woning:

een op het water drijvende constructie met daarin een woning, door middel van een vaste constructie verbonden aan de grond zodanig dat sprake is van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk;

1.68 dorpsbouwmeester

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundig adviseur op het terrein van stedenbouw en architectuur met een speciale rol ten aanzien van de organisatie van participatie en de advisering bij/in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het bouwen en afwijken van dit bestemmingsplan;

1.69 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.70 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.71 erfbeplanting:

afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;

1.72 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.73 essentiële woonvoorzieningen:

de voorzieningen die ten minste nodig zijn om een woning zelfstandig te kunnen bewonen: een privé woon- en/of slaapvertrek, een keuken of kookhoek, een toilet en een bad-en/of douchegelegenheid;

1.74 evenement:

voor publiek toegankelijke verrichting op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak, alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten;

1.75 extensieve dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve dagrecreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;

1.76 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.77 geluidsgevoelig gebouw:

gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.78 geluidsgevoelig object:

geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.79 geluidsgevoelige ruimte:

geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.80 geluidsreducerende maatregelen:

fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers-en de geluidsbelasting afneemt;

1.81 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.82 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.83 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.84 goot, druiplijn, boeiboord:

de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;

1.85 groepsaccommodatie:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor recreatief verblijf door groepen van personen waarin gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van keuken en verblijfsruimten. Vormen van recreatief verblijf die gelijk kunnen worden gesteld aan een groepsaccommodatie zijn: (jeugd)herbergen, kamphuizen en kampeerboerderijen;

1.86 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, hieronder mede begrepen een melkrundveehouderij;

1.87 heersende geluidsbelasting:

de geluidsbelasting op een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder in het jaar voordat de reconstructie van de weg plaatsvindt;

1.88 hindergevoelig gebouw:

geluidsgevoelig gebouw en/of geurgevoelig object

1.89 hindergevoelig object

hindergevoelige functie en/of hindergevoelig gebouw;

1.90 hindergevoelige functie:

geluidgevoelige functie en/of geurgevoelige functie;

1.91 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.92 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.93 hoofdverblijf:

de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;

1.94 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalruimte wordt verhuurd en ter plaatse beschikbaar wordt gesteld, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.95 houtteelt:

het bedrijfsmatig voortbrengen van hout en bosproducten op gronden die hiervoor tijdelijk (maximaal 40 jaar) worden gebruikt, voor zover de Boswet niet van toepassing is;

1.96 huishouden:

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.97 intensieve veehouderij:

niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (met uitzondering van vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.98 kampeermiddel:

onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;

1.99 kampeerstandplaats:

een plaats op een kampeerterrein bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel;

1.100 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen;

1.101 kap:

constructie ter afdekking van een gebouw of overkapping waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met ten minste één hellend vlak van tenminste 15°;

1.102 karakteristieke gebouwen:

gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid;

1.103 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.104 kelder:

bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen;

1.105 kleinschalige windturbine

een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, met een ashoogte van maximaal 15 meter;

1.106 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestemd ter voortbrenging van de beeldende kunsten;

1.107 kwekerij:

een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van een of meer soorten gewassen door middel van vollegrondsteelt, containerteelt en/of anderszins, waarbij per geteelde gewassoort een beperkte oppervlakte geteeld wordt en waarbij gewasbewerkingen en oogstwerkzaamheden slechts in beperkte mate gemechaniseerd worden uitgevoerd;

1.108 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.109 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.110 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben;

1.111 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie -met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren -en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca;

1.112 maatwerkmethode

methode van overleg via keukentafelgesprekken met de initiatiefnemer, de gemeente en een deskundige met als doel overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebied;

1.113 manege:

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of eigen paarden, het bieden van huisvesting aan die paarden, het organiseren van hippische evenementen en exploitatie van bijbehorende voorzieningen waaronder begrepen een kantine. Onder een manege wordt tevens verstaan een sportstal.

1.114 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.115 meervoudige woning:

een woning bestemd dan wel geschikt voor bewoning door meer dan één huishouden, vanwege het in meervoud aanwezig zijn van alle essentiële woonvoorzieningen, waarbij de essentiële woonvoorzieningen voor een huishouden niet behoeven te worden gedeeld met een ander huishouden, zich niet in één ruimte bevinden met essentiële woonvoorzieningen van een ander huishouden en vanuit de woning bereikbaar zijn zonder privé-vertrekken van een ander huishouden te moeten doorkruisen;

1.116 meerzijdige kap:

een kap bestaande uit meer dan één hellend dakvlak;

1.117 mini-camping:

een kampeerterrein waarop tijdens de periode tussen 15 maart en 31 oktober ten hoogste 15 kampeerstandplaatsen voor mobiele kampeermiddelen aanwezig zijn;

1.118 mobiel kampeermiddel

tent, tentwagen, camper of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;

1.119 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.120 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.121 normale onderhouds-of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.122 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.123 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de doeleindenomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;

1.124 ondersteunende horeca:

het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse van een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf of commerciële instelling, geen horecagelegenheid zijnde;

1.125 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;

1.126 paardenbak:

een niet-overdekte door middel van een afscheiding gemarkeerde piste die is voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.127 pensionstal:

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden of het berijden ervan. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden. Onder pensionstal wordt geen manege verstaan;

1.128 permanente bewoning:

het gebruik van een gebouw, kampeermiddel, voer-of vaartuig als hoofdverblijf;

1.129 plaatsgebonden kampeermiddel:

een bouwwerk dat langer dan 8 maanden op een kampeerterrein is geplaatst of niet langer te verplaatsen is dat geheel of ten dele wordt gebruikt of kan worden gebruikt voor recreatief verblijf; waaronder in ieder geval worden gerekend: een chalet, stacaravan, tenthuisje en trekkershut;

1.130 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.131 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.132 prostitutiebedrijf

zie seksinrichting

1.133 reclameobject:

bouwwerk of werk opgericht en/of in stand gehouden met het doel te functioneren als of als drager van reclame-uiting(en);

1.134 reclame-uiting:

een op enige wijze met een bouwwerk verbonden zijnde, openbare aanprijzing om de afzet of het gebruik van goederen of diensten te bevorderen. Onder aanprijzing wordt mede begrepen de naam van de verkoper, dienstverlener et cetera;

1.135 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve medegebruik is toegestaan;

1.136 recreatief verblijf:

het kortdurend verblijf van één of meerdere personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning;

1.137 recreatiewoning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft;

1.138 risicovolle inrichting

een inrichting, waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.139 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht, dan wel een erotisch getinte vermaaksfunctie aanwezig is. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.140 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opslag van goederen, waaronder mest;

1.141 slopen:

het afbreken of verwijderen van bouwwerken of onderdelen van bouwwerken;

1.142 sportvoorzieningen:

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.143 stacaravan:

een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en op het terrein op het eigen onderstel verplaatst kan worden en als één geheel over de openbare weg vervoerd mag worden van ten hoogste 40 m². Een stacaravan onderscheidt zich van een mobiel kampeermiddel doordat het gedurende een periode van meer dan een 8 maanden tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan. Doordat hij door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond is hij als bouwwerk aan temerken.

1.144 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats uitoefenen van detailhandel, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.145 teeltondersteunende kas

een verplaatsbaar bouwwerk van lichte constructie in, op of boven de grond dat door agrarische bedrijven en kwekerijen met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating of
  • het voorkomen van schade door vorst;

1.146 tenthuisje:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, zoals tentdoek, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf. Doordat hij door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond is hij als bouwwerk aan te merken;

1.147 theetuin:

een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide klein en koude etenswaren. Een theeschenkerij (inpandig) wordt gelijk geschaard aan een theetuin.

1.148 terugkerend evenement:

een met een zekere regelmaat of in een bepaald patroon terugkerend evenement;

1.149 trekkershut:

een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf en geen grotere oppervlakte heeft dan 30 m². Doordat hij door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond is hij als bouwwerk aan te merken;

1.150 tunnelkas:

een verplaatsbaar gebouw van lichte constructie dat overwegend bestaat uit lichtdoorlatend materiaal en wordt gebruikt voor het kweken van gewassen;

1.151 voorerf;

gedeelte van het erf voor de voorgevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

1.152 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.153 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.154 vrij beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.155 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.156 werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.157 wonen:

wonen in een woning;

1.158 woning:

een complex van ruimten, blijkens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (niet-meervoudige woning);

1.159 woongebouw

een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin ten minste één woning is gelegen;

1.160 woonwagen:

een voor permanente bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.161 woonwagenstandplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.162 zijgevel:

de naar de zijdelingse perceelsgrens gekeerde gevel van een gebouw;

1.163 zoneplichtige weg:

een weg die een zone heeft conform artikel 74 van de Wet geluidhinder;

1.164 zorgboerderij:

het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan personen, door middel van een aan het agrarisch gebruik verbonden werkgemeenschap van sociaal therapeutische aard en in de vorm van dagopvang.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de perceelsgrens:

wordt gemeten over de afstand vanaf enig punt van het gebouw tot de perceelsgrens waar die het kortst is;

2.2 de afstand tussen gebouwen:

wordt gemeten de afstand vanaf enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw waar die het kortst is;

2.3 de breedte van een gebouw:

wordt gemeten tussen de buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw, op dat punt waar de zijgevels het verst van elkaar staan;

2.4 de bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

2.5 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de dakhelling:

wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de horizontale diepte van een gebouw:

wordt gemeten over de kortste afstand van en tot de buitenkant van de naar de weg gekeerde gevel tot aan de buitenkant van de tegenoverliggende gevel die het verst van de weg is gelegen;

2.8 de goothoogte van een bouwwerk:

wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.9 de hoogte van een windturbine:

wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.10 de horecavloeroppervlakte:

wordt gemeten als de bedrijfsvloeroppervlakte voor zover het ruimten betreffen, die worden gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.;

2.11 de inhoud van een bouwwerk:

wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een denkbeeldige rechthoek:

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd tellen mee in de oppervlakteregeling voor bebouwing;

2.13 de overbouwde oppervlakte:

wordt gemeten door de som te nemen van de neergeslagen oppervlakten van de gedeelten van een bouwwerk, dat zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevindt en daar niet mee gelijk ligt. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder oversteken dan 0,5 meter;

2.14 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting van een geluidsgevoelig object wordt bepaald op de naar de geluidsbron gekeerde gevel(s) van een geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of grens of grenzen van het terrein, voor zover (dat deel van) het terrein ingevolge het bestemmingsplan ook als geluidsgevoelig object gebruikt mag worden;

2.15 geluidsbelasting vanwege wegverkeer:

de geluidsbelasting in Lden (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

2.16 het bebouwingspercentage:

het op de verbeelding en/of in de planregels aangegeven percentage gemeten over dat deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.17 het peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg waar deze grenst aan de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijven, met uitzondering van intensieve veehouderijen, met bijbehorende bedrijfsgebouwen, andere bouwwerken en andere werken;
  2. b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
  3. c. cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken;
  4. d. landschappelijke inpassing, onder andere in de vorm van hoogopgaand groen ter afscherming van bedrijfsgebouwen;
  5. e. een kleinschalige windturbine, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalige windturbine';

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. bed & breakfast, mits voldaan wordt aan hetgeen is gesteld in de Beleidsnotitie recreatieveverblijfsaccommodaties;
  2. g. groenvoorzieningen;
  3. h. wegen en paden;
  4. i. nutsvoorzieningen;
  5. j. speelvoorzieningen;
  6. k. water;
  7. l. extensieve dagrecreatie.

met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Dorpsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dorpsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep als opgenomen in de Lijst vrije beroepen dan wel een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in de Lijstaan-huis-verbonden bedrijven;
  2. b. bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende Staat van bedrijven gemengd onder de milieucategorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' of 'garage';
  3. c. garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  4. d. museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum';
  5. e. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  6. f. religieuze doeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'religie';
  7. g. cultuurgrond, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - cultuurgrond' niet worden aangemerkt als erf;
  8. h. opslag ten behoeve van woningonderhoud, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  9. i. wegen en paden;
  10. j. parkeervoorzieningen;
  11. k. groenvoorzieningen,
  12. l. speelvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend groenvoorzieningen;
  13. m. nutsvoorzieningen;
  14. n. water;

met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen;

en tevens voor:

  • een bestaand aan-huis-verbonden bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis'.

In de bestemming zijn geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen begrepen.

4.2 Bouwregels

Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:

4.3 Geen verbod zonder omgevingsvergunning voor het bouwen binnen de bouwregels (meldingsplicht)

4.4 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan binnen de termijn genoemd in 4.3 maatwerkvoorschriften geven ten aanzien van het uiterlijk, de situering en afmetingen van bouwwerken op grond van het schriftelijke afgegeven advies van de dorpsbouwmeester.

4.5 Omgevingsvergunning rijksmonument

Het is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  1. a. een beschermd monument te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht;
  2. b. werken en werkzaamheden uit te voeren die een beschermd monument in enig opzicht wijzigen, verstoren, herstellen of waardoor een beschermd monument wordt verplaatst, of waardoor het beschermd monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht;
  3. c. een beschermd monument te slopen.

4.6 Omgevingsvergunning voor afwijken

4.7 Specifieke gebruiksregels

4.8 Afwijken van de gebruiksregels

4.9 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

4.10 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de aanduidingen 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - karakteristieke boerderij' en de Bijlage 5 Lijst karakteristieke objecten, wijzigen als voldoende duidelijk is dat een bouwwerk of delen van een bouwwerk niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd.
  1. b. Als burgemeester en wethouders voornemens zijn om de bestemming als bedoeld onder a te wijzigen, wordt de erfgoedcommissie om een schriftelijk advies gevraagd.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. verhardingen;
  2. c. water;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. nutsvoorzieningen;
  6. g. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. erven;
  2. i. additionele voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de in 5.1 genoemde doeleinden worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Omgevingsvergunning rijksmonument

Het is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  1. a. een beschermd monumentte gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht;
  2. b. werken en werkzaamheden uit te voeren die een beschermd monument in enig opzicht wijzigen, verstoren, herstellen of waardoor een beschermd monument wordt verplaatst, of waardoor het beschermd monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht;
  3. c. een beschermd monument te slopen.

5.6 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  1. a. Het is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
    1. 1. een beschermd monument te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht;
    2. 2. werken en werkzaamheden uit te voeren die een beschermd monument in enig opzicht wijzigen, verstoren, herstellen of waardoor een beschermd monument wordt verplaatst, of waardoor het beschermd monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht;
    3. 3. een beschermd monument te slopen.
  1. b. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Erfgoedcommissie.
  1. c. In afwijking van het bepaalde onder a is geen omgevingsvergunning vereist als deze activiteit betrekking heeft op:
    1. 1. gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering en vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt;
    2. 2. een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

Artikel 6 Maatschappelijk -Begraafplaats

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk -Begraafplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. begraafplaats;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. verhardingen;
  2. c. water;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende additionele voorzieningen waaronder (graf)monumenten, gedenktekens en kunstobjecten.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de in 6.1 genoemde doeleinden worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 sub c en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande bouwwerk.

6.4 Gebruiksregels

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 7 Sport

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen;
  2. b. recreatief medegebruik en evenementen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. verhardingen;
  2. d. water;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;
  6. h. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende additionele voorzieningen;

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:

7.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Leiding - Voorkeurstracé

De voor Leiding - Voorkeurstracé aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het door het rijk aangewezen voorkeurstracé buisleidingen.

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bouwen van een bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk dat noodzakelijk is voor de aanleg, het onderhoud of de instandhouding van een buisleiding van nationaal belang;
  2. b. de aanleg van een verharde weg of verhard pad of een spoorweg in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  3. c. de aanleg van een watergang in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  4. d. de aanleg van een waterkering, inclusief de daartoe behorende beschermingszone als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  5. e. de aanleg van een buisleiding, niet zijnde een buisleiding van nationaal belang, of een ondergrondse hoogspanningsverbinding of ondergronds leidingstelsel in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  6. f. het bebossen;
  7. g. het gebruik als stortplaats voor afvalstoffen of permanente opslag van grond, of andere stoffen of goederen.

Artikel 9 Leiding -Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding -Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk hoofdaardgastransportleiding met een vrijwaringszone met een breedte van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  2. b. de aanleg en instandhouding van één of meerdere ondergrondse gasproductietleiding(en) met een vrijwaringszone met een breedte van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  3. c. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico voor kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;

met de daarbij behorende additionele voorzieningen.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen basisbestemming(en) en/of dubbelbestemming(en) mogen slechts bouwwerken ten dienste van de genoemde leiding(en) worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van

9.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, indien:

  1. a. de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten en het bevoegd gezag hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s);
  2. b. wordt voldaan aan de bepalingen van andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
  3. c. geen sprake is van kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten.

9.4 Specifieke gebruiksregels

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende basisbestemming(en) en eventuele dubbelbestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;

met de daarbij behorende additionele voorzieningen.

10.2 Bouwregels

  1. a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. b. Indien uit het in 10.2 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. c. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 10.2 sub b, wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd;

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden meer) aanwezig zijn;
  2. b. uit nader archeologisch onderzoek zodanig geringe archeologische waarden zijn gebleken dat bescherming daarvan in het bestemmingsplan redelijkerwijs niet langer noodzakelijk is;
  3. c. ingevolge de regels bij deze bestemming vergunde activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de archeologische waarden ter plaatse zijn opgeheven of niet langer bescherming behoeven.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende basisbestemming(en) en eventuele dubbelbestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;

met de daarbij behorende additionele voorzieningen.

11.2 Bouwregels

  1. a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. b. Indien uit het in 11.2 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. c. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 11.2 sub b, wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd;

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden meer) aanwezig zijn;
  2. b. uit nader archeologisch onderzoek zodanig geringe archeologische waarden zijn gebleken dat bescherming daarvan in het bestemmingsplan redelijkerwijs niet langer noodzakelijk is;
  3. c. ingevolge de regels bij deze bestemming vergunde activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de archeologische waarden ter plaatse zijn opgeheven of niet langer bescherming behoeven.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende basisbestemming(en) en eventuele dubbelbestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;

met de daarbij behorende additionele voorzieningen.

12.2 Bouwregels

  1. a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. b. Indien uit het in 12.2 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. c. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 12.2 sub b, wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd;

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien:

  1. a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden meer) aanwezig zijn;
  2. b. uit nader archeologisch onderzoek zodanig geringe archeologische waarden zijn gebleken dat bescherming daarvan in het bestemmingsplan redelijkerwijs niet langer noodzakelijk is;
  3. c. ingevolge de regels bij deze bestemming vergunde activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de archeologische waarden ter plaatse zijn opgeheven of niet langer bescherming behoeven.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering.

13.2 Bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de regels bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van waterkering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde, na voorafgaand overleg met de betreffende waterbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Algemeen

  1. a. De in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
    1. 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
    2. 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
    3. 3. gevel-en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 meter overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet mag worden overschreden;
    4. 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 meter overschrijden.
  2. b. De in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels opgenomen bepalingen ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
    1. 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;
    2. 2. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings-en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan een derde van de oppervlakte van het dak, waarop zij worden geplaatst.
  3. c. De in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels opgenomen bepalingen ten aanzien situering, oppervlakte, hoogte en inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn niet van toepassing voor bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) welke mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven-als ondergronds.

15.2 Procesregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen (uiterlijk van bouwwerken en participatie)

Over een bouwplan voor gebouwen, niet zijnde bijbehorende bouwwerken, wordt overleg gevoerd met de dorpsbouwmeester en omwonenden. De dorpsbouwmeester organiseert het overleg met de omwonenden. De dorpsbouwmeester schrijft een verslag van het overleg. In het verslag wordt aangegeven:

  1. a. hoe het uiterlijk van het bouwwerk is beoordeeld. Het uiterlijk wordt beoordeeld met gebruikmaking van de algemene criteria uit de Welstandsnota van Slochteren, of later door het bevoegd gezag vastgestelde algemene criteria. Hierbij kan tevens worden bezien of er reden is om van deze criteria af te wijken omdat er op een ruimtelijke overtuigende wijze wordt bijgedragen aan de vernieuwing van het dorp of er een extra bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de straat, buurt, het dorp wordt geleverd;
  2. b. wie aanwezig waren bij het overleg en wat er is ingebracht vanuit de omwonenden ten aanzien van het voorgelegde bouwplan.

15.3 Ondergronds bouwen

  1. a. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht;
  2. b. indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds dan wel bovengronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd. Dit geldt niet voor het bepaalde in 15.1 onder c.

15.4 Windturbines

Het bouwen van (kleinschalige) windturbines is niet toegestaan, anders dan de kleinschalige windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalige windturbine' conform de regels zoals opgenomen in Artikel 3.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als woonwagenstandplaats;
  2. b. het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het aankoppelen van hemelwaterafvoerleidingen op het openbaar vuilwaterriool, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie'.

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Gebiedsaanduidingen:

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

18.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voor zover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, met in achtneming van 17.1 en slechts indien:
    1. 1. tijdens of na realisatie van een vergund bouwwerk blijkt dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. na vaststelling van het plan gewijzigde bouwregelgeving hiertoe noodzaakt;
  2. b. de maten en eigenschappen van gebouwen, met in achtneming van 17.1:
    1. 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
      • de hoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer gaat bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw;
      • de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
  3. c. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde in verband met het bouwen op een hoger peil, met in achtneming van 17.1:
    1. 1. met ten hoogste 1 meter;
    2. 2. teneinde de hoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
    3. 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
  4. d. de maximale (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan eenderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  5. e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    1. 1. tot een hoogte van ten hoogste 40 meter voor sirenemasten en/of antennemasten ten behoeve van commerciële mobiele telecommunicatie;
    2. 2. tot een hoogte van ten hoogste 10 meter voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde een reclamemast;
  6. f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings-en bestemmingsgrenzen:
    1. 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
      • in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  7. g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
    1. 1. tot een maximale inhoud van 200 m³ en 50 m³ voor schuilhutten en abri's;
    2. 2. tot een hoogte van ten hoogste 4 meter;
  8. h. het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes tot een maximale inhoud van 50 m³;
  9. i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers-en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
  10. j. het realiseren van visstoepen, tewaterlaatplaatsen voor vaartuigen, waterinnamepunten ten behoeve van brandweer en landbouw en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  11. k. het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 4 meter;
  12. l. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, allen geen gebouw zijnde tot een hoogte van ten hoogste 6 meter;
  13. m. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
    1. 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    2. 2. voor zover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidgevoelig object;
  14. n. het innemen van een standplaats zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  15. o. het houden van terugkerende strijdige evenementen, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. een evenement mag per keer niet langer duren dan 2 weken;
    2. 2. een evenement mag niet vaker plaatsvinden dan 6 maal per kalenderjaar;
    3. 3. een evenement dat vaker in een jaar plaatsvindt, mag in totaal niet langer dan 30 dagen beslaan;
    4. 4. de opbouw en de afbraak van eventuele tijdelijke bouwwerken ten behoeve van een evenement moet plaatsvinden in een periode van niet meer dan 30 dagen;
    5. 5. het evenement mag niet tot gevolg hebben dat de gronden en/of opstallen na afloop van het evenement ongeschikt zijn voor gebruik conform de geldende bestemming.
  16. p. het gebruik van gronden als tijdelijk kampeerterrein voor mobiele kampeermiddelen ten behoeve van een evenement, dan wel ten behoeve van een groep met een gemeenschappelijk doel ten tijde van dit kamperen, zoals een schoolkamp, een familiekamp of een sport-of verenigingskamp, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. het kamperen, vindt verdeeld over ten hoogste 2 perioden, gedurende ten hoogste 10 al dan niet aaneengesloten dagen per jaar plaats;
    2. 2. de in sub 1 genoemde periode(n) vindt/vinden plaats in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. 3. buiten de in sub 1 genoemde kampeerperiode mogen geen kampeermiddelen op de gronden aanwezig zijn;
  17. q. het exploiteren van een mini-camping, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de beleidsregels kamperen;
  18. r. ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd. Hiervoor kan het bevoegd gezag met inachtneming van 15.3 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
    2. 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
    3. 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  19. s. het plaatsen van één (of meer) kleinschalige windturbine(s), mits voldaan wordt aan het toetsingskader uit de beleidsregels kleinschalige windturbines zoals opgenomen in Bijlage1 Toetsingskader kleinschalige windturbines met de bijbehorende kaart in Bijlage 2Beleidskaart kleinschalige windturbines, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn:
      • de bezonningssituatie;
      • de lichttoetreding;
      • zichtlijnen of visuele hinder;
      • het optreden van slagschaduw, of
      • de mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    2. 2. de energieopwekking niet is bedoeld voor commerciële doeleinden.

18.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken teneinde en ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
  2. b. Het bevoegd gezag kunnen bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in 18.1 sub q de voorwaarde stellen om afschermende beplantingsranden met inheemse soorten aan te brengen;
  3. c. bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat:
    1. 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat-en bebouwingsbeeld;
    2. 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
    3. 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
    4. 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    5. 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.

Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels

19.1 Wijzigingsbevoegdheid

19.2 Voorwaarden aan de wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij in ieder geval betrokken worden:

  1. a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  3. c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

20.2 Omgevingsvergunning voor afwijken

Eenmalig kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van 20.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.

20.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het 20.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

20.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan verbrede reikwijdte Overschild.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het dorp Overschild ligt midden in het Groninger aardbevingsgebied. Voor het dorp is een Structuurvisie en een Witboek opgesteld. Deze gaan over de versterking van ongeveer 80% van de woningen en gebouwen in Overschild. Een deel van de versterking is niet mogelijk op basis van het bestaande bestemmingsplan uit 2010 (geactualiseerd in 2013). De gemeente Midden-Groningen wil daarom een nieuw bestemmingsplan opstellen. Dit wordt een nieuw juridisch-planologisch kader waarmee de versterkingsopgave kan worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan moet de versterkingsopgave mogelijk maken op de beste manier. Het plan moet letten op de kwaliteit van de gebouwen en de openbare ruimte en zorgen voor flexibiliteit en snelheid in het proces. De bestaande wetten (de Wro en de Wabo) bieden hiervoor niet genoeg mogelijkheden.

1.1 Bestemmingsplan Met Verbrede Reikwijdte

Dit nieuwe bestemmingsplan is een, zoals dat genoemd wordt: 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. Dit is gebaseerd op artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit betekent dat er van bepaalde regels in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan worden afgeweken. Doel daarbij is om een goede fysieke leefomgeving te creëren en planprocessen te versnellen en/of te verbeteren.

Dit bestemmingsplan biedt met name meer mogelijkheden bij de integratie van stedenbouw en welstand en bij de vereenvoudiging en versnelling van procedures. Daarbij wordt uitgegaan van een gecontroleerd participatietraject tijdens de ontwerpfase van (bouw)plannen. Dit is gebaseerd op het vertrouwen dat bewoners en initiatiefnemers samen een goede bijdrage kunnen leveren aan de inrichting van hun leefomgeving. Op basis hiervan worden bouwplannen vaker bij recht toegestaan, mits binnen de bouwvlakken zoals deze in het bestemmingsplan Kleine Kernen zijn opgenomen. In dat geval kan volstaan worden met een melding.

Het bestemmingsplan beoogt daarnaast om buiten het bouwvlak (bijvoorbeeld achter op het perceel) of op gronden met een andere bestemming (bijvoorbeeld op agrarische gronden) medewerking te kunnen verlenen aan bestemmingswijzigingen om te kunnen herverkavelen en nieuwe woningen te kunnen bouwen.

1.2 Doel Van Het Bestemmingsplan Met Verbrede Reikwijdte

Het doel van dit bestemmingsplan is niet om alles anders te doen dan eerst. Het doel is om het proces van de versterkingsopgave zo goed mogelijk te ondersteunen. De versterkingsopgave bestaat uit nieuwbouw en verbouw van een groot deel van de bestaande gebouwen in Overschild. Ook zorgt het voor het behouden en de verbetering van de ruimtelijke structuur van het dorp. De wens van bewoners en eigenaren in Overschild is om zo veel mogelijk in eigen hand te houden. De gemeente wil dit zo goed mogelijk ondersteunen. Dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte maakt dit mogelijk.

Het idee is dat bewoners en eigenaren budget krijgen om te versterken. Ze kunnen zelfstandig, maar wel in goed overleg met hun omgeving (omwonenden), besluiten hoe ze dat gaan aanpakken. Een dorpsbouwmeester, aangesteld door de gemeente, helpt ze daarbij. De dorpsbouwmeester begeleidt de bouwplannen, en de gemeente kan ondersteunen als dat nodig is. De dorpsbouwmeester brengt het plan ook onder de aandacht van andere belanghebbenden. Hij of zij heeft als taak om het plan tot ruimtelijk geheel te vormen, waarbij alle belangen zijn meegenomen. Met een ander woord, de dorpsbouwmeester zorgt voor een integrale afweging. Hij of zij adviseert naar bewoners en naar het gemeentebestuur. Het verlenen van vergunningen of het stellen van maatwerkvoorschriften voor de versterkingsopgave blijft wel de taak van het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur is het bevoegd gezag en beslist.

Doelstellingen van dit bestemmingsplan zijn:

  • Het plan mag niet meer beperkingen opleggen dan absoluut noodzakelijk is;
  • Het plan moet een kader bieden om de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van het dorp Overschild te behouden. Waar mogelijk versterkt het plan de versterkingsopgave.

Een bestemmingsplan is een juridisch document. Het is eigenlijk de afsluiting van een proces, waarin afspraken zijn vastgelegd die voor iedereen gelden. Het bestemmingsplan kan dan ook gebruikt worden om te controleren (te toetsen) of plannen volgens de afspraken worden uitgevoerd. Zogezegd is het bestemmingsplan een toetsingsdocument waarbinnen precieze juridische afspraken zijn opgenomen.

1.2.1 Relatie met het bestaande bestemmingsplan Kleine Kernen

Het bestaande bestemmingsplan voor Overschild is het bestemmingsplan Kleine Kernen van de gemeente Slochteren. Dit plan is acht jaar oud en voldoet niet aan de twee doelstellingen die hierboven staan beschreven. Het gaat namelijk uit van de bestaande situatie, waarin weinig grote veranderingen mogelijk zijn. Want, toen het bestemmingsplan Kleine Kernen werd vastgesteld wisten we nog niets over de grote versterkingsopgave waar we nu mee aan de gang gaan. In het bestemmingsplan zijn de bestaande hoofdgebouwen vastgelegd in vaste bouwvlakken. Die kunnen niet zomaar worden aangepast. Alleen als er een nieuw bestemmingsplan of als een andere procedure (een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan) wordt gevoerd kunnen hoofdgebouwen worden verplaatst. Met het bestaande bestemmingsplan kunnen we dus geen nieuwe of andere gebouwen mogelijk maken. Ook bijvoorbeeld het verleggen van een weg of het vergroten van een kavel kan niet binnen het bestaande bestemmingsplan.

In de afgelopen tijd is er al veel overleg geweest met de bewoners van Overschild over mogelijke veranderingen. Het is duidelijk dat Overschild open staat voor vernieuwing en verandering. Het is ook duidelijk geworden dat vrijheid om te bouwen zoals men dat zelf wil, belangrijk wordt gevonden. Dat geldt ook voor zo weinig mogelijk formeel administratieve grenzen. De wens is uitgesproken dat de welstandstoetsing beperkt moet zijn. Vertraging bij het aanvragen van een vergunning en onnodig lange procedures zijn juist vanwege de aardbevingsproblematiek niet gewenst. Als de omgeving het met elkaar eens is over de vernieuwing en verandering, dan moeten (vergunnings)procedures zo kort mogelijk zijn (als er al een vergunning nodig is).

De bestaande wet maakt dit niet mogelijk. Maar, de nieuwe Omgevingswet heeft juist als doel om dit wel te bereiken. Door bijvoorbeeld verkorting van procedures en het vergunningsvrij maken van bouwactiviteiten. Maar ook door de mogelijkheid om meer regelgeving in elkaar te laten passen. Zo worden processen korter. Bovendien gaat de nieuwe Omgevingswet uit van een aanpak die gericht is op een gebied en waarbij de wensen van de omgeving centraal staan. Participatie is daarbij een sleutelwoord. Met dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kunnen we hier nu al mee aan de slag.

1.2.2 Eerbiedigende werking, vereenvoudiging en meer ruimte op bestaande en nieuwe bouwpercelen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Kleine Kernen. Dit plan is door de voormalige gemeente Slochteren vastgesteld in 2013. Uitgangspunt in het nieuwe bestemmingsplan is in de eerste plaats dat de bestaande rechten blijven gelden. Rechten die al geregeld zijn in het bestemmingsplan Kleine Kernen blijven gelden. Dit nieuwe bestemmingsplan gooit de bestaande rechten uit het oude bestemmingplan dus niet weg. De regels en de bestemmingen zijn wel opgeschoond, verruimd waar mogelijk en beter bij elkaar gebracht. Zo vallen meerdere bestemmingen nu onder dezelfde bestemming, genaamd 'Dorpsgebied'. Dit maakt het plan makkelijker te begrijpen.

Dit bestemmingsplan maakt het ook mogelijk om ook op andere manieren en op andere plaatsen te bouwen. De bouwmogelijkheden worden dus flink uitgebreid. Soms is dan een bouwvergunning nodig. Maar soms ook niet. Dat is redelijk uniek want de bestaande wet eist bijna altijd zo'n vergunning. Door de Crisis- en herstelwet en de toekomstige Omgevingswet kan dit echter anders.

Als er versterkt wordt op de bestaande plekken waar al woningen of andere gebouwen staan dan kan de procedure voor het bouwen beperkt zijn. Het plan moet dan voldoen aan de bouwregels, bijvoorbeeld de bouwhoogte. Er kan dan zelfs zonder bouwvergunning worden gebouwd. Wel moet er overlegd zijn met de dorpsbouwmeester. Past een nieuwbouwplan niet binnen bovenstaande regeling dan wordt nog steeds het 'Ja, mits-principe' gehanteerd. Bijvoorbeeld als er gebouwd wordt op een hele andere plek buiten de bouwkavel. Er moet dan wel een omgevingsvergunning worden verkregen voordat er gebouwd mag worden. Ook voor zo'n omgevingsvergunning moet men met de dorpsbouwmeester om tafel gaan.

Meer hierover is te lezen in Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit is een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Voordat de Ladder van de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het plan heeft met name tot doel om de versterkingsopgave, dat bestaat uit her- en verbouw van een groot deel van de bestaande bebouwing en de verbetering van de ruimtelijke structuur van het dorp Overschild, te faciliteren.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van het aantal woningen welke reeds planologisch zijn vastgelegd. Daarnaast mogen er 2 extra woningen worden gebouwd in het dorp. Omdat het bestemmingsplan planologisch niet meer dan 11 woningen toevoegt, kan de ontwikkeling niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak - uitspraak 201501297/1/R4). De ladder is daarmee niet van toepassing op het planvoornemen.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 10 oktober 2016 hebben Gedeputeerde Staten de omgevingsverordening gewijzigd. De huidige regels zijn vastgelegd in de geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2019.

Woningbouw (artikel 2.15.1)

In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met het woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van de provinciale omgevingsverordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt.

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van maximaal twee woningen op het bestaande aantal woningen in het plangebied. Deze toename is passend binnen de gemeentelijke Woonvisie 2019 - 2028. In deze woonvisie is ook rekening gehouden met regionale afspraken over groei van de woningvoorraad binnen de Regio Groningen Assen. De toevoeging van 2 woningen in Overschild past daarbinnen.

Buitengebied (artikel 2.12)

Een aantal percelen binnen het plangebied zijn gelegen in het provinciaal buitengebied. Het opnemen van deze gebieden heeft twee redenen:

  1. 1. Een aantal percelen in het dorp zijn smal. Bij het slopen van de bestaande woning en nieuwbouw (conform de huidige wetgeving) kan het zijn dat er onvoldoende ruimte is binnen de huidige kavels om alle woningen terug te bouwen. Aan de Kanaalweg, Meerweg en Graauwedijk zijn gebieden opgenomen, zodat er ruimte ontstaat om alle woningen ter te kunnen bouwen
  2. 2. Daarnaast zijn er op 4 locaties achter de vigerende plangrens een strook vanuit het buitengebied opgenomen, zodat ook hier meer ruimte ontstaat om (tijdelijk) een woning te bouwen.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van de aangeduide grens van het buitengebied voor een stedelijke ontwikkeling die vanwege de specifieke aard en omvang (thematisering) ervan niet aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied kan worden ingepast of om de grens aan te passen aan een in een bestemmingsplan vastgelegde stedelijke ontwikkeling.

Reliëfinversie (artikel 2.57.2)

Een klein deel van de gronden in het plangebied is opgenomen als 'reliëfinversie'. De omgevingsverordening geeft aan dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de aangegeven 'reliëfinversie' deze regels gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid opgenomen moet hebben. De regels bevatten in elk geval een verbod op het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de inversieruggen en regels voor houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.

Er kan afgeweken worden van de verordening indien er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. In dit geval is sprake van dusdanige bijzondere omstandigheden gezien de aardbevingsproblematiek in Overschild. Daarnaast zijn de gronden waarop deze waarde is opgenomen nu al bouwpercelen en grotendeels ingericht als erf en/of bebouwd waardoor het reliëf daar niet langer waarneembaar is. Dit is reden om een algeheel verbod op grondwerkzaamheden ter plaatse niet op te nemen. In voorliggend bestemmingsplan wordt de plek van de reliëfinversie nog wel beschermd via een aanlegvergunningstelsel dat is gericht op bescherming van archelologische waarden.

Regionale waterkering (T100) - veiligheidsnormen regionale waterkeringen (T300 - T100)

Het gehele plangebied is gelegen binnen de contouren van de regionale waterkering (T100) - veiligheidsnormen regionale waterkeringen (T300 - T100). In het plangebied worden geen maatregelen getroffen welke van invloed zijn op de regionale waterkeringen.

Aardbevingsgebied

Overschild is gelegen in het aardbevingsgebied. De beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen heeft de gemeente Midden-Groningen reeds geregeld in haar facet bestemmingsplan 'karakteristieke objecten', 20 december 2018. Hiermee wordt voldaan aan de bepalingen uit de omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Overschild

De aardbevingen als gevolg van de gaswinning maken dat Overschild geconfronteerd wordt met een omvangrijke versterkingsopgave. In de Structuurvisie Overschild 2018-2028 zijn aangepaste gemeentelijke kaders en ambities opgenomen. De Structuurvisie vormt één geheel met de Dorpsvisie Versterking Overschild en het Witboek 2.0.

De structuurvisie geldt voor het gehele postcodegebied Overschild (9625) en vormt het beleidsmatig kader voor:

  • een voorliggend bestemmingsplan voor het dorp Overschild,
  • de uitvoering van de versterkingsopgave,
  • de toekomstige ontwikkelopgave voor het dorp bestaande uit grote en kleine ambities,
  • het dorpsproces.

2.3.2 Subsidieverordeningen

De gemeente Midden-Groningen heeft de beschikking over twee subsidieverordeningen:

  1. 1. Subsidieverordening Groep 1588 Versterkingsopgave voor de gemeente Midden-Groningen
  2. 2. Subsidieverordening Fonds Kwaliteitsimpuls Overschild Midden-Groningen 2019

Subsidieverordening Groep 1588 Versterkingsopgave voor de gemeente Midden-Groningen'

De 'Subsidieverordening Groep 1588 Versterkingsopgave voor de gemeente Midden-Groningen' heeft tot doel het versnellen en uitvoeren van maatregelen voor woningen in de gemeente Midden-Groningen die onderdeel uitmaken van Batch 1588. De subsidiabele kosten in geval van versterking zijn:

  • redelijke kosten inclusief BTW voor de realisatie van de maatregelen aan de woning conform het versterkingsadvies;
  • redelijke kosten van tijdelijke huisvesting, verhuizing en herinrichting volgend uit het versterkingsadvies;
  • redelijke overige bijkomende kosten conform het versterkingsadvies.

De subsidiabele kosten in geval van de versterkingsopgave zijn:

  • kosten van sloop en nieuwbouw conform de prijslijst;
  • redelijke kosten van tijdelijke huisvesting, verhuizing en herinrichting conform de prijslijst; redelijke overige bijkomende kosten conform de prijslijst.

Kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de maatregelen door de aanvrager worden uitgevoerd, zijn geen subsidiabele kosten.

Subsidieverordening Fonds Kwaliteitsimpuls Overschild Midden-Groningen 2019
Subsidie kan worden verleend aan eigenaren van panden en de daarbij behorende erven, kadastraal gelegen in Overschild en behorende tot Batch 1.467, Batch 1.588 of de restgroep.

Deze subsidie heeft tot doel eigenaren van panden te stimuleren om aanvullende maatregelen te treffen die leiden tot een kwaliteitsimpuls van Overschild t.b.v. energietransitie, ruimtelijke kwaliteit en/of levensloopbestendigheid.

2.3.3 Samen kom je verder

De gemeente Midden-Groningen heeft de beschikking over het Kompas 'Samen kom je verder' (april 2016). Het Kompas beschrijft de richting waarin de gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Het Kompas is gebaseerd op vele gevoerde gesprekken en op een analyse van trends, ontwikkelingen en feiten. Het Kompas benoemt ook drie bouwstenen voor een maatschappelijke agenda die daarbij past. In het Kompas zijn doelen en intenties opgenomen.

De drie bouwstenen zijn: groots in kleinschaligheid, ieder mens telt en economie van de toekomst. De drie bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken. Hoe de route er precies uitziet en waar we precies uitkomen, gaan we de komende jaren ontdekken, op basis van voortschrijdend inzicht en gezamenlijke lessen.

Kansen door gaswinningsproblematiek

De gaswinningsproblematiek zet de leefbaarheid en de veiligheid in de gemeente onder druk. Aardbevingen beïnvloeden de reputatie van het gebied. Ze vormen een deel van de afweging in de beslissing om in de gemeente te komen wonen of hier als bedrijf te investeren. Aan de andere kant werd juist ook aandacht gevraagd voor de kansen die de gaswinningsproblematiek met zich meebrengt.

Het probleem draagt bij aan een krachtig streven naar een betere toekomst. De komende jaren ontstaat er veel extra werkgelegenheid doordat woningen en gebouwen moeten worden hersteld en aardbevingsbestendig gemaakt. Dit geeft de bouw, industrie en aanverwante sectoren de kans zichzelf te vernieuwen en te versterken. De gemeente wil de versterkingsopgave koppelen aan de energietransitie. Woningen en gebouwen moeten worden hersteld en versterkt. Met een grootschalige aanpak
kan de bouwsector deze woningen en gebouwen meteen energieneutraal maken. In de rest van het land kunnen spin-offs van deze aanpak ontstaan.

2.3.4 Woonvisie Nieuw Midden Groningen

Het woonbeleid van de gemeente is opgenomen in de woonvisie 2019 - 2028 "Nieuw Midden Groningen' (23 januari 2019).

De aanleiding tot het opstellen van een woonvisie is vanwege de gemeentelijke herindeling. De gemeente Midden-Groningen is op 1 januari 2018 ontstaan uit de voormalige gemeenten Menterwolde, Hoogezand-Sappemeer en Slochteren. Meer dan zestigduizend inwoners wonen in heel verschillende woongebieden: centrum-stedelijk, stadswijken, grote en kleine dorpen en vrij op het platteland. De komende jaren wil de gemeente werken aan het vergroten van de woonkwaliteit, met nieuwe woonmilieus en door bestaande woongebieden te vernieuwen. Met de woonvisie legt de gemeente haar koers voor het wonen en de woonomgeving vast. De keuzes in de woonvisie zijn op hoofdlijnen en vormen het startpunt voor verdere uitwerking.

Omgaan met bevingen en met plannen

Het onderzoek naar de woningmarkt, de leefbaarheid en de bevingen bevestigde de signalen dat de bevingen niet alleen leiden tot frustratie en onvrede, maar ook tot achterblijvende doorstroming en achterblijvende investeringen op de woningmarkt. De laatste jaren is door organisaties én bewoners veel energie gestoken in het vinden van oplossingen, soms afgehandeld, vaak ook nog niet, vaak ook onzeker qua uitkomst. Hoewel veel oplossingen op zich laten wachten, en er nog steeds veranderingen zijn in de versterkingsopgave, ontstaat op steeds meer plekken de behoefte om weer vooruit te kijken. Mensen en organisaties willen door, met hun woning, hun dorp of wijk. Het dorp Overschild pioniert hierin, door een integraal plan te maken voor het dorp, waarin staat wat het dorp zelf wil bereiken. Als de gevolgen van de bevingen voor vertraging of obstakels zorgen, dan vraagt dat om een oplossing. In die volgorde van denken neemt het dorp het heft weer meer in eigen hand. Ook individuele keuzes vallen mogelijk anders uit als bekend is wat andere dorpsbewoners nastreven en waar het dorp naar toe wil bewegen.

De gemeente ziet de versterkingsopgave voor Overschild (ca. 80% sloop-nieuwbouw) als uniek. Onderdelen uit de aanpak voor Overschild (zoals de samenwerking gemeente en dorp) zijn bruikbaar voor andere dorpen. De gemeente biedt ondersteuning aan nieuwe dorpen die te maken krijgen met aardbevingsproblematiek, zoals de omgeving van Steendam, Tjuchem en Siddeburen. Voor deze dorpen en het buitengebied is een Lokaal Plan van Aanpak in de maak. De versterkingsopgave die daarin naar voren komt wordt waar mogelijk gekoppeld aan de woonvisie. Te denken valt aan woningverbetering, verduurzaming en woningaanpassingen, zodat bewoners langer in hun eigen huis kunnen blijven wonen.

De gemeente laat de ambities voor de dorpen en buurten leidend zijn boven de versterkingsopgave. Een eventuele versterkingsopgave mag de ambities niet in de weg staan. Uitgangspunt is dat de versterkingsopgave bijdraagt aan de uitvoering van de woonvisie.

2.3.5 Duurzaamheidsvisie Midden-Groningen

De gemeente heeft haar 'Duurzaamheidsvisie Midden-Groningen 2019 - 2022' op 1 juli 2019 vastgesteld.

Duurzaam wonen vraagt om een gebiedsgerichte aanpak waarbij de woonomgeving en de sociale aspecten van wonen een belangrijk onderdeel uitmaken. De gemeente zet in op een integrale benadering. daaronder valt ook het 'aardgasvrij wonen'. De warmtetransitie staat hierbij centraal. Het streven is dat alle nieuwbouwwoningen energieneutraal worden gebouwd. In 2021 heeft de gemeente voor alle wijken en dorpen een warmteplan opgesteld. Op basis daarvan maken wij samen met de wijken (woningeigenaren, corporaties) plannen om de woningvoorraad te verduurzamen. De gemeente Midden-Groningen streeft ernaar dat in 2030 het aardgasverbruik in woningen met minimaal 50% is afgenomen.

2.3.6 Ecologische basiskaart

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden.
Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Midden-Groningen de 'Ecologische basiskaart en leidraad Midden-Groningen' opgesteld. De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Wet natuurbescherming die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen. In paragraaf 3.4.8 Ecologie wordt nader ingegaan op het ecologisch onderzoek.

De gemeente Midden-Groningen beschikt eveneens over een lijst met waardevolle en monumentale houtopstanden die naast sommige andere bomen via een Algemene Platselijek Verordening (APV) worden beschermd. In het plangebied zijn ook monumentale en waardevolle houtopstanden aanwezig. Deze regeling is (nog) niet geïntegreerd in dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte.

2.3.7 Welstandsbeleid

In het kader van de verbrede reikwijdte is de welstandstoetsing (wel) in dit bestemmingsplan ondergebracht. Dat wil niet zeggen dat de welstandsnota niet meer van toepassing is maar wel dat in het kader van de omgevingstoetsing die gebeurt op basis van dit bestemmingsplan (via een dorpsbouwmeester) ook de welstand is meegenomen.

Voor de versterkingsopgave van Overschild is zoals hierboven aangegeven door de inwoners en gemeente een nieuwe dorpsvisie en structuurvisie opgesteld. In de Dorpsvisie Versterking Overschild (ook wel genoemd: Witboek 2.0) is de geambieerde omgevingskwaliteit verwoord en verbeeld. Onder omgevingskwaliteit wordt zowel stedenbouwkundige kwaliteit als het uiterlijk van bouwwerken (welstand) begrepen.

In de welstandsnota Slochteren 2015 staan voor het dorp Overschild algemene en gebiedsgerichte criteria. De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op behoud van de bestaande ruimtelijke structuur en kwaliteiten. Deze gebiedsgerichte welstandscriteria voor het dorp Overschild zijn ingetrokken omdat deze niet in overeenstemming zijn met de beoogde ontwikkelingsmogelijkheden die voor Overschild zijn voorzien.

De Algemene welstandscriteria blijven in beginsel wel van toepassing. Deze algemene welstandscriteria zijn gebaseerd op vrij universele kwaliteitsprincipes en zijn breed toepasbaar. Dit betreft samengevat:

  • relatie tussen vorm, gebruik en constructie
  • relatie tussen bouwwerk en omgeving
  • betekenissen van vormen in de sociaal culturele context
  • evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • schaal en maatverhoudingen
  • materiaal, textuur, kleur en licht

Toch kunnen deze criteria een belemmering vormen voor bijzondere ontwikkelingen in Overschild. Daarom is er de mogelijkheid van deze Algemene Welstandscriteria af te wijken, wanneer een initiatief:

  • op een ruimtelijke overtuigende wijze bijdraagt aan de vernieuwing van het dorp;
  • extra bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de straat, buurt, het dorp door af te wijken van de standaard.

De toetsing op bovenstaande criteria en afwijkingsmogelijkheden wordt in dit bestemmingsplan meegenomen. Tot voor kort gold in heel de gemeente nog dat er bij bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is een advies van een onafhankelijke adviseur (Libau) moest worden gevraagd. Voor Overschild wordt deze toetsing op een ander wijze geregeld, namelijk middels de dorpsbouwmeester (Dbm) en met andere belanghebbenden. Deze toetst, afhankelijk van de omvang en afwijking ten opzichte van het huidige plan op, op algemene welstandsaspecten of op algehele goede fysieke leefomgevingscriteria. De dorpsbouwmeester kijkt samen met omwonenden naar het bouwplan en schrijft hierover een advies (waarin verslaglegging met de omgeving is meegenomen). Het is afhankelijk van het bouwplan of hiervoor dan nog een vergunning nodig is of dat er alleen een melding moet worden gedaan, of soms ook dat niet nodig is. In Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving wordt aangegeven wat er in juridische zin nodig is om te kunnen bouwen.

2.3.8 Rol van de dorpsbouwmeester

De dorpsbouwmeester is hiervoor al vaak genoemd. De dorpsbouwmeester heeft dan ook een belangrijke rol in het proces dat vooraf gaat aan het uitvoeren van de plannen. Hij of zij is betrokken bij de bouw, een melding of bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen. De dorpsbouwmeester wordt door de gemeente aangesteld. Door het aanstellen van een dorpsbouwmeester is ook het bouwproces om uiteindelijk te kunnen bouwen gewijzigd ten opzichte van hoe dat normaal in Nederland gaat.

De toekomstige Omgevingswet (waarschijnlijk in werking op 1 januari 2021) is veel meer gericht is op participatie en het begeleiden en faciliteren van burgers en initiatiefnemers. De wet is gemaakt zodat er minder regelgeving is.

Vanwege de bijzondere situatie in Overschild als aardbevingsgebied is dit bestemmingsplan als pilot gekozen door de gemeente Midden-Groningen. Met de pilot wordt geprobeerd om al te werken zoals dat onder de nieuwe Omgevingswet bedoeld is. Het voortraject als vorm van goed overleg met de gemeente en de omwonenden staat daarbij voorop. De dorpsbouwmeester heeft een rol als spin in het web. Hij bespreekt de bouwplannen met de initiatiefnemer en zorgt voor overleg met omwonenden over de plannen. Hij of zij kijkt daarbij naar stedenbouwkundige aspecten en welstandsaspecten en adviseert daar (schriftelijk) over naar de initiatiefnemer.

Ook ondersteunt hij de initiatiefnemers bij het inschakelen van andere instanties (specialisten bij gemeente of omgevingsdienst) ten aanzien van meer technische eisen zoals de bouwveiligheids- en gezondheidstoets en soms ook de milieutoets ten aanzien van nieuwe gebouwen.

Het advies van de dorpsbouwmeester, speelt een rol bij de vraag hoe snel er kan worden gebouwd. Het is afhankelijk van het bouwplan of er na advisering nog een vergunning nodig is of dat er alleen een melding moet worden gedaan. Of misschien is dat ook niet nodig. Dat wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving.

Het proces dat de dorpsbouwmeester bij bouwplannen wil doorlopen staat in Bijlage 1 Rol vande Dorpsbouwmeester. Of dit proces precies zo wordt doorlopen zal ook afhankelijk zijn van de bijzonderheden van het bouwplan.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Bij de opstelling van het plan is er in principe van uitgegaan dat de situatie, zoals die zich tot heden heeft ontwikkeld en als zodanig manifesteert, in zijn algemeenheid als een gegeven wordt geaccepteerd. Hieronder wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

3.2 Archeologie En Monumenten

Archeologie

De gemeente Midden-Groningen beschikt over de beleidsnota Archeologie Midden-Groningen opgesteld. De beleidsnota beschrijft de bewoningsgeschiedenis van Midden-Groningen en de archeologische waarden. Er zijn sporen van steentijdbewoning, sporen uit de ijzertijd/Romeinse tijd, uit de (late) middeleeuwen en uit de Nieuwe Tijd (van na 1500). De archeologische waarden/verwachtingswaarden zijn vastgelegd op kaart. De beleidsnota beschrijft hoe deze waarden beschermd moeten worden.

Onderzoek

Binnen het voorliggend bestemmingsplan komen de waarden Wr-a2 (molen), Wr-a3 (Graauwedijk en Meerweg) en Wr-a4 (de inversierug) voor.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 heeft een vrijstelling van onderzoek bij een oppervlakte tot 50 m2 en bij een diepte tot 40cm.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 heeft een vrijstelling van onderzoek bij een oppervlakte tot 100 m2 en bij een diepte tot 40cm.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 heeft een vrijstelling van onderzoek bij een oppervlakte tot 200 m2 en bij een diepte tot 40 cm. De aanleg van drainage is in archeologische verwachtingsgebieden (hoge verwachting, hoge verwachting onder klei en beekdalen)vrijgesteld van onderzoeksplicht.

De aanleg van sleufloze drainage is in alle onderzoeksgebieden vrijgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0001.png"

Overschild, bron: Beleidskaart archeologie gemeente Midden-Groningen

Monumenten

De gemeente Midden-Groningen heeft een Facetbestemmingsplan karakteristieke object (2018), dit plan biedt het ruimtelijk-juridisch kader voor karakteristieke panden en objecten binnen de gemeente. Het facetbestemmingsplan vult voor percelen met karakteristieke objecten bestaande bestemmingsplannen aan met een regeling voor behoud, bescherming en herstel van deze panden en overige bouwwerken. Concreet betekent dit een sloopverbod voor deze panden en een vergunningstelsel voor sloop onder bepaalde voorwaarden.

Onderzoek

In het plangebied zijn vier rijksmonumenten aanwezig. Het betreffen de molen Windlust en het bijbehorende motorhuisje, de hervormde kerk en haar hervormde pastorie aan de Graauwedijk.

Overschild telt twee gemeentelijke monumenten: de gereformeerde Kerk (Meerweg 10) en de voormalige rentenierswoning (Graauwedijk 59).

In het plangebied zijn 12 karakteristieke panden aanwezig.

Voorwaarden versterking Overschild

De gemeente Midden-Groningen heeft eind 2018 haar Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten vastgesteld. Het plan beschermt de verzameling boerderijen, woonhuizen, winkelpanden, kerken en ander erfgoed tegen ongewenste sloop. Het behoud en stimuleren van (her)gebruik is een belangrijk uitgangspunt van het bestemmingsplan. Het plan bevat regels voor bescherming en sloop van karakteristieke objecten en is een aanvulling op bestaande bestemmingsregels.

In de praktijk blijkt dat in vergunningaanvragen voor (gedeeltelijke) sloop het behoud en (her)gebruik nog onvoldoende is uitgewerkt. Daarom heeft de gemeente een Afwegingskader bescherming karakteristieke panden gemaakt om te fungeren als leidraad teneinde de gebruikswaarde en/of bouwveiligheid voor de eigenaar te vergroten, waarbij de karakteristieke waarde zoveel mogelijk blijft behouden.

De gemeente wil aan de eigenaren/gebruikers aan de voorkant van een sloopinitiatief helderheid geven onder welke voorwaarden de gemeente daarmee kan instemmen. Welke informatie heeft de gemeente daarvoor nodig, welke regels gelden er en hoe kunnen gemeente en initiatiefnemer samen optrekken om tot een passend plan te komen.

Het afwegingskader 'bescherming karakteristieke panden' is opgenomen in Bijlage 2Afwegingskader karakteristieke panden

3.3 Molenbiotoop

Aan Kanaalweg 2 in Overschild staat de achtkante korenmolen "Windlust". De molen werd in 1859 als grondzeiler gebouwd door molenmaker J.F. Dreise te Woltersum in opdracht van A. Kraaijinga. Voor de bouw is gebruik gemaakt van onderdelen van een kleine poldermolen die in Steendam heeft gestaan. In of omstreeks 1914 werd de molen verhoogd tot stellingmolen. De bovenas is in 1931 gestoken. De molen heeft altijd een boerengemaal verricht en is nooit in gebruik geweest als bakkersmolen.

De molen is voorzien van een molenbiotoop, dit ter behoud van de windvang. De stellinghoogte van de molen is 4,8 meter. Op de verbeelding zijn twee vrijwaringszones opgenomen:

  • binnen 100 meter mag de bouwhoogte maximaal de hoogte van de stelling en/of belt bedragen;
  • in het gebied tussen 100 en 400 van de voet van de molen geldt als maximale bouwhoogte de uitkomst van de volgende formule (afstand tot de molen/50) + (2,72);

Daarnaast zijn er in deze zones woningen aangeduid met een bouwhoogte van 7 meter. Als een woning gelegen is tussen de molen en een woning die op basis van het huidige plan 7 meter hoog mag zijn, dan krijgt eerstgenoemde woning in het nieuwe plan ook een bouwhoogte van 7 meter.

Van de hoogte kan worden afgeweken indien blijkt dat hierdoor de windbelemmering niet dusdanig wijzigt dat de molen onvoldoende kan functioneren en/of anderszins blijvend onevenredig in zijn waarde wordt geschaad. Hierbij moet een molendeskundige worden gehoord. Met de eigenaar van de molen (MSMOG) is afgesproken dat bestaande rechten blijven gelden, ook elders op het perceel.

3.4 Milieuaspecten

3.4.1 Geluid

De volgende paragrafen hebben uitsluitend betrekking op wegverkeerslawaai. Het plangebied valt niet samen met zones van industrie en spoorwegen.

3.4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

De gronden in het plangebied zijn nagenoeg allemaal bebouwd. Deze percelen zijn geschikt voor het reeds toegestane gebruik. Indien er functies komen op reeds onbebouwde percelen en/of percelen welke als 'verdacht' worden beschouwd, kan de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart worden geraadpleegd. Deze kaart geeft een indicatie van de gemiddelde milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locaties (percelen) die niet verdacht zijn voor bodemverontreinigingen. De bodemkwaliteitskaart is opgedeeld in een ontgravingskaart van de bovengrond en een ontgravingskaart van de ondergrond.

Daarnaast wordt op de Bodeminformatiekaart aangegeven welke percelen er: voldoende onderzocht/gesaneerd zijn, welke percelen nog onderzocht moeten worden en welke percelen er historisch bekend zijn.

3.4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek

Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het bestemmingsplan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

3.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), dienen veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen

Om te bepalen of in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting, de PAAUWEN aan de Meenteweg 8 te Overschild, bevindt zich op circa 1,8 kilometer van het plangebied.

Hieruit blijkt dat risicovolle inrichtingen op een dusdanig grote afstand liggen dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het planvoornemen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor.

Over de aanwezige wegen in de nabijheid van het plangebied vinden niet/nauwelijks transporten met gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen leggen geen beperkingen op aan de omgeving. Er is geen spoor aanwezig in de omgeving van het plangebied.

Ten noorden van het plangebied, op circa 130 meter, ligt de vaarwegroute 'Corridor Amsterdam - Noord-Nederland', hierover vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Deze vaarweg heeft geen PR max welke relevant is voor kwetsbare objecten, omdat deze ligt op de oever van de vaarwegroute. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 25 meter, reikt niet tot in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.

Buisleidingen

Naast inrichtingen, geeft de risicokaart van de provincie ook de ligging van buisleidingen weer.

In het plangebied liggen twee buisleidingen in hetzelfde tracee. Het betreft een buisleiding van de NAM (NM-500500). Deze leiding heeft een diameter van 5.98 inch en een maximale werkdruk van 49 bar. Er ligt ook een Aardgasleiding (NM-501090) met een diameter van 36 inch en een maximale werkdruk van 83 bar en een invloedsgebied van 480 meter.
De plaatsgebonden risicocontour (10-6-contour) is bepaald op 10 meter. Deze beschermingszone hiervoor was al vastgelegd met een dubbelbestemming Leiding - Gas in het vigerend bestemmingsplan en is nu ook in dit bestemmingsplan weer opgenomen (zie artikel Artikel 9 Leiding -Gas). Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht. Het gebied dat binnen deze contour en daaromheen gelegen gronden zijn bestemd met de hoofdbestemming Agrarisch zonder bouwmogelijkheden. Ook dit is dezelfde als in het voorheen gelden bestemmingsplan was vastgelegd. Op grond van dit bestemmingsplan worden er geen mogelijkheden geboden voor activiteiten anders dan landbouwacteiviten. Het groepsrisico is gering en zal op grond van dit nieuwe plan ook niet toe kunnen nemen.

Ten noorden van het plangebied, op circa 130 meter, ligt een hoofdtransportleiding (A -601) van de Gasunie. Deze leiding heeft een belemmeringstrook van 5 meter, geen 10-6 contour (PR) en een invloedsgebied van 470 m (GR). Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het invloedsgebied ligt binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De 100% letaliteitszone van deze leiding ligt voor een klein gedeelte over het plangebied ligt. De 1% letaliteitszone vanwege deze leiding ligt voor een groot gedeelte over het plangebied. Als een plangebied binnen de 100% letaliteitszone valt dan dient een volledige verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Dit houdt in dat, naast bovengenoemde aspecten, ook gekeken wordt naar de maatregelen ter beperking van het groepsrisico, andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0003.png"

Ligging leidingen Gasunie en NAM

De leidingen en de letaliteitszones en het invloedsgebied zijn gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch' en worden nu en zullen in de toekomst als landbouwgrond of misschien als tuin bij een woning worden gebruikt. Binnen deze bestemming wordt de vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object niet toegelaten. Het plan staat ook verder ook geen menselijke activiteiten binnen deze zone (en de betreffende bestemmingen) toe die op enigelei wijze risicoverhogend kunnen werken. Een nadere groepsrisicoverantwoording voor het invloedsgebied van de buisleiding is daarom niet noodzakelijk1 .

Binnen het plangebied ligt een door het Rijk in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) aangewezen voorkeurstracé buisleidingen. Dit voorkeurstracé moet vrijgehouden worden voor nieuwe tracés. Op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) mag een bestemmingsplan op deze gronden dan ook geen activiteiten toelaten die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Het voorkeurstracé is opgenomen in de verbeelding van dit bestemmingsplan en in de regels zijn gebruiksregels opgenomen die dergelijke activiteiten verbieden (zie artikel Artikel 8Leiding - Voorkeurstracé).

  1. 1. In het kader van een Omgevingsplan onder de Omgevingswet waarbij in dan mogelijk in het algemeen binnen deze zones andere dan de bij recht toegstane activiteiten (zoals benoemd in de bestemming) met meer personen (bijvoorbeeld evenementen) kunnen worden toegestaan met een vergunning, is het af te wegen om dan de hele zone binnen de gemeente op te nemen en bij een aanvraag daarvoor een groepsrisicoverantwoording moet worden aangeleverd.

3.4.5 Bedrijven en milieuzonering

Richtafstanden

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastend functies en milieu gevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieu zonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieu gevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie richtafstand rustige woonwijk

1 - 10 meter

2 - 30 meter

3.1 - 50 meter

3.2 - 100 meter

4.1 - 200 meter

4.2 - 300 meter

Afwijken van richtafstanden De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Doel functiescheiding

  • Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieu gevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
    Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vullen elkaar aan. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Beoordeling plangebied

In het plangebied liggen 5 bedrijfsbestemmingen:

  • Graauwedijk 49, garage
  • Grauwedijk 30, garage - en een museum
  • Graauwedijk 28
  • Graauwedijk 56, garage
  • Graauwedijk 60

De huidige bedrijven zijn voorzien van een aanduiding 'bedrijf'. De bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende Staat van bedrijven gemengd onder de milieucategorieën categorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' of 'garage'.

3.4.6 Geurzones

Geurhinder vanuit veehouderijen

In de nabije omgeving van Overschild liggen twee adressen waarbij sprake is van een veehouderij: Graauwedijk 16 en Meerweg 24. Hierna wordt ingegaan op de geurhinder vanuit deze veehouderijen.

Graauwedijk 16

Op dit adres is een melkrundveehouderijbedrijf gevestigd. Het bedrijf heeft 150 melkkoeien en 80 stuks jongvee. Het melkveehouderijbedrijf valt onder het Besluit landbouw milieubeheer (Blm). Op basis van artikel 4, lid 2 van het Blm geldt ten opzichte van woonbebouwing in een kern (object categorieën I of II) een minimaal aan te houden afstand van 100 meter. De daadwerkelijke afstand ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen, gelegen aan de zuidzijde van de Graauwedijk, bedraagt circa 46 meter (tot op het bouwvlak van de woning). In de huidige situatie wordt aan de afstandseis van 100 meter niet voldaan.

Meerweg 24

Het agrarische bedrijf aan Meerweg 24 is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2012. De bebouwing binnen het plangebied is gelegen op een afstand van 122 meter. Aan de afstandseis van 100 meter wordt daarmee voor de woningen in het plangebied voldaan.

Conclusie

Op de verbeelding is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' opgenomen. Binnen deze aanduiding kunnen geen nieuwe woningen worden gerealiseerd.

3.4.7 Water

Bij het voorliggende plan is in een vroegtijdig stadium overleg gezocht met waterbeheerders (watertoets). In het kader van de watertoets heeft nadere uitwerking van de principes van afwatering en ontwatering in relatie tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit plaatsgevonden in overleg met de waterbeheerder.

Het plangebied valt binnen het beheergebied van het Waterschap Hunze een Aa's. In het kader van de watertoets zijn de plannen besproken met het waterschap. Ten aanzien van afkoppelen en nieuw bebouwd gebied gelden richtlijnen ten aanzien van waterberging en waterafvoer. Deze richtlijnen zijn vastgelegd in het beleid van het waterschap. Conform dit beleid dient er in de nieuwe situatie een extra waterbergingscapaciteit te worden gerealiseerd. In onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de waterbergingcapaciteit en het afkoppelen van het hemelwater. Eerst wordt ingegaan op de peilgebieden, het oppervlaktewater en grondwaterstand en veenoxidatie.

Peilgebieden en oppervlaktewater

Het plangebied ligt verdeeld over een drietal peilgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0004.jpg"

Peilgebieden Overschild

Er zijn meerdere oppervlaktewaterlichamen aanwezig binnen en aangrenzend aan het plangebied, waaronder een hoofdwatergang. Aan weerszijden van de hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 m breed. De beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. Deze beschermingszone moet vrij blijven van obstakels, zoals: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, of verharde paden. Binnen de Keur van het waterschap is vastgesteld dat binnen deze beschermingszone en binnen het profiel van de watergang voor de meeste werkzaamheden een watervergunning nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0005.jpg"

Oppervlaktewatersysteem Overschild

Grondwaterstanden en veenoxidatie

In het gebied komen hoge grondwaterstanden voor, waardoor lokaal (met name in het meest noordelijke deel) niet aan de ontwateringsnorm wordt voldaan. Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om een verhoogd bouwpeil te hanteren. Dit is extra van belang vanwege de bodemdalingsprognose ten gevolge van veenoxidatie. In het gebied komt veen voor boven de gemiddeld laagste grondwaterstand; hierdoor kan het veen oxideren zodat lokale bodemdaling optreedt. Lokaal is de dikte van de veenlaag boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand ongeveer 1 m. In onderstaande afbeelding is de bodemdalingsprognose voor 2068 weergegeven (indien de waterstanden in de loop der jaren elke keer aangepast worden aan de bodemdaling). Lokaal kan tot 0,6 m bodemdaling op treden. Dit kan resulteren in grondwateroverlast indien onvoldoende rekening is gehouden met de lokale bodemdaling. De plannen mogen niet resulteren in versnelde veenoxidatie. Het waterschap hanteert een stand-still beginsel. De waterstanden worden vooralsnog niet omlaag aangepast om versnelde veenoxidatie te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0006.jpg"

Prognose verzakking door veenoxidatie

Waterbergingsopgave

In de toekomstige situatie wordt 80% van het dorp versterkt. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de waterhuishouding. Nagenoeg het gehele dorp wordt afgekoppeld, waarbij regenwater zoveel mogelijk direct wordt afgevoerd naar aangrenzende watergangen. De bestaande berging in het gemengde stelsel vervalt en moet in de watergangen gecompenseerd worden. Door de nieuwbouw is de verwachting dat een groter oppervlak aan bebouwing en erfverhardingen wordt gerealiseerd. Aan deze toename van verhard oppervlak is een bergingsopgave gekoppeld.

De meeste nieuwbouw is vervangende nieuwbouw. Deze leidt in principe niet tot een verandering in de hoeveelheid verhard oppervlak. Als een nieuwe woning anders gesitueerd wordt op het perceel kan hierbij extra verharding worden gerealiseerd. Hiervoor is gerekend met 30 m2 per kavel. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om te kunnen herverkavelen. Het aantal woningen zal per saldo niet wijzigen, zij het dat er maximaal twee woningen extra kunnen worden gebouwd. Voor deze toekomstige situatie is er vanuit gegaan dat her|- en nieuwbouw leidt tot grotere woningen en meer erfverharding. In de uitgangspunten is er daarom ook vanuit gegaan dat er extra waterberging moet worden gecreëerd. In geval van nieuwbouw is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de aanleg van waterberging. Hiertoe zijn mogelijkheden in de randen van het gebied welke is aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch - cultuurgrond' aan de Graauwedijk.

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een bergingsberekening gemaakt door Asopos Consult. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • nieuwe watergangen langs twee zijden van de locatie dienst gaan doen als nieuwe waterberging;
  • Uitbreiding: lengte te maken watergang 150 m, oppervlak uitbreiding 4500 m2;
  • Het totale oppervlak van de uitbreiding is 4.500 m2. Er is gerekend met een verhardingspercentage van 40%. Hier bovenop komt nog een toename van 40 m2 voor circa 90 bestaande kavels (tezamen 3600 m2). In totaal neemt de verharding dan met 5400 m2 toe. De totale lengte aan nieuwe watergang bedraagt 150 m. Bij een breedte van 4 m op de waterlijn bedraagt het oppervlak 600 m2.

De Berekening waterberging met de spreadsheet van Hunze en Aa's is op basis van bovenstaande uitgangspunten met daaraan toegevoegd de benodigde compensatie voor bergingsverlies in de riolering geeft de volgende uitkomst.

M3 T=10 T=100 + 17%
Vereiste berging 211 (m3) 431 (m3)
Compensatie riolering 249 249
Totaal vereist 460 680
Beschikbare berging nieuwe watergangen 356 825

Conclusie

Door langs de nieuwe uitbreiding watergangen te graven van 4 m breedte op de waterlijn en met taluds 1:1,5 wordt in de situatie T=10 (0,50 m peilstijging) nagenoeg en in de situatie T=100+17% (1,00 m peilstijging) geheel voldaan aan de bergingseisen.

In de detaillering zullen nog watergangen worden toegevoegd om afwatering/ verbinding met bestaande watergangen tot stand te brengen. Daardoor neemt de berging nog toe zal worden voldaan aan de bergingseisen.

Gezien het premature karakter van de inschatting van de situering en omvang van de uitbreidingslocaties wordt aanbevolen om de berekening aan te passen als hierover meer duidelijkheid is.

Afkoppelen hemelwater

Het beleid van de gemeente Midden-Groningen is er bij herstructurering en nieuwbouw op gericht om schoon hemelwater af te koppelen van de riolering. Door het veranderde klimaat kan het bestaande rioolstelsel op termijn niet meer voldoen. Door toename van neerslagintensiteit is in veel gebieden een andere benadering nodig. Afkoppelen is een goede manier om het riool te ontlasten. De gemeente is voornemens om in de toekomst het bestaande rioolstelsel in Overschild om te bouwen tot een gescheiden rioolstelsel.

Om alle kavels in Overschild af te kunnen koppelen is voor een gedeelte van het dorp een nieuw voorziening nodig. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de meeste kavels grenzen aan een watergang. De watergangen zijn in verschillende kleuren aangegeven, conform de legger van waterschap Hunze en Aa's. Behalve een aantal percelen in het centrumgebied grenzen alle kavels aan een watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0007.png"

Werkschets ligging kavels en watergangen in Overschild, bron: Notitie stedelijke waterberging Overschild - Asopos Consult

De kavels die aangeduid zijn als centrumkavels grenzen niet direct aan een watergang. Voor deze kavels gaat de gemeente in de toekomst een hemelwaterriool aanleggen. Via dit hemelwaterriool in gedeelten van de Graauwedijk, Kanaalweg en Meerweg wordt water afgevoerd naar een van de aangrenzende watergangen. De overige kaveleigenaren worden verplicht om de hemelwaterafvoer aan te sluiten op een watergang.

In geval van nieuwbouw dienen woning en erfverhardingen direct te worden afgekoppeld op de aanliggende watergang. Het afvalwater wordt door middel van een nieuwe aansluitleiding aangesloten op het bestaande gemeentelijk vuilwaterriool.

In het bestemmingsplan is verboden om hemelwaterafvoerleidingen aan te koppelen op het openbaar vuilwaterriool, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie.

3.4.8 Ecologie

Inleiding

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Op grond van de Wet natuurbescherming dient in ruimtelijke plannen en bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de aanwezige natuurlijke waarden (zowel soorten als gebied).

De volgende gebieden genieten bescherming op grond van de Wet natuurbescherming:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebied);
  • staatsnatuurmonumenten (gebieden in eigendom van de staat);
  • beschermde natuurmonumenten (gebieden die in eigendom zijn van particulieren, waaronder terreinbeheerders);
  • Wetlands.

Ook de provincie heeft gebieden aangewezen waarbinnen beschermende regels gelden ten aanzien van het behoud van ecologische waarden. In de omgevingsverordening zijn voor enkele van deze aspecten, waaronder Natuur Netwerk Nederland en Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland, bindende regels opgenomen.

Onderzoek

In het kader van de aardbevingsproblematiek beschikt het Centrum Veilig Wonen over een generieke ontheffing Wet natuurbescherming. De provincie heeft medio oktober 2019 toestemming verleend aan de gemeente Midden-Groningen voor aanhaking bij de Generieke ontheffing Wnb binnen het aardbevingsgebied. Voor Overschild geldt een verbijzondering van de ontheffing. De reguliere ontheffing laat toe dat 25% van het dorp tegelijkertijd mag worden aangepakt. De gemeente heeft toestemming dat ze 50% van het dorp tegelijkertijd kan versterken. Hiervoor heeft de gemeente aanvullende maatregelen getroffen (faunatoren) en worden aanvullende maatregelen getroffen. Tevens is er een mitigatieonderzoek uitgevoerd, deze is opgenomen in de bijlage Mitigatieplan Overschild.

Deze generieke ontheffing geldt onder andere voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. In deze ontheffing zijn een aantal voorwaarden opgenomen:

  • het plangebied dient 'beschermde soorten vrij' te worden gemaakt voorafgaand aan de werkzaamheden;
  • het voornemen dient natuur-inclusief terug te worden gebouwd;
  • de voornemen dient aardbevingsgerelateerd te zijn.

In het kader van de generieke ontheffing wordt voor het binnen stedelijk gebied elk jaar een ecologische inventarisatie uitgevoerd.

Stikstof

In het kader van het bestemmingsplan verbrede reikwijdte ‘Overschild’ is de depositie van stikstof ten gevolge van de sloop en nieuwbouw in het dorp berekend.

De depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is meegenomen in de berekening. Uit de berekeningen komt naar voren dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Hierdoor treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het voornemen. De berekening is opgenomen in Bijlage 6 Stikstof berekening.

Voorwaarden versterking Overschild

De volgende voorwaarden moeten bij de versterking (bouwkundig versterken en/of sloop en nieuwbouw) in Overschild in acht worden genomen. Volgens de Wet Natuurbescherming zijn maatregelen ten behoeve van beschermde diersoorten noodzakelijk. Deze worden in het dorp Overschild collectief georganiseerd. Dit houdt in dat:

  1. a. Alle huizen tijdig, maar niet te vroeg, natuurvrij moeten worden gemaakt. Voor batch 1.467 regelt NCG dit. Eigenaren binnen de batch 1.588 en zij die in eigen beheer bouwen zijn zelf verantwoordelijk. Zij kunnen zich melden bij de gemeente, die het collectieve proces organiseert (versterking@midden-groningen.nl). Het natuurvrij-maken mag maximaal 1 jaar voorafgaande aan de sloop of verbouwing van de woning. Na afloop wordt een natuurvrijverklaring afgegeven.
  2. b. De woning moet natuur-inclusief worden terug gebouwd. De woning moet ruimten bevatten waar beschermde diersoorten kunnen verblijven. Om deze ruimte te bepalen moet in de fase van het voorlopig ontwerp (VO) de plannen worden voorgelegd aan de hiervoor aangewezen ecoloog. Voor de batch 1.467 wordt dit door de NCG georganiseerd. Voor de batch 1.588 moet de initiatiefnemer dit zelf regelen. Het protocol hiervoor is bekend bij de gemeente.
  3. c. Er zijn ten slotte nog twee contactmomenten nodig;
      • Tijdens de bouw moet de ecoloog controleren of de ruimten goed worden aangebracht.
      • Na afloop van de bouw controleert hij of het goed is gegaan en stelt hij een mitigatieverklaring op.

Binnen batch 1.588 zijn natuurmaatregelen onderdeel van het bouwdepot. De gemaakte kosten worden door de gemeente bij de eigenaar in rekening gebracht. Voor de batch 1.467 regelt NCG dit.

Uitvoering van de Wet natuurbescherming is geen onderdeel van het vergunningtraject, omdat deze wet wordt uitgevoerd door de provincie Groningen en niet door gemeente. De provincie voert regelmatig inspecties uit op naleving van de wet. Mocht blijken dat bovengenoemde afspraken niet worden nageleefd, dan kan dat resulteren in een bouwstop en een boete.

Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving

4.1 Algemene Opzet Van Dit Plan Met Verbrede Reikwijdte

Dit bestemmingsplan wijkt af van andere bestemmingsplannen. In hoofdstuk 1 is hier al op ingegaan. Er is aangegeven dat het proces van de versterkingsopgave in dit bestemmingsplan is gericht op:

  • vereenvoudiging
  • versnelling
  • participatie
  • het behoud van bestaande rechten.

Daarbij zijn er andere vernieuwingen doorgevoerd, zoals integratie van stedenbouwkundige en welstandstoetsing. Dit werkt toe naar de mogelijkheden die straks passen bij de nieuwe Omgevingswet. Het is mogelijk om dit bestemmingsplan zo te maken omdat het is aangemeld onder de Crisis- en herstelwet. Voor deze bestemmingsplannen is een speciale naam: 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'.

De vernieuwingen zijn te zien in de regels van het bestemmingsplan, met name in Artikel 4Dorpsgebied en Artikel 15 Algemene bouwregels).

De bestaande rechten op grond van geldende bestemmingsplannen blijven, zoals eerder aangegeven, behouden. In de nieuwe regeling worden de mogelijkheden ten aanzien van her- en nieuwbouw van gebouwen bovendien fors verruimd in de zin dat ook elders op bouwpercelen kan worden gebouwd (achtererven) en dat bouwpercelen kunnen worden aangepast (met name vergroot). Ook is er nieuwbouw op nieuwe bouwpercelen mogelijk (bijvoorbeeld percelen die momenteel agrarisch worden gebruikt).

Daarbij is nagedacht over mogelijkheden om het makkelijker te maken voor degenen die gaan bouwen. Dit betekent dat procedures korter worden waar dat kan en dat er soms zelfs zonder officiële procedures kan worden gebouwd, als aan de voorwaarden wordt voldaan.

Voorop staat dat de procedures worden ingekort en dat bepaalde bouwplannen zelfs vergunningsvrij kunnen worden gebouwd. Er moet dan wel goed vooroverleg plaatsgevonden hebben over de ruimtelijke kwaliteit en het uiterlijk van de bebouwing. Dit overleg vindt plaats met de dorpsbouwmeester en de omgeving.

Daarnaast moet er worden voldaan aan de wettelijke veiligheids- en gezondheidseisen. Dit zijn landelijke eisen voor gebouwen en bouwwerken die in het Bouwbesluit zijn opgenomen. Het Bouwbesluit zal onder de toekomstige Omgevingswet in een iets uitgeklede vorm blijven bestaan en heet dan 'Besluit bouwwerken leefomgeving' (Bbl).

  • A. Samengevat bestaat de verbrede reikwijdte in dit bestemmingsplan uit de volgende onderdelen: De stedenbouwkundige toetsing en de welstandstoetsing zijn samengebracht in dit bestemmingsplan. De welstandsadvisering zoals geregeld in de gemeentelijke bouwverordening vervalt. Hiervoor komt een advies van de dorpsbouwmeester in de plaats dat wordt opgesteld met betrokkenheid van omwonenden. De dorpsbouwmeester betrekt bij de advisering:
    1. 1. de Structuurvisie Overschild
    2. 2. het Dorpsvisie Versterking Overschild (Witboek);
    3. 3. de algemene welstandscriteria uit de Welstandsnota van de gemeente Midden-Groningen (zie hiervoor artikel 15.2 en het Welstandsbeleid van de gemeente Midden-Groningen);
  • B. Er is vooruitlopend op de Omgevingswet al voor bepaalde bouwplannen een vorm van vergunningsvrij bouwen ingevoerd. Dit is geregeld in 4.3. Voor woningen en hoofdgebouwen geldt dat deze wel aan een meldingsplicht moeten voldoen. Ook gelden er proceseisen. Voor bijgebouwen geldt zelfs geen meldingsplicht als er een positief advies is gekregen van de dorpsbouwmeester over welstand (uiterlijk van bouwwerken) en de bouwveiligheid;
  • C. Er kunnen op grond van het advies van de dorpsbouwmeester maatwerkvoorschriften worden opgesteld. Hierover meer in artikel 4.4;
  • D. Er is een mogelijkheid om af te wijken van alle bouwregels met een omgevingsvergunning (zie artikel 4.2). Deze mogelijkheid wordt gebaseerd op een advies van de dorpsbouwmeester, die hierbij de omwonenden ook dient te betrekken. Dit is uitgewerkt in een procesvoorschrift waarin indieningseisen staan. Er moeten ook een aantal beleidsdocumenten worden betrokken. Zie hiervoor artikel 4.6.1
  • E. Er is een mogelijkheid opgenomen om direct op basis van een buitenplanse omgevingsvergunning het bestemmingsplan aan te passen (door middel van delegatie). Daarmee wordt het omgevingsplan actueel gehouden. Zie hiervoor artikel 4.6.4.
  • F. Tot slot is in artikel 4.6.1 een kostenverhaalsregel opgenomen. Dit heeft als doel om met name bij nieuwbouw op nieuwe percelen eventuele kosten te kunnen verhalen. Zo gaat dit niet ten koste van de gemeenschap. Dit kunnen bijvoorbeeld de kosten zijn voor de aanleg van extra infrastructurele werken (riolering in het openbaar gebied of kabels en leidingen) die niet op andere wijze (leges) kunnen worden verhaald. Zie hiervoor ook paragraaf 5.2Kostenverhaal.

4.2 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan lijkt nog steeds op een gewoon bestemmingsplan; het heeft dezelfde opbouw en structuur, die is gebaseerd op de landelijke Standaard voor bestemmingsplannen (SVBP). Het bestemmingsplan heeft vijf hoofdbestemmingen. Dit zijn de bestemmingen:

  • Agrarisch
  • Maatschappelijk
  • Maatschappelijk -Begraafplaats
  • Sport
  • Dorpsgebied.

Dit zijn er veel minder dan het hiervoor geldende bestemmingsplan. Dat komt ten eerste omdat het vorige plan voor alle Kernen van de gemeente Slochteren gold, waardoor er veel meer bestemmingen in dat plan waren opgenomen (die niet altijd in Overschild voorkwamen). Ten tweede zijn er een aantal bestemmingen samengevoegd in één nieuwe bestemming genaamd 'Dorpsgebied' (Zie Artikel 4). Dit is tevens het gebied waar de grootste veranderingen en de herbouwopgave plaats zal vinden.

Het samenbrengen van deze bestemmingen biedt de mogelijkheid om het plan flexibeler te maken. In de bestemming Dorpsgebied zitten ook de meeste vernieuwingen ten aanzien van de afwijkingen in het kader van de Crisis- en herstelwet.

Door met één bestemming Dorpsgebied te werken zijn de verschillen tussen de diverse woonbestemmingen die er waren ook grotendeels opgeheven. Die verschillen zaten in het vorige bestemmingsplan vooral door een historisch gegroeide juridische opzet. Sommige bestemmingsplannen waren ook nog eens zeer gedetailleerd, en dat is gezien de nieuwe opzet van begeleiding en advisering niet meer nodig geacht.

De nieuwe regeling geeft nu een algemenere invulling. Hiermee wordt een basiskwaliteit voor een goede fysieke leefomgeving zeker gesteld. Deze regeling gaat er ook vanuit dat de bouwers zelf voldoende het belang van goede stedenbouwkundige kwaliteiten in het oog zullen houden. Ze worden hierin begeleid door een dorpsbouwmeester en doen dit in overleg met de omwonenden.

De bestaande bouw- en gebruiksrechten op bouwpercelen zijn, zoals al vaker is aangegeven, zo goed mogelijk in stand gehouden. De nieuwe bestemming Dorpsgebied betekent dus niet dat de rechten heel anders zijn. Dat is mogelijk door in de bestemming Dorpsgebied te werken met verschillende aanduidingen zoals de aanduiding 'bedrijf' waar het oude recht uit de bestemming Bedrijf is opgenomen. Deze systematiek sluit meer aan bij de standaarden van het toekomstige omgevingsplan (die nu in ontwikkeling zijn) waar met zogenoemde 'werkingsgebieden' en 'locaties' wordt gewerkt.

In het bestaande bestemmingsplan staan bouwvlakken waarbinnen woningen of andere hoofdgebouwen gebouwd mogen worden. Deze bouwvlakken zijn ook in dit nieuwe bestemmingsplan weer opgenomen. Maar ook buiten deze vlakken mag worden gebouwd. Voor het bouwen buiten de bouwvlakken geldt wel een andere procedure dan voor het bouwen binnen 'de oude rechten'. Voor deze laatste categorie kan namelijk zonder vergunning worden gebouwd. Onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is dit nog niet mogelijk maar dankzij de Crisis- en herstelwet wel. Voor het bouwen buiten het bouwvlak blijft vooralsnog wel een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist.

4.3 Vergunningsvrij Bouwen (Met Een Melding)

Voor het bouwen binnen bouwregels, die zijn opgenomen in artikel 4.2, geldt geen vergunningplicht. Hier geldt alleen de plicht om te melden dat er gebouwd wordt. Daarvoor is wel vereist dat er overleg is geweest met de dorpsbouwmeester en omgeving. Dit moet gedaan zijn voordat er een melding wordt gedaan.

Bij de melding dat er zal worden gebouwd moet het volledige bouwplan worden aangeleverd. Hier moet ook het advies over welstand en stedelijke ontwikkeling van de dorpsbouwmeester zitten. En een verslag van het overleg met de omgeving. De dorpsbouwmeester organiseert het overleg en verwacht daarvoor uiteraard dat de juiste stukken worden meegenomen/aangeleverd (zie o.a. Bijlage 1 bij deze toelichting). Het proces met de dorpsbouwmeester is een eis in het proces om te kunnen bouwen. Dit is geregeld in 4.3.

Voor het bouwen van bijgebouwen en aanbouwen op een achtererf geldt dat zij vaak al op grond van wettelijke normen (bijlage 2 Bor) vergunningsvrij zijn. Is dit niet het geval, dan kan dit alsnog vergunningsvrij als de dorpsbouwmeester het bouwplan heeft getoetst en daarover positief is. Zo niet, dan zal ook een melding moeten worden gedaan.

In sommige gevallen geldt er vanaf de melding van een bouwvoornemen een wachttermijn van 4 weken voordat er echt gebouwd kan worden. Dat is het geval als er (nog) geen positief advies is afgegeven door de dorpsbouwmeester over het bouwplan. De wachttijd is opgenomen om de gemeente de gelegenheid te geven om binnen 4 weken maatwerkvoorschriften te kunnen vaststellen. Maatwerkvoorschriften zijn extra eisen aan het bouwwerk die gevolgd moeten worden bij het bouwen. Als een bouwer hier niet aan wenst te voldoen, staat daar bezwaar en beroep tegen open.

De termijn van 4 weken kan eventueel verkort worden als het bevoegd gezag aangeeft dat er geen maatwerkvoorschriften zullen worden gesteld.

Bovengenoemde is geregeld in artikel 4.2, 4.3 en 4.4.

Vergunningsvrij bouwen en het bouwbesluit

Met deze regeling wordt vooruitgelopen op de toekomstige Omgevingswet die vergunningsvrij bouwen vaker mogelijk maakt. De regeling is zo opgezet dat deze ook van toepassing blijft onder het nieuwe regime van de Omgevingswet.

Voor de goede orde melden wij hierbij dat de bovengenoemde gebouwen nog wel vergunningplichtig kunnen zijn op grond van de toetsing aan het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit is rijksregelgeving. Het bestemmingsplan en ook het omgevingsplan (opvolger van het bestemmingsplan) gaan in beginsel dus ook niet over de bouwveiligheid. Dat zal ook zo zijn onder de toekomstige Omgevingswet. Wel zal onder de Omgevingswet het Bouwbesluit worden aangepast en de naam 'Besluit bouwwerken leefomgeving' (Bbl) krijgen. Onder de Omgevingswet wordt de bouwtoets dan ook gesplitst (zoals feitelijk nu al in dit bestemmingsplan wordt gedaan) in toets op het Bbl en Toets op het Omgevingsplan (Bouwregels/Bouwverordeningsregels en Welstandregels die allen in het Omgevingsplan worden ondergebracht). Men spreekt onder deze wet dan over een
1. bouwactiviteit en een
2. omgevingsplanactiviteit bouwen.

Wel biedt de 'Wet kwaliteitsborging voor het bouwen' in de toekomst de mogelijkheid aan bouwbedrijven om bepaalde bouwwerken vergunningsvrij te bouwen. Ze moeten dan voldoen aan kwaliteitsborging die door een onafhankelijke instantie wordt geborgd (certificering). De verwachting is dat deze wet net als de Omgevingswet in 2021 in werking zal treden en bedrijven zich dus ook vanaf die tijd kunnen laten certificeren.

In onderstaand Stroomschema 1 is weergegeven welke vragen moeten worden beantwoord om tot een snelle afwikkeling te komen en zonder omgevingsvergunning te kunnen bouwen. afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0008.jpg"

4.4 Vergunningstelsel Voor Herbouw En Nieuwbouw

Indien een bouwplan voor een woning niet past in de bouwregels van artikel 4.2 (voorheen geldende bestemmingsplan Kleine kernen) dan kan daar met dit nieuwe bestemmingsplan in veel gevallen toch aan worden meegewerkt. Er is dan een omgevingsvergunning nodig om te kunnen bouwen. Dit is geregeld in artikel 4.6.1 Afwijkingsbevoegdheid herstructurering(bestemmingsplanactiviteit).

Dit betreft bijvoorbeeld bouwplannen voor de bouw van een woning of een gebouw op een andere plek dan de bestaande woning. Het betreft ook bouwplannen voor woningen met bijzondere vormgeving (hogere bouwhoogten of andere afwijkingen). Anders komen belangen van derden mogelijk in het geding. Ook geeft de procedure de mogelijkheid om vanuit algemeen belang een nadere afweging te maken. Dat geldt uiteraard ook als er nieuwbouw plaats vindt op nieuwe bouwpercelen (voorheen agrarisch gebied).

In die gevallen blijft de omgevingsvergunningsplicht behouden. Hiertegen kan ook door de indiener of andere belanghebbenden bezwaar of beroep worden aangetekend.

Deze vergunningsplicht wordt hier een afwijking met een omgevingsvergunning genoemd. In zekere zin komt deze term wat defensief over. Het lijkt een beetje alsof het slechts incidenteel wordt toegestaan. Dat is echter niet het geval. Dit blijkt ook uit de Structuurvisie Overschild en de daarin aangegeven ruimte die men wil geven aan nieuwbouw in Overschild. Onder de nieuwe Omgevingswet wordt eigenlijk ook uitgegaan van meer ruimte voor afwijkingen van planregels. De 'ja,mits ...'-houding gaat ervan uit dat een plan kan, tenzij er een duidelijke reden is om het niet toe te staan. In de nieuwe wet heeft het afwijken met een omgevingsvergunning dan ook een positievere definitie gekregen, namelijk omgevingsplanactiviteit. Vandaar dat in dit bestemmingsplan hiervoor in artikel 4.6.1 tussen haakjes al de term bestemmingsplanactiviteit is toegevoegd.

Net als bij het vergunningsvrij/meldingplichtig bouwen (artikel 4.3) is een schriftelijk advies door de dorpsbouwmeester nodig. En met name is hier ook het voorleggen van het bouwplan aan omwonenden en andere belanghebbenden van belang. Dit is een belangrijk vereiste om te kunnen bouwen. En ook hier gaat het dus niet om de goedkeuring maar in eerste instantie om een advies dat in een schriftelijk verslag wordt neergelegd.
Het verslag van deze toetsing moet tevens worden ingediend bij de bouwvergunningsaanvraag naast andere vereisten die gelden op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (en de vereisten die in het zgn. Mor worden gesteld). Op basis van dit advies besluit het bevoegd gezag (meestal B&W) of de vergunning wel of niet (of onder welke voorwaarden) wordt verleend.

Voor het verlenen van deze vergunning geldt in beginsel een maximale proceduretermijn van 8 weken vanaf het indienen van een volwaardige aanvraag. Deze procedure kan eventueel worden verlengd met 6 weken.

De werkelijke termijn kan echter aanmerkelijk worden verkort als het voortraject met de dorpsbouwmeester goed is verlopen en er positief wordt geadviseerd. In dat geval zou de vergunning na de toetsing op meer technische eisen ten aanzien van bouwveiligheid en gezondheid (Bouwbesluit en Bouwverordening) heel snel kunnen worden verleend. Het proces hoeft dus niet heel anders te verlopen dan de hiervoor geschetste meldingsprocedure.

In onderstaand stroomschema 2 is aangegeven hoe het vergunningentraject kan uitpakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpovsoverschild-va01_0009.jpg"

In het plangebied liggen ook een aantal bouwpercelen in het door de Provincie Groningen aangewezen Buitengebied. Deze zijn aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - buitengebied'. Voor deze percelen gelden bijzondere bebouwingsregels qua maatvoering (Artikel 4.6.1 sub a derde punt) die overeenkomen met de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

4.5 Binnenplans Afwijken (Oude Recht)

De oude mogelijkheden om met een omgevingsvergunning af te wijken van bouwregels voor bijgebouwen (4.6.2) zijn in dit bestemmingsplan overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Kleine Kernen. Daarom geldt voor deze afwijkingsbevoegdheid niet de procedurele eis dat er alleen vergunning kan worden verleend nadat er overleg en een verslag van de dorpsbouwmeester is verkregen. In deze gevallen zal de ouderwetse toetsing aan de criteria genoemd onder de algemene bouwregels getoetst worden. Er zal ook op de algemene welstandscriteria worden getoetst (in dit geval ook door de dorpsbouwmeester op grond van het nieuwe welstandsbeleid van de gemeente).

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid heeft betrekking op de financiële uitvoerbaarheid.

5.1.1 Versterkingsopgave

In Overschild moet een groot deel van de (karakteristieke) gebouwen worden versterkt. Om uitvoering te kunnen geven aan de versterkingsopgave zijn er verschillende regelingen en verordeningen beschikbaar.

De gemeente beschikt over de 'Subsidieverordening Groep 1588 Versterkingsopgave voor de gemeente Midden-Groningen' en de Subsidieverordening Fonds Kwaliteitsimpuls Overschild Midden-Groningen 2019. Daarnaast is er een regeling voor het behoud van de karakteristieke panden in Overschild.

Subsidieverordening Groep 1588 Versterkingsopgave voor de gemeente Midden-Groningen

Deze subsidie heeft tot doel het versnellen en uitvoeren van maatregelen voor woningen in de gemeente Midden-Groningen die onderdeel uitmaken van Batch 1588.

De subsidiabele kosten in geval van versterking zijn:

  • redelijke kosten inclusief BTW voor de realisatie van de maatregelen aan de woning conform het versterkingsadvies;
  • redelijke kosten van tijdelijke huisvesting, verhuizing en herinrichting volgend uit het versterkingsadvies;
  • redelijke overige bijkomende kosten conform het versterkingsadvies.

De subsidiabele kosten in geval van de versterkingsopgave zijn:

  • kosten van sloop en nieuwbouw conform de prijslijst;
  • redelijke kosten van tijdelijke huisvesting, verhuizing en herinrichting conform de prijslijst; redelijke overige bijkomende kosten conform de prijslijst.

Kosten voor zelf verrichte arbeid, indien de maatregelen door de aanvrager worden uitgevoerd, zijn geen subsidiabele kosten.

Subsidieverordening Fonds Kwaliteitsimpuls Overschild Midden-Groningen 2019
Subsidie kan worden verleend aan eigenaren van panden en de daarbij behorende erven, kadastraal gelegen in Overschild en behorende tot Batch 1.467, Batch 1.588 of de restgroep.

Deze subsidie heeft tot doel eigenaren van panden te stimuleren om aanvullende maatregelen te treffen die leiden tot een kwaliteitsimpuls van Overschild t.b.v. energietransitie, ruimtelijke kwaliteit en/of levensloopbestendigheid

Karakteristieke panden

Er is een nieuwe regeling beschikbaar voor het behoud van karakteristieke panden in Overschild. Eigenaren kunnen vanaf 10 juli 2019 een aanvraag indienen. De provincie Groningen heeft de regeling opgesteld samen met de gemeente Midden-Groningen en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Vanuit het Nationaal Programma Groningen wordt er 2 miljoen bijgedragen.
In Overschild moet een deel van de karakteristieke gebouwen worden versterkt. De subsidieregeling is bedoeld om deze karakteristieke gebouwen te behouden en een impuls te geven. De bijdrage kan de eigenaar bijvoorbeeld gebruiken voor energiebesparende maatregelen, herbestemming, inhuur van experts of het herstel van karakteristieke waarden.

5.2 Kostenverhaal

In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om woningen te herbouwen. Omdat de bouw van één of meer woningen een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is de gemeente in beginsel verplicht om kosten te verhalen op grond van artikel 6.12 Wro en dient hieraan de gemeente hier in ieder geval overwegingen aan te wijden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Doel achter deze regeling is dat de gemeenschap niet hoeft op te draaien voor kosten die worden gemaakt in het voordeel van een bouwer. Er kunnen overigens alleen kosten worden verhaald die toerekenbaar zijn aan een bouwproject, dus bijvoorbeeld kosten van specifieke onderzoeken die voor een nieuw bouwkavel zijn gemaakt of de kosten van voorzieningen die door de gemeente worden gemaakt om de grond gebruiksklaar te maken en de weg waaraan een nieuw bouwperceel ligt ook op een juiste wijze in te richten.

In het plan wordt hoofdzakelijk gebouwd op bestaande bouwpercelen. De kosten van de herbouw en bijbehorende nieuwe voorzieningen (leidingen etc.) zijn voor de initiatiefnemers. Hier is kostenverhaal in beginsel niet aan de orde.
Daarnaast biedt het plan echter ook beperkte mogelijkheden tot nieuwbouw op agrarische gronden waarvoor mogelijk wel extra infrastructurele werken en nutsvoorzieningen moeten worden aangelegd in openbaar gebied. Die kosten dienen naar evenredigheid te worden verhaald op de bouwers op die kavels. Omdat de gemeente deze gronden niet in handen heeft en er ook nog niet bekend is wie hier gaan bouwen, zou hiervoor een exploitatieplan kunnen worden opgesteld. Op grond van de verbrede reikwijdte en artikel 7c lid 10 en 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is het echter ook mogelijk om ook wat betreft het kostenverhaal al vooruit te lopen op de Omgevingswet.

Omdat de bouwkavels alleen kunnen worden aangelegd en bebouwd nadat een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit (zoals bedoeld in artikel 4.6.1) is verleend, kan er voor de verlening van zo'n omgevingsvergunning goed tot kostenverhaalsafspraken met de bouwers worden gekomen. Dit wordt een zogenaamde anterieure overeenkomst genoemd. Lukt dat niet dan voorziet dit artikel in een bepaling die voorkomt dat er gebouwd kan worden op deze kavels als deze noodzakelijk te maken of gemaakte kosten die in evenredigheid toerekenbaar zijn aan de een bouwkavel, nog niet zijn betaald.

De regeling loopt vooruit op het gestelde in afdeling 13.6 van de Omgevingswet, waarin bij Aanvullingswet Grondeigendom het kosten verhaal en ook al een verbod zoals opgenomen in artikel 7.6.1 sub b is opgenomen.

Planschade
Het planschaderisico speelt ook een rol bij kostenverhaal. Hoewel de planvorming en herbouw die afwijkt van het huidige bestemmingsplan uitsluitend mogelijk is op grond van artikel 4.6 waarbij omwonenden die eventueel planschade kunnen leiden via de dorpsbouwmeester altijd worden betrokken bij de bouwplannen, sluit dit de kans dat er planschade ontstaat niet uit. Het recht op planschade ontstaat pas na het verlenen en onherroepelijk van kracht worden van een omgevingsvergunning. Het is wel van belang dat er bij de planvorming en het overleg in ieder geval rekening wordt gehouden met eventuele schade. In het geval dat het risico hierop niet geheel kan worden uitgesloten, kan de gemeente bij de vergunningverlening eisen dat er een planschadeovereenkomst wordt getekend voordat vergunning wordt verleend zodat de gemeenschap deze kosten niet hoeft te dragen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Participatie

Voor de ontwikkelingen in Overschild is de 'Structuurvisie Overschild 2018-2028" opgesteld.

De structuurvisie vormt één geheel met de uitgebreide Dorpsvisie Versterking Overschild, ook wel het Witboek 2.0 genoemd. Het document is gemaakt door de bewoners met hulp van externe partijen. In het proces zijn er vier bewonersavonden geweest, daarnaast zijn er drie dorpsbrede enquêtes gedaan waarbij meningen en visies zijn opgehaald. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de dorpsvisie. In de structuurvisie is de dorpsvisie verder uitgewerkt en is ingegaan op de te nemen besluiten zodat deze een juridische status heeft gekregen.

In de Structuurvisie Overschild 2018-2028 is ook opgenomen dat er voor Overschild een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, omdat het vigerende bestemmingsplan niet berekend is op de opgave waar het dorp voor staat. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

6.2 Inspraak

De resultaten van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen in de Bijlage 7 Nota van Inspraak en Overleg.

6.3 Overleg

In het kader van het wettelijke vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan naar de overlegpartners verzonden. De samenvatting en beantwoording van de overlegreacties is opgenomen in de Bijlage 7 Nota van Inspraak en Overleg .

Bijlage 1 Toetsingskader Kleinschalige Windturbines

Bijlage 1 Toetsingskader kleinschalige windturbines

Bijlage 2 Beleidskaart Kleinschalige Windturbines

Bijlage 2 Beleidskaart kleinschalige windturbines

Bijlage 3 Lijst Vrije Beroepen

Bijlage 3 Lijst vrije beroepen

Bijlage 4 Beleidsnotitie (Ho)reca En Ondersteunende (Ho)reca

Bijlage 4 Beleidsnotitie (Ho)reca en ondersteunende (ho)reca

Bijlage 5 Lijst Karakteristieke Objecten

Bijlage 5 Lijst karakteristieke objecten

Bijlage 6 Beleidsnotitie Paardenbakken

Bijlage 6 Beleidsnotitie paardenbakken

Bijlage 7 Beleidsnota Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 7 Beleidsnota aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 8 Lijst Aan-huis-verbonden Bedrijven

Bijlage 8 Lijst aan-huis-verbonden bedrijven

Bijlage 9 Beleidsnotitie Paardenhouderijen

Bijlage 9 Beleidsnotitie Paardenhouderijen

Bijlage 10 Staat Van Bedrijven Gemengd

Bijlage 10 Staat van bedrijven gemengd

Bijlage 11 Beleidsnotitie Theetuinen & Verbreding Agrarische Bedrijven

Bijlage 11 Beleidsnotitie theetuinen & verbreding agrarische bedrijven

Bijlage 12 Beleidsnotitie Recreatieve Verblijfsaccommodaties

Bijlage 12 Beleidsnotitie recreatieve verblijfsaccommodaties

Bijlage 1 Rol Van De Dorpsbouwmeester

Bijlage 1 Rol van de Dorpsbouwmeester

Bijlage 2 Afwegingskader Karakteristieke Panden

Bijlage 2 Afwegingskader karakteristieke panden

Bijlage 3 Berekeningen Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Berekeningen akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Berekening Waterberging

Bijlage 4 Berekening waterberging

Bijlage 5 Mitigatieplan Overschild

Bijlage 5 Mitigatieplan Overschild

Bijlage 6 Stikstof Berekening

Bijlage 6 Stikstof berekening

Bijlage 7 Nota Van Inspraak En Overleg

Bijlage 7 Nota van Inspraak en Overleg