Westerbroek, tennisbaanlocatie Boekhors
Bestemmingsplan - gemeente Midden-Groningen
Vastgesteld op 11-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Westerbroek, tennisbaanlocatie Boekhors met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpwestennisbaan-va01 van de gemeente Midden-Groningen.
1.2 Bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan- of uitbouw:
Een onderdeel van een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.
1.4 Aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidinggrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Ander bouwwerk:
Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde. Bijvoorbeeld een overkapping met ten hoogte één wand, of een vlaggenmast, lantaarnpaal, antennemast of pergola.
1.7 Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 Bebouwingspercentage:
Een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.9 Bedrijf of beroep aan huis:
Een dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf of beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.10 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.11 Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 Bijbehorend bouwwerk
Een gebouw dat zowel in bouwkundig als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw.
1.13 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.15 Bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.16 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 Bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.18 Bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bouwwerken worden ingedeeld in twee groepen: gebouwen en andere bouwwerken.
1.20 Bijgebouw:
Een gebouw dat zowel in bouwkundig als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw.
1.21 Dak:
Iedere boven beëindiging van een gebouw.
1.22 Commerciële kamerverhuur:
Het aan aan één of meerdere personen bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was woonverblijf verschaffen, anders dan een huishouden per woning.
1.23 Detailhandel in volumineuze goederen:
Detailhandel die vanwege de aard en de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuin inrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair.
1.24 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
Een bedrijf of instelling waarvan een belangrijk deel van de werkzaamheden is gericht op de ontvangst van mensen om deze vanachter een balie of op een kantoor persoonlijke of zakelijke diensten te verlenen, zoals de uitoefening van vrije beroepen als artsen, advocaten, verzekeringsagentschappen, reis- en uitzendbureau's, kappers, apotheken en postkantoren.
1.25 Dorpsgebied:
Een geometrisch bepaald vlak dat één gebied vormt vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt.
1.26 Eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
1.27 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw (gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is) en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.28 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 Geluidsgevoelige gebouwen:
Gebouwen die dienen voor bewoning of voor een functie als bedoeld in het Besluit geluidhinder.
1.30 Gevellijn:
De denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.
1.31 Groothandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.32 Hoofdgebouw:
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.33 Kampeermiddel:
a. Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. Enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerkt zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf.
1.34 Kap:
Een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt.
1.35 Kwetsbaar object:
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.
1.36 Natuurlijke waarde:
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen.
1.37 Ondergeschikte bouwonderdelen:
- a. balkons, entreeportalen en ingangspartijen, erkers, galerijen, luifels, en veranda's, alle samen over maximaal de halve gevelbreedte;
- b. funderingen, hellingbanen, stoepen, stoeptreden, plinten, alle niet hoger dan 1 meter;
- c. liftschachten, trappen(huizen), schoorstenen en ventilatiekanalen, alle samen over maximaal een kwart van de gevelbreedte;
- d. gevel- en kroonlijsten, gevelversieringen, kozijnen, pilasters, en overstekende daken;
en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen.
1.38 Peil:
- a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.39 Plaatselijke verhogingen:
Afzuig-/luchtbehandeling installaties, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen/-koepels, meetapparatuur, schoorstenen, en zend-/ontvangst installaties en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen bovenop een bouwwerk.
1.40 Plangebied:
Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft.
1.41 Productiegebonden detailhandel:
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productie functie.
1.42 Rijbak:
Een afgebakend deel van een perceel dat wordt gebruikt voor hippische activiteiten, al dan niet met omheining en/of bodembedekking van zand, houtsnippers en dergelijke.
1.43 Risicovolle inrichting:
Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde danwel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.44 Seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.45 Voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;
- of als een perceel is gelegen op een hoek van een openbare weg, fiets- of voetpad, de naar de openbare weg, fiets- of voetpad gekeerde gevels. Burgemeester en wethouders wijzen één of meerdere gevels als zij- of achtergevel aan als deze gevel(s) vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet als voorgevel zijn aan te merken en de beeldkwaliteit door de aanwijzing gehandhaafd kan blijven;
- of als een perceel met tegenovergestelde zijden grenst aan een openbare weg, fiets- of voetpad, die als zodanig door BW aan te wijzen gevel.
1.46 Voorgevelrooilijn:
De evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke;
- langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft;
- langs een wegzijde zonder een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, en waarlangs mag worden gebouwd, gelegen is op 10 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte tot 10 meter, of gelegen is op 15 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte vanaf 10 meter.
1.47 Winkel:
Een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.
1.48 Woning:
Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van een huishouding, of een samenhangende groep van huishoudens zonder dat hierbij sprake is van meervoudige woningen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De bouwhoogte (de nokhoogte) van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 De inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor de hoofdfuncties:
- a. groen, groenvoorziening;
- b. plantsoen;
- c. speelvoorziening,
en voor de ondergeschikte functies:
- d. nutsvoorziening;
- e. vijver, water, waterberging;
- f. verkeer, pad, parkeren;
- g. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor de hoofdfuncties:
- a. wegverkeer;
- b. parkeren, parkeerterrein, parkeervoorzieningen;
- c. openbaar vervoer;
- d. verblijfsgebied;
en voor de ondergeschikte functies:
- e. groen, groenvoorziening;
- f. nutsvoorziening;
- g. speelvoorziening, sportvoorziening;
- h. water, waterberging;
- i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor de hoofdfuncties:
- a. vijver;
- b. (vaar)water;
- c. waterberging;
en voor de ondergeschikte functies:
- d. gemaal, stuw, afsluitvoorziening;
- e. groen, groenvoorziening, park;
- f. nutsvoorziening;
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
en daaraan ondergeschikt:
- b. bedrijf of beroep aan huis;
- c. erf;
- d. tuin.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- b. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) vaar-, vlieg- of voertuigen;
- d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel of horeca (anders dan de bestemming toelaat)
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van (bedrijfsmatige) kamerverhuur, met uitzondering van de panden die zijn voorzien van de aanduiding 'kamerverhuur';
- h. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woning, met uitzondering van mantelzorg;
- i. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits hierbij
- geen sprake is van verslechtering van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, en
- sprake is van een goede woonsituatie (lichttoetreding, uitzicht en privacy), en
- sprake is van een sociaal en verkeersveilige invulling, en
- geen sprake is van verslechtering van de milieusituatie, en
- geen sprake is van een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen,
met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de op de plankaart of in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, behalve waarvoor hiernavolgend andere maten en percentages genoemd worden;
- b. de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, als een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de planregels en toestaan dat overige andere bouwwerken zijn toegelaten tot ten hoogste 5 meter hoogte.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsregels
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Westerbroek, tennisbaanlocatie Boekhors.
Bijlagen
Bijlage 1 Waterbergingscompensatie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om de leefbaarheid van Westerbroek te behouden en te versterken heeft de Dorpsvereniging Westerbroek de wens geuit om nieuwe bewoners aan te trekken. Om nieuwe inwoners te kunnen huisvesten is een woningbouwplan ontwikkeld voor de realisatie van maximaal 12 woningen op de voormalige tennisbanen van het dorp, ten zuiden van de meest recente nieuwbouwwijk aan de Boekhors. Het voorliggend bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidwestkant van Westerbroek (zie figuur 1-1).
figuur 1-1: Ligging plangebied (rood kruis) binnen gemeente Midden-Groningen
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de bestaande woonwijk aan de Boekhors en aan de noordoostzijde door de openbare basisschool van Westerbroek, de Jan Ligthartschool. De oostelijke begrenzing wordt gevormd door de achterkanten van het bebouwingslint van de Oudeweg, de westelijke begrenzing door het bosgebied en de daarin verscholen waterpartij (petgat). De zuidelijke grens wordt gevormd door het open landschap.
figuur 1-2: Plangebied
Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend als, gemeente Hoogezand, sectie N, nummers 312, 314, 825 (deels), 930 en 931.
1.3 Huidige Planologische Regeling
Het plangebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan is op 23 augustus 2010 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer vastgesteld. De betrokken percelen hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Sport' en 'Verkeer'. Ook gelden voor de betrokken percelen de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke bebouwing' en de gebiedsaanduidingen 'overig: dorpsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' (zie figuur 1-3).
figuur 1-3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied met begrenzing plangebied in blauw (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het woningbouwplan is in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied. Op grond van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' kan voor een deel van het plangebied de bestemming gewijzigd worden in een woonbestemming voor de realisatie van maximaal 22 woningen. Een deel van het woningbouwplan valt echter buiten deze zone, waardoor geen gebruik gemaakt kan worden van deze wijzigingsbevoegdheid. Het woningbouwplan wordt dan ook mogelijk gemaakt via de nu voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.
1.4 Leeswijzer
Het juridisch kader van een bestemmingsplan wordt gevormd door de regels en de verbeelding (digitale kaart). Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. De regels en de verbeelding moeten in samenhang worden bekeken. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
Deze toelichting bevat de volgende hoofdstukken
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving geeft als eerste een beschrijving van de historische en ruimtelijke ontwikkeling van Westerbroek. Hierna wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling.
In Hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid beschreven.
Hoofdstuk 4 Omgevingsfactoren. In dit hoofdstuk staan de resultaten van de onderzoeken naar relevante ruimtelijke en milieuaspecten. Het betreft bijvoorbeeld de aspecten geluid, water, natuur en archeologie.
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting. Dit hoofdstuk bevat een juridische toelichting op de regels en de verbeelding.
In Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid en Hoofdstuk 7 Maatschappelijkeuitvoerbaarheid, ten slotte, wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hier zijn onder ander de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Historische Ontwikkeling
Algemeen
Het dorp Westerbroek behoort tot ongeveer de veertiende eeuw tot het oude Goorecht. Deze landstreek noemt men dan het Trenta- of Drenterwolde. Later verdeelt men het in Goorecht en Woldrecht. Met Goorecht duidt men het lage oostelijke deel van het gebied aan. Het bestaat al zeker sinds de dertiende eeuw - destijds genaamd Broke, wat laag moerassig land betekent. Later evolueert de benaming tot Westerbroek, ter onderscheiding van Zuidbroek, Noordbroek en Oosterbroek.
Westerbroek ligt, in tegenstelling tot een groot deel van de gemeente, in een laagveengebied en kent om die reden ook een iets ander landschap. Ook de wijze waarop de vestiging tot stand is gekomen, wijkt hierdoor af van het overige deel van de gemeente. Petgaten, waterlopen, oude dijktracés en -profielen, de verkavelingsrichtingen en borgterreinen zijn de voornaamste elementen/kenmerken van het landschap. De bebouwing voegt zich in dat landschap.
De nederzettingsvorm die voor Westerbroek is ontstaan, kan als streekdorplandschap worden getypeerd. Bebouwing is vooral langs de wegen te vinden, maar minder streng dan in de hoogveengebieden. Bosjes, weg- en singelbeplanting zorgen voor een losse afwisseling van openheid en verdichting.
Westerbroek wordt ten zuiden begrensd door de Hunze (Drents Diep) en ten oosten door de Burgwal (Borgweg). Deze Burgwal, aangelegd omstreeks 1300, is een oude veendijk met als functie het gebied te beschermen tegen het Drentse water van de Hunze. De veendijk heeft niet altijd stand gehouden. Volgens oude geschriften heeft Westerbroek herhaaldelijk, tot in de achttiende eeuw, onder water gestaan. Het stroomdal van de Hunze is daarvoor verantwoordelijk. Bij noordwester storm heeft het zeewater Westerbroek zelfs overspoeld. Hiervan getuigt de afgezette zeeklei aan de noordzijde van het dorp. Na de Kerstvloed van 1717 kan in Westerbroek zelfs aangespoeld drijfhout worden verkocht. De vloed heeft ook als gevolg dat er gedurende twee jaar geen school in Westerbroek bestaat: die spoelt weg met het wassende water. Nadat in de achttiende eeuw goede zeedijken worden aangelegd, blijft het dorp Westerbroek gevrijwaard van verdere overstromingen. De Trekweg langs het Winschoterdiep fungeert dan als waterkering. Tot omstreeks 1925 staat de Westerbroekster Made wel nog veelvuldig onder water, door de grote watertoevoer via de Hunze.
figuur 2-1: Westerbroek circa 1910 (met globale ligging plangebied in gele cirkel)
De bebouwing van Westerbroek heeft zich voornamelijk gevormd langs de Oudeweg, rondom de kerk met burgerbehuizing en boerderijtjes, het Vonderpad, de Borgweg parallel aan de Oudeweg en de Nevelslaan. Het dorpsgebied beslaat een aanmerkelijk gebied door de percelen 'open land' die tussen genoemde straten zijn gelegen. Begin twintigste eeuw breidt het dorp enigszins uit; er ontstaan stroken burgerwoningen langs de Oudeweg, de Nevelslaan en de Meesterslaan.
De bomenrijen langs de wegen bepalen met het achterliggende open land, de karakteristieke sfeer van het dorp. De bebouwing daarlangs is afwisselend in leeftijd en type; enkele achteruit liggende grote boerderijen en buitenplaatsen, kleinere boerderijtjes en arbeiderswoningen, maar ook burgerwoningen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Langs de Oudeweg bevindt zich de meest geconcentreerde bebouwing, vooral schuin op de weg geplaatst. Langs enkele zijwegen, zoals de Meesterslaan, is moderne uitbreiding gepleegd, in overeenstemming met het geschetste lintkarakter.
figuur 2-2: Bomenrijen langs de Oudeweg
Westerbroek heeft een zeer bosrijke omgeving gekend. Het bos is echter steeds meer gerooid, ten bate van de landbouw en vervening.
Rond 1995 is het dorp voor het laatst uitgebreid met een kleinschalige nieuwbouwwijk ten westen van de Jan Ligthartschool (zie figuur 2-3). De woningen in deze wijk zijn vrijstaande en 2-onder-1-kapwoningen op ruime kavels gelegen in een groene omgeving. Het thans voorliggende woningbouwplan ligt in het verlengde van het in zuidelijke richting lopend deel van de Boekhors en vormt zo een logische voortzetting van de laatste dorpsuitbreiding.
figuur 2-3: Luchtfoto nieuwbouwwijk aan de Boekhors
Vervening en petgaten
Het gebied van Westerbroek werd al in de dertiende eeuw in cultuur gebracht voor de veenafgraving. Dit gebeurde niet systematisch; zo werd geen gebruik gemaakt van kanalen en wijken. Vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw werd er in de gemeente wel op omvangrijke schaal gebaggerd. Deze zogenaamde baggelarijen krijgen een zodanige omvang dat de Provinciale Staten in december 1771 een plakkaat publiceert met een reglement dat voorschrijft hoe het baggeren dient te gebeuren. Om te mogen baggeren, moest een vergunning worden aangevraagd. Hieruit blijkt dat al in de achttiende eeuw commercieel gebaggerd werd in Westerbroek. In Westerbroek is commercieel gebaggerd van 1777 tot 1891. De neergang van de baggelarijen komt als de veenafgravingen ten einde geraken.
De activiteiten van de baggelarijen zijn vandaag de dag nog goed te herkennen in het Westerbroekse landschap. Een eerste tastbare herinnering is het waterrijke landschap dat de activiteiten van de bedrijven hebben achtergelaten. Het baggeren gebeurt namelijk door putten te maken die worden gescheiden door stroken land. In de loop der jaren tastten wind en golf werking die stroken aan en kunnen, zoals in Westerbroek is gebeurd, vrij uitgebreide waterplassen ontstaan. Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd een deel van het uitgeveende gebied door een diepere bemaling weer drooggemaakt, gevlakt en in gebruik genomen als akker- en weiland. Een ander, nog waarneembaar, gevolg van de activiteiten van de baggelarijen is de daling van het maaiveld die hun activiteiten heeft veroorzaakt. Berekend is dat het maaiveldniveau gemiddeld 33 centimeter is verlaagd over een gebied van ruim 7200 hectare. Dat gemiddelde wordt soms flink overschreden. De baggelaar P. Woortman uit Westerbroek, bijvoorbeeld, vermeldt in 1791 dat in zijn baggerput ten zuiden van de Woortmansdijk ongeveer 8 voet water stond. Hier moet dus sprake zijn geweest van een veenlaag van zo'n 10 voet. Plaatselijk kan zo sprake zijn geweest tot een niveauverlaging van 2 tot 3 meter.
2.2 Voorgenomen Ontwikkeling
Woningen
Het plan beoogt de bouw van maximaal 12 duurzaam te bouwen woningen. Afhankelijk van de vraag kunnen dit aaneengeschakelde woningen, 2-onder-1-kapwoningen en/of vrijstaande woningen worden. In figuur 2-4 is een inrichtingsschets opgenomen van hoe het plangebied ingevuld zou kunnen worden. Binnen de regels van dit bestemmingsplan kan uiteindelijk echter van deze inrichtingsschets worden afgeweken.
Het bestemmingsplan geeft slechts de kaders voor gebruik en bebouwing van het gebied. Een woning zal pas kunnen worden gerealiseerd als daarvoor een omgevingsvergunning bouw wordt verleend. De aanvraag daarvoor zal uiteindelijk (onder andere) getoetst worden aan dit bestemmingsplan.
figuur 2-4: Schetsplan verkaveling 12 woningen
Ontsluiting
Het woongebied wordt via de Boekhors ontsloten. De entree van het nieuwe woonwijkje wordt gemarkeerd door een duiker of klein bruggetje op de plek waar nu een sloot ligt. Het straatprofiel van de huidige Boekhors wordt doorgetrokken richting het zuiden, waarbij een zichtlijn richting het landschap ontstaat. De sfeer van het landschap wordt zo het woonwijkje ingetrokken.
De feitelijke ontsluitingsweg loopt de hoek om en eindigt in een pleinvormige ruimte waar auto's (en ook bijvoorbeeld de vuilniswagen) kunnen keren. In dit gebied wordt ook het algemeen parkeren opgelost.
Groen en bebouwing
Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van dit plan is het creëren van een goede dorpsrand. Conform het bebouwingspatroon van Westerbroek wordt de bebouwing met de achterkanten (en eventueel zijkanten) naar het landschap gericht, zodanig dat er ruimte overblijft voor de (deels aanwezige) houtsingel. Door het aanplanten van een haag op de erfgrens ontstaat een zachte, geleidelijke overgang met het landschap, bestaande uit achtereenvolgens: achterkanten, achtertuinen, haag, houtsingel, sloot, dammetje, sloot, weiland.
De bebouwing in het noordwestelijk deel van het plangebied staat in lijn met de woningen aan de Boekhors. Het zuidwestelijke volume wordt enige meters teruggelegd, waardoor ruimte wordt gemaakt voor een groene plek op de zichtlijn richting het landschap (die tevens ook voor de tijdelijke opvang van hemelwater gebruikt kan worden). De bebouwing aan de oostzijde van de Boekhors krijgt geen vervolg.
Water
Ook water speelt een belangrijke rol in het gebied. Het woongebiedje kent een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij al het regenwater naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd. Aan de noord-, zuid- en westzijde worden het plangebied begrensd door een sloot. Deze sloten blijven liggen en spelen een rol in de waterhuishouding. Daarnaast is er zowel centraal in het plan als tussen de bestaande woningen aan de Boekhors en de Jan Ligthartschool ruimte voor een wadi voor de tijdelijke opvang van hemelwater. De zuidelijke sloot mondt uit in een waterpartij, gelegen in de uiterste zuidoosthoek van het plangebied. Hiermee ontstaat een buffer tussen het nieuwe woonwijkje en de bestaande bebouwing aan de Oudeweg.
Landschappelijke inpassing
Het schetsplan is ook voorgelegd aan de provinciale landschapsarchitect. Deze heeft het volgende advies uitgebracht:
".. De uitbreidingslocaties maakt deel uit van een groter landschappelijk geheel: de grootschalige landschappelijke verdichtingseenheid, die aan de noordkant begrensd wordt door de Pastorielaan en aan de zuidkant door een recreatief voetpad. In landschappelijk opzicht is de uitbreiding dus al goed "ingepakt" en verandert er in landschappelijk opzicht heel erg weinig. Deze uitbreiding is eerder als een inbreidingslocaties te typeren dan als een echte uitbreidingslocaties, waarbij inbreuk wordt gedaan op de landschappelijke ruimte. Dat laatste is hier niet aan de orde. Er zijn geen negatieve gevolgen voor het landschap ..".
figuur 2-5: Stedenbouwkundige analysekaart
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationaal ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de nationale belangen. De beoogde ontwikkeling in het plangebied raakt geen van deze nationale belangen.
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe (vereenvoudigde) Laddersystematiek geldt.
Deze systematiek houdt in dat als in een wijzigingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoeft aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Wanneer het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet tevens worden gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie geldt voor woningbouwlocaties dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het woningbouwplan omvat de realisatie van maximaal 12 woningen. Gelet op de omvang is het plan dan ook aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is binnen een deel van het plangebied al de ontwikkeling mogelijk van maximaal 22 woningen via een wijzigingsbevoegdheid. Op grond van jurisprudentie is er echter alleen wanneer het geldende bestemmingsplan bij recht deze mogelijkheid al bood, geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet hierop is er in dit geval wel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
De voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft in het najaar van 2012 nieuwe woningbouwafspraken gemaakt met de partijen van de Regio Groningen-Assen. Op basis van het toen geldende marktscenario zijn voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer circa 2.200 nieuwbouwwoningen opgenomen in de afspraken tot 2030. Het voorliggende plan past binnen deze afspraken en de daarbij behorende planningslijst.
Daarnaast is in 2015 is voor de Regio Groningen-Assen een nieuw woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Uit dat woningbehoefteonderzoek blijkt dat, vanwege de ligging in de nabijheid van Groningen, in Westerbroek de komen jaren nog voldoende behoefte is aan nieuwe woningen. Hoewel in het woningbehoefteonderzoek wordt aangegeven aan wat voor type woningen behoefte is, wordt het type woning in dit bestemmingsplan niet vastgelegd. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de actuele lokale woningbehoefte.
Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied bevindt zich in het door de provincie aangewezen buitengebied, maar grenst direct aan het bestaand stedelijk gebied van Westerbroek. Ruimtelijk gezien maakt het gebied in zekere zin al deel uit van het dorp en is dan ook eerder als een inbreidingslocatie te typeren dan als een echte uitbeidingslocatie, zoals ook de provinciale landschapsarchitect concludeert. De uitbreiding wordt ook gezien als een natuurlijke aanvulling op de laatste uitbreiding aan de Boekhors.
Daarnaast is, zoals blijkt uit figuur 3-1, binnen het bestaand stedelijk gebied van Westerbroek verder ook geen ruimte voor een verdere dorpsuitbreiding. Ook door middel van intensivering, revitalisering of herstructurering is het binnen het bestaand stedelijk gebied niet mogelijk ruimte te creëren voor een uitbreidingslocatie voor 12 woningen.
figuur 3-1: Begrenzing provinciaal buitengebied (bron: Provinciale Omgevingsverordening)
Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
Provinciale Staten van de Provincie Groningen hebben op 1 juni 2016 de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld, waarin het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving is neergelegd. In deze Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's (Ruimte, Natuur en landschap, Water, Mobiliteit en Milieu) en elf provinciale 'belangen'. Tegelijkertijd met de Provinciale Omgevingsvisie is de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. In deze verordening zijn regels vastgelegd om het beleid van de provincie te waarborgen. De Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening zijn op 15 november 2017 door Provinciale Staten gewijzigd.
In de Provinciale Omgevingsverordening is voor het bouwen van nieuwe woningen het volgende opgenomen:
Artikel 2.15.1 Woningbouw
- Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid (art. 2.15.1, lid 1).
- In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan - onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening - voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met: een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente; of de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw (art. 2.15.1, lid 3).
De voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft in het najaar van 2012 nieuwe woningbouwafspraken gemaakt met de partijen van de Regio Groningen-Assen, waaronder de provincie Groningen. Op basis van het toen geldende marktscenario zijn voor de gemeente circa 2.200 nieuwbouwwoningen opgenomen in de afspraken tot 2030. Het plan op voormalige tennisbaanlocatie in Westerbroek past binnen de afspraken en de bij de afspraken horende planningslijst.
In dit geval is er sprake van de bouw van maximaal 12 woningen op een (thans) onbebouwde locatie in het door de provincie aangewezen buitengebied. In de Provinciale Omgevingsverordening is voor het bouwen van nieuwe woningen in het buitengebied het volgende opgenomen:
Artikel 2.13.8 Oppervlakte van woningen in het buitengebied
- Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat regels over de oppervlakte van woningen en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen. Deze regels zorgen er in elk geval voor dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, niet groter is dan 300 m², of dat deze grondoppervlakte de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m², niet mag overstijgen (art. 2.13.8).
Dit is opgenomen in de regels en de te bouwen woningen zullen dan ook aan deze eis moeten voldoen. Dit zal getoetst worden bij de bouwaanvraag.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurschets Westerbroek
Om het gemis van een samenhangend ruimtelijk kader voor de gewenste ontwikkelingsrichting voor Westerbroek op de lange termijn op te vangen is de structuurschets Westerbroek opgesteld. Eén van de opgaven die hieruit naar voren komt is de behoefte aan extra woningen in Westerbroek. Het dorp Westerbroek kampt met een soortgelijke leefbaarheidsproblematiek als Kiel-Windeweer; ontgroening, vergrijzing, te weinig doorstroming op de woningmarkt en voorzieningen staan onder druk. Het bieden van extra woningbouwmogelijkheden kan bijdragen aan de oplossing van deze problemen. In de Dorpsvisie Westerbroek is aangegeven dat er behoefte is aan genoeg nieuwe (duurzaam gebouwde) woningen.
In de structuurschets Westerbroek is het gebied aangegeven wat voor nieuwbouw in aanmerking komt. De oostelijke en noordelijke grenzen van het gebied zijn bepaald aan de hand van de randen van de bestaande bebouwing (aan de Boekhors en de Oudeweg). De westelijke en zuidelijke begrenzing is bepaald door de natuurlijke grenzen die in het landschap aanwezig zijn (het natuurgebied ten westen en het open landschap en de bebouwing aan de Oudeweg ten zuiden van het plangebied). Voorbij de zuidelijke grens overheerst de beleving van open ruimte met een groen karakter en is verdere bebouwing niet gewenst.
Het nieuw te ontwikkelen gebied sluit aan op de woonbuurt de Boekhors, gebouwd in de midden jaren negentig van de vorige eeuw. Door het ontwerp van de verkeersstructuur voor deze woonbuurt is de mogelijkheid opengehouden om een verdere uitbreiding van Westerbroek naar het zuiden mogelijk te maken. In dit voorliggend uitbreidingsplan wordt die mogelijkheid benut.
3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied
Het gemeentelijke beleid voor de locatie is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 23 augustus 2010). Zoals eerder aangegeven is de bouw van maximaal 12 woningen op deze locatie in strijd met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Sport' en 'Verkeer'.
In het bestemmingsplan Buitengebied is voor een deel van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouw van woningen op de tennisbaanlocatie mogelijk te maken. Zoals eerder gemeld kan van deze wijzigingsbevoegdheid echter geen gebruik gemaakt worden aangezien de woningbouw ook deels buiten dat gebied zal plaatsvinden.
Eén van de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid is dat ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid niet mag leiden tot realisatie van meer dan 22 woningen (art. 29.1, lid c, onder 3, 3e bolletje). Met de bouw van maximaal 12 woningen wordt hier ruimschoots aan voldaan. Het huidige plan past dan ook in het toen al vastgelegde voornemen om op termijn op deze locatie woningbouw toe te staan.
Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke bebouwing'. Dit heeft echter specifiek betrekking op de lintbebouwing aan de Oudeweg en niet op dit plangebied. In dit bestemmingsplan is deze dubbelbestemming dan ook niet meer opgenomen.
3.3.3 Welstandsnota
Op 27 april 2004 heeft de gemeente Hoogezand-Sappemeer haar welstandsnota vastgesteld.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.
In de welstandsnota is onderscheid gemaakt in gebieden. Per gebied gelden specifieke welstandscriteria. Het plangebied valt binnen het gebied 7 Kom Westerbroek. Voor dit gebied geldt als beleid respecteren met uitzondering van de opmaak van de bebouwing waarvoor een beleid van handhaving geldt. Ten aanzien van de plastiek en de detaillering zijn (ook) in dit deelgebied incidentele wijzigingen mogelijk ten einde aan beide aspecten een rijkere invulling te kunnen geven.
De bouwaanvragen zullen uiteindelijk getoetst worden aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria voor gebied 7 Kom Westerbroek:
Plaatsing
- hoofdrichting georiënteerd op richting van de kavelgrens
- voorgevellijn op enige afstand van de weg
- bijgebouwen terugliggend ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw
Hoofdvorm
- overwegend één bouwlaag met kap
- omvang hoofdgebouwen en plastiek wisselend
- geleding enkelvoudig
Aanzicht
- bouwstijl in samenhang met de bestaande bebouwing
- wisselende compositie en detaillering mogelijk
- wisselende transparantie gevels
Opmaak
- hoofdgebouw in rode baksteen
- kleuren qua helderheid in een middentoon
- reclame-uitingen worden ingepast in het totaalbeeld
Hoofdstuk 4 Omgevingsfactoren
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven en wordt beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.
4.1 Archeologie
De (ondertussen vervallen) Monumentenwet 1988 schrijft voor dat gemeenten eigen beleid voor de archeologische monumentenzorg voeren en bescherming bieden aan archeologische waarden in de bodem. Hiervoor heeft gemeenteraad van Hoogezand-Sappemeer op 13 december 2010 de Nota Archeologiebeleid vastgesteld. Daarbij hanteert de gemeente de Archeologische Verwachtingskaart. Op deze kaart staan de archeologisch te beschermen gebieden aangegeven.
Conform de geactualiseerde Archeologische Verwachtingskaart ligt de woningbouwlocatie in een gebied met hoge archeologische verwachting (zie figuur 4-1).
figuur 4-1: Uitsnede Archeologische Verwachtingskaart
Voor de woningbouwlocatie is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het betreffende onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. Op grond van de bevindingen uit het archeologisch bureauonderzoek is voor het oostelijk deel van het plangebied (het voormalig agrarisch perceel) een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Aangezien dat onderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische waarden is verder archeologisch onderzoek niet nodig. Dat betekent dat het plangebied een lage archeologische verwachting krijgt toegekend en dat grondwerk in het plangebied zonder archeologisch voorbehoud mag worden uitgevoerd. Het gebied tussen de bestaande woningen aan de Boekhors en de Jan Ligthartschool kende al een lage archeologische verwachting, waardoor ook daar grondwerk zonder archeologisch voorbehoud mag worden uitgevoerd.
Indien bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gedaan bij de gemeente Midden-Groningen, de heer H. Berghuis (0598-373891), of bij de archeologische adviseur van de gemeente, Steunpunt Libau 050-3126545.
4.2 Cultuurhistorie
De gemeenteraad van de Midden-Groningen heeft op 19 april 2018 de Erfgoedverordening 2018 gemeente Midden-Groningen vastgesteld. De Erfgoedverordening regelt, onder andere, het aanwijzen van gemeentelijke monumenten, de instandhouding ervan, de bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten en de instandhouding van archeologische gebieden.
Binnen het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen (rijks- of gemeentelijke) monumenten en karakteristieke gebouwen (zie figuur 4-2).
figuur 4-2: Uitsnede erfgoedkaart met ligging plangebied (bron: www.midden-groningen.nl/erfgoed)
4.3 Bodem
De voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft in 2013 de gemeentelijke bodemkwaliteit vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten. De gemeente is daarbij ingedeeld in zogenaamde homogene deelgebieden: gebieden waar op basis van historisch gebruik eenzelfde bodemkwaliteit wordt verwacht. Van deze gebieden is de bodemkwaliteit (mate van verontreiniging) bepaald.
Het gebied waar het bestemmingsplan betrekking op heeft ligt in de homogene deelgebieden 'Buitengebied' en 'Wonen oude dorpskernen'; de gemiddelde bodemkwaliteit van deze gebieden worden als schoon resp. klasse wonen gezien. Voor het oostelijk deel van het plangebied (het voormalig agrarisch perceel) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd
Uit het onderzoek blijkt dat er weliswaar sprake is van lichte verontreinigingen, maar dat deze geen verhoogd risico vormen voor de volksgezondheid en/of milieu. Het plangebied is dan ook geschikt voor een woonbestemming.
4.4 Ecologie
De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).
De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:
- uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
- het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
- er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
- er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.
Houtopstanden
In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Groningen is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Zorgplicht
Op basis van de Wnb is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:
- de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen dient plaats te vinden;
- een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
- (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.
4.4.1 Beschermde gebieden in/nabij plangebied
Op circa 1 kilometer ten zuiden van het plangebied bevindt zich het Zuidlaardermeergebied, dat zowel een Natura-2000 als Wetland is (zie figuur 4-3).
figuur 4-3: Uitsnede kaartenmachine rondom plangebied (bron: Alterra)
Zoals uit figuur 4-4 blijkt, ligt het dichtstbijzijnde NNN-natuurgebied op circa 650 ten westen van het plangebied. Direct ten westen van het plangebied ligt wel een bos- en natuurgebied, maar dit valt op grond van de Provinciale Omgevingsverordening niet onder (de bescherming van) het NNN.
figuur 4-4: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van NNN (donkergroen vlak) en overig bos- en natuurgebied (lichtgroen vlak) (bron: Provinciale Omgevingsverordening)
Gezien de afstand en voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied heeft het plan geen invloed op de omliggende beschermde natuurgebieden.
4.4.2 Beschermde soorten in plangebied
In het kader van de toetsing aan de Wet natuurbescherming is inventariserend onderzoek gedaan naar het aanwezig zijn van beschermde soorten. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Tijdens het veldonderzoek zijn in en nabij het plangebied géén beschermde soorten planten aangetroffen. Hiervoor zijn in het plangebied ook geen geschikte groeiplaatsen aanwezig. Het is dan ook uitgesloten dat er beschermde planten voorkomen in het plangebied.
Tijdens het veldonderzoek zijn geen beschermde soorten libellen, dagvlinders, amfibieën en zoogdieren waargenomen. Weliswaar is het veldonderzoek uitgevoerd in een periode die minder geschikt is voor het waarnemen van deze diersoorten, maar geconstateerd is dat het plangebied geen geschikt leefgebied is voor de meeste beschermde diersoorten en het is dan ook niet aannemelijk dat deze in andere periodes wel aanwezig zullen zijn. Alleen zouden zich in het plangebied amfibieën kunnen ophouden. De geplande ontwikkeling en inrichting van het gebied (onder andere aanleg vijver/waterberging) zorgt echter voor een verbetering van het leefgebied door een groter voortplantingshabitat voor deze amfibieën.
Van vogelsoorten die mogelijk in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.
Omdat één boom (populier) in het plangebied geschikt zou kunnen zijn voor vleermuizen is tijdens een oriënterend veldonderzoek beoordeeld of de holtes van de boom inderdaad potentie hebben voor vleermuizen. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat op enig moment vleermuizen gebruik hebben gemaakt van een holte in deze boom. Het type boom en de holte in de boom zijn alleen geschikt is als zomer- en paarverblijfplaats voor één soort vleermuis (de ruige dwergvleermuis). Omdat deze boom in de plannen ingepast is en niet verlicht zal worden, gaat er geen verblijfplaats verloren. Daarnaast bevat het bestaande woonwijkje aan de Boekhors óók geschikte paarverblijfplaatsen voor dit soort vleermuizen. Er is dan ook geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming. Tenslotte worden er in het plangebied nog extra voorzieningen getroffen voor vleermuizen door het ophangen van twee vleermuiskasten. De rapportages van dit aanvullend onderzoek zijn als Bijlage 6 en Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.5 Externe Veiligheid
Bij het transport, de opslag en bij het be- en verwerken in bedrijven van gevaarlijke stoffen, bestaat de kans op ongevallen waarbij slachtoffers vallen die niet bij de activiteit betrokken zijn. Het doel van de toets op externe veiligheidsaspecten rond ruimtelijke plannen is na te gaan welke risico's de voorgenomen ontwikkelingen met zich brengen en/of welke risico's de voorgenomen ontwikkeling loopt als gevolg van een externe bron.
Het externe veiligheidsonderzoek richt zich in eerste instantie op het plaatsgebonden risico. Dit geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van de hoogte van de risico's rond een bron. Vervolgens wordt (indien noodzakelijk) nagegaan wat de hoogte van het groepsrisico is. Dit geeft inzicht in de aantallen personen die bij een ongeval betrokken kunnen raken. Als er sprake is van een groepsrisico waarbij meer dan 10 dodelijke slachtoffers kunnen vallen is het bevoegd gezag verplicht het groepsrisico te verantwoorden.
4.5.1 Risicobronnen binnen het plangebied
Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van risicobronnen. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen risicobronnen liggen. Realisatie van nieuwe inrichtingen die externe veiligheidsrisicocontouren met zich meebrengen is binnen het plangebied niet toegestaan.
4.5.2 Risicobronnen buiten het plangebied
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich op het bedrijventerrein Westerbroek twee risico-inrichtingen, te weten de glasvezelfabriek Nippon Electric Glass en containerterminal MCS (zie figuur 4-5). Het plangebied ligt op circa 500 meter van dit bedrijventerrein. Daarnaast ligt op circa 500 meter ten zuidwesten van het plangebied een gasdrukregel- en meetstation. Alle inrichtingen bevinden zich op een dusdanige afstand van het plangebied dat deze niet van invloed zijn op het plangebied.
figuur 4-5: Ligging plangebied (blauwe stip) ten opzichte van dichtstbijzijnde risicobronnen (bron: risicokaart)
4.5.3 Buisleidingen
Nabij het plangebied liggen meerdere hogedruk aardgastransportleidingen (zie figuur 4-5), te weten:
- op circa 175 meter ten zuiden van het plangebied ligt de leiding N-508-50 met een diameter van 6,61 inch en een druk van 40 bar. De risicocontour voor het plaatsgebonden risico ligt op de leiding en daarmee ruim buiten het plangebied;
- op ruim 400 meter ten zuiden van het plangebied ligt de leiding N-508-50 met een diameter van 6,26 inch en een druk van 40 bar. De risicocontour voor het plaatsgebonden risico ligt op de leiding en daarmee ruim buiten het plangebied.
4.5.4 Route gevaarlijke stoffen
Op circa 1.600 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich de A7 en circa 1.000 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Groningen - Nieuweschans die in het kader van het Nationaal Basisnet zijn aangewezen als route waar in beginsel gevaarlijke stoffen worden vervoerd (zie figuur 4-5). Deze afstanden tot het plangebied zijn te groot om van invloed te zijn.
Daarnaast is de N860 (Rijksweg West) door de provincie Groningen aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in het kader van het provinciaal basisnet Groningen. Het plangebied bevindt zich op circa 500 meter ten noorden daarvan en valt daarmee buiten de provinciale veiligheidszones (zie figuur 4-6).
figuur 4-6: Ligging plangebied (blauwe cirkel) ten opzichte van de provinciale veiligheidszones (bron: Provinciale Omgevingsverordening)
4.5.5 Hoogspanningslijnen
Ten aanzien van objecten waar kinderen vaak aanwezig zijn, dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) effecten van elektromagnetische straling. Volgens de Netkaart hoogspanningslijnen van het RIVM geldt voor hoogspanningslijnen een indicatieve zone van maximaal 165 meter aan weerszijden van een hoogspanningslijn.
De dichtstbijzijnde hoogspanningslijn ligt circa 1.100 meter ten zuiden van het plangebied en heeft dan ook geen invloed op het plangebied.
4.6 Geluid
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een wettelijke geluidszone. Enige uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Als geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen) binnen een geluidszone wordt gerealiseerd, moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden. Hierbij wordt onderzocht of de geluidbelasting aanvaardbaar is. Voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidszone van een weg geldt als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (voorkeursgrenswaarde). Met een hogere waarde procedure kan het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) toestaan dan de voorkeursgrenswaarde. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde.
Railverkeerslawaai
De Wet geluidhinder biedt bescherming aan geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen) tegen spoorweglawaai. Spoorwegen hebben net als autowegen een wettelijke geluidszone, waarbinnen grenswaarden gelden voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bebouwing. Voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidszone van het spoor geldt als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB (voorkeursgrenswaarde). Met een hogere waarde procedure kan Gedeputeerde Staten een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) toestaan dan de voorkeursgrenswaarde.
Industrielawaai
De Wet geluidhinder biedt het wettelijk kader voor de zonering van industrielawaai. Uitgangspunt hierbij is het ruimtelijk scheiden van (grote) lawaaimakers enerzijds (zowel solitaire bedrijven als bedrijven gevestigd op industrieterreinen) en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen). Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
4.6.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied
Wegen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een van rechtswege aanwezige geluidszone. Alle omliggende wegen kennen een maximum snelheid van 30 km per uur.
Spoorwegen
De spoorlijn Groningen - Nieuweschans bevindt zich op circa 1.000 meter ten zuiden van het plangebied. Daarmee ligt het plangebied niet binnen de zone van deze spoorweg.
Industrieterreinen
Het bedrijventerrein Westerbroek is een gezoneerd bedrijventerrein. Het plangebied ligt circa 160 meter ten noorden van de bij dit bedrijventerrein behorende geluidszone.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Daartoe is beoordeeld hoe dit plan zich verhoudt tot hetgeen is verwoord in de VNG-Reeks 'Bedrijven en Milieuzonering'. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gaan uit van een 'rustige woonwijk'. Wanneer er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand met één afstandsstap worden teruggebracht.
4.7.1 Vanuit woningen naar de omgeving
Op basis van de VNG-lijst gelden voor een woning geen richtafstanden naar andere woningen, bedrijven of instellingen. Woningen veroorzaken dan ook geen milieuhinder voor de omgeving.
4.7.2 Vanuit de omgeving naar woningen
Aan de Oudeweg 74 bevindt zich de Jan Ligthartschool. Hiervoor geldt op basis van de VNG-lijst een maximale richtafstand van 30 meter. De afstand tot de woningen in het plangebied bedraagt circa 50 meter.
Op het perceel Oudeweg 103 ligt een bedrijfsbestemming (maximaal milieucategorie 2 met op basis van de VNG-lijst een maximale richtafstand van 30 meter). Voor zover bekend vinden er geen bedrijfsactiviteiten plaats. De afstand tot het plangebied bedraagt 95 meter. Omdat zich tussen Oudeweg 103 en het plangebied al woningen bevinden (op circa 20 meter) zijn die maatgevend voor dit perceel.
Op het perceel Oudeweg 105 bevindt zich een veehouderij. Hiervoor geldt op basis van de VNG-lijst een maximale richtafstand van 100 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 100 meter. Daarnaast bevinden zich op kortere afstand van de veehouderij ook woningen (op circa 30 meter). Daardoor heeft dit plan geen nadelige gevolgen voor de veehouderij.
4.8 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden luchtkwaliteit. In de AMvB niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.
Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een nibm-project. Voorliggend project, wat voorziet in het realiseren van maximaal 12 woningen, blijft ruimschoots onder deze drempelwaarde. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Naast de invloed op de luchtkwaliteit moet ook worden beoordeeld of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de kaarten van het 'Luchtmeetnet'. De kaarten geven de actuele luchtkwaliteit op meetpunten in Nederland. Het 'Luchtmeetnet' is een initiatief van onder andere het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid (RIVM).
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen fijn stof (PM10) en. stikstofdioxide (NO2) Uit de kaarten van het 'Luchtmeetnet' blijkt dat de concentratie fijnstof stikstofdioxide in de gemeente Midden-Groningen voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Verkeer
Het nieuwe woonwijkje wordt ontsloten in noordelijke richting via de huidige Boekhors. In het plangebied komt een vertakking van de Boekhors met aan de oostelijke vertakking een verkeerslus (zie figuur 4-7).
figuur 4-7: inrichting plangebied
Op basis van de kengetallen van CROW (publicatie nr. 381) is de verwachting dat de bouw van 12 woningen circa 90 extra voertuigbewegingen (inclusief bezoek en vrachtverkeer) per dag zal opleveren. Deze extra verkeersbewegingen zullen niet evenredig over de dag verdeeld plaatsvinden. In de praktijk blijkt dat tijdens de piekuren circa 10% van de dagelijkse voertuigbewegingen plaatsvindt. Dit betekend dat tijdens de piekuren circa 9 extra voertuigbewegingen per uur zullen plaatsvinden over de Boekhors. Voor een rustige woonwijk is dat een acceptabel aantal.
Daarnaast heeft CROW in het ASVV (Aanbevelingen Stedelijk Verkeer Voorzieningen) aanbevelingen gedaan voor de inrichting van wegen. Op basis van artikel 12.2.9 van het ASVV wordt voor een erftoegangsweg voor gemengd tweerichtingsverkeer een totale wegbreedte aanbevolen van minimaal 4,60 meter tot 4,80 meter.
Op basis van metingen ter plekke blijkt dat het profiel van de huidige Boekhors bestaat uit (van oost naar west) een voetpad van circa 1,30 meter, een goot van circa 0,50 meter en een weg van tussen de circa 4,45 meter en 4,60 meter (zie figuur 4-8). Aangezien de goot ook tot de weg mag worden gerekend, ligt de totale breedte van de huidige Boekhors tussen de circa 4,95 meter en 5,10 meter. Met deze breedte wordt voldaan aan de aanbevelingen uit de ASVV en kan het verkeer normaal afgewikkeld worden.
figuur 4-8: wegprofiel Boekhors
In de huidige situatie kan vrachtverkeer (onder ander de vuilnisauto) alleen achteruit de Boekhors in of uit. Door het aanleggen van een verkeerslus in de oostelijke vertakking van de Boekhors krijgt verkeer de mogelijkheid daar te keren. Hierdoor hoeft niet meer de gehele Boekhors achteruit gereden te worden. Dit zal de verkeersveiligheid binnen het plangebied ten goede komen, maar ook de verkeersveiligheid op de huidige Boekhors.
4.9.2 Parkeren
Bij de invulling van het plangebied conform de meest recente inrichtingsschets zullen in totaal 23 parkeerplaatsen worden gerealiseerd (2 op eigen erf per vrijstaande woning, 1 op eigen erf bij de overige woningen en 9 parkeerplaatsen in het openbaar gebied (zie ook figuur 4-7)).
Om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn in het nieuwbouwwijkje is gebruik gemaakt van de landelijke erkende kengetallen van CROW (publicatie nr. 381). Op basis van deze kengetallen (waarin ook de parkeerbehoefte van bezoek is meegenomen) zijn er tussen de 20 en 29 parkeerplaatsen nodig bij de bouw van 12 woningen. Het aantal van 23 parkeerplaatsen dat zal worden gerealiseerd valt daarmee binnen de bandbreedte, zoals die op basis van de kengetallen van CROW is bepaald. Daarnaast is er ook nog ruimte in het openbaar gebied langs de oostelijke vertakking van de Boekhors om, mocht dat toch nodig zijn, een aantal extra parkeerplaatsen te creëren. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er voldoende parkeervoorzieningen voor bewoners en bezoek in het nieuwbouwwijkje worden gerealiseerd.
Om parkeeroverlast van eventuele bedrijven of beroepen aan huis tegen te gaan, is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat bedrijven of beroepen aan huis alleen zijn toegestaan wanneer in voldoende parkeergelegenheid op eigen erf kan worden voorzien.
4.10 Water
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. Hiervoor moet het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. Het waterschap beoordeeld op basis van de watertoets wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Dit wateradvies wordt in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf. In deze paragraaf worden de keuzes in het plan ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven.
4.10.1 Waterhuishouding
Het plangebied is omgeven en doorkruist door een stelsel van schouwsloten (rode lijnen in figuur 4-9) die het oppervlakte- en grondwater uit het plangebied zelf, maar uit de omgeving ten noorden (deels) en oosten van het plangebied afvoeren. De afvoer van het oppervlaktewater gaat naar de schouwsloot langs de zuidzijde van het plangebied en wordt vervolgens richting het westen verder afgevoerd richting het hoofdwatersysteem van het waterschap. Het streefpeil van het oppervlaktewater in het gebied is in respectievelijk de zomer- en winterperiode NAP -2,25 meter en NAP -2,75 meter.
figuur 4-9: Waterhuishoudkundige situatie (bron: Waterschap Hunze en Aa's)
Het maaiveld varieert van op de lager gelegen blauwe delen vanaf NAP -1,50 meter tot de hoger gelegen groene delen NAP -0,70 meter (zie figuur 4-10).
figuur 4-10: Hoogteligging (bron: Waterschap Hunze en Aa's)
4.10.2 Wateradvies
Op basis van de watertoets heeft het waterschap Hunze en Aa's een (maatwerk) wateradvies opgesteld. Onderstaand zijn de adviezen van het waterschap samengevat, voor zover deze specifiek betrekking hebben op het woningbouwplan. Voor de algemene adviezen wordt verwezen naar het wateradvies dat als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
Wateroverlast
Als vuistregel hanteert het waterschap dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied. Uit deze berekening volgt, met een totaal plangebied van circa 7.400 m2 en een verhardingstoename van 1.925 m2, een benodigde waterbergingscompensatie van 240 m3. Er moet een voorziening gerealiseerd worden, zoals bijvoorbeeld een vijver, waar het water tijdelijk geborgen/vastgehouden kan worden. De afvoer van het water vanuit deze voorziening mag vervolgens vertraagd plaatsvinden met een afvoercapaciteit van 1,2 liter/sec/ha.
Afvalwater & riolering
In het plan wordt als uitgangspunt een gescheiden rioolsysteem genoemd, dit heeft ook de voorkeur van het waterschap.
Grondwaterstanden
Om grondwateroverlast in woningen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 meter minus het maaiveld nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (plaatselijk) hoger dan op basis van deze ontwateringsnorm gewenst is. Woningbouw op deze plekken is zonder aanvullende maatregelen niet gewenst en zal resulteren in grondwateroverlast. De inrichting van dit gebied en de benodigde aanvullende maatregelen moeten afgestemd worden op dit nadere onderzoek.
Inrichting plangebied
In overleg met het waterschap is gekozen voor het realiseren van een vijver in het oostelijk deel van het plangebied, de aanleg van twee wadi's en het verbreden van bestaande sloten. Daarnaast wordt een stuw geplaatst om de afvoer van het water te beperken (zie figuur 4-11).
figuur 4-11: Waterhuishoudkundige inrichting plangebied
4.11 M.e.r.-beoordeling
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen.
Daarnaast moet voor elk ruimtelijk plan een m.e.r.-verantwoording uitgevoerd worden. Dit houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De voorgenomen ontwikkeling valt in categorie D11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Binnen deze categorie gelden de volgende drempelwaarden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De bouw van maximaal 12 woningen blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Verder kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsfactoren in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Wat Is Een Bestemmingsplan
In een bestemmingsplan is geregeld hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goothoogte en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals bijvoorbeeld de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen.
Als een persoon of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.
De manier waarop een bestemmingsplan juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
5.3 Toelichting Op De Regels
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen over de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
De inrichting van de regels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de regels, de naamgeving van een aantal regels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.
Artikel 3 Groen
Binnen de bestemming Groen kunnen groenvoorzieningen worden aangelegd. Gronden met deze bestemming hebben voornamelijk tot doel ruimte voor ontspanning en recreatie te geven, maar bieden ook ruimte voor verkeer, fiets- en voetpaden. Ook zijn speel- en sportvoorzieningen toegestaan. Het gaat hierbij om kleinschalige speel- en sportvoorzieningen die passen in het groen van de wijk. Hiermee wordt nadrukkelijk geen zelfstandige speel- of sportvoorziening met een bedrijfsmatig karakter bedoeld. Ondergeschikt aan de groenvoorzieningen zijn nutsvoorzieningen, opvang van hemelwater en (civieltechnische) kunstwerken toegestaan.
Speel- en sportvoorzieningen vallen (net als kunstwerken) onder 'overige andere bouwwerken'. Voor deze bouwwerken geldt een maximale hoogte van 3 meter. Gebouwen zijn niet toegelaten. Licht- en vlaggenmasten zijn wel toegestaan tot een hoogte van maximaal 5 meter.
Artikel 4 Verkeer
De wegen en parkeerplaatsen in het plangebied hebben de bestemming verkeer. Op gronden met deze bestemming zijn onder andere wegverkeer, parkeren, openbaar vervoer en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Ondergeschikt hieraan passen functies zoals groen, water, speel- en sportvoorzieningen ook binnen de bestemming.
Gebouwen zijn niet toegelaten. Licht- en vlaggenmasten zijn wel toegestaan, tot een hoogte van maximaal 5 meter. Overige andere bouwwerken (zoals speel- en sportvoorzieningen en kunstwerken) zijn toegelaten tot 3 meter hoogte.
Artikel 5 Water
Vijver, (vaar)water en waterberging zijn de hoofdfuncties. De ondergeschikte functies die toegelaten zijn in het gebied met een waterbestemming zijn: gemaal, stuw, afsluitvoorziening, groen, groenvoorziening, park en, nutsvoorziening.
Artikel 6 Wonen
Binnen de bestemming Wonen is wonen de hoofdfunctie en richt zich specifiek op eengezinshuizen met erven en tuinen. Daaraan ondergeschikt zijn onder andere beroepen of bedrijven aan huis toegestaan (zie hieronder). Ook parkeren, groenvoorzieningen, water en speelvoorzieningen en zijn als ondergeschikte functies toegestaan.
De maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling en het maximum aantal woningen zijn per bouwvlak aangegeven. Gebouwen zijn verder alleen toegestaan binnen een bouwvlak.
In de bouwregels is een maximale oppervlakte aangegeven voor de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Het gezamenlijke grondoppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 300 m2 waarbij de aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan het hoofdgebouw. Deze regels worden opgelegd door de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.
Dit bestemmingsplan kent geen bijgebouwenregeling. Veel is tegenwoordig geregeld dan wel vrijgelaten in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiermee wordt ook aangesloten bij de systematiek uit het bestemmingsplan Woongebieden van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer.
Bijgebouwen en erfafscheidingen mogen buiten het bouwvlak worden opgericht, voor zover hier geen omgevingsvergunning voor nodig is.
In het bestemmingsplan is wel een regeling opgenomen voor licht- en vlaggenmasten en overige andere bouwwerken. Licht- en vlaggenmasten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 5 meter. Overige andere bouwwerken (zoals speel- en sportvoorzieningen en kunstwerken) zijn toegelaten tot 3 meter hoogte.
Beroep of bedrijf aan huis
Wonen mag worden gecombineerd met een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Het geeft mensen de kans thuis of bij huis te werken. Bijvoorbeeld om een startend bedrijf de kans te geven tot volwaardige onderneming te groeien, waarna vestiging in een daarvoor bestemde bedrijfsruimte (financieel) mogelijk wordt. Het wonen moet echter wel de hoofdfunctie blijven.
Omdat niet elk beroep of bedrijf aan huis zich goed mengt met de woonfunctie is een aantal regels opgenomen. Zodra aan deze regels wordt voldaan is het bedrijf of beroep aan huis voor de gemeente toelaatbaar.
- a. De woonfunctie blijft de hoofdfunctie, zowel in omvang als in uitstraling, vooral aan de naar de weg gekeerde zijde(n) van het perceel;
- b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s);
- c. de activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de woning en omgeving, en mag geen noemenswaardige hinder veroorzaken of afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden en privacy van omliggende gronden en bouwwerken;
- d. de activiteit mag niet meer ruimte gebruiken dan 40% van het vloeroppervlak van de gebouwen, en niet meer dan 50 m2;
- e. alleen productiegebonden detailhandel is toegelaten;
- f. de activiteit is alleen toegelaten als zij milieuhygiënisch passend is;
- g. de activiteit is alleen toegelaten als in de parkeerbehoefte voorzien wordt op het eigen erf;
- h. reclameuitingen en etalages zijn niet toegelaten.
Een beroep of bedrijf aan huis kan ten eerste gaan om dienstverlenende beroepen. Ook de meer traditionele vrije beroepen zijn vaak passend. Die beroepen hebben amper of geen ruimtelijke uitwerking of uitstraling. Als aan huis verbonden beroepen worden in ieder geval aangemerkt het beroep van:
accountant administratieconsultant advocaat architect assurantiebemiddelaar belastingconsultant dierenarts | fysiotherapeut gerechtsdeurwaarder huisarts logopedist makelaar onroerend goed medisch specialist notaris | oefentherapeut organisatie-adviseur adviseur ruimtelijke plannen raadgevend ingenieur tandarts verloskundige |
Daarnaast kunnen ook ambachtelijke activiteiten passen binnen een beroep of bedrijf aan huis. Hierbij staat het met de hand vervaardigen of herstellen van producten centraal. Van een deel van deze bedrijven vinden de bedrijfsactiviteiten grotendeels of geheel op locatie en niet bij de woning plaats. Als ambachtelijk bedrijf worden in ieder geval aangemerkt:
Productieambacht: - fijnkeramischbedrijf - maatoverhemdenbedrijf - maatschoenmakerbedrijf - modisterijbedrijf - muziekinstrument maker- bedrijf - natuursteenbedrijf Voedingsambacht: - banketbakkersbedrijf - consumptie-ijsbereidingbedrijf - slagersbedrijf Gebouwverzorgend ambacht: - glazenwasserbedrijf - schoorsteenvegerbedrijf | Reparatieambacht: - fietsherstellerbedrijf - goud- en zilversmidbedrijf - kledingreparatiebedrijf - lederwarenambacht - naaimachinebedrijf - schoenherstellerbedrijf - textielreinigingbedrijf - uurwerkmakerbedrijf - zadelmakerbedrijf Uiterlijke verzorgingsambacht: - grimeurs- en toneel- kappersbedrijf - schoonheidsverzorgingbedrijf - voetverzorgingbedrijf - kappersbedrijf Bo | Bouwambacht: - bestratingbedrijf - dakdekkerbedrijf - glasbewerkingbedrijf - glazenierbedrijf - natuursteenbedrijf - parketvloerenleggerbedrijf - rietdekkerbedrijf - schilderbedrijf - voegbedrijf - zonweringbedrijf Medische hulpmiddelen- techniek: - optiekbedrijf - orthopedisch / schoen- technisch bedrijf - tandtechnisch / laboratorium- bedrijf |
5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerder bouwplan. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het verboden gebruik opgenomen dat voor alle bestemmingen geldt.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn een aantal afwijkingsregels opgenomen. Deze geven de mogelijkheid om af te wijken van bepaalde maatvoeringen in het bestemmingsplan.
5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 10 Overgangsregels
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling.
Artikel 11 Slotregel
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Westerbroek, tennisbaanlocatie Boekhors".
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen tenzij de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.
Voor deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer afgesloten. In deze overeenkomst is opgenomen welke partij waar (financieel) verantwoordelijk voor is. In het kostenverhaal is hier rekening mee gehouden.
Alle kosten die gepaard gaan met het opstellen van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is op grond van artikel 6.4a van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten, waarin de initiatiefnemer verklaart de eventueel uit te keren planschade te zullen vergoeden aan de gemeente.
6.2 Crisis- En Herstelwet
De Crisis- en herstelwet (Chw) bevat een regeling voor de versnelde uitvoering van bouwprojecten. De bedoeling daarvan is om de bouwnijverheid als economisch vitale sector nog een extra stimulans te geven. Deze stimulans is gevonden in een vergaande stroomlijning en vereenvoudiging van besluitvormingsprocessen rond woningbouwprojecten. Het moet gaan om bouwprojecten, die voorzien in de bouw van meer dan 11 woningen.
De belangrijkste uitgangspunten van het besluitvormingsmodel zoals in de Chw is opgenomen zijn:
- Besluitvorming op basis van belangenafweging door één orgaan, uitmondend in één (project)besluit;
- Een zorgvuldige voorbereiding met ruime mogelijkheden voor inspraak;
- Inachtneming van de bestaande wettelijke toetsingskaders en inhoudelijke normen;
- Beroep in één instantie.
Het vaststellen van het bestemmingsplan Westerbroek, tennisbaanlocatie Boekhors is een besluit waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is; dit betekent dat een belanghebbende in het beroepschrift moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit. Na afloop van de termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Vooroverleg
Het nieuwbouwplan is een initiatief van de Dorpsvereniging Westerbroek. In het voorjaar van 2013 heeft de algemene ledenvergadering van de dorpsvereniging ingestemd met woningbouw op de voormalige tennisbaanlocatie. De inwoners van Westerbroek zijn daarna meerdere malen bijgepraat tijdens bijeenkomsten en individuele gesprekken door de dorpsvereniging en de ontwikkelaar. Tijdens deze bijeenkomsten is gebleken dat er voldoende draagvlak is voor de realisatie van deze 12 woningen.
Daarnaast heeft de dorpsvereniging vanaf 2014 het dorp op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking tot het uitbreidingsplan in het dorpsblad (Het Aalmansneis).
Het college heeft het bestemmingsplan vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het voorontwerp bestemmingsplan is op 23 januari 2018 voor vooroverleg verzonden naar de provincie Groningen. De provincie Groningen heeft hier op 30 januari 2018 op gereageerd.
7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerp Bestemmingsplan
Vanaf 22 februari 2018 heeft het eerste ontwerp bestemmingsplan vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1952.bpwestennisbaan-20on, zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging zijn vier zienswijzen ingediend en heeft het waterschap Hunze en Aa's haar wateradvies verstrekt.
Naar aanleiding hiervan heeft overleg met diverse partijen plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een enigszins aangepast plan met een iets uitgebreid plangebied. Daarnaast zat in de oorspronkelijke publicatie van het ontwerp bestemmingsplan een fout. Omdat het geenszins de bedoeling van de gemeente is om belanghebbenden hun rechtswaarborgen te ontnemen, is besloten om het aangepaste plan niet ter gewijzigde vaststelling aan te bieden aan de gemeenteraad, maar de formele procedure overnieuw te doen. Het aangepaste plan is dan ook opnieuw als ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het (tweede) ontwerp bestemmingsplan Westerbroek, tennisbaanlocatie Boekhors, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1952.bpwestennisbaan-on02, heeft op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn zes zienswijzen ingediend. Daarnaast hebben drie overlegpartners gereageerd op het ontwerp bestemmingsplan.
De ontvangen zienswijzen en reacties zijn gebundeld in de Nota van beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Westerbroek, tennisbaanlocatioe Boekhors. Tevens is de beantwoording van deze zienswijzen en reacties op genomen in deze nota, die als Bijlage 1 bij dit bestemingsplan is gevoegd.