KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Wonen - 1a
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Overige Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Watercompensatie
Bijlage 2 Beleidsnota Aan-huis-verbonden Beroepen Midden-groningen 2019
Bijlage 3 Staat Van Bedrijven: Bedrijf
Bijlage 4 Beleidsregels Recreatieve Verblijfsaccommodaties
Bijlage 5 Beleidsregels Kamperen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Opstellen Bestemmingsplan
1.2 Plangebied Bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Inleiding
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Water
4.7 Bodem
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Ecologie
4.10 Geluid
4.11 Archeologie
4.12 Cultuurhistorie
4.13 Kabels En Leidingen
4.14 M.e.r.-beoordeling
4.15 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Basisbestemmingen
5.3 Toelichting Gebiedsaanduidingen
5.4 Verbeelding
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Exploitatieplan
6.2 Planschade
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
7.3 Vaststelling
Bijlagen
Bijlage 1 Vooroverleg Reactie
Bijlage 2 Nota Van Zienswijzen Bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69
Bijlage 3 Inrichting Terrein
Bijlage 4 Wateradvies
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Ecologische Quickscan

Schildwolde, Meenteweg 69

Bestemmingsplan - gemeente Midden-Groningen

Vastgesteld op 30-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69 met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01 van de gemeente Midden Groningen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtererf

gedeelte van het erf dat achter de achtergevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen;

1.6 ambachtelijke bedrijvigheid

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.7 archeologisch onderzoek

een rapport als bedoeld in het tweede lid van artikel 39, het eerste lid van artikel 40, dan wel het eerste lid van artikel 41 van de Monumentenwet 1988 (Stb. 2007, 293), voldoend aan de regels gesteld krachtens artikel 43 van die wet;

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de culturele overblijfselen uit oude tijden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

het op de verbeelding en/of in de planregels aangegeven percentage gemeten over dat deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief verblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben in een woning, geen meervoudige woning zijnde;

1.12 bedrijf

elke vorm van activiteit of organisatie waarbij of waarin personen voor zichzelf, voor derden of in dienst van derden, structureel en/of met een zekere regelmaat inkomensvormende activiteiten verrichten of activiteiten die in de regel inkomensvormend zijn, ongeacht of dit gebeurt binnen een private, publieke, commerciële, maatschappelijke of anders gerichte organisatie, ongeacht of de activiteiten al dan niet in loondienst worden verricht en ongeacht of daarmee een volledig inkomen wordt verworven. Als één bedrijf kunnen worden aangemerkt meerdere op één locatie gehuisveste bedrijven die functioneel en organisatorisch zeer nauw verbonden zijn en die zich ruimtelijk gezien als één geheel manifesteren;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat hoofdzakelijk dient voor de uitoefening van een bedrijf, met inbegrip van een eventuele in dat gebouw ingebouwde bedrijfswoning;

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.16 bestaand bouwwerk

  • legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • niet legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en die bestonden en zoals zij bestonden op 20 april 2000;
  • bouwwerken die kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.17 bestaand gebruik

gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling;

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.21 bijbehorende voorzieningen

gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie. Hieronder vallen onder meer ontsluitingsstructuren;

1.22 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand (onderdeel van een) gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het woongebouw c.q. hoofdgebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het woongebouw c.q. hoofdgebouw en dat behoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woongebouw c.q. hoofdgebouw;

1.23 bijzondere bouwlaag

kelder, souterrain, dakterras, zolder of dakopbouw;

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een woonwagenstandplaats;

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een bijzondere bouwlaag;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 cultuurgrond

grasland en akkerbouwgronden, met uitzondering van gronden die worden gebruikt ten behoeve van kwekerijen, boomkwekerijen, houtteelt en bosbouw

1.32 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.33 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.34 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw van beperkte omvang op het platte deel van het dak van de hoofdbebouwing, niet zijnde een bouwlaag;

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik of verbruik van die goederen ter plaatse;

1.36 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.37 erf

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.38 erfbeplanting

afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;

1.39 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.40 essentiële woonvoorzieningen

de voorzieningen die ten minste nodig zijn om een woning zelfstandig te kunnen bewonen: een privé woon- en/of slaapvertrek, een keuken of kookhoek, een toilet en een bad- en/of douchegelegenheid;

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geluidsgevoelig gebouw

gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.43 geluidsgevoelig object

geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.44 geluidsgevoelige ruimte

geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.45 geluidsreducerende maatregelen

fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;

1.46 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.47 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.48 goot, druiplijn, boeiboord

de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;

1.49 groepsaccommodatie

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor recreatief verblijf door groepen van personen waarin gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van keuken en verblijfsruimten. Vormen van recreatief verblijf die gelijk kunnen worden gesteld aan een groepsaccommodatie zijn: (jeugd)herbergen, kamphuizen en kampeerboerderijen;

1.50 heersende geluidsbelasting

de geluidsbelasting op een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder in het jaar voordat de reconstructie van de weg plaatsvindt;

1.51 hindergevoelig gebouw

geluidsgevoelig gebouw en/of geurgevoelig object;

1.52 hindergevoelig object

hindergevoelige functie en/of hindergevoelig gebouw;

1.53 hindergevoelige functie

geluidgevoelige functie en/of geurgevoelige functie;

1.54 hogere grenswaarde

een maximum waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.55 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.56 hoofdverblijf

de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;

1.57 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalruimte wordt verhuurd en ter plaatse beschikbaar wordt gesteld, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.58 huishouden

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.59 kampeermiddel

onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;

1.60 kampeerstandplaats

een plaats op een kampeerterrein bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel;

1.61 kampeerterrein

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen en/of trekkershutten en/of het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen het houden van recreatief nachtverblijf in kampeermiddelen en/of trekkershutten;

1.62 kap

constructie ter afdekking van een gebouw of overkapping waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste één hellend vlak van tenminste 15°;

1.63 karakteristieke boom

een boom van 50 jaar en ouder en die van waarde is vanwege:

  1. a. de hoge leeftijd of,
  2. b. de verschijningsvorm, omvang of schoonheid of,
  3. c. de soort of variëteit in combinatie met leeftijd en grootte waardoor de houtopstand plaatselijk en/of landelijk zeldzaam te noemen is of,
  4. d. de cultuurhistorische waarde of,
  5. e. het straatbeeld en de opvallende plek die ingenomen wordt of,
  6. f. de ecologische waarde.

of houtopstanden geregistreerd als zijnde (potentieel) waardevol of monumentaal;

1.64 kwekerij

een bedrijfsactiviteit gericht op het voortbrengen van een of meer soorten gewassen door middel van vollegrondsteelt, containerteelt en/of anderszins, waarbij per geteelde gewassoort een beperkte oppervlakte geteeld wordt en waarbij gewasbewerkingen en oogstwerkzaamheden slechts in beperkte mate gemechaniseerd worden uitgevoerd;

1.65 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.66 lessenaarsdak

dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak;

1.67 mansardedak

kapvorm met gebroken, naar buiten geknikte, hellende dakvlakken die in de nok samenkomen, waarbij de dakhelling van het onderste dakvlak (maximaal 60% van het vlak) steiler is dan het bovenste dakvlak;

1.68 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.69 mobiel kampeermiddel

tent, tentwagen, camper of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;

1.70 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.71 meervoudige woning

een woning bestemd dan wel geschikt voor bewoning door meer dan één huishouden, vanwege het in meervoud aanwezig zijn van alle essentiële woonvoorzieningen, waarbij de essentiële woonvoorzieningen voor een huishouden niet behoeven te worden gedeeld met een ander huishouden zich niet in één ruimte bevinden met essentiële woonvoorzieningen van een ander huishouden en vanuit de woning bereikbaar zijn zonder privé-vertrekken van een ander huishouden te moeten doorkruisen;

1.72 mini-camping

een kampeerterrein waarop tijdens de periode tussen 15 maart en 31 oktober ten hoogste 15 kampeerstandplaatsen voor mobiel kampeermiddelen aanwezig zijn;

1.73 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.74 objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen

objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bij bejaardenhuizen, sociale werkplaatsen, cellencomplexen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen;

1.75 ondergeschikte functie

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de doeleindenomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;

1.76 overbouwde oppervlakte

wordt gemeten door de som van de neergeslagen oppervlakte van de gedeelten van een bouwwerk, dat zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevindt en daar niet mee gelijk ligt. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. die niet meer oversteken dan 0,5 meter worden niet meegeteld;

1.77 overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel ondersteund door maximaal één andere arbeidskracht, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.78 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;

1.79 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.80 platte afdekking

een horizontale afdekking of een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden met het horizontale vlak;

1.81 plattelandswoning

woning behorende tot of voorheen behorende tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden zoals bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.82 permanente bewoning

De huisvesting van één of meerdere personen, in een gebouw waarin het hoofdverblijf is ondergebracht en dat is bestemd om het hele jaar te worden bewoond.

het gebruik van een gebouw, kampeermiddel, voer- of vaartuig als hoofdverblijf;

1.83 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.84 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.85 prostitutiebedrijf

zie seksinrichting;

1.86 recreatief verblijf

het kortdurend recreatief verblijf van één of meerdere personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning;

1.87 risicovolle inrichting

een inrichting, waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.88 schilddak

dak, gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijde waarvan de trapeziumvormige dakvlakken in de nok samenkomen;

1.89 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht, dan wel een erotisch getinte vermaaksfunctie aanwezig is. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.90 statische opslag

opslag en/of stalling van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse worden bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld.

1.91 stedebouwkundige commissie

een onafhankelijke commissie met specifieke deskundigheid op het terrein van stedebouw en architectuur, bestaande uit tenminste één persoon;

1.92 theetuin

een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide klein en koude etenswaren. Een theeschenkerij (inpandig) wordt gelijk geschaard aan een theetuin;

1.93 voorerf

gedeelte van het erf voor de voorgevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

1.94 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.95 voorkeursgrenswaarde

de maximum waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.96 vrij beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of overige aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten;

1.97 vrijstaand woongebouw

woongebouw dat niet met een ander woongebouw of ander gebouw op een aangrenzend bouwperceel verbonden is;

1.98 werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.99 wolfseind

afgeknot dakschild op de kop van een zadeldak;

1.100 woning

een complex van ruimten, blijkens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (niet-meervoudige woning);

1.101 woongebouw

een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen;

1.102 woonwagen

een voor permanente bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.103 woonwagenstandplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.104 zadeldak

een dak bestaande uit twee schuine tegenoverliggende dakvlakken die in de nok samenkomen;

1.105 zijgevel

de naar de zijdelingse perceelsgrens gekeerde gevel van een gebouw;

1.106 zoneplichtige weg

een weg die een zone heeft conform artikel 74 van de Wet geluidhinder;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de perceelsgrens

wordt gemeten over de afstand vanaf enig punt van het gebouw tot de perceelsgrens waar die het kortst is;

2.2 de afstand tussen gebouwen

wordt gemeten de afstand vanaf enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw waar die het kortst is;

2.3 de breedte van een gebouw

wordt gemeten tussen de buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw, op dat punt waar de zijgevels het verst van elkaar staan;

2.4 de bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

2.5 de (bouw)hoogte van een bouwwerk

wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de dakhelling

wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, druiplijn, boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 de horecavloeroppervlakte

wordt gemeten als de bedrijfsvloeroppervlakte voorzover het ruimten betreffen, die worden gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.;

2.9 de horizontale diepte van een gebouw

wordt gemeten over de kortste afstand van de buitenkant van de naar de weg gekeerde gevel tot aan de buitenkant van de tegenoverliggende gevel die het verst van de weg is gelegen;

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

wordt gemeten tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.11 de oppervlakte van het bebouwde erf

de oppervlakte van de figuur die het complex met alle gebouwen, overkappingen, silo's en bassins op het bouwperceel -zowel binnen als buiten het bouwvlak- omsluit, en die wordt gevormd door op elkaar aansluitende strakke en rechte lijnen te trekken rond het complex, op zodanige wijze dat de kleinste omtrek ontstaat;

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk

wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd tellen mee in de oppervlakteregeling voor bebouwing;

2.13 overbouwde oppervlakte

wordt gemeten door de som te nemen van de neergeslagen oppervlakten van de gedeelten van een bouwwerk, die zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevinden en daar niet mee gelijk liggen. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. die niet meer oversteken dan 0,5 meter worden niet meegeteld;

2.14 de verkoopvloeroppervlakte

de bedrijfsvloeroppervlakte van de voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte ten behoeve van detailhandel, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten e.d.;

2.15 geluidsbelasting

de geluidsbelasting van een geluidsgevoelig gebouw wordt bepaald op de naar de geluidsbron gekeerde gevel(s) van een geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of op de grens of grenzen van het terrein, voorzover (dat deel van) het terrein ingevolge het bestemmingsplan ook als geluidsgevoelig object gebruikt mag worden;

2.16 het peil

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang tot het plangebied.

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. als in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit;

2.17 resterende bebouwingsruimte

de oppervlakte van het gedeelte van een krachtens het plan toegelaten overbouwde oppervlak voor een bebouwingssoort, voorzover dat toegelaten oppervlak nog niet door aanwezige bebouwing van die soort is ingenomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende Bijlage 3 Staat van Bedrijven:Bedrijf onder de milieucategorieën categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen;
  2. b. bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende Bijlage 3 Staat van Bedrijven:Bedrijf onder de milieucategorie 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolleinrichtingen;
  3. c. groenvoorziening in de vorm van lijnvormige aanplanting, ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening';

met daaraan ondergeschikt:

  • groenvoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • water;
  • verhardingen;
  • parkeervoorzieningen;
  • kantines voorzover die dienen ten behoeve van de doeleinden genoemd onder 3.1, lid a en b;

met de bijbehorende verhardingen, tuinen, erven en andere bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Voor bouwwerken binnen deze bestemming gelden de regels in dit lid.

Bouwwerken mogen slechts uitgevoerd worden als voldaan wordt aan het in stand houden van lijnvormige aanplanting, ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' (voorwaardelijke verplichting).

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Wonen - 1a

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1A' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep, overige aan-huis-verbonden beroepen, overige aan-huis-verbonden bedrijven en hobbymatige activiteiten, mits voldaan wordt aan criteria als opgenomen in Bijlage 2 Beleidsnotaaan-huis-verbonden beroepen Midden-Groningen 2019;
  2. b. groenvoorziening in de vorm van lijnvormige aanplanting, ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening';

met daaraan ondergeschikt:

  • groenvoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • water;
  • parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en en tevens voor bijbehorendevoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de bepalingen in dit lid.

Bouwwerken mogen slechts uitgevoerd worden als voldaan wordt aan het in stand houden van lijnvormige aanplanting, ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' (voorwaardelijke verplichting).

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Overige Regels

5.1 Parkeerregelgeving

Een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering wordt slechts verleend indien;

a. bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;

b. de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Midden-Groningen ten aanzien van parkeren bepaald.

5.2 Laden of lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;

a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;

b. van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a. is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a. voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden voor parkeren op eigen terrein en laden en lossen zoals benoemd in lid 5.1 en 5.2.

5.4 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 5.1 en 5.2:

a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of

b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

5.5 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 5.1 en 5.2 is slechts mogelijk, indien;

1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;

3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;

4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemeen

  1. a. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
    1. 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
    2. 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
    3. 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 meter overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet mag worden overschreden;
    4. 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevel met meer dan 1 meter overschrijden.
  2. b. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
    1. 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximum hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;
    2. 2. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan een derde van de oppervlakte van het dak, waarop zij worden geplaatst.
  3. c. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien situering, oppervlakte, hoogte en inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn niet van toepassing voor bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) welke mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.

7.2 Ondergronds bouwen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als woonwagenstandplaats;
  2. b. het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Gebiedsaanduidingen

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voorzover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen in Hoofdstuk 2 voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, slechts indien:
    1. 1. tijdens of na realisatie van een bouwwerk blijkt dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorgeschreven maten, afmetingen of percentages;
    2. 2. na vaststelling van het plan gewijzigde bouwregelgeving hiertoe noodzaak geeft;
  2. b. de maten en eigenschappen van gebouwen:
    1. 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
      • de hoogte van bijgebouwen niet meer gaat bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw of woongebouw;
      • de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
  3. c. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in verband met het bouwen op een hoger peil:
    1. 1. met ten hoogste 1 meter;
    2. 2. teneinde de hoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
    3. 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
  4. d. de maximum (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan eenderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  5. e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    1. 1. tot een hoogte van ten hoogste 40 meter voor sirenemasten en/of antennemasten ten behoeve van commerciële mobiele telecommunicatie, tenzij de gronden ter plaatse onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur;
    2. 2. tot een hoogte van ten hoogste 10 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een reclamemast;
  6. f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings- en bestemmingsgrenzen:
    1. 1. tot ten hoogste 1,50 meter:
      • in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  7. g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
    1. 1. tot een maximum inhoud van 200 m³ en 50 m³ voor schuilhutten en abri's;
    2. 2. tot een hoogte van ten hoogste 4 meter;
  8. h. het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes tot een maximum inhoud van 50 m³;
  9. i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
  10. j. het realiseren van visstoepen, tewaterlaatplaatsen voor vaartuigen, waterinnamepunten ten behoeve van brandweer en landbouw en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  11. k. het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 4 meter;
  12. l. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, allen geen gebouw zijnde, tot een hoogte van ten hoogste 6 meter;
  13. m. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
    1. 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    2. 2. voorzover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidsgevoelig object;
    3. 3. voorzover de aanpassing niet leidt tot een afwijking van het 'dwarsprofiel' dat ter plaatse is aangegeven;
  14. n. het innemen van een standplaats zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  15. o. het houden van terugkerende strijdige evenementen, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. een evenement mag per keer niet langer duren dan 2 weken;
    2. 2. op een locatie mogen ten hoogste 6 evenementen per kalenderjaar plaatsvinden, met een gezamenlijke duur van niet meer dan 30 dagen;
    3. 3. de opbouw en de afbraak van eventuele tijdelijke bouwwerken ten behoeve van een evenement moet plaatsvinden in een periode van niet meer dan 30 dagen;
    4. 4. het evenement mag niet tot gevolg hebben dat de gronden en/of opstallen na afloop van het evenement ongeschikt zijn voor gebruik conform de geldende bestemming;
  16. p. het gebruik van gronden als tijdelijk kampeerterrein voor mobiele kampeermiddelen ten behoeve van een evenement, dan wel ten behoeve van een groep met een gemeenschappelijk doel ten tijde van dit kamperen, zoals een schoolkamp, een familiekamp of een sport- of verenigingskamp, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. het kamperen, vindt verdeeld over ten hoogste 2 perioden, gedurende ten hoogste 10 al dan niet aaneengesloten dagen per jaar plaats;
    2. 2. de in sub 1 genoemde periode(n) vindt/vinden plaats in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. 3. buiten de in sub 1 genoemde kampeerperiode mogen geen kampeermiddelen op de gronden aanwezig zijn;
    4. 4. de afwijkingsbevoegdheid wordt niet toegepast op gronden die zijn voorzien van de bestemming “Natuur” of een bestemming van een gelijke strekking;
  17. q. voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van 7.2.1 verlenen ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
    2. 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
    3. 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

10.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in 10.1 sub q de voorwaarde stellen om afschermende beplantingsranden met inheemse soorten aan te brengen.
  3. c. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat:
    1. 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
    3. 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
    4. 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    5. 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid

11.2 Voorwaarden aan de wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij in ieder geval betrokken worden:

  1. a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  3. c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Omgevingsvergunning voor afwijken

Eenmalig kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10 %.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het 12.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69.

Bijlagen

Bijlage 1 Watercompensatie

Bijlage 2 Beleidsnota Aan-huis-verbonden Beroepen Midden-groningen 2019

Bijlage 3 Staat Van Bedrijven: Bedrijf

Bijlage 4 Beleidsregels Recreatieve Verblijfsaccommodaties

Bijlage 5 Beleidsregels Kamperen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Opstellen Bestemmingsplan

1.1.1 Algemeen

Aan de Meenteweg 69 te Schildwolde was een kwekerij gevestigd. Dit gebruik is beëindigd en het hele perceel is verkocht. Het perceel bevat gronden met een bedrijfsbestemming, woonbestemming en een agrarische bestemming. Alleen bij de woonbestemming was een bouwvlak opgenomen.

De aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. Een bedrijf werkzaam in de dienstverlening ten behoeve van de landbouw, heeft de gronden aangekocht. De initiatiefnemer zoekt al geruime tijd naar passende huisvesting voor het bedrijf. Daarnaast wil de initiatiefnemer in de buurt van het bedrijf wonen.

Het initiatief betreft het bouwen van een woning met garage en berging, het bouwen van een loods en het slopen van de bestaande woning met bijgebouw.

De nieuw te bouwen loods ten behoeve van het bedrijf, is bedoelt voor het onderdak stallen van het materieel (vrachtwagen, shovel, straatmachine, kraan, etc.). Onderhoud aan het materieel zal uitgevoerd worden op een andere locatie. Het materiaal dat gebruikt wordt (klinkers, zand, et cetera) wordt rechtstreeks op locatie geleverd.

De bestaande woning aan de Meenteweg 69 te Schildwolde wordt gesloopt zodra de nieuwe woning gereed is.

1.1.2 Locatiekeuze

Zoals hierboven is aangegeven is de initiatiefnemer al jaren op zoek naar een passende locatie waarbij het wonen bij het werken gecombineerd kan worden. Daarbij is ook gezocht naar locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Voor twee locaties is een ruimtelijke procedure gestart. Deze konden vanwege beperkingen echter geen doorgang vinden. Vanwege de aard van de bedrijvigheid, waarbij met groot materieel wordt gewerkt, moet een locatie voor de initiatiefnemer aan specifieke eisen voldoen, zowel qua omvang als qua ontsluiting.

Het type bedrijf past niet in een woonomgeving, waardoor de vestiging in een woonwijk niet gewenst is. De voorliggende locatie was al bedrijfsmatig in gebruik. Deze locatie leent zich er voor om wonen en werken te combineren, de kavel is daarvoor voldoende groot. Een bedrijfsbestemming is daarom passend in het straatbeeld.

Er is ook geen bedrijventerrein in de omgeving waar het bedrijf terecht kan. Het dichtstbijzijnde bedrijventerrein dat enigszins aansluit op het werkgebied van de initiatiefnemer is bedrijventerrein Korenmolendreef/Korenmolenweg te Slochteren. Dit terrein heeft geen uitgeefbare gronden. Het bedrijventerrein in Siddeburen aan Kalverkampen is ook volledig ingevuld. De toekomstige uitbreiding van Kalverkampen, wordt ontwikkeld door de gebruikers en is in beginsel ook volledig ingevuld.

Het bedrijf is werkzaam voor verschillende werkgevers in de wegenbouw en straatwerk. De werkzaamheden bestaan uit lasergestuurd egaliseren, machinaal straten en het graven van funderingen. Dit is altijd werk op locatie. De locaties verschillen per dag en zijn gesitueerd rondom Schildwolde bij agrarische bedrijven. De initiatiefnemer heeft geen werknemers in dienst en geeft aan dat dit in de toekomst ook zo zal blijven. Voor de werkzaamheden van het bedrijf is het noodzakelijk dat minimaal twee vrachtwagens gestald kunnen worden. Één vrachtwagen is beladen met een shovel en één vrachtwagen is beladen met een kraan.

Deze locatie is groot genoeg om de benodigde loods op te richten. Bovendien is er ruimte genoeg om met zwaar materieel op het terrein te manoeuvreren. De ligging is aangrenzend aan het stedelijk gebied. De ontsluiting van het bedrijfsgedeelte vindt plaats aan de Singel. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid heeft dit de voorkeur boven een ontsluiting aan de drukkere Meenteweg.

De locatie is centraal gelegen in het werkgebied van het bedrijf. In de huidige situatie staat materiaal her en der bij diverse boerenbedrijven gestald. Dit is verre van praktisch en niet efficiënt voor de bedrijfsvoering. Daarom is de initiatiefnemer op zoek gegaan naar een woonplek waarbij een schuur gebouwd mag worden zodat hij in de ochtend direct met het juiste materieel naar de klant kan. Door stalling bij het huis en de centrale ligging, wordt het aantal verkeersbewegingen met zwaar verkeer beperkt tot een minimum.

1.2 Plangebied Bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69

1.2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Meenteweg 69 te Schildwolde. Het betreft het kadastrale perceel sectie S, nummer 2029, van de voormalige gemeente Slochteren. Het plangebied betreft lintbebouwing aan de N865 richting Ten Post. Het perceel wordt aan de westelijke zijde begrenst door de Meenteweg. Aan deze kant zijn voornamelijk woningen gelegen, net zoals aan de noordelijke zijde. Aan de zuidelijke zijde grenst het perceel aan de Singel. Aan de oostelijke zijde grenst het perceel aan het buitengebied en agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Weergave plangebied

1.2.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse is het bestemmingsplan Slochteren-Schildwolde van toepassing, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 april 2012 en op 28 juni 2012 onherroepelijk geworden. Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'bedrijf', 'wonen 1a' en 'agrarisch'.

Voor het grootste gedeelte van de bestemming 'agrarisch' en voor een gedeelte van de bestemming 'bedrijf' geldt tevens de dubbelbestemming 'waarde-archeologie-3'. Voor het gedeelte met de bestemming 'bedrijf' is ook de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-kwekerij' opgenomen. Bedrijven in de milieucategorieën categorieën 1, 2 en 3.1 zijn toegestaan (bijlage 2 Staat van Bedrijven: Bedrijf).

Langs de Meenteweg, tot globaal halverwege op het perceel, is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen. De gronden met de bestemming 'agrarisch' en het grootste gedeelte met de bestemming 'wonen 1a' wordt tot het provinciaal buitengebied gerekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Fragment verbeelding van bestemmingsplan Slochteren-Schildwolde (bron Ruimtelijkeplannen.nl)

Naast bovenstaand bestemmingsplan is bestemmingsplan Slochteren-Schildwolde, wijzigingsplan Staat van Bedrijven geldig (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 maart 2013). Dit plan beperkt de mogelijkheden voor detailhandel bij de bestemmingen 'bedrijf' en 'gemengd'.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk Planbeschrijving wordt ingegaan op de huidige en de nieuwe situatie van het plangebied.

In het hoofdstuk Planologisch beleidskader wordt de op het bestemmingsplan betrekking hebbende wetgeving en beleid van de verschillende overheden beschreven. Hierop volgend worden in het hoofdstuk Onderzoeken de relevante onderzoeken behandeld. Het gaat hierbij onder andere om geluid, bodem en verkeer.

De uitleg van de juridische vormgeving van de verbeelding en de regels is opgenomen in het hoofdstuk Juridische planbeschrijving. Hierna wordt de Economische uitvoerbaarheid en de Maatschappelijke uitvoerbaarheid behandeld. Hier zijn onder andere de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak en zienswijzen opgenomen.

In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar bijlagen. Deze zijn aan het slot van de toelichting apart gebundeld als Bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Op het perceel was eerder een kwekerij gevestigd. Het gedeelte met bedrijfsbestemming heeft geen bouwvlak, of bebouwing, maar beplanting. De voormalige bedrijfswoning met bijgebouwen heeft een reguliere woonbestemming en wordt nu door de initiatiefnemer bewoond. Naast de woning richting de Singel ligt nog een groenstrook en een onbebouwd gedeelte. Aan Singel en aan de Meenteweg zijn ontsluitingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0004.jpg"

Figuur 3 en 4. Luchtfoto 2018 huidige situatie (bron Cyclomedia 2018)

2.2 Nieuwe Situatie

In de nieuwe situatie wordt achter de huidige woning een nieuwe woning met garage en berging gerealiseerd. De huidige woning wordt gesloopt. Oostelijk van de nieuwe woning wordt een nieuwe loods gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0005.jpg"

Figuur 5. Positionering nieuwe woning en loods (Architect Karla Ubels, december 2018)

De beoogde woning beslaat een oppervlakte van maximaal 300 m2 (inclusief de garage en de berging), circa 25 m breed en circa 12 m diep. De bouwhoogte is circa 9,5 m. De goothoogte is maximaal 3 m hoog.

De loods heeft een oppervlakte van circa 650 m2 circa 36 m breed en circa 18 m diep. De bouwhoogte is circa 10 m. De goothoogte is maximaal 5 m hoog.

Nadat de nieuwe woning en loods zijn gebouwd zijn de maximale bouwmogelijkheden bereikt.

2.2.1 Strijdigheid met het bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0006.jpg"

Figuur 6 Fragment verbeelding van bestemmingsplan Slochteren-Schildwolde (bron Ruimtelijkeplannen.nl)

De nieuwe bouwplannen passen niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Op het gedeelte waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd is nu nog geen bouwvlak opgenomen.

Het gedeelte waar nu een bedrijfsbestemming met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kwekerij' is opgenomen, zal als tuin bij de woning worden gebruikt.

Waar de loods wordt opgericht, geldt een agrarische bestemming zonder bouwvlak. Voor de activiteiten van de initiatiefnemer is de bestemming 'bedrijf' nodig.

2.2.2 Strijdigheid Omgevingsverordening provincie Groningen 2016

Het gedeelte van de gronden met de bestemming 'agrarisch' en het grootste gedeelte van de bestemming 'wonen 1a' worden tot het provinciaal buitengebied gerekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0007.jpg"

Figuur 6 Grens provinciaal buitengebied (bron Cyclomedia 2018)

De loods is geprojecteerd op een gedeelte van de gronden dat in de Omgevingsverordening aangewezen is als buitengebied. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling (artikel 2.13.1, lid 1, van de Omgevingsverordening).

Een uitzondering kan worden gemaakt als het een stedelijke ontwikkeling betreft die aansluit op het bestaand stedelijk gebied en als binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen (artikel 2.13.1, lid 2, onder a. van de Omgevingsverordening). Dit houd in dat gemotiveerd moet worden waarom de loods op deze plek noodzakelijk is omdat elders binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is. De onderbouwing voor de keuze van de locatie is hierboven onder 1.1.2 opgenomen.

De gronden die aangemerkt zijn als buitengebied maken deel uit van het bebouwingslint aan de Meenteweg. Daarmee sluit de locatie aan op bestaand stedelijk gebied.

De gronden hebben niet altijd helemaal deel uitgemaakt van het buitengebied. Voor 2013 had een groot gedeelte van de gronden de bestemming "bedrijfsdoeleinden, categorie B(kt)" en maakten deel uit van de kwekerij. Bij de herziening van het bestemmingsplan heeft op basis van het feitelijke gebruik een omzetting in de bestemming 'agrarisch' zonder bouwvlak plaatsgevonden. Op dit moment zijn de gronden met de bestemming 'agrarisch', maar ook het grootste gedeelte van de bestemming 'wonen 1a', onderdeel van het buitengebied.

Op het perceel was in het vorige bestemmingsplan ook een bestemming "bedrijf" opgenomen. De reden om de bedrijfsbestemming binnen het perceel "te verschuiven" richting de Singel, is in belangrijke mate ingegeven door verkeersveiligheid. De verkeersstroom van het bedrijf (vrachtwagen, shovel, straatmachine, kraan, etc.) kruist de verkeersstroom van de woning nu niet. Doordat het terrein ook een inrit heeft aan de Singel is de openbare verkeersveiligheid ook niet in het gedrang. Op eigen terrein kan goed gekeerd worden zodat het terrein vooruitrijdend verlaten kan worden. De aansluiting van de Singel op de Meenteweg is ruim en overzichtelijk. Dit heeft de voorkeur boven de directe aansluiting op de Meenteweg.

De bestaande beplanting op en rond het terrein is beoordeeld. Vooral de beukenhaag langs de Meenteweg is beeldbepalend. Door de bestaande opritten te hergebruiken, blijft deze intact. Ook is er gekeken naar de bestaande beplanting op het terrein. Er hoeven voor het bouwen van de loods geen bomen gekapt te worden en de bestaande begroeiing vormt nu een mooie natuurlijk buffer tussen de woning en de loods. Aan de noordoost-zijde van de loods zorgt de bestaande beplanting langs de sloot voor voldoende afscherming naar het erachter gelegen meer open gebied. De loods wordt in gedekte kleuren uitgevoerd. De afschermende beplanting rond het perceel is op de verbeelding opgenomen (functieaanduiding 'groenvoorziening'). In de regels van het bestemmingsplan is bij de bestemmingen 'bedrijf' en 'wonen-1A' de verplichtng opgenomen om de beplanting in stand te houden als het plan wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.

Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze onderbouwing is opgenomen in paragraaf Ladder voor duurzameverstedelijking.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders.

De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:

  • Waddenzee en waddengebied.
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Natuurnetwerk Nederland.

3.1.3 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst. Dit komt in de volgende paragrafen en in hoofdstuk 4 Onderzoeken aan de orde. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie zijn zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.

In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

Ruimte

  1. 1. Versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe bovenlokale ontwikkelingen;
  2. 2. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen;
  3. 3. Voorwaarden scheppen voor een goede infrastructuur ven ruimte voor veilige winning, transport en opslag van duurzame energie;
  4. 4. Zorgen voor een vitale landbouwsector in balans met de omgeving.


Natuur en landschap

  1. 5. Beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in onze provincie;
  2. 6. Beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland.


Water

  1. 7. Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen
  2. 8. Zorg dragen voor de beschikbaarheid van kwalitatief en voldoende schoon water


Mobiliteit

  1. 9. Zorgen voor goede en veilige (inter)nationale, provinciale en regionale bereikbaarheid over weg, water, spoor, door de lucht en digitaal


Milieu

  1. 10. Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem;
  2. 11. Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen

Naast de genoemde provinciale belangen worden er in het beleid 5 specifieke opgaven genoemd voor specifieke onderwerpen of gebieden. De 5 opgaven zijn:
Gaswinning, Energyport, Groei en krimp, Regio Groningen-Assen en Waddengebied. Met uitzondering van het laatste onderwerp zijn de andere 4 opgaven in meer of mindere mate relevant voor de gemeente Midden-Groningen.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in de omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsverordening bevat dan ook regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen.

3.2.3 Provinciaal buitengebied

In het provinciaal beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied ziet de provincie, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor zichzelf.

In de provinciale omgevingsverordening is het provinciaal buitengebied vastgelegd. Een gedeelte van het plangebied ligt in het buitengebied (kaart 1 bij de Omgevingsverordening). Het betreft het gedeelte dat in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming 'agrarisch' had en een gedeelte van de bestemming 'wonen-1a'. Voor het grootste gedeelte van deze gronden wordt in dit bestemmingsplan de bestemming 'bedrijf' opgenomen.

Artikel 2.13.1 van de Omgevingsverordening geeft regels met betrekking tot de nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies. Een bedrijf dat zich richt op agrarische dienstverlening, wordt tot deze categorie gerekend. In artikel 2.13.1 staat aangeven

"1 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
2 Het eerste lid is niet van toepassing:

a.op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen;..."

De onderbouwing voor de keuze van de locatie is hierboven onder 1.1.2 opgenomen. In paragraaf 2.2 bij de beschrijving van de nieuwe situatie, wordt een verdere onderbouwing gegeven.

3.2.4 Conclusie

Het plan bevat in de plantoelichting een motivering ten aanzien van de locatie, waarom binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is. Daarom is het plan in overeenstemming met het provinciale beleid uit de Omgevingsvisie en -verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Harmonisatie beleid

Het beleid van de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde moet geharmoniseerd worden tot nieuw beleid voor Midden-Groningen. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het Kompas de basis. Het huidige beleid is (met een aantal uitzonderingen, waaronder bestemmingsplannen) geldig tot 1 januari 2020. Voorliggend bestemmingsplan wordt dan ook getoetst aan het beleid van de voormalige gemeenten, voor zover relevant.

3.3.2 Kompas gemeente Midden-Groningen

Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.

Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.

Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.

De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.

Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.

Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.

Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.

Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:

  • het innoveren van de arbeidsmarkt en economie;
  • het creëren van nieuwe partnerschappen en allianties en bestaande allianties versterken:
  • excellente dienstverlening voor ondernemers en instellingen;
  • beschikbaarheid van snel internet;
  • meer regionale waarde voor de landbouw;
  • blijvende vernieuwing van de maakindustrie;
  • duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking;
  • energietransitie om de afhankelijkheid van fossiele energie te verkleinen;
  • bredere samenwerkingsverbanden;
  • uitwerken van de regionale agenda.

3.3.3 Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019-2028

Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad van Midden-Groningen de 'Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019-20208' vastgesteld. De belangrijkste ambitie van de woonvisie is woonkwaliteit van Midden-Groningen verbeteren. Voor de stedelijke kern van Hoogezand-Sappemeer is een grootschalige herstructurering de grootste opgave voor de komende jaren. Geen van de dorpen van Midden-Groningen gaat 'op slot'. Door aardbevingsproblematiek en krimp zet het college daar in op dorpsvernieuwing met een belangrijke rol voor bewoners. De woonvisie is opgesteld in nauwe samenspraak met woningbouwcorporaties en inwoners van Midden-Groningen.

In het stedelijk gebied van Hoogezand-Sappemeer wordt fors ingezet op realisatie van het Stadshart: een project van ongeveer 300 woningen. Na afronding van sloop-nieuwbouw in Gorecht-West zijn de woningen in Gorecht, Spoorstraat-Kieldiep, Noorderpark-Margrietpark en Foxhol aan de beurt. In de Vosholen en de IJsbaanlocatie wil Midden-Groningen woningen bouwen die aansluiten op de vraag. Voor de dorpen ontwikkelen inwoners en gemeente de komende jaren dorpsvisies. In die visies is ruimte voor kleinschalige woningbouw, als daaraan behoefte is bij dorpsbewoners. Aan de westzijde van de gemeente wil Midden-Groningen mogelijkheden voor groei benutten door creatieve nieuwe woonmilieus toe te voegen.

Onderdeel van de Woonvisie is een uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda is een jaar geldig en wordt jaarlijks vernieuwd.

3.3.4 Ecologische basiskaart

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Midden-Groningen de 'Ecologische basiskaart en leidraad Midden-Groningen’ opgesteld.

De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Wet natuurbescherming die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

3.3.5 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Er worden geen extra woningen in het plan mogelijk gemaakt. Ten aanzien van ecologie is voor de locatie een Ecologischequickscan uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. In paragraaf Ecologie worden de conclusies behandeld.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de resultaten van de verschillende onderzoeken naar de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de bijbehorende regelingen.

4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

4.2.1 Inleiding

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.

Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:

  • Beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling.
  • Indien de ontwikkeling ligt buiten het bestaande stedelijk gebied moet tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

4.2.2 Toetsing

Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In onderlinge samenhang moet worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

In het voorgaande bestemmingsplan was een bedrijf (kwekerij) mogelijk (zonder bouwvlak) op het westelijke gedeelte van het perceel, een woning en agrarische grond (zonder bouwvlak). Zie ook paragraaf 1.2.2 Geldend bestemmingsplan. Ten aanzien van de bedrijfsbestemming is het goed om op te merken dat bedrijven in de milieucategorieën categorieën 1, 2 en 3.1 waren toegestaan, alsmede een kwekerij met ondergeschikte detailhandel. Inmiddels zijn geen bedrijfsgebouwen meer aanwezig en was er ook geen bouwvlak opgenomen.

In de nieuwe situatie wordt op het oostelijke gedeelte een bedrijfsbestemming toegevoegd. De agrarische bestemming wordt omgezet naar de bedrijfsbestemming. Ten behoeve van een loods wordt een bouwvlak opgenomen, waarin hoofdzakelijk stalling van de voertuigen plaatsvindt. Bebouwing voor dienstverlening ten behoeve van de landbouw met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 500 m2 wordt mogelijk gemaakt. Daarmee zou in beginsel sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling.

Het gaat in dit geval echter niet om vestigen van een nieuw bedrijventerrein. Het betreft 1 solitair bedrijf, waar enkel stalling van voertuigen zal plaatsvinden . Strikt genomen gaat het om het verplaatsen van een bedrijfsbestemming. De bedrijfsbestemming in het westelijke gedeelte van het plangebied komt te vervallen. Dit wordt als tuin aan de woonbestemming toegevoegd. Aan het oostelijke gedeelte van het plangebied wordt een bedrijfsbestemming toegevoegd.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van het verschuiven van een bedrijfstemming binnen een kadastraal perceel.

Behoefte
Wanneer de ladder niet van toepassing is op een plan is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte. Op grond van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen moet ook gemotiveerd worden waarom de loods op deze plek noodzakelijk is en elders binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is. Dit wordt hierboven behandeld bij paragraaf 2.2 Nieuwe situatie.

4.2.3 Conclusie

Voorliggend plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

4.3.1 Inleiding

De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau.
De publicatie geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Die aspecten worden weergegeven in scores of in richtafstanden tot hindergevoelige objecten. Op basis van de aspecten worden de verschillende bedrijfstypen gescoord in milieucategorieën. Daaruit volgt een indicatie van de afstand die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten.
De norm is niet wettelijk verankerd. Het gaat om een richtafstand. Het bestuursorgaan kan met die richtafstand in de hand differentiëren naar omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied). Ook de specifieke eigenschappen van het geval doen ter zake, bijvoorbeeld de schaal van de activiteiten. In voorkomende gevallen zal de bestuursrechter de afwegingen van het bestuursorgaan toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij weegt de VNG-brochure meestal zwaar.

De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.

Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijk normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden

4.3.2 Toetsing

Het plangebied is te karakteriseren als lintbebouwing van de kern Schildwolde aan een doorgaande weg. Het lint wordt omsloten door het buitengebied, met hoofdzakelijk een agrarische functie. In het gebied komen meerdere functies voor. In de directe omgeving wordt overwegend gewoond. Daarnaast komen een bedrijfsbestemmingen (opslag) en diverse percelen met een gemengde bestemming voor. Het gebied kan gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied, waar diverse functies voorkomen.

Op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' en de Staat van Bedrijven: Bedrijf moet een bedrijf dat dienstverlening ten behoeve van de landbouw verricht met een grotere bedrijfsoppervlakte dan 500 m2 in milieucategorie 3.1 geplaatst worden. Voor dit type bedrijf is de richtlijn voor de grootste afstand die moet worden aangehouden tot gevoelige functies 50 meter in verband met geluid. Omdat het een gemengd gebied betreft mag de afstand met 1 stap worden verlaagd. De afstand tot gevoelige functies, in dit geval woningen, moet dan volgens de richtlijn minimaal 30 meter bedragen.

De afstand wordt gemeten van de grens van de bestemming 'bedrijf' en het bouwvlak van de bestemming 'Wonen - 1A'. De kortste afstand tot een woning is circa 11 meter. Dit is aan de Singel. Daarom is binnen de bestemming 'bedrijf' een zonering opgenomen. Ter plaatse van het bouwvlak waar de loods wordt gebouwd en in een gebied er omheen is bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 toegestaan. Voor de rest van het bestemmingsvlak 'bedrijf' is bedrijvigheid tot en met categorie 2 toegestaan. Voor deze milieucategorie is de richtlijn een afstand van 10 meter tot woningen. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn aanduidingen voor de milieucategorieën opgenomen.

4.3.3 Conclusie

Door een zonering op te nemen is er voldoende afstand tot de omliggende woningen. Zoals eerder al aangegeven, beperken de bedrijfsactiviteiten zich tot stalling van het materieel (vrachtwagen, shovel, straatmachine, kraan, etc.). Eventueel onderhoud aan het materieel zal op een andere locatie worden uitgevoerd. Buitenopslag is niet toegestaan. Dit alles maakt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Wetgeving inrichtingen

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er ramp gebeurt.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Het BEVI maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.

Het BEVI geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.

Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:

  • door uitbreiding van risicovolle activiteiten: de kans op een ongeval neemt toe;
  • door het verhogen van de personendichtheid (bijvoorbeeld door woningbouw): het aantal mogelijke doden neemt toe.

In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.

Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het BEVI en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Wij moeten in ieder geval aandacht besteden aan:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden om het risico te verminderen;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

Wetgeving buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeente. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.

De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor het plaatsgebonden risico (PR). Het bestemmingsplan mag binnen de PR 10-6 risicocontour geen kwetsbare objecten mogelijk maken. Ook risicoverhogende objecten mogen niet. Risicoverhogende objecten zijn bijvoorbeeld windmolens (afvallende wieken) en hoogspanningslijnen. Beperkt kwetsbare objecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

De gemeente moet het groepsrisico (GR) verantwoorden. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied bij brandbare vloeistoffen reikt tot net buiten de 10-6 contour. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet het invloedsgebied per geval berekend worden.

De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor belemmeringenstrook met aanleg vergunningstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.

Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.

Wetgeving transportroutes

Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is de circulaire "RisicoNormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (RNVGS) van toepassing. Deze circulaire zal worden vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV). De circulaire RNVGS blijft gelden totdat het BTEV in werking treedt. Een ontwerp van het BTEV is al in 2008 gepubliceerd.

Basisnet

Aan het BTEV is het zogenaamde basisnet gekoppeld. Dat is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. In het basisnet is de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur opgenomen.

Onder het landelijk basisnet vallen binnen de gemeente Slochteren de A7, de N33 en het Eemskanaal.

De provincie Groningen heeft ook al een provinciaal basisnet vastgesteld, als onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening. Het basisnet geeft aan voor welke provinciale wegen aspecten van externe veiligheid aan de orde zijn. Het basisnet ziet toe op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provinciespecifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.

Voor Slochteren is de volgende infrastructuur opgenomen in het provinciaal basisnet: A7, N33, N387, N860, N865, N987 en het Eemskanaal. De A7, N33 en het Eemskanaal zijn zoals gezegd tevens opgenomen in het nationaal basisnet.

  • Binnen 30 meter van de rand van wegen en spoorwegen in het basisnet mogen wij geen nieuwe objecten of functies voor beperkt zelfredzame personen toestaan (scholen, zorgwoningen, zorgcentra et cetera).
  • In de toelichting van bestemmingsplannen moeten wij aandacht besteden aan het groepsrisico binnen 200 meter van een weg uit het basisnet. Met name de risico's van een plasbrand (een brandende plas) en een BLEVE (gasexplosie) moeten beschouwd worden.
  • In de toelichting moeten wij ook aandacht besteden aan het groepsrisico in gebieden binnen 1500 meter van de spoorweg Groningen-Zuidbroek. Een strook aan de zuidkant van de gemeente valt binnen de invloedsafstand voor toxisch gas. De invloedsafstanden voor een plasbrand en een BLEVE vallen buiten de gemeentegrens.
  • Er zijn geen wegvakken nabij waar de contour van het plaatsgebonden risico (PR 10-6) buiten de contour van de weg valt.

4.4.2 Toetsing

In het plangebied treden geen veranderingen op met betrekking tot externe veiligheid. Er zijn geen risicovolle inrichtingen en/of risicovolle infrastructuur aanwezig en ook geen (noemenswaardige) wijzigingen in het plaatsgebonden en groepsrisico. De Meenteweg (N865) maakt onderdeel uit van het provinciaal basisnet. Daarom is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen. De nieuw te bouwen woning valt buiten deze zone.

4.4.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Verkeer En Parkeren

4.5.1 Inleiding

Het plangebied is gelegen aan de Meenteweg te Schildwolde. Het plan maakt een woonbestemming aan de Meenteweg mogelijk. Hier wordt een woning vervangen. De woning heeft een eigen ontsluiting aan de Meenteweg.

Op de hoek Meenteweg en Singel komt de bedrijfsbestemming waar een loods wordt toegevoegd. Het bedrijf heeft een eigen in-/uitrit aan Singel. Hierdoor hoeft de Meenteweg niet een nieuwe aansluiting te krijgen voor zwaar verkeer. Voor de verkeersveiligheid is het beter dat het bedrijfsverkeer (vrachtwagen, shovel, straatmachine, kraan, etc.) niet meteen op de Meenteweg wordt ontsloten. De aansluiting Singel – Meenteweg is ruim en overzichtelijk. Op eigen terrein kan goed gekeerd worden zodat het terrein vooruitrijdend verlaten kan worden.

Singel is een landweg die een aantal percelen in het buitengebied ontsluit. De weg wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. De Meenteweg is een provinciale weg. Ter plaatse van het plangebied is het binnen de bebouwde kom en geldt een maximumsnelheid van 50 km per uur.

4.5.2 Toetsing

Om te bepalen welke verkeerseffecten de nieuwe ontwikkeling heeft, is gebruik gemaakt van de publicatie van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381). Het uitgangspunt is dat parkeren op het eigen terrein plaatsvindt. Het bouwplan is te onderscheiden in het (vervangen) van een woning en het verplaatsen van een bedrijfsbestemming inclusief het toevoegen van een loods.

Parkeren
Naast kencijfers voor de verkeersgeneratie zijn ook kencijfers voor parkeren in de publicatie van het CROW opgenomen. Het dorp Schildwolde is op deze locatie te beschouwen als een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Voor een koopwoning, vrijstaand, is de parkeerbehoefte minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen per woning. De initiatiefnemer zal op het terrein 3 parkeerplaatsen ten behoeve van de woning aanleggen. Op het terrein is in zowel de huidige als toekomstige situatie voldoende ruimte aanwezig om in parkeren op eigen terrein te voorzien.

Het parkeren ten behoeve van de bedrijfsbestemming is maatwerk. De oppervlakte van de op te richten loods is specifiek op de behoefte van de initiatiefnemer afgestemd. Het parkeren ten behoeve van de bedrijfsbestemming vindt inpandig plaats.

Verkeersgeneratie
Voor de woning kan volgens is in de publicatie van het CROW een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigen per weekdag opgenomen. In de huidige situatie is eenzelfde soort woning aanwezig die dezelfde verkeersaantrekkende werking heeft. Met het planvoornemen verandert er dan ook niets aan de verkeerssituatie ter plaatse.

Voor het vrachtverkeer kan, op basis van de bedrijfsvoering uitgegaan van 2 vrachtwagens per dag. Rekening houdend met het komen en gaan van elke vrachtwagen, zijn dit 4 ritten.

De Meenteweg kan deze verkeersstroom prima aan. Bij de provincie Groningen zijn telgegevens opgevraagd. De laatste 10 jaar neemt de verkeersintensiteit eerder af dan toe.

4.5.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.6 Water

4.6.1 Inleiding

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteeem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's te worden beschreven. Thema's die in de waterparagraaf meegenomen kunnen worden zijn: veiligheid, wateroverlast, afvalwater & riolering, grondwater& ontwatering, peilen & drooglegging, waterkwaliteit & volksgezondheid, inrichting watersysteem, natuur & ecologie en bodemdaling.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft ernaar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening, watervergunning.

4.6.2 Toetsing

Het Waterschap Hunze en Aa's is geïnformeerd over het plan Meenteweg 69 te Schildwolde door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de Normale procedure van de watertoets wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies levert. Dit advies is hieronder opgenomen. Het volledige wateradvies is in Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Specifiek en aanvullend advies (bron: wateradvies waterschap Hunze en Aa's)

"Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van -2,95 m NAP en een winterpeil van -3,45 m NAP. Aan de noordoostzijde ligt een hoofdwatergang en aan de zuid-, en zuidwestzijde ligt een schouwsloot (zie figuur 1). Onder de oostzijde van het gebied (op de locatie van de nieuwe loods) komen relatief hoge grondwaterstanden voor van ongeveer 0,4 m onder maaiveld (zie figuur 2). Het perceel kan dus vrij nat worden; het waterschap adviseert om hiermee rekening te houden bij de bouw van de nieuwe loods. Het bouwpeil kan bijvoorbeeld verhoogd worden. Zoals de hoogtekaart (figuur 3) laat zien ligt deze locatie namelijk relatief laag ten opzichte van het omliggende landschap. De laagste grondwaterstanden op deze plek liggen op ongeveer 0,9 meter onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0008.png"

Figuur 1 oppervlaktewatersysteem

Binnen het plan vindt verhardingstoename plaats. De verhardingstoename bestaat uit de bouw van een nieuwe loods (+ 648 m2), de sloop van de oude woning (-200 m2), de bouw van een nieuwe woning (+ 293) en het plaatsen van aanvullende bestrating rondom deze woning (300 m2). Dit komt neer op een toename van 1041 m2. Hierdoor wordt de compensatiedrempel van 150 m2 verhardingstoename in het stedelijk gebied overschreden. Dit houdt in dat compenserende waterberging moet worden gerealiseerd. De gebiedsspecifieke afvoer is 1,6 l/sec/ha. Om deze afvoer in het plangebied niet te overschrijden bij piekbuien (waardoor het oppervlaktewatersysteem overbelast kan raken), is 81 m3 compenserende waterberging nodig.

In de planomschrijving staat dat het vrijkomende hemelwater op het hemelwaterriool wordt afgekoppeld, of op een gemengd stelsel. Het waterschap heeft sterk de voorkeur bij afkoppeling op een gescheiden stelsel, of op een oppervlaktewatersysteem. Omdat het plangebied omgrensd wordt door oppervlaktewater is afkoppeling hierop dan ook sterk te adviseren.

De planindiener dient een voorstel te doen over de te nemen maatregel(en) om de benodigde hoeveelheid compenserende waterberging te realiseren. Het waterschap kan hierbij ondersteunen, indien nodig. Het voorstel wordt vervolgens beoordeeld door het waterschap om te bepalen of de maatregel afdoende is. Om de effectiviteit van de compenserende waterbergingsmaatregelen goed te kunnen beoordelen is van belang om duidelijk aan te geven; wat de maatvoering van de bergingsmaatregel is, waar de maatregel wordt genomen en hoe het geborgen water wordt afgevoerd (bijvoorbeeld via infiltratie of met een aansluiting op het watersysteem).

Compenserende waterberging kan op meerdere manieren gerealiseerd worden. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater kan bijvoorbeeld gedacht worden aan berging in/op het bouwoppervlak, via een groen dak of een waterdak. Indien de locatie hiervoor geschikt is zouden bodeminfiltratiemaatregelen kunnen worden toegepast, zoals grindkoffers, infiltratiekratten of een infiltratieriool. De in het gebied voorkomende hoge grondwaterstanden maken dergelijke maatregelen echter minder effectief. Indien infiltratiemaatregelen gewenst zijn is aanvullend onderzoek te adviseren."

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0009.png"

Figuur 2 Gemiddeld Hoogste Grondwaterstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0010.png"

Figuur 3 Hoogtekaart

Maatregelen

Conform het wateradvies van het waterschap Hunze en Aa's zijn de volgende maatregelen getroffen. Er is een bestaande vijver van 10 x 20 meter.

Er is een toename van verhard gebied van 1041 m2. Per m2 toename moet er 80 liter kunnen worden opgevangen. 80 x 1041 = 83.280 liter.

De vijver is uitgediept tot een diepte van 1 meter. De grond die er uit kwam is gebruikt voor het ophogen van het terrein ter plaatse van de loods. De vijver kan 20 x 1 = 200 m3 = 200.000 liter bergen en is dus voldoende.

Op advies van het waterschap is aan de bestemmingen een voorwaardelijke verplichting toegevoegd die een minimale waterberging van 81 m3 verplicht. Aan de regels is een BijlageWatercompensatie toegevoegd.

4.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan Meenteweg 69, Schildwolde is voor wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.7 Bodem

4.7.1 Inleiding

Bodemkwaliteit

De aanwezige milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door menselijk handelen (zorgplicht).

Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken, bodemsaneringen en historisch verdachte locaties staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.provinciegroningen.nl).

Grondverzet

Voor toepassing van grond, bouwstoffen en baggerspecie gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Een deel van de regels voor hergebruik van grond staan beschreven in de gemeentelijke de Regionale bodemkwaliteitskaart Groningen en de Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen (2014).

Bodemtoets

Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten, uitbreiding of verandering van (bedrijfs-) activiteiten dient de initiatiefnemer bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet.

4.7.2 Toetsing

Door Klijn Bodemonderzoek is het "Verkennend bodem- en asbestonderzoek Meenteweg 69 te Schildwolde" uitgevoerd (Rapport 18KL435, 4 december 2018). Het Bodemonderzoek omvat het gehele perceel.

De belangrijkste bevinding op grond van het onderzoek van Klijn is dat ter plaatse van de voorgenomen nieuwbouw van de woning, rondom de garage en ter plaatse van de voormalige schuur, matig tot sterke verontreinigingen met onder andere zink, DDT en DDE aangetroffen zijn. De omvang van deze verontreiniging(en) is nog niet helemaal in beeld gebracht, daarvoor is nader onderzoek nodig. Dit betekent dat de aanvrager een vervolgonderzoek moet laten doen. Dit nader bodemonderzoek moet de omvang en spoedeisendheid van de geconstateerde verontreinigingen in kaart te brengen. Gezien de mogelijke omvang van de verontreiniging, moet het nader onderzoek worden uitgevoerd door een bedrijf dat erkend is voor saneringen. Bij vergunningaanvragen met betrekking tot graafwerkzaamheden, bouw- of bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer alsnog na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of niet.

In de rest van het plangebied, verspreid over het terrein, zijn licht verhoogde gehalten in de bovengrond aangetroffen. Deze licht verhoogde gehalten liggen echter onder het criterium voor nader onderzoek en vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek en vormen geen belemmering voor de voorgenomen bouw van de loods.

4.7.3 Conclusie

De gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de functie Wonen en vormt geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Inleiding

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal.

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

4.8.2 Toetsing

Met de NIBM-tool is de bijdrage aan de luchtkwaliteit vastgesteld. De NIBM-tool is in 2008 ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil. De NIBM-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd.

Het doel van de NIBM-tool is:

  • eenvoudig en snel bepalen of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
  • het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten.
  • het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen, dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de NIBM-grens.

Het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer is ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan NIBM is.

Voor de verkeersaantrekkende werking aangeven is met in achtneming van de worst-case omstandigheden rekening gehouden met 7 ritten per dag voor de woning. Verder is op basis van de bedrijfsvoering uitgegaan van 2 ritten met vrachtwagens per dag. Rekening houdend met het komen en gaan van elke vrachtwagen, zijn dit 4 ritten. Het totaal is derhalve 11 ritten per dag waarbij het aandeel vrachtverkeer 4/11 = 36% bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpscwmeenteweg69-va01_0011.jpg"

4.8.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Ecologie

4.9.1 Inleiding

Ter bescherming van ecologische waarden moet bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).

Leidraad Gemeente Midden-Groningen

De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een leidraad met bijbehorende themakaarten opgesteld dat als handreiking dient voor ruimtelijk beleid en inzicht geeft in de ecologische waarden in de gemeente Midden-Groningen. Met behulp van de leidraad kan een goed beeld worden verkregen van de natuurwaarden in de gemeente.

Ecologische quick scan

Door Dillerop natuuradvies is een Ecologische quickscan uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. De locatie is bezocht op 6 november 2018.

4.9.2 Toetsing

In de quick scan wordt geconcludeerd dat in het plangebied geen beschermde dier- of plantensoorten die door de activiteiten wezenlijk kunnen worden beïnvloed. Vanuit de Wet natuurbescherming zijn er geen belemmeringen. In het plangebied komen mogelijk wel enkele algemene kleine zoogdieren en amfibieënsoorten voor.

Door de voorgenomen sloop van de oude woning zullen voor vleermuizen geen verblijfplaatsen, vliegroutes en geen significant oppervlak aan foerageergebied worden aangetast. Er treden geen negatieve effecten op; derhalve hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan zijn jaarronde vaste rust- of verblijfplaatsen (van strenger beschermde soorten) aangetroffen; hier zijn geen effecten te verwachten.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland.

4.9.3 Conclusie

In de quickscan worden aanbevelingen gedaan. Als deze in acht worden genomen is het planvoornemen wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.10 Geluid

4.10.1 Inleiding

Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Voor 30 km wegen geldt formeel geen zone, maar hiervoor geldt in het kader van goede ruimtelijke ordening een onderzoeksplicht. Alleen indien zonder twijfel vaststaat dat het aantal voertuigbewegingen over de weg beperkt is, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidgevoelige bebouwing, waaronder woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB.

Railverkeerslawaai
Ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoor-, tram- en metrowegen) van de Wet geluidhinder is van belang. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB (artikel 106 Wet geluidhinder).

Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als bedoeld in artikel 106b van de Wet geluidhinder, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen naar:

  • de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidgevoelige gebouwen of door geluidgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de spoorweg zou worden ondervonden, zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;
  • de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de spoorweg optredende geluidsbelasting van de woningen te boven zou gaan.

Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden industrieterreinen met grote lawaaimakers enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.

Met zonering wordt beoogd geluidgevoelige bestemmingen enerzijds en geluidproducerende bedrijven anderzijds ruimtelijk te scheiden en rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.

4.10.2 Toetsing

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn aanwezig die kan bijdragen aan eventuele geluidhinder op het perceel.

In het plangebied ligt geen zone van een gezoneerd industrieterrein.

De Meenteweg is de enige geluidsrelevante weg in de omgeving van het plangebied. De nieuw te bouwen woning ligt circa 40 meter uit het hart van de weg.De provincie houdt tellingen bij van het verkeer. Uitgaande van de hoogste intensiteit van de afgelopen jaren en rekening houdend met substantiële groei, wordt de hoogst toelaatbare geluidsbelasting niet overschreden. Uit tellingen blijkt dat de verkeersintensiteit gelijk blijft, of afneemt.

4.10.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.

4.11 Archeologie

4.11.1 Inleiding

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden 'in situ' (ter plekke; in de bodem).

In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Het is de bedoeling medio 2018 meer gemeentelijke monumenten te selecteren en aan te wijzen, enerzijds om bijzonder waardevolle panden zo goed mogelijk te kunnen beschermen tegen gevolgen van de gaswinning, anderzijds vanwege benodigde harmonisatie van erfgoedbeleid.

Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen.Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan.Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn. Door deze kaart is nu vooraf duidelijk voor welke bouw- en graafwerkzaamheden wel en voor welke geen inventariserend archeologisch onderzoek vooraf meer nodig is om uit te sluiten dat archeologische waarden worden aangetast. Wanneer de beleidskaart aangeeft dat de verwachtingswaarden hoog zijn moet de aanvrager middels een onderzoek aantonen of er waarden aanwezig zijn. De kaart is gebruikt als input voor het bestemmingsplan.

4.11.2 Toetsing

In het vorige bestemmingsplan was voor delen van het plangebied de dubbelbestemming 'waarde-archeologie-3' opgenomen. De actuele archeologische verwachtingskaart geeft voor het hele perceel een lage archeologische verwachting. Er is dan geen archeologisch onderzoek nodig. De archeologische dubbelbestemming is daarom in dit plan niet meer opgenomen.

4.11.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar.

4.12 Cultuurhistorie

4.12.1 Inleiding

Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.12.2 Toetsing

In 2017 heeft de gemeente Midden-Groningen een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke bebouwing in de gemeente. Deze karakteristieke bebouwing is opgenomen in Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten, vastgesteld 20 december 2018 door de gemeenteraad van Midden-Groningen.

4.12.3 Conclusie

De te slopen woning is niet een object dat is opgenomen in het Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten. In het plangebied is geen karakteristieke bebouwing aanwezig. De nieuwe woning en loods hoeven niet aan het Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten te worden getoetst. Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.13 Kabels En Leidingen

De hogedrukgasleidingen zijn al aan de orde gekomen in de paragraaf 4.4 Externe veiligheid. Voor het overige liggen in het plangebied geen ondergrondse kabels en leidingen waarvoor een specifieke planologische bescherming van belang is.

Bij de realisering van nieuwe bebouwing wordt wel geadviseerd een Klic-melding te doen, voor de ligging van eventuele kabels en/of leidingen (aansluitleidingen). Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken initiatiefnemer.

4.14 M.e.r.-beoordeling

4.14.1 Inleiding

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor deze motivering/toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd.

4.14.2 Toetsing

De voorgenomen plannen zijn geen concreet benoemde activiteiten die in kolom D van het Besluit m.e.r. is genoemd. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.

Verder kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.

4.14.3 Conclusie

Voor het bestemmingsplan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.15 Duurzaamheid

4.15.1 Inleiding

Aardgasvrije wijken staan prominent op de politieke agenda's van zowel het Rijk, de Provincies, Gemeenten alsook de Woningbouwcorporaties. De noodzaak om gasloos te bouwen wordt in Groningen extra gevoeld. Zowel het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Groningen als de woningbouwcorporaties in de gemeente staan achter gasloze nieuwbouw. De problemen die de gaswinning in de regio met zich meebrengt zijn een extra stimulans om de energietransitie voortvarend in praktijk te brengen.

Om bovenstaande in praktijk te brengen is op 8 mei 2018 een wetswijziging van de gaswet doorgevoerd en gepubliceerd in het Staatsblad. De strekking van deze gaswetwijziging is dat alle nieuwbouwwoningen gasloos gebouwd moeten worden. Deze wetswijziging treedt twee maanden na publicatie in werking. Dit betekent dat met ingang van 8 juli alle nieuwbouwwoningen gasloos aangelegd moeten worden. Hiermee geeft de (Rijks-) overheid aan dat er vaart gemaakt moet worden met het terugdringen van het gasverbruik en dat er stappen gezet moeten worden om deze fossiele bronnen te vervangen door hernieuwbare- /duurzame bronnen. Ook voor bestaande woningen zal dit op (korte) termijn gaan gebeuren.

Alternatieve bronnen voor gas zijn warmte uit lucht, water of bodem met gebruikmaking van een individuele warmtepomp. Warmtepompen worden meestal gecombineerd met zonnepanelen om op deze wijze ook op een duurzame wijze de extra benodigde elektriciteit voor de warmtepomp op te wekken. Andere opties zijn collectieve voorzieningen met als bron biomassa, geothermie of restwarmte.

4.15.2 Toetsing

Het bestemmingsplan sluit aan op de eisen vanuit het Bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woning zal aangetoond moeten worden dat de EPC-norm 0,4 of minder is. Daarnaast dient de woning gasloos te worden aangelegd. Ook dit is een regeling die buiten het bestemmingsplan om is geregeld, nadere eisen in dit bestemmingsplan zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.15.3 Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in de planvorming betrokken en wordt in de verdere planvorming uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het 'Bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69' is een bestemmingsplan dat de planregels herziet om een bedrijf en een woning mogelijk te maken ten behoeve van een particulier inititatief. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kunnen met direct recht omgevingsvergunningen worden verleend. Dit bestemmingsplan is gemaakt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.2 Toelichting Basisbestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.

5.2.1 Bedrijf

Deze bestemming voorziet in een regeling voor (individuele) bedrijven die niet zijn gelegen op een bedrijventerrein. Branches die hierbinnen vallen worden geregeld in de Staat van Bedrijven die in de bijlage van het bestemmingsplan is opgenomen.

Op de verbeelding is een functieaanduiding opgenomen die aangeeft welke milieucategorie is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' zijn bedrijven genoemd in de Staat van Bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' zijn bedrijven genoemd Staat van Bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. De lagere milieucategorie is opgenomen om te waarborgen dat geen hinder wordt veroorzaakt voor de omliggende woningen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijven en voor de vestiging van bedrijven van 1 (stap van een) milieucategorie hoger dan de categorie die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Een afwijking kan alleen verleend worden als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bestaande woon- en leefklimaat in de directe omgeving en het geen geluidszoneringplichtige en/of risicovolle inrichtingen betreft.

Het perceel heeft bestaande beplanting op en rond het terrein. Vooral de beukenhaag langs de Meenteweg is beeldbepalend. De beplanting ontneemt ook het zicht op de nieuw te bouwen loods. Het is belangrijk dat de beplanting rond het perceel in stand wordt gehouden. Daarom is op de verbeelding de aanduiding 'groenvoorziening' opgenomen en in de regels de voorwaardelijke verplichting om de lijnvormige aanplanting in stand te houden.

Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak.

Binnen de bestemming wordt geen bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Het gebruik van gebouwen voor wonen is specifiek uitgesloten. Tevens is het gebruik van de gronden voor buitenopslag en detailhandel uitgesloten. Productiegebonden detailhandel in gebouwen, met een verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 60 m², is toegestaan.

5.2.2 Wonen - 1A

Wonen en bijbehorende gronden (tuinen en erven) worden binnen deze bestemming begrepen. Deze bestemming wordt slechts toegepast op ruime, brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd.

De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, het overwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen etcetera.

Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen.

Het perceel heeft bestaande beplanting op en rond het terrein. Vooral de beukenhaag langs de Meenteweg is beeldbepalend. De beplanting ontneemt ook het zicht op de nieuw te bouwen loods. Het is belangrijk dat de beplanting rond het perceel in stand wordt gehouden. Daarom is op de verbeelding de aanduiding 'groenvoorziening' opgenomen en in de regels de voorwaardelijke verplichting om de lijnvormige aanplanting in stand te houden.

Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. Per bestemmingsvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan. Het woningtype is uitsluitend een vrijstaande woning.

Het perceel heeft bestaande beplanting op en rond het terrein. Vooral de beukenhaag langs de Meenteweg is beeldbepalend. De beplanting ontneemt ook het zicht op de nieuw te bouwen loods. Het is belangrijk dat de beplanting rond het perceel in stand wordt gehouden. Daarom is op de verbeelding de aanduiding 'groenvoorziening' opgenomen en in de regels de voorwaardelijke verplichting om de lijnvormige aanplanting in stand te houden.

5.3 Toelichting Gebiedsaanduidingen

5.3.1 Algemeen

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.

Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

5.3.2 Veiligheidszone- vervoer gevaarlijke stoffen

Langs de wegen N387 en N33 is de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' toegepast. De wegen zijn opgenomen in het Provinciaal Basisnet Groningen, waarin een borging van risico-afstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen is vastgelegd. Op grond van het Basisnet geldt voor deze infrastructuur dat binnen een zone van 30 meter geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht en tevens het vestigen van nieuwe functies (scholen, zorgwoningen, zorgcentra, etcetera) voor beperkt zelfredzame personen wordt uitgesloten. Ter plaatse van de aanduiding is het niet toegestaan objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen te bouwen of in gebruik te nemen.

5.4 Verbeelding

5.4.1 Algemeen

Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een nieuw element in de RO-standaarden 2008. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven.

De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie.

In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang.

De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels.

Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan.

Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering.

Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens.

Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels.

Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers.

De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer:

  • ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen etc.;
  • overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties;
  • particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid e.d.;
  • ligging van kabels en leidingen;
  • ligging van hindercirkels en milieuzoneringen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:

  • de kosten van de grondexploitatie voor de gronden in het plan op een andere manier zijn verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het gaat om een particulier initiatief, waarvan de economische uitvoerbaarheid in handen ligt van de initiatiefnemers. Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders en belanghebbenden die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager is een planschadeovereenkomst afgesloten. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Met het voorliggende bestemmingsplan is de verwachting is dat de planologische wijziging niet het normale maatschappelijke risico overschrijdt qua planschade. Met de initiatiefnemer is een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Vooroverlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten.

Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied wordt voorgesteld het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 4 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan.

Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan de volgende partners:

  • Provincie Groningen
  • Waterschap Hunze en Aa's

Inspraak

Omdat het bestemmingsplan slechts één perceel betreft en een beperkte impact op de directe omgeving wordt verwacht, is geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om direct betrokken in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken heeft de inititatiefnemer de buren/omwonenden gesproken en hen op de hoogte gebracht van het bouwplan. Er zijn geen opmerkingen naar voren gebracht die aanleiding geven tot het aanpassen van het plan.

De direct omwonenden van het perceel ontvangen een brief waarin wordt aangekondigd dat er een ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd wordt en de mogelijkheid bestaat om de stukken te komen inzien. Verder is het vervolg van de procedure aangegeven.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp verzamelbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Er is in deze periode 1 zienswijze Ingekomen (Bijlage 2 Nota van zienswijzen bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69). Deze zienswijze heeft niet geleid tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan.

7.3 Vaststelling

Nadat het ontwerp bestemmingsplan zes weken ter inzage heeft gelegen, een reactie op eventuele zienswijzen is voorbereid en aanpassingen in het plan zijn doorgevoerd (indien aan de orde), besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het plan. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden die op tijd een zienswijze hebben ingediend beroep instellen tegen het vastgestelde plan.

Het vastgestelde bestemmingsplan treedt in werking nadat het vastgestelde plan zes weken ter inzage heeft gelegen. Het instellen van beroep schorst de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet, tenzij hier een specifiek verzoek voor wordt ingediend.

Bijlagen

Bijlage 1 Vooroverleg Reactie

Bijlage 2 Nota Van Zienswijzen Bestemmingsplan Schildwolde, Meenteweg 69

Bijlage 3 Inrichting Terrein

Bijlage 4 Wateradvies

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Ecologische Quickscan