KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1c
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Ecologie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Milieuzonering
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Water
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.13 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Vrije Beroepen
Bijlage 2 Lijst Overige Aan-huis-verbonden Beroepen
Bijlage 3 Beleidsnota Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 4 Beleidsregels Recreatieve Verblijfsaccommodaties
Bijlage 5 Beleidsnotitie Theetuinen & Verbreding Agrarische Bedrijven
Bijlage 1 Verdeling Beeldkwaliteitsplan Eisen Eilandrijk Borgmeren
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Waterschap Uitgangspuntennotitie
Bijlage 7 Aanmeldnotitie
Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Wijzigingsplan Eilandrijk, Harkstede

Wijzigingsplan - gemeente Midden-Groningen

Vastgesteld op 17-08-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Wijzigingsplan Eilandrijk, Harkstede met identificatienummer NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01 van de gemeente Midden-Groningen;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 additionele voorzieningen:

gebouwde of ongebouwde voorzieningen en functies, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie, hieronder onder meer begrepen ontsluitingsstructuren;

1.4 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

het op de verbeelding en/of in de planregels aangegeven percentage gemeten over dat deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.7 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief verblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben in een woning, geen meervoudige woning zijnde;

1.8 bestaand bouwwerk:

  • legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • niet-legale bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • bouwwerken die kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning waarvoor de aanvraag is ingediend voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.9 bestaand gebruik:

gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 caravan:

een mobiel kampeermiddel op wielen, dat mede gelet op de afmetingen en vormgeving bestemd is om zelfstandig op de openbare weg als een aanhanger van een motorvoertuig te worden voortbewogen;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.20 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw van beperkte omvang op het platte deel van het dak van de hoofdbebouwing, niet zijnde een bouwlaag;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik of verbruik van die goederen ter plaatse;

1.22 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.23 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.24 essentiële woonvoorzieningen:

de voorzieningen die ten minste nodig zijn om een woning zelfstandig te kunnen bewonen: een privé woon- en/of slaapvertrek, een keuken of kookhoek, een toilet en een bad- en/of douchegelegenheid;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 geluidsgevoelig object:

geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.27 goot, druiplijn, boeiboord:

de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;

1.28 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.30 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalruimte wordt verhuurd en ter plaatse beschikbaar wordt gesteld, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.31 huishouden:

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.32 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestemd ter voortbrenging van de beeldende kunsten;

1.33 meervoudige woning:

een woning bestemd dan wel geschikt voor bewoning door meer dan één huishouden, vanwege het in meervoud aanwezig zijn van alle essentiële woonvoorzieningen, waarbij de essentiële woonvoorzieningen voor een huishouden niet behoeven te worden gedeeld met een ander huishouden, zich niet in één ruimte bevinden met essentiële woonvoorzieningen van een ander huishouden en vanuit de woning bereikbaar zijn zonder privé-vertrekken van een ander huishouden te moeten doorkruisen;

1.34 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.35 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de doeleindenomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;

1.36 overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen door een bewoner van het perceel;

1.37 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;

1.38 platte afdekking:

een horizontale afdekking of een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden met het horizontale vlak;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 reclame-uiting:

een op enige wijze met een bouwwerk verbonden zijnde, openbare aanprijzing om de afzet of het gebruik van goederen of diensten te bevorderen. Onder aanprijzing wordt mede begrepen de naam van de verkoper, dienstverlener etcetera;

1.41 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht, dan wel een erotisch getinte vermaaksfunctie aanwezig is. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 theetuin:

een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide klein en koude etenswaren. Een theeschenkerij (inpandig) wordt gelijk geschaard aan een theetuin;

1.43 voorerf:

gedeelte van het erf voor de voorgevel van het woongebouw c.q. hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

1.44 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.45 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.46 vrij beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door een bewoner van het perceel, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.47 vrijstaand woongebouw:

woongebouw dat niet met een ander woongebouw of ander gebouw op een aangrenzend bouwperceel verbonden is;

1.48 woning:

een complex van ruimten, blijkens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (niet-meervoudige woning);

1.49 woongebouw:

een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen;

1.50 zijgevel:

de naar de zijdelingse perceelsgrens gekeerde gevel van een gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de perceelsgrens

wordt gemeten over de afstand vanaf enig punt van het gebouw tot de perceelsgrens waar die het kortst is;

2.2 de afstand tussen gebouwen

wordt gemeten de afstand vanaf enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw waar die het kortst is;

2.3 de breedte van een gebouw

wordt gemeten tussen de buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw, op dat punt waar de zijgevels het verst van elkaar staan;

2.4 de (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, boeiboord. of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 overbouwde oppervlakte

wordt gemeten door de som te nemen van de neergeslagen oppervlakten van de gedeelten van een bouwwerk, die zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevinden en daar niet mee gelijk liggen. Dakoverstekken, luifels, balkons e.d. die niet meer oversteken dan 0,5 meter worden niet meegeteld;

2.10 het peil

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang tot het plangebied.

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. als in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van NAP; tevens de waterstand die zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 1c

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1C' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met een vrij beroep als opgenomen in Bijlage 1 Lijst vrije beroepen, mits voldaan wordt aan hetgeen is gesteld in de Bijlage 3 Beleidsnota aan-huis-verbonden beroepen enbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. bed & breakfast, mits voldaan wordt aan hetgeen is gesteld in de Bijlage 4 Beleidsregels recreatieveverblijfsaccommodaties;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. nutsvoorzieningen;
  4. e. water;
  5. f. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Algemeen

  1. a. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
    1. 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
    2. 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
    3. 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 meter overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet mag worden overschreden;
    4. 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevel met meer dan 1 meter overschrijden.
  2. b. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
    1. 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;
    2. 2. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan éénderde van de oppervlakte van het dak, waarop zij worden geplaatst.
  3. c. De in Hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen ten aanzien situering, oppervlakte, hoogte en inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn niet van toepassing voor bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) welke mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met het wijzigingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als woonwagenstandplaats;
  2. b. het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het bouwen van kleinschalige windturbines.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voorzover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen in Hoofdstuk 2 voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, slechts indien:
    1. 1. tijdens of na realisatie van een bouwwerk blijkt dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorgeschreven maten, afmetingen of percentages;
    2. 2. na vaststelling van het plan gewijzigde bouwregelgeving hiertoe noodzaak geeft;
  2. b. de maten en eigenschappen van gebouwen:
    1. 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
      • de hoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer gaat bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw of woongebouw;
      • de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
  3. c. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met het bouwen op een hoger peil:
    1. 1. met ten hoogste 1 meter;
    2. 2. teneinde de hoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
    3. 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
  4. d. de maximale (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan éénderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  5. e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    1. 1. tot een hoogte van ten hoogste 40 meter voor sirenemasten en/of antennemasten ten behoeve van commerciële mobiele telecommunicatie, tenzij de gronden ter plaatse onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur;
    2. 2. tot een hoogte van ten hoogste 10 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een reclamemast;
  6. f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings- en bestemmingsgrenzen:
    1. 1. tot ten hoogste 1 meter, in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  7. g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
    1. 1. tot een maximale inhoud van 200 m³ en 50 m³ voor schuilhutten en abri's;
    2. 2. tot een hoogte van ten hoogste 4 meter;
  8. h. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
  9. i. het realiseren van visstoepen, tewaterlaatplaatsen voor vaartuigen, waterinnamepunten ten behoeve van brandweer en landbouw en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  10. j. het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van ten hoogste 4 meter;
  11. k. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, allen geen gebouw zijnde tot een hoogte van ten hoogste 6 meter;
  12. l. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
    1. 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    2. 2. voorzover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidsgevoelig object;
    3. 3. voorzover de aanpassing niet leidt tot een afwijking van het dwarsprofiel dat ter plaatse is aangegeven.

7.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
  2. b. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels dient in ieder geval in acht te worden genomen dat:
    1. 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
    3. 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
    4. 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    5. 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeerregelgeving

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Eilandrijk, Harkstede'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Harkstede is de laatste jaren veel ontwikkeld. Zowel in het bestaande dorpsgebied als in het omliggende gebied zijn woningen en voorzieningen gebouwd. Aan de zandwinningsplas Borgmeren is in verschillende fasen woningbouw gerealiseerd. Fasen 1 en 1a betreffen het gebied rond educatief centrum en sporthal ‘De Borgstee’ en de bebouwing rond de Laan der Kruisheren, het eerste eiland Skiramere en het appartementencomplex Cascadeborg. Fasen 2 en 3 betreffen de woningbouw op eiland 2 en 3 ten zuidwesten van de eerste fase. Daarbij is tevens rekening gehouden met de ontwikkeling van fase 3a. Dit is het gebied ten noordwesten van de bestaande eilanden. Het gebied vormt daarmee tevens de wijkontsluiting naar de Hoofdweg. Ten behoeve van fase 3a is het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' (vastgesteld op 20 december 2012) opgesteld. In dit bestemmingsplan is voor een stuk perceel een gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de huidige bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Wonen 1C' worden gewijzigd. Voorliggend wijzigingsplan is een uitwerking van de bevoegdheid en voorziet in deze wijziging. Het plan voorziet in het realiseren van drie vrijstaande woningen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het westen van het dorp Harkstede. Het onbebouwde perceel bevindt zich tussen de Hoofdweg, het water van Borgmeren, het zandwinningsbedrijf WEB en de bebouwing van het tweede en derde eiland Borgmeren. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het perceel globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied; globaal aangegeven (bron: GoogleMaps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied is onderdeel van het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' (vastgesteld op 20 december 2012). Het perceel heeft in dit plan de bestemming 'Groen' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Bebouwing is op dit moment niet toegestaan. Middels de wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Groen' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1C', met dien verstande dat:

  1. a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied';
  2. b. de wijziging past binnen het volkshuisvestelijk beleid en het provinciale beleid;
  3. c. na de toepassing van deze bevoegdheid de regels van artikel 7 van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. d. met de bouw van de woningen niet eerder mag worden begonnen dan vanaf 01-01-2020;
  5. e. het aantal woningen ten hoogste 3 zal bedragen;
  6. f. ten behoeve van deze woningen en in overeenstemming met artikel 7 een bouwvlak wordt opgenomen;
  7. g. de woningen zullen worden gericht op de aansluitende verkeersbestemming.

Voorliggend wijzigingsplan is de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid. De voorwaarden worden in paragraaf 3.3.1 getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a'; begrenzing plangebied aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Voorts is het 'Facetbestemmingsplan kleinschalige windturbines' (vastgesteld op 21 juni 2018) van toepassing op het plangebied, op basis waarvan het bouwen van kleinschalige windturbines niet is toegestaan. Hiervan zal, gezien de woningontwikkeling, geen sprake van zijn. Het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) heeft geen betekenis voor voorliggend wijzigingsplan, nu er geen karakteristieke objecten in het plangebied gelegen zijn (het plangebied is onbebouwd). Tot slot is het 'Facetbestemmingsplan Parkeren' (vastgesteld op 28 november 2019) van toepassing. Deze parkeerregeling wordt in voorliggend plan overgenomen.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit een beschrijving van en toets aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de onderzoeken naar de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk 6 tenslotte wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

HISTORISCHE CONTEXT

Harkstede is ontstaan op de hoger gelegen delen van de geografisch/landschappelijke zandopduiking in het veengebied ten oosten van de stad Groningen. De dorpsbebouwing heeft zich geconcentreerd tot een lintgedeelte aan de Hoofdweg/Hamweg met daaraan de historisch waardevolle dorpskerk, molen en boerderijen. Deze structuur is in de loop der tijd verdicht met kleinschaliger dorpsbebouwing (zowel woningen als voorzieningen) daartussen.

Aan weerszijden van de Hoofdweg zijn verschillende uitbreidings- en invullingsgebieden ontstaan: overeenkomstig de toenmalige behoefte en met een daaraan gebonden eigen karakteristiek. De oudste planmatige ontwikkeling betreft het deel tussen de Hoofdweg en het ten zuiden daarvan gelegen tracé van het voormalige Woldjerspoor dat heeft gefunctioneerd van circa 1920 – 1940.

Vervolgens zijn aan de noordzijde in de typische erfstructuur van rond 1975 de woningen in Molenheem, c.q. rond de Schout Poelmanweg gerealiseerd. Daarna is gestart met de ontwikkeling van het zuidelijk gelegen woongebied Borgmeren, door het (voormalige) sportveldencomplex grotendeels gescheiden van de noordelijk gelegen dorpsconcentratie. Begin 2000 is een verdere uitbreiding van het woongebied Borgmeren tot stand gebracht door het aanleggen van twee eilanden met diverse woningtypes. Het overgrote deel is vrijstaand en er is een appartementencomplex opgericht.

In 2009 is gestart met het uitgraven van het meer van het grootschalige project Meerstad. Tussen Groningen-Oost en Harkstede wordt een gebied van 2.300 hectare ontwikkeld met ruimte voor circa 6.500 woningen, 135 hectare bedrijventerrein en tweederde van het gebied wordt ingericht als meer (600 hectare) en groene omgeving (830 hectare). In de eerste fase Meeroevers worden zo’n 1.220 woningen gebouwd.

RUIMTELIJKE KWALITEIT

Typering gebied

Het gebied rondom Harkstede is hoofdzakelijk agrarisch van aard met een opstrekkend ontginningspatroon vanuit de dorpslintstructuur. Delen van het gebied zijn aangewend voor houtteelt. Als gevolg van de (relatief) lage ligging is sprake van een waterrijk systeem, dat met het oog op landbouwkundig gebruik sterk wordt bemalen.

Vooral in en aan het lint staan veel boerderijen. Door de schaalvergroting hebben in de loop der tijd veel agrarische panden hun agrarische functie verloren. Deze vrijkomende agrarische bebouwing heeft veelal een nieuwe bestemming gekregen als burgerwoning. Hierdoor beschikken de woningen over grote erven. Sommige panden hebben een andere bedrijfsfunctie gekregen, zoals horeca of detailhandel.

De boerderijen in het lint zijn overwegend van het Oldambtster type, met de woning en de schuur in één bouwvorm, vaak met een aantal krimpen. De woningen in het lint zijn voornamelijk arbeiderswoningen. Daarnaast komt een aantal nieuwere woningen voor uit diverse tijdstippen van de vorige eeuw.

Verkeersstructuur

Het bewoningslint c.q. de Hoofdweg is de belangrijkste ontsluiting van het dorp Harkstede. De Hoofdweg kent in 2009 een intensiteit van circa 4.200 voertuigen per etmaal. Met de ontwikkeling van Meerstad en Harkstede Eilandrijk 3a zal dit naar verwachting op maximaal 5.200 voertuigen per etmaal uitkomen.

Aansluitend aan de Hoofdweg zijn Hamweg, Bieleveldslaan en Woudbloemlaan aan te merken als secundaire ontsluitingsroutes vanuit en naar het omringende buitengebied. De ontsluiting van de Borgmeren gaat via de Laan der Kruisheren, die uiteindelijk uitkomt op de Hoofdweg aan de oostzijde van Harkstede. Deze ontsluitingsweg zal worden doorgetrokken naar de Hoofdweg westelijk van Harkstede, zodat Eilandrijk 3a op meerdere plekken is ontsloten.

EILANDRIJK 3A

Het initiatief is een uitwerking binnen het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a'. In het kader van Eilandrijk 3a plan worden 26 kavels uitgegeven voor vrijstaande woningen. Het gebied wordt ontsloten door de Laan der Kruisheren door te trekken naar de Hoofdweg. De weg zal worden geflankeerd door boombeplanting. Aan de westzijde is één kavel vrijgehouden voor het aanleggen van een fiets- en wandelpad dat een recreatieve verbinding maakt met het achterliggende natuurgebied. Daarnaast is voor één grote kavel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, wat voorliggend wijzigingsplan uitwerkt.

In het plangebied van het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' ligt een lage- en hoge drukgasleiding (beide zijn planologisch niet relevant). Deze komt het plangebied binnen onder de groene westelijke kavel en verlaat het bestemmingsplangebied onder/nabij de wijkontsluitingsweg in het oosten van het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a'.

Een deel van de gronden zal worden afgegraven, waardoor er meer water ontstaat en de percelen een betere begrenzing krijgen.

Stedenbouwkundige opzet

Voor de stedenbouwkundige opzet van het hele Borgmerenproject is als referentiethema aansluiting gezocht bij een tuindorpomgevingssfeer, afgestemd op de aanwezigheid van (open) water en met recreatieve mogelijkheden in de directe omgeving. Belangrijke thema's daarbij zijn een herkenbare differentiatie aan stedenbouwkundige ruimtes die in een wisselende belevingsrelatie staan tot het water en met een gevarieerde oriëntatie en ligging van woningbouwkavels aan lusvormige woonontsluitingen.

Uitgegaan wordt van goed bereikbare en deels grote kavels (circa 700-1.600 m2) voor particulier opdrachtgeverschap. Er worden vrijstaande woningen gebouwd. Hiermee worden de kwaliteiten van de gerealiseerde plandelen doorgezet. Gelet op het bouwprogramma wordt verder zoveel mogelijk geparkeerd op eigen erf, met -mocht daaraan behoefte blijken te bestaan- enige aanvulling binnen de wegprofielen. Openbare parkeerplaatsen worden niet aangelegd. Wel is rekening gehouden met verblijfsruimte en speel-/groenvoorzieningen. Evenals in fase 1 is voor het plandeel 'vasteland', dat grenst aan de Hoofdwegzijde, zoveel mogelijk uitgegaan van aansluiting bij de aanwezige karakteristiek van oudere lintbebouwing met vrijstaande woningen.

Oevers

Bij Eilandrijk 3a staat wonen aan water centraal. De drie beoogde woningen in dit plangebied grenzen niet aan het water.

Uitgifte

Met de uitgifte van vrije kavels worden kansen geboden aan het particuliere opdrachtgeverschap. De koper koopt daarbij de grond en kiest vervolgens zelf met welke partij(en) de woning wordt gerealiseerd (zelfrealisatie), met een grote mate van keuzevrijheid qua woningtype, flexibele indeling, levensloopbestendig en aanpasbaar bouwen, ruimte voor beroep aan huis, e.d. Dit als interpretatie van het begrip dorpswonen binnen een herkenbare en veilige leefomgeving. Uitgangspunt is duurzaam bouwen en inrichten binnen de gegeven opzet. Omdat met een veelheid aan standaardontwerpen niet het gewenste kwaliteitsniveau zal worden bereikt, stelt de gemeente als eis dat voor iedere kavel een hoogwaardig woningontwerp wordt gepresenteerd. Daarbij is een ieder vrij om een architect naar eigen voorkeur te kiezen, mits deze geregistreerd staat in het Architectenregister. Verder is bindende voorwaarde dat een bouwplan door het planteam kan worden goedgekeurd alvorens tot gronduitgifte c.q. kavelverkoop zal worden overgegaan.

Naast het willen voldoen aan de kwantitatieve vraag naar mogelijkheden voor woningbouw is met het ontwerp gestreefd naar het bieden van een overzichtelijke planstructuur die waar mogelijk/nodig goed aansluiting geeft op de bestaande sferen. Deze worden enerzijds bepaald door de lintstructuur van de Hoofdwegomgeving. Anderzijds is sprake van een eilandsfeer, op het zuidelijke deel van het ontwerp.

Eilandrijk 3a is nog niet gerealiseerd.

HUIDIGE SITUATIE WIJZIGINGSPLANGEBIED

In de huidige situatie is het gebied van het voorliggende wijzigingsplan onbebouwd. Het bestaat, conform zijn bestemming 'Groen', uit een grasveld.

2.2 Toekomstige Situatie

Voorliggend wijzigingsplan wijzigt het perceel met de bestemming 'Groen' naar 'Wonen - 1C'. Op het perceel worden drie vrijstaande koopwoningen gebouwd. De kavels hebben een oppervlakte 1.205, 1.976 en 1.895 m2.

Zoals voor Eilandrijk 3a geldt, geldt ook voor het wijzigingsplangebied dat het vrije kavels betreffen. Het wijzigingsplangebied is onderdeel van het bouwproject Eilandrijk 3a en sluit dan ook aan bij hetgeen hierboven onder 'Eilandrijk 3a' is beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0003.png"

Figuur 2.1: Situatie Eilandrijk 3a; het wijzigingsplangebied is rood omkaderd (bron: Bouwbedrijf Van Calkar)

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0004.png"

Figuur 2.1: Situatie Eilandrijk 3a; het wijzigingsplangebied is rood omkaderd (bron: Bouwbedrijf Van Calkar)

BEELDKWALITEIT

De beeldkwaliteit die voor Eilandrijk 3a geldt, geldt ook voor het wijzigingsplangebied.

Met het beeldkwaliteitsonderdeel wordt een nader sturingsinstrumentarium gegeven in de vorm van een beschrijving van sfeer- en referentiebeelden. Dit om vooraf aan omwonenden en aan de verschillende partijen die bij de ontwikkeling zijn betrokken (gemeente, inrichters, bouwers/architecten en gebruikers) de bedoelingen kenbaar te maken.

De volgende impressies van de gewenste invulling zijn richtinggevend bij de verdere uitwerking en concretisering en zijn in die zin dirigerend. In corrigerende zin wordt een houvast geboden aan de welstandscommissie om bouwaanvragen te toetsen en te beoordelen.

Ondanks verschillen in bouwvorm en omvang is de aandacht er met name op gericht om door middel van architectuur ook een zekere harmonie in de betreffende straat- en oeverbeelden te bereiken. Naast de perceelsgewijze situering en groen-/tuininrichting komt dit tot uiting in de vormgeving en detaillering van de woningen. Aandachtspunten daarbij zijn bouwvorm, nokrichting, gevelgeleding en materiaaltoepassing/kleurgebruik, alsook de uitvoering van bijgebouwen en erfafscheidingen. Voorkomen dient te worden dat er een grote hoeveelheid aan losse projecten wordt gebouwd die door een specifieke uitstraling weinig of geen onderlinge relatie hebben of dominant van kleur of vormgeving zijn.

Verder dient bij hoekwoningen waarvan meer dan één gevel naar een weg gericht is, het ontstaan van een blinde (zij)gevel voorkomen te worden. Hier wordt uitgegaan van specifiek ontworpen hoekoplossingen: via detaillering/indeling van de gevel en/of bepaalde plattegrondvormen en/of erfafscheidingen. Dit niet om exact voorgeschreven regels te stellen, maar om een zo gericht mogelijk ontwerpproces op gang te brengen, in samenspraak met genoemde planteambeoordeling.

Vrijstaande woningen sluiten met particuliere tuininrichting direct aan op het wegprofiel met grasberm (leidingstrook) waarop eventueel geparkeerd kan worden. In tegenstelling tot een op privacy (en water) gericht deel van de tuin is sprake van een meer open voortuin. Deze wordt omzoomd met (bij voorkeur) haagaanplant en daarbij passende lage muurtjes of hekwerken. Het straatbeeld wordt verder niet ontsierd doordat parkeren aan de zijkant van het huis dient te worden gesitueerd.

Garages worden zorgvuldig ingepast als onderdeel van de hoofdmassa of vrijstaand. In de waterranden worden de tuinen achter flauw afhellend naar de oeverbeschoeiing opgeleverd. De bewoners in deze zones houden een groene overgang land-water in stand. Door de bebouwingsregels wordt het oprichten van bijgebouwen in de vorm van tuinhuisjes of botenberging nabij de oeverlijn niet mogelijk gemaakt. Wel zijn individuele aanlegvoorzieningen/steigers inpasbaar.

Vrijstaande woningen

Een belangrijk kenmerk qua bebouwing is diversiteit gebonden aan particulier opdrachtgeverschap. Dit leidt niet tot het uitspreken van een voorkeur voor bepaalde architectuurstijlen, maar meer tot het schetsen van een gemeenschappelijke context waarbinnen nog een ruime mate van flexibiliteit past.

Het overheersende streefbeeld is dat van vrijstaande woningen in een groene tuinsfeer. De woningen worden geplaatst binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak met een diepte van 20 meter. Dit op een zodanige wijze dat van oriëntatie op de weg sprake is, maar ook voldoende 'voortuin'afstand resteert.

De hoofdmassa wordt vrij gesitueerd in de omringende tuin op een afstand van minimaal 5 meter uit de zijdelingse perceelgrens. Hiermee blijft de tuinsfeer tussen de woningen zoveel mogelijk overheersen.

Verwacht worden woningen met een forse inhoud, die verdeeld kan worden over 2 bouwlagen met een kap. Een substantieel deel van die kap heeft een nokrichting die is gericht op de aanliggende straat. Het toevoegen van een tweede nokrichting blijft echter overal mogelijk en is op hoeksituaties van aansluitende wegen zelfs gewenst. Hierdoor werken topgevels mee in het aanzicht vanaf zowel de straat als vanaf het water.

Het minimale bouwvolume van een woning is gesteld op 550 m3. Het maximum oppervlak aan bijgebouwen bedraagt 75 m2.

Bijgebouwen worden opgericht binnen de bouwvlakken, in principe achter het verlengde van de voorgevel. Onder voorwaarden kan medewerking worden verleend aan bouwen vóór de voorgevel.

De afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 1 meter of bijgebouwen worden op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd, mits de afstand tot de bijgebouwen op het naastgelegen perceel tenminste 2 meter bedraagt, tenzij ze aaneen gebouwd worden.

Kleurgebruik

De hoofdwegomgeving, het 'vaste land', heeft een gedekte kleursfeer. Voor de gevels wordt overwegend rood-bruine baksteen toegepast, met materialen die daar qua toonwaarde op aansluiten en met lichtgekleurd schilderwerk voor dakranden en rond gevelopeningen. In plaats van baksteen kan gekozen worden voor hout mits deze in overeenkomende kleursfeer wordt toegepast. Voor de kappen wordt uitgegaan van donkere, zwart/antracietkleurige dakbedekkingsmaterialen.

Er wordt verwezen naar Bijlage 1, waarin bovenstaande is uitgewerkt. De bijlage weergeeft ook de zonering waar de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing op de kavels aan dienen te voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duuzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.13 van deze onderbouwing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren.

Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.

Ruimte

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Stedelijk gebied'.

Onder stedelijk gebied verstaat de provincie een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat zij het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Dit vraagt extra zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied.

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunt en adviseert de provincie gemeenten.

De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.13. Daarnaast heeft de ontwikkeling geen effect op het buitengebied. Het wordt binnen de bebouwde kom, aansluitend aan bestaande bebouwing gebouwd.

Landschap

De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Centrale Woldgebied en Duurswold'.

Het Centrale Woldgebied wordt vooral gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen. Duurswold heeft een grootschalig open landschap met daarin lintdorpen (groene linten) op flauwe zandruggen.

Het initiatief tast geen landschappelijke waarden aan. Het plangebied is nu een onbebouwd perceel bestaande uit gras. Het ligt direct aansluitend aan bestaande bebouwing en heeft geen landschappelijke waarde.

Water

Het klimaat verandert, de zeespiegel stijgt en het is vaker extreem nat of extreem droog. Dit heeft gevolgen voor hoe men zich moet beschermen tegen water. Dit probleem is afgelopen jaren onderzocht in het Deltaprogramma. De uitkomsten van het Deltaprogramma zijn voor Nederland vertaald in het Nationale Waterplan. De provincie heeft deze hoofdlijnen doorvertaalt, waarbij zij streeft naar bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. Het plangebied is aangewezen op de kaart Water als 'Laaggelegen gebieden'.

De provincie heeft gebieden aangewezen waar het watersysteem meer leidend is bij het toekennen van de functie. Dit is onder meer bij laaggelegen gebieden die gevoelig zijn voor wateroverlast en waar waterrobuust gebouwd moet worden. Samen met de waterschappen onderzoekt de provincie de gebieden die zich hiervoor lenen en of zij hiervoor ruimtelijke voorwaarden moeten vastleggen.

Dit komt aan bod bij het omgevingsaspect water in paragraaf 4.11.

Opgaven

Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'Regio Groningen-Assen'. De regio focust zich op het versterken van het economische kerngebied, het versterken van de interne samenhang en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land. In het kader van laatstgenoemde aspect, stelt de provincie dat steden zich verder moeten kunnen ontwikkelen als centra voor werk, onderwijs, voorzieningen en wonen. Meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor de kwaliteit van de bestaande omgeving en dan vooral voor de herstructurerings- en transformatieopgaven.

In paragraaf 3.3.2 (gemeentelijke Woonvisie) is onderbouwd dat, vanwege de groei van de stad Groningen, woningbouw in het westen van de gemeente Midden-Groningen gewenst is. De woningbouw in Harkstede sluit dan ook aan bij de opgave.

Kortom, het initiatief is in lijn met de omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening (POV, zie volgende subparagraaf). Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.

Gelet op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moet zijn ingericht moet op grond van artikel 2.8 van de Waterwet bij provinciale verordening normen worden gesteld voor de gemiddelde overstromingskans per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Op grond van artikel 3.6 van de POV geldt een overstromingskans van eens in de tien jaar voor het plangebied. Daarnaast gelden veiligheidsnormen inzake hoogte en stabiliteit van regionale waterkeringen op grond van artikel 3.3 van de POV. Deze aspecten komen aan bod bij het omgevingsaspect water in paragraaf 4.11.

Tot slot stelt artikel 2.15.1 van de POV dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.13 en de toetsing aan het gemeentelijke woonbeleid vindt plaats in paragraaf 3.3.

De overige artikelen die betrekking hebben op het plangebied zijn niet relevant voor het initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Huidig 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a'

Het plangebied is onderdeel van het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' (vastgesteld op 20 december 2012). Het perceel heeft in dit plan de bestemming 'Groen' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Op grond van artikel 11.1 van het huidige plan kunnen burgemeester en wethouders middels de wijzigingsbevoegdheid op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Groen' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1C'. Voorliggend wijzigingsplan is de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid. Aan het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden, die hieronder worden benoemd en getoetst.

  1. a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied';

De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend ter plaatse van het perceel met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' gebruikt. Dit is de planbegrenzing van voorliggend wijzigingsplan.

  1. b. de wijziging past binnen het volkshuisvestelijk beleid en het provinciale beleid;

Het volkshuisvestelijk beleid komt aan bod in paragraaf 3.3 (gemeentelijk beleid) en 4.13 (Ladder voor duurzame verstedelijking). Het provinciale beleid wordt besproken in paragraaf 3.2. De wijziging past binnen de beleidstukken.

  1. c. na de toepassing van deze bevoegdheid de regels van artikel 7 van overeenkomstige toepassing zijn;

In de regels van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van artikel 7 van het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' opgenomen, te weten de bestemming 'Wonen - 1C'.

  1. d. met de bouw van de woningen niet eerder mag worden begonnen dan vanaf 01-01-2020;

Hieraan wordt voldaan; er wordt gebouwd na 1 januari 2020.

  1. e. het aantal woningen ten hoogste 3 zal bedragen;

Er zullen maximaal drie woningen worden gerealiseerd. In de planregels en op de verbeelding worden dan ook drie bouwvlakken ten behoeve van drie woningen opgenomen.

  1. f. ten behoeve van deze woningen en in overeenstemming met artikel 7 een bouwvlak wordt opgenomen;

Hieraan wordt voldaan; de bouwvlakken worden conform artikel 7 van het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' opgenomen op de verbeelding.

  1. g. de woningen zullen worden gericht op de aansluitende verkeersbestemming.

In de regels is geregeld dat de voorgevel van het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens moet worden opgericht.

De conclusie luidt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

3.3.2 Woonvisie

De gemeente heeft in 2019 de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019-2028 vastgesteld. In deze woonvisie houdt de gemeente rekening met de woningbouwafspraken in de Regio Groningen Assen (het regionaal woondocument) en in de Regio Oost-Groningen (het prestatiekader, als uitwerking van het Regionaal Woon- en LeefbaarheidsPlan). Het woonbeleid koerst op:

  • toevoegen van nieuwe woonmilieus om ook de vraag uit de stadsregio te bedienen;
  • versterken van het stedelijk gebied van Hoogezand-Sappemeer;
  • dorpen als sterke zelfstandige netwerken van kleine en grote dorpen.

Over de eerstgenoemde koers is het volgende vermeld. Met name in de westkant van de gemeente zoekt de gemeente plek voor groei om ook de vraag uit de stadsregio te bedienen. De gemeente biedt aanvullend ruimte op veel plekken voor kleinschalige, unieke woonmilieus en woonproducten, gebruik makend van het karakter van plekken: dit kan om producten in het buitengebied gaan, maar ook in bestaande wijken of in een meer industriële omgeving. Midden-Groningen biedt met Harkstede een compleet dorp naast de stad.

Deze combinatie is gewild in de hele regio en de gemeente werkt aan locaties om een substantiële bijdrage te leveren aan het invullen van deze regionale vraag.

Voor de woonvisie is de woningbehoefte in relatie tot de plancapaciteit berekend. Hoewel in aantal beperkt, ligt er nog een uitbreidingsopgave in Midden-Groningen. Tot 2028 moeten er volgens de provinciale prognose netto ongeveer 100 woningen worden toegevoegd en volgens de positieve groeivariant 600 woningen. De gemeente houdt rekening met een midden variant (300 woningen) en streeft met goede woningen in aantrekkelijke dorpen naar 600. Op de meeste plekken betreft het tot 2030 de laatste netto toevoeging van woningen. Dit maakt dat het extra belangrijk is dat de netto uitbreiding goed aansluit op de woningbehoefte. De netto uitbreiding is niet gelijk aan de totale nieuwbouw. Indien er meer gesloopt wordt, kunnen er ook meer (vervangende) woningen worden toegevoegd.

De gemeente Midden-Groningen wil de kans benutten om meer mensen aan te trekken en te binden. Met nieuwe woonmilieus, in aantallen vooral gericht op de westzijde van de gemeente, kan Midden-Groningen regionaal haar rol pakken. De gemeente vangt de regionale overdruk deels op, en komt met een uniek aanbod. De vraag zal bepalen om welke aantallen extra instroom het gaat. Binnen de totale programmaruimte van circa 1.100 woningen tot 2030 buigt de gemeente teveel aan plannen om, waarmee de gemeente ruimte creëren voor deze nieuwe woonmilieus. Dit aanbod leidt tot instroom uit de stadsregio en daarbuiten, waarmee de gemeente bijdraagt aan een gevarieerde bevolkingssamenstelling. Daarbij zal zij monitoren of de plannen daadwerkelijk tot grotere binding en aantrekking leiden, of dat ze een te grote wissel trekken op de bestaande voorraad woningen. De gemeente stuurt haar plannen bij als de behoefte groter, kleiner of anders is dan verwacht.

De gemeente geeft de ruimte aan haar inwoners en nieuwe instroom hoe de nieuw, klanschalige woonmilieus eruit komen te zien. Deze nieuwe woonmilieus maken van Midden-Groningen een gemeente waar unieke mogelijkheden zijn. Daarbij staat wel het belang van duurzaam bouwen en wonen op de voorgrond. Aan de westkant van de gemeente, waaronder Harkstede, is ruimte voor circa 250 woningen (door het creëren van nieuwe woonmilieus).

Het initiatief past in de woonvisie. In het westen van de gemeente, in Harkstede, worden als onderdeel van het project Eilandrijk 3a een aantal woningen toegevoegd. Dit betreffen vrije kavels, waarbij kopers wel zijn gebonden aan enige vereisten. Het doel is om een uniek woningproject te realiseren, afgestemd op de behoefte. Het aantal woningen past in de plancapaciteit van het westen van de gemeente.

3.3.3 Welstandsnota

De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is in 2020 vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied aangeduid als welstandsluwe dorps- en woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0005.png"

Figuur 3.1: Uitsnede welstandskaart (bron: gemeente Midden-Groningen)

Dit betreft dorps- en woongebieden die grotendeels na 1945 planmatig tot stand zijn gekomen. In deze dorps- en woongebieden worden uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan beperkt getoetst aan redelijke eisen van welstand.

De beperkte welstandstoets in welstandsluwe gebieden is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. De toetsingscriteria zijn gerelateerd aan de criteria uit de excessenregeling. Als een welstandsaspect niet benoemd is in de beperkte welstandscriteria dan kan er ook niet aan getoetst worden.

De Welstandsnota geeft een aantal criteria waaraan moet worden voldaan. Voor nieuw te ontwikkelen gebieden en herstructureringslocaties is het bestaande ruimtelijke kwaliteitsbeleid, waaronder de welstandsnota, over het algemeen ontoereikend. Voor Eilandrijk 3a is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke ook geldt voor voorliggend wijzigingsplangebied. De na te streven ruimtelijke kwaliteit van de eindsituatie zijn in woord en beeld vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan, die vervolgens als onderdeel van de welstandsnota wordt vastgesteld door de gemeenteraad. De uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan zijn toegelicht in paragraaf 2.2. Het initiatief moet aan de Welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan voldoen.

3.3.4 Ecologische basiskaart

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden.

Als hulpmiddel daarbij heeft de voormalige gemeente Slochteren de 'Ecologische basiskaart en leidraad Midden-Groningen' opgesteld (2009). De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Niet alle informatie over de natuur in de gemeente Slochteren is vermeld in de verspreidingskaarten. Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Wet natuurbescherming die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het ecologisch onderzoek.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.11. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

De gemeente Midden-Groningen heeft een Beleidsnota archeologie (februari 2020). Hierin is het beleid van de fusiegemeenten geactualiseerd en geharmoniseerd.

Onderzoek

Op grond van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Midden-Groningen (1 september 2020) is het perceel aangeduid als 'Waarde 4 (archeologische verwachting hoog)'. Voor deze waarde geldt een onderzoeksplicht bij grondwerk dat een oppervlakte van 200 m2 of meer behelst, dieper dan 40 cm. Het initiatief overschrijdt deze afmetingen. Derhalve is een archeologisch onderzoek verricht. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen.

In totaal zijn tijdens het veldonderzoek (verkennende fase) zes boringen verricht. Deels in overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek, bestaat de opbouw van het plangebied uit bouwvoor op veenrestanten op dekzandafzettingen met in de top van het dekzand (restanten) van een podzolbodem met brokken van de B-horizont. In geen van de boringen zijn intacte bodemhorizonten gevonden, noch archeologische cultuurlagen. De resultaten uit het veldonderzoek sluiten aan bij het eerder uitgevoerde inventariserend veldonderzoek dat in 2009 door Grontmij is uitgevoerd voor de omliggende percelen van het plangebied (Boon 2009). Destijds werden eveneens geen archeologische indicatoren waargenomen en het podzolprofiel bleek bijna nergens meer intact (Boon 2009). Ook zijn tijdens het onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Op basis van de afwezigheid van intacte bodemhorizonten, cultuurlagen en archeologische indicatoren, wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied klein geacht. Een archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0006.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart van de gemeente Midden-Groningen (bron: gemeente Midden-Groningen)

Conclusie

Het aspect archeologie levert geen belemmering op. Er is geen vervolgonderzoek nodig.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet 2016.

4.2 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente Midden-Groningen heeft met het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) het erfgoed, dat voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, planologisch vastgelegd.

Onderzoek

Het initiatief tast geen cultuurhistorische waarden aan. Het plangebied is nu een onbebouwd perceel bestaande uit gras.

Conclusie

Het initiatief kan voor het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van woningen, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Om die reden is een bodemonderzoek noodzakelijk. Echter, de grond is door de gemeente getoetst binnen het gemeentelijk bodeminformatiesysteem. Binnen het plangebied Eilandrijk is het volgende bekend:

Bodeminformatie

  • Verkennend bodemonderzoek Borgmeren fase 3a te Harkstede; Grontmij; kenmerk 280907; datum 28 september 2009. (Boringen 3, 9, 10 en 11).
  • Verkennend bodemonderzoek Borgmeren fase 2 en 3; Grontmij; projectnummer 101186; datum 24 juli 2002. (Boringen 115, 116, 117 en 122).

Het plangebied is in gebruik als landbouwgrond. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat er geen bebouwing heeft gestaan en geen sloten zijn geweest. Uit de onderzoeken blijkt dat ten hoogste zeer licht verhoogde gehalten aangetroffen zijn. Deze licht verhoogde gehalten liggen onder het criterium voor nader onderzoek en vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Bodemkwaliteitskaart

Zowel de bovengrond als de ondergrond valt in klasse AW. De onderzoeksresultaten passen binnen de verwachte bodemkwaliteitsklasse AW. (Bron: Nota bodembeheer Midden-Groningen 2020 versie 1.1, inclusief bodemkwaliteitskaarten.)

Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar. Geadviseerd wordt om na de bouwrijpfase een verkennend bodemonderzoek volgens de actuele standaarden te laten uitvoeren.

Conclusie

De bodemkwaliteit is voldoende in beeld gebracht voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.

Geadviseerd wordt om na de bouwrijpfase en voor de kaveluitgifte een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) volgens de actuele standaarden te laten uitvoeren.

Daarnaast wordt geadviseerd om het terrein (braakliggende percelen) in te zaaien met een inheems bloemenweidemengsel om het gebied aantrekkelijk te maken voor bijvoorbeeld mensen, regenwormen, bijen, vlinders en vogels. Dit beperkt bovendien het beheer en het is goed voor de bodem.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

WET NATUURBESCHERMING

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

4.4.2 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (een zogenaamde quick scan). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De inventarisatie is uitgevoerd door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs B.V. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de resultaten kort benoemd.

4.4.3 Conclusie

Voor een toetsing aan de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is op basis van het uitgevoerde veldbezoek en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.5 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen.

Ten zuiden van het plangebied is op circa 1,25 kilometer de A7 gelegen, met op circa 1,8 kilometer een Texaco tankstation langs de A7. Op circa 2,8 kilometer is ten noordoosten en ten westen een gasleiding van de Gasunie gelegen.

Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn kortom op voldoende afstand gelegen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0007.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.6 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Het initiatief voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh, namelijk woningen. Omdat het plangebied in de geluidszone van de Hoofdweg ligt, is akoestisch onderzoek verricht. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wgh. Het onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen. Uit de berekening blijkt dat de woningen ruim buiten de gecumuleerde 48 dB geluidsbelastingcontouren liggen. Uit het onderzoek blijkt dat de woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai en dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De Wgh verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woningen.

Conclusie

Er kan worden gesteld dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.7 Kabels En Leidingen

In het gebied van het 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' ligt een lage- en hoge drukgasleiding (beide zijn planologisch niet relevant). Deze komt het Eilandrijk 3a binnen onder de groene westelijke kavel en verlaat Eilandrijk 3a onder/nabij de wijkontsluitingsweg in het oosten van het Eilandrijk 3a. Aldus bestaan geen belemmeringen.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan
In het plangebied worden drie woningen gerealiseerd. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van vrijstaande koopwoningen. Voor de verkeersgeneratie van dergelijke woningen is een kental van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een gemiddeld totaal van 24,6 ritten per etmaal voor de drie woningen.

Onderzoek nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0008.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0009.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.9 Milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Woningen kunnen ook een belemmering vormen voor deze bedrijven.

In de omgeving van het plangebied zijn veelal woningen gelegen. Ook zijn enkele agrarische bestemmingen (met bouwvlak), een kerk met begraafplaats, een bedrijfsbestemming (ten hoogste categorie 3.1) en een zandwinningsbedrijf in de omgeving gelegen.

De dichtsbijzijnste argrarische bestemming (met bouwvlak) betreft een paardenhouderij, gelegen op circa 100 meter van het plangebied. Hier is een bijzondere paardenhouderij toegestaan: een bedrijfsactiviteit in hoofdzaak gericht op het africhten, het opleiden, het trainen alsmede het opvangen, stallen en berijden van paarden en/of pony's al dan niet in combinatie met het fokken van paarden en/of pony's. Onder een bijzondere paardenhouderij wordt geen manege verstaan. Voor het fokken en houden van paarden geldt op basis van de VNG een richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

De kerk met bijbehorende begraafplaats is op circa 200 meter gelegen. Voor een begraafplaats en kerk geldt op basis van de VNG een richtafstand een afstand van 10 meter en 30 meter. Hieraan wordt voldaan.

De bedrijfsbestemming is op circa 120 meter gelegen. Het betreft ten hoogste categorie 3.1; hieronder niet begrepen geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen. De grootste afstand die voor een bedrijfscategorie 3.1 geldt, is 50 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Het voorlopige zandwinningsbedrijf is gelegen ten westen van Eilandrijk 3a, op circa 130 meter van het wijzigingsplangebied. De desbetreffende gronden zijn voorlopig bestemd voor het treffen van voorzieningen, het tijdelijk plaatsen van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden welke strekken tot zandwinning door ontgronding tot uiterlijk 1 januari 2015. Het bedrijf is aldus niet meer in werking.

Kortom, de woningen belemmeren niet de functies in de omgeving. Andersom belemmeren de functies niet de woningen. Bovendien zijn op kortere afstand van de hierboven genoemde functies woningen gelegen.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.10 Verkeer En Parkeren

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van drie vrijstaande koopwoningen.

Voor vrijstaande koopwoningen geldt een parkeerbehoefte van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen. Op het erf is voldoende plek om de parkeerbehoefte op te lossen. Zoals paragraaf 2.1 stelt, wordt in het kader van het totale bouwprogramma van het huidige 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' zoveel mogelijk geparkeerd op eigen erf, met -mocht daaraan behoefte blijken te bestaan- enige aanvulling binnen de wegprofielen. Openbare parkeerplaatsen zijn niet aangelegd.

Voor een vrijstaande koopwoning is in de CROW minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een gemiddeld totaal van 24,6 voor de drie woningen. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Hoofdweg, heeft voldoende capaciteit om deze generatie aan te kunnen.

Het planvoornemen leidt kortom niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

4.11 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied van het wijzigingsplan ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's.

Onderzoek

Via de Digitale Watertoets is waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. De watertoets is uitgevoerd op 11 februari 2021 en opgenomen in Bijlage 5. De uitgangspuntennotitie die het waterschap vervolgens heeft opgesteld, is opgenomen in Bijlage 6 en wordt hieronder besproken.

Watersysteem

Het perceel ligt in een peilgebied met een zomer- en winterpeil van -3,00 m NAP. Langs de noord en oostzijde van het plangebied ligt een schouwsloot, welke in zuidelijke richting afstroomt op de zandwinplas Borgmeren (zie figuur hieronder). Een deel van de schouwsloot doorsnijdt het plangebied, als deze sloot gedempt wordt moet de afwatering van het westelijk gelegen deel hersteld worden. Daarnaast moet ook de ontwatering van het perceel ten noorden van de te dempen sloot gewaarborgd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wphareilandrijk-va01_0010.png"

Figuur 4.3: Oppervlaktewatersysteem (bron: waterschap Hunze en Aa)

Compenserende waterberging

Door de toename verhard oppervlak dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd. De gemeente dient hiervoor, in afstemming met de initiatiefnemer, in de waterparagraaf aan te geven op welke wijze de benodigde hoeveelheid compenserende waterberging (opgave) zal worden ingepast en onderdeel zal zijn van het plan. Het waterschap kan in het vooroverleg nader advies geven. Om de effectiviteit van de compenserende maatregel goed te kunnen beoordelen is het van belang om duidelijk aan te geven; welke maatregel waar wordt genomen (infiltreren, vasthouden/bergen, vertraagd afvoeren, ...), de maatvoering van de maatregel (m1, m2, m3) en waar het hemelwater uiteindelijk op zal afvoeren.

Compenserende maatregelen kunnen op meerdere manieren en in combinatie met elkaar worden gerealiseerd. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater (ruimte)kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vertraagde afvoer in/op het bouwoppervlak via een groen dak, een waterdak en opvang hemelwater voor hergebruik. Indien de locatie hiervoor geschikt is kan infiltratie overwogen worden, zoals; een grindkoffer, infiltratiekratten, een infiltratieriool en/of een zaksloot. Indien infiltratie wordt overwogen, is in de meeste gevallen aanvullend onderzoek nodig over de toepasbaarheid en eventuele effecten naar de omgeving.

Ten gevolge van het plan zal het verharde oppervlak toenemen met ongeveer 1370 m2; hiermee wordt de compensatiedrempel voor het stedelijk gebied van 150 m2 toename overschreden. Dit houdt in dat compenserende waterberging gerealiseerd dient te worden om overbelasting van het oppervlaktewatersysteem tegen te gaan. De benodigde berging is gebaseerd op 80 l waterberging per m2 verhardingstoename. Dit houdt in dat totaal 0.08 x 1370 = 110 m3 waterberging gerealiseerd dient te worden. De initiatiefnemer is voornemens om het aan de zuidoostzijde van het bestemmingsplangebied het oppervlakte van de zandwinplas Borgmeren met 970 m2 te vergroten. Dit is ruim voldoende om de benodigde compensatie te realiseren. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater (ruimte) kan daarnaast ook worden gedacht aan vertraagde afvoer in/op het bouwoppervlak via een groen dak, een waterdak en opvang hemelwater voor hergebruik. Indien de locatie hiervoor geschikt is kan infiltratie overwogen worden, zoals; een grindkoffer, infiltratiekratten, een infiltratieriool en/of een zaksloot. Indien infiltratie wordt overwogen, is in de meeste gevallen aanvullend onderzoek nodig over de toepasbaarheid en eventuele effecten naar de omgeving.

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle waterschapsbelangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Overstromingsgevoeligheid

Voor het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's is onderzocht welke gebieden overstromingsgevoelig zijn vanuit de boezem. Het plangebied ligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Nieuwe woningen, bedrijven en andere infrastructuur worden bij voorkeur op de hogere locaties gebouwd. Als er toch voor wordt gekozen om in deze lagere delen te bouwen, is het raadzaam om overstromingsbestendig te bouwen. Dit kan bijvoorbeeld door het bouwpeil te verhogen (verhoogd te bouwen) en/of kaden aan te leggen. Gemeenten dragen zorg voor het waarborgen van vluchtroutes bij de inrichting van bouwlocaties in overstromingsgevoelige gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door vluchtroutes op voldoende hoogte aan te leggen (Beheerprogramma 2016-2021).

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.

Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.

Schouwsloten

Binnen het plangebied liggen schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa’s).

Verhardingstoename

In het ingediende plan neemt het verharde oppervlak toe boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m2 of in het buitengebied met meer dan 1.500 m2 (Keur Waterschap Hunze en Aa’s). Omdat deze verhardingstoename ervoor zorgt dat hemelwater versneld tot afstroming komt, kan dit tot overlast en schade leiden verderop in het watersysteem (peilgebied). Dit vergroot de kans op inundatie, zeker bij piekbuien, waardoor de landelijke werknormen (landbouwkundige afvoer)voor de inundatiekans overschreden kunnen worden. Compenserende waterberging is noodzakelijk om de kans op inundatie binnen peilgebieden niet te vergroten en de werknormen te kunnen waarborgen.

Grondgebruikstype Maaiveldcriterium Inundatienorm (1/jaar)
Grasland 5% 1/10
Akkerbouw 1% 1/25
Hoogwaardige land- en tuinbouw 1% 1/50
Glastuinbouw 1% 1/50
Bebouwd gebied 0% 1/100
Natuurgebied - geen norm

Bovenstaande werknormen zijn gebaseerd op de midden-variant van het klimaatscenario 2015 van het KNMI (klimaatscenario G)

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek

In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De beoogde ontwikkeling uit het voorliggend wijzigingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het initiatief geen significant effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt eveneens uit de aanmeldnotitie die als Bijlage 7 is opgenomen.

Conclusie

De conclusie is dat geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden.

4.13 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


Ad. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het initiatief gaat slechts uit van het toevoegen van drie woningen, waardoor de Ladder niet van toepassing is.

Conclusie

Het initiatief ligt onder de grens van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Dit betekent dat de 'laddertoets' niet van toepassing is op onderhavig planvoornemen. Wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond (in het kader van de goede ruimtelijke ordening). In paragraaf 3.3 wordt hier op ingegaan.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het plan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het plan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.


Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een wijzigingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het plan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is - conform de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid - aansluiting gezocht bij het huidige 'Bestemmingsplan Harkstede Eilandrijk 3a' (vastgesteld op 20 december 2012).

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Er is een bestemming van toepassing op het plangebied, welke hieronder is toegelicht:

WONEN - 1C

Artikel 3 werkt de woonbestemming van het wijzigingsplan uit. De gronden zijn bestemd voor woningen. Het bebouwingspercentage is ten hoogste 50%. Per bouwvlak is één vrijstaande woning toestaan. De gezamenlijke inhoud van de bebouwing op één bouwperceel, exclusief vrijstaande bijbehorende bouwwerken, bedraagt tenminste 550 m³. Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden opgesteld.

Onder voorwaarden zijn vrije beroepen en een bed & breakfast toegestaan. Ook is onder voorwaarden het gebruik van gronden en gebouwen voor administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen toegestaan. Daarnaast is het stallen van één toercaravan en/of boot toegestaan.

Er zijn een aantal zaken/activiteiten geformuleerd die onder het strijdige gebruik vallen. Hieronder valt bijvoorbeeld het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.


ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 4) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.


ALGEMENE BOUWREGELS

De algemene bouwregels (Artikel 5) bevatten de mogelijkheid om in kleine mate de bouwgrenzen te overschrijden

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels (Artikel 6) is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 7) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.


OVERIGE REGELS

De overige regels (Artikel 8) bevatten de parkeernormen, om te waarborgen dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 9 en Artikel 10.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het wijzigingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 6.12, eerste lid, Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.

Daarnaast kan een belanghebbende, na een besluit tot vaststellen van een wijzigingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak. Eventuele planschade wordt verhaald op initiatiefnemer.

De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn aldus voor rekening van initiatiefnemer. Initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het vooroverleg met provincie en waterschap is overgeslagen, omdat het een wijzigingsplan betreft en er al overleg heeft plaatsgevonden op basis van het moederplan. In het kader van de digitale watertoets is wel overleg geweest met het waterschap.

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is het ontwerp-wijzigingsplan vanaf 29 april 2021 zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan is één zienswijze ingediend. De Nota van beantwoording zienswijzen is opgenomen in Bijlage 8. Naar aanleiding van de zienswijze is de toelichting van het wijzigingsplan aangevuld met een verduidelijking over het beeldkwaliteitsplan. Paragraaf 2.2 (kleurgebruik) is gewijzigd en Bijlage 1 is toegevoegd. De verbeelding en regels blijven ongewijzigd.

Bijlage 1 Lijst Vrije Beroepen

Bijlage 1 Lijst vrije beroepen

Bijlage 2 Lijst Overige Aan-huis-verbonden Beroepen

Bijlage 2 Lijst overige aan-huis-verbonden beroepen

Bijlage 3 Beleidsnota Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 3 Beleidsnota aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 4 Beleidsregels Recreatieve Verblijfsaccommodaties

Bijlage 4 Beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties

Bijlage 5 Beleidsnotitie Theetuinen & Verbreding Agrarische Bedrijven

Bijlage 5 Beleidsnotitie theetuinen & verbreding agrarische bedrijven

Bijlage 1 Verdeling Beeldkwaliteitsplan Eisen Eilandrijk Borgmeren

Bijlage 1 Verdeling beeldkwaliteitsplan eisen Eilandrijk Borgmeren

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Waterschap Uitgangspuntennotitie

Bijlage 6 Waterschap uitgangspuntennotitie

Bijlage 7 Aanmeldnotitie

Bijlage 7 Aanmeldnotitie

Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 8 Nota van beantwoording zienswijzen