KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Karakteristieke Bebouwing
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleidend Hoofdstuk
1.1 Inleiding
1.2 Aanleiding
1.3 Planologisch Kader
1.4 Doel
1.5 Verantwoording
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Locatie- En Planbeschrijving
2.1 Locatie
2.2 Historie
2.3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsfactoren
4.1 Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Fysieke Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Verkeer En Vervoer En Parkeren
4.9 Watertoets
4.10 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op De Toelichting
6.3 Toelichting Op De Planregels
Bijlage 1 Waterbergingscompensatie
Bijlage 2 Te Beschermen Waarden Karakteristieke (Lint)bebouwing Achterdiep
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 2 Archeologisch Advies
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Watertoets

Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 38

Wijzigingsplan - gemeente Midden-Groningen

Vastgesteld op 07-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

In deze regels wordt verstaand onder:

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 38, met indentificatienummer NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01 van de gemeente Midden-Groningen;

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Moederplan

het bestemmingsplan Buitengebied, bestaande uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0018.BP090Buitengebied-31va met de bijbehorende verbeelding, regels en bijlagen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hoogezand-Sappemeer op 23 augustus 2010.

1.4 Aan- of uitbouw

Een onderdeel van een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Ander bouwwerk

Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde. Bijvoorbeeld een overkapping met ten hoogte één wand, of een vlaggenmast, lantaarnpaal, antennemast of pergola.

1.8 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bebouwingspercentage

Een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.10 Bedrijf of beroep aan huis

Een dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf of beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.11 Bedrijfswoning / dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.12 Bestaand

Hetgeen in ieder geval al sinds de eerste dag van terinzagelegging van het ontwerp van dit wijzigingsplan bestaat, krachtens een vóór dat tijdstip reeds verleende vergunning of schriftelijke toestemming van het daartoe bevoegde bestuursorgaan in uitvoering is, of in uitvoering kan worden genomen, dan wel waarvoor de vergunning nadien moest worden verleend.

1.13 Bestaande vrijkomende gebouwen

Gebouwen die hun oorspronkelijke functie hebben verloren of dreigen te verliezen, en behouden dienen te worden met het oog op verbetering van de leefbaarheid van het platteland, handhaving van het cultureel erfgoed en bijdrage aan verbetering van de kwaliteit van het landschap.

1.14 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bijgebouw

Een gebouw dat zowel in bouwkundig als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw.

1.17 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 Bouwmarkt

Detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden zowel aan vakman als aan particulier.

1.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bouwwerken worden ingedeeld in twee groepen: gebouwen en andere bouwwerken.

1.25 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 Commerciële kamerverhuur

Het aan één of meerdere personen bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was woonverblijf verschaffen, anders dan een huishouden per woning.

1.27 Cultuurhistorische waarde

Belang in geschiedkundig opzicht met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals ondermeer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing.

1.28 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 Detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel die vanwege de aard en de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair.

1.30 Dorpsgebied

Een geometrisch bepaald vlak dat één gebied vormt vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt.

1.31 Eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.32 Extensieve recreatie en toeristische activiteiten

Dagrecreatie gericht op landschapsbeleving waarvoor een zeer gering voorzieningenniveau is benodigd.

1.33 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 Geluidsgevoelige gebouwen

Gebouwen die dienen voor bewoning of voor een functie als bedoeld in het Besluit geluidhinder.

1.35 Gevellijn

De denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.

1.36 Hogere waarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.37 Hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.38 Horeca categorie 1

Een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt, en waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich mee brengt, zoals cafés, bars, discotheken, dancings, nachtclubs, waaronder begrepen prostitutiebedrijven en erotisch getinte horeca.

1.39 Horeca categorie 2

Een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat ontstaat, zoals restaurants, hotels en pensions.

1.40 Horeca categorie 3

Een horecabedrijf, dat vooral is gericht op het overdag verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren aan met name bezoekers van overige voorzieningen, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms, snackbars, cafetaria's en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.41 Horecabedrijf

Een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

1.42 Kampeermiddel

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan.

1.43 Kap

Een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt.

1.44 Karakteristiek lint

Een verzameling karakteristieke objecten in lintbebouwing (aaneengesloten bebouwing van één enkele rij panden en objecten aan weerszijden langs hoofdwegen of kanalen).

1.45 Karakteristiek object

Een te beschermen bouwwerk of object van vroegere cultuur, bewoning of nijverheid, dat niet onder de Monumentenwet valt of als gemeentelijk monument is aangewezen.

1.46 Mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.47 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. balkons, entreeportalen en ingangspartijen, erkers, galerijen, luifels, en veranda's, alle samen over maximaal de halve gevelbreedte;
  2. b. funderingen, hellingbanen, stoepen, stoeptreden, plinten, alle niet hoger dan 1 meter;
  3. c. liftschachten, trappen(huizen), schoorstenen en ventilatiekanalen, alle samen over maximaal een kwart van de gevelbreedte;
  4. d. gevel- en kroonlijsten, gevelversieringen, kozijnen, pilasters, en overstekende daken;
  5. e. en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen.

1.48 Peil

  1. a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.49 Plaatselijke verhogingen

Afzuig-/luchtbehandelinginstallaties, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen/-koepels, meetapparatuur, schoorstenen, en zend-/ontvangstinstallaties en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen bovenop een bouwwerk.

1.50 Plangebied

Het gebied waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft.

1.51 Productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.52 Seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.53 Theeschenkerij

Een aan de bestemming ondergeschikte galerie en horecabedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. De activiteiten zijn vooral gericht op tuinrecreatie en het overdag verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren aan met name bezoekers van de bestemming en/of passerende recreanten.

1.54 Tuinrecreatie

Het in ondergeschikte mate aan de bestemming openstellen van een erf voor publiek voor dagrecreatie in de vorm van een showtuin, theeschenkerij, beeldentuin en daarmee te vergelijken activiteiten.

1.55 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

  • of als een perceel is gelegen op een hoek van een openbare weg, fiets- of voetpad, de naar de openbare weg, fiets- of voetpad gekeerde gevels. Burgemeester en wethouders wijzen één of meerdere gevels als zij- of achtergevel aan als deze gevel(s) vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet als voorgevel zijn aan te merken en de beeldkwaliteit door de aanwijzing gehandhaafd kan blijven;
  • of als een perceel met tegenovergestelde zijden grenst aan een openbare weg, fiets- of voetpad, die als zodanig door B&W aan te wijzen gevel.

1.56 Voorgevelrooilijn

De evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke;

  • langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft;
  • langs een wegzijde zonder een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, en waarlangs mag worden gebouwd, gelegen is op 10 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte tot 10 meter, of gelegen is op 15 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte vanaf 10 meter.

1.57 Voorkeursgrenswaarde

De maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.58 Winkel

Een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.59 Woning

Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van een huishouding, of een samenhangende groep van huishoudens zonder dat hierbij sprake is van meervoudige woningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De bouwhoogte (nokhoogte) van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

en daaraan ondergeschikt:

  1. b. bedrijf of beroep aan huis;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. tuinen, erven, terreinen en groenvoorzieningen;
  4. e. wegen en paden;
  5. f. vijver, water en waterberging.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Ontheffing van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Karakteristieke Bebouwing

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Karakteristieke bebouwing' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en bescherming van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Tebeschermen waarden karakteristieke (lint)bebouwing Achterdiep.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere voorkomende bestemming(en) mag alleen worden gebouwd als dat verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristieke waarden zoals omschreven in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Tebeschermen waarden karakteristieke (lint)bebouwing Achterdiep, mits:

  1. a. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het bebouwingsbeeld;
  2. b. het bebouwing betreft die is toegelaten (inclusief ontheffingsmogelijkheden) door de andere voorkomende bestemming(en).

4.3 Nadere eisen

4.4 Ontheffing van de bouwregels

4.5 Sloopvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de vestiging van andere functies dan bestemd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - dorpsgebied' toestaan, met inachtneming van:

  • de uitgangspunten uit de plantoelichting van het moederplan, en
  • het meest recente vaststellingsbesluit van Gedeputeerde Staten over de begrenzing van het buitengebied ingevolge de provinciale omgevingsverordening, mits:
  1. 1. de vestiging alleen wordt toegestaan in bestaande gebouwen;
  2. 2. de milieusituatie en de bij recht toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen agrarische en tuinbouwbedrijven niet worden belemmerd;
  3. 3. waar het de vestiging van bedrijvigheid betreft, alleen bedrijvigheid wordt toegestaan die behoort tot categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen in Bijlage 3Staat van Bedrijfsactiviteiten van de regels, of andere bedrijvigheid die naar aard en invloed op de omgeving met milieucategorieën 1 en 2 gelijk is te stellen;
  4. 4. waar het de vestiging van wonen betreft, uitsluitend één woning wordt toegestaan in het hoofdgebouw, mits nog geen woning aanwezig is en de toegekende nieuwbouwruimte niet wordt overschreden;
  5. 5. waar het de vestiging van detailhandel betreft, alleen detailhandel wordt toegestaan als is aangetoond dat daarmee de bestaande detailhandelstructuur niet onevenredig wordt aangetast;
  6. 6. het niet de vestiging van een manege betreft;
  7. 7. het niet de vestiging van tuinbouw of intensieve veehouderij betreft;
  8. 8. het niet de opslag van materialen of goederen buiten de gebouwen anders dan ter verwezenlijking van de bestemming betreft;
  9. 9. waar het de vestiging van geluidsgevoelige functies betreft, alleen geluidsgevoelige gebouwen en terreinen worden toegestaan als hun geluidbelasting niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder, of waar nodig aan de voorafgaand aan de ontheffing vastgestelde hogere waarde;
  10. 10. voldaan wordt aan de provinciale omgevingsverordening, danwel daarvan door de provincie ontheffing is verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 38.

Hoofdstuk 1 Inleidend Hoofdstuk

1.1 Inleiding

Voorliggend wijzigingsplan is bedoeld om het juridisch kader te bieden voor het kunnen uitvoeren van een ruimtelijk initiatief. Tevens biedt voorliggend wijzigingsplan de onderbouwing waarom het gewenste ruimtelijk initiatief inpasbaar is op de door initiatiefnemer gewenste locatie. In dit geval gaat het om het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid met als gevolg een (onbebouwd) perceel te wijzigen naar een perceel met woonbestemming met bouwrecht om zodoende ter plaatse één woning te kunnen bouwen.

1.2 Aanleiding

Aan de Achterdiep Noordzijde in Sappemeer is tussen 38 en 40 een braakliggend terrein gelegen. De gronden zijn onbebouwd en zijn in gebruik voor agrarische (tuinbouw)doeleinden, althans zo zijn de gronden bestemd. Initiatiefnemers hebben plannen om op deze gronden een woning te bouwen. Zij willen gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid die het bestemmingsplan Buitengebied heeft.

De plannen zijn in de vorm van bouwtekeningen ingediend bij de gemeente. Uit dat contact is gebleken dat de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit pas na vaststelling van het wijzigingsplan kan worden verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0002.jpg"

1.3 Planologisch Kader

Op 23 augustus 2010 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ vastgesteld. Op het perceel rust een enkelbestemming ‘Agrarisch Tuinbouw’. Ook geldt een dubbelbestemming ‘Waarde – Karakteristieke bebouwing’ en gebiedsaanduidingen ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2’ en ‘dorpsgebied’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0003.jpg"

Binnen de enkelbestemming is wonen slechts van toepassing als zijnde een bedrijfswoning. Echter is op het perceel geen bedrijf gevestigd. De gronden zijn bestemd voor tuinbouw, tuinbouwbedrijven en agrarische activiteiten. Feitelijk is op het perceel geen bedrijf gevestigd.

Het ‘regulier’ wonen zonder bedrijfsactiviteiten gerelateerd aan de bestemming ‘Agrarisch Tuinbouw’ is in strijd met de bestemmingsomschrijving van de bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders hebben op grond van artikel 29.1 de bevoegdheid om het plan te kunnen wijzigen en de vestiging van woonfunctie(s), ter plaatse van de aanduidingen (…), 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' , (…), onder de voorwaarden dat:

  • ter plaatse van genoemde aanduidingen de woningen uitsluitend mogen worden opgericht, indien wordt voldaan aan de desbetreffende normen van de Wet geluidhinder of een verleende hogere waarde;
  • ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2':
    1. 1. meerdere woningen per hoofdgebouw kunnen worden toegestaan, mits het hoofdgebouw de uiterlijke verschijningsvorm van één woning heeft;
    2. 2. de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot realisatie van meer dan 6 woningen;
    3. 3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de bepalingen in Artikel 17 Wonen van toepassing zijn.

Voorliggend wijzigingsplan geeft uitvoering aan genoemde wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Doel

In dit wijzigingsplan wordt ingegaan op de (ruimtelijke) gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling van het betreffende gebied. Ook wordt een beschrijving gegeven van het relevante ruimtelijk beleid. De wijziging van de bestemming dient niet in strijd te zijn met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Verantwoording

Bij het opstellen van voorliggend wijzigingsplan is gebruik gemaakt van diverse (beleids)documenten en websites. Sommige (beleids)documenten en beeldbeschrijvende documenten zijn in voorkomende gevallen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Daar waar bronnen zijn gebruikt is dat in de tekst weergegeven.

1.6 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een weergave gegeven van de historie en ligging van het plangebied. In hoofdstuk 3 komen de verschillende relevante beleidsstukken voorbij die van toepassing zijn op het plan en uitgewerkt van provinciaal niveau tot gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 geeft de invloed weer van het plan tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 staat de economische uitvoerbaarheid centraal. Hoofdstuk 6 doet verslag van de inspraak- en overlegreacties, waarna hoofdstuk 7 ingaat op de juridische vertaling van het plan en vervolgens volgen nog de regels en de verbeelding.

Hoofdstuk 2 Locatie- En Planbeschrijving

2.1 Locatie

Het plangebied ligt aan de Achterdiep Noordzijde direct naast 38 in Sappemeer. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Sappemeer, sectie K, nr. 698 en is kadastraal 1476 m2 groot.

De locatie ligt aan de noordzijde van Sappemeer, ter hoogte van afslag 42 van de A7. Het gebied kenmerkt zich als het tuinbouwgebied van Sappemeer. Ten zuiden van het plangebied zijn de voetbalvelden van v.v. HSC gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0005.jpg"

Het perceel waar de nieuwe woning beoogd is, is tot op de dag van vandaag in gebruik als braakliggende grond met een bestemming Agrarisch – Tuinbouw. De gronden komen niet in aanmerking voor tuinbouwdoeleinden. Initiatiefnemer heeft de gronden in zijn bezit en wil er graag gaan wonen.

2.2 Historie

Het plangebied aan de Achterdiep Noordzijde is braakliggend, onbebouwd en "ingebruik" als agrarisch (gras)land. In het verleden heeft hier wel al bebouwing gestaan. De eerste bebouwing dateert vermoedelijk van circa 1900. Uit bestudering van de kaarten van de internetsite Topotijdreis is gebleken dat de bebouwing rond 1981 is verwijderd. In de periode vanaf die periode tot op heden is het perceel braakliggend en/of in gebruik geweest als (gras)land.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0007.jpg"

2.3 Planbeschrijving

De wijziging van het bestemmingsplan heeft tot gevolg dat een bouwrecht ontstaat voor het bouwen van een woning. Hiervoor zal een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit worden aangevraagd. Een schetsplan van de nieuw te bouwen woning is al beoordeeld door de gemeente Midden-Groningen. Ook welstand heeft het plan beoordeeld. Het bouwvoornemen is niet strijdig met redelijke eisen van welstand.

De nieuwe woning (zie figuur 2.4) heeft een rechthoekige vorm voorzien van een zadeldak. De woning is haaks op de weg geprojecteerd. De woning heeft een voor- en achterhuis met een oppervlakte van 8,8 x 6,7 respectievelijk 13,7 x 17,5 meter (zie figuur 2.5). De goothoogte heeft een wisselende hoogte en de bouwhoogte bedraagt voor het hoogste gedeelte van het achterhuis 9,546 meter. De zijdelingse afstand van de woning tot de perceelgrens in oostelijke richting is ca. 7,5 meter. De voorgevelrooilijn ligt op circa 7,5 meter vanaf de zijkant van het wegprofiel, zie figuur 2.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0009.jpg"

Nieuw te bouwen berging/carport

Op het perceel wordt een bijbehorend bouwwerk gebouwd in de vorm van een berging/caport. De oppervlakte van het bouwwerk is kleiner dan 150 m2. De bouwhoogte van het bouwwerk is maximaal 5 meter. De nok is op een afstand van 4,25 meter gelegen van de zijdelingse perceelgrens (met nummer 38).

Het bijbehorend bouwwerk voldoet aan de kenmerken en voorwaarden van artikel 2.3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, waardoor het bouwwerk vergunningsvrij voor de activiteit bouwen is. Het bijbehorend bouwwerk blijft buiten beschouwing van de aanvraag omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Binnen het ruimtelijk werkveld is door de verschillende overheidslagen veel beleid opgesteld. Middels dit beleid is getracht richting te geven aan de inrichting en het beheer van de openbare ruimte.

Getoetst wordt of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen. In dit hoofdstuk staat een overzicht van het van toepassing zijnde beleid in relatie tot de gewenste ontwikkelingen van de initiatiefnemer.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ruimtelijk - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;

Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;

Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.2) geïntroduceerd.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd (nationaal belang 13). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

".. De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten..".

Voorliggend project voorziet in het toevoegen van één nieuwe woning aan de bestaande woningvoorraad in Sappemeer.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Allereerst komen we dan toe aan de vraag of de nieuwbouw plannen een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat één nieuwe woning niet is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een verdere motivatie aan de hand van de ladder achterwege blijven.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 (vastgesteld op 1 juni 2016) vormt de basis voor de meeste plannen die de provincie Groningen de komende jaren wil maken. Hierin staat het provinciale omgevingsbeleid rondom milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening. Er zijn zes grote opgaven waar de provincie de komende jaren in het bijzonder aan gaat werken, dat zijn de thema’s: Leefbaarheid, Circulaire Economie, Gaswinning, Waddengebied, Energietransitie en Erfgoed en als laatste ruimtelijke kwaliteit en landschap.

Voorliggend wijzigingsplan gaat over wonen. Over wonen staat het volgende verwoord in de omgevingsvisie.

Woningvoorraad

De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen: van een kleine kern tot een grote stad. Het is mogelijk om kleine kernen kleinschalig uit te breiden. Hiervoor worden primair de inbreidingsmogelijkheden benut. Door iedereen de mogelijkheid te bieden om daar te blijven of te komen wonen, wordt ook in de kleinere kernen een bijdrage geleverd aan het behoud van de sociale verbanden.

Buiten de stad Groningen staat het beleid op het gebied van wonen primair in het teken van de vernieuwing van de bestaande woningvoorraad. De provincie wil samen met de gemeenten komen tot op de reële woningbehoefte afgestemde plannen voor nieuwbouw en sloop. Zo kan worden voorkomen dat er te veel nieuwbouwplannen ontwikkeld worden of dat er in bepaalde deelsegmenten (bijvoorbeeld ouderenhuisvesting) een tekort, dan wel leegstand ontstaat.

De provincie wil dat gemeenten daarvoor in regionaal verband samen een visie opstellen over de ontwikkeling van de woningvoorraad binnen de betrokken gemeenten. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de visie in overeenstemming zijn. Die visie maakt bij voorkeur deel uit van een regionale integrale visie over wonen, bedrijventerreinen en detailhandel, maar de gemeenten kunnen ervoor kiezen om in regionaal verband een separate woonvisie of woon-en leefbaarheidsplan op te stellen.

De provincie ziet hierbij voor haarzelf een rol weggelegd als facilitator van de totstandkoming van de visie en stelt daartoe eens in de twee jaar - of vaker indien daar aanleiding voor is - demografische gegevens en prognoses ter beschikking. Als de totstandkoming van de regionale visievorming stagneert, dan is zij bereid om op verzoek van één of meer gemeenten regels over de ‘nieuwbouwruimte’ vast te stellen.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening (POV)

Tegelijkertijd met het POP heeft de provincie Groningen de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. In deze verordening zijn regels vastgelegd om het beleid van de provincie te waarborgen. Voor dit bestemmingsplan is de geconsolideerde versie van 15 november 2017 toegepast. In de Omgevingsverordening is voor het bouwen van nieuwe woningen het volgende opgenomen:

Artikel 2.13.7 Nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten in het buitengebied

In afwijking van artikel 2.13.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de bouw van maximaal twee nieuwe woningen, voor zover het een aan deze woning of woningen

met bijbehorende bouwwerken ruimte biedende open plek binnen een bestaand bebouwingslint betreft, op voorwaarde dat:

  1. a. daarbij regels worden gesteld die ervoor zorgen dat de woonbebouwing past in het landschap en het bebouwingsbeeld; en
  2. b. over de aanvaardbaarheid advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en
  3. c. de bouw van de nieuwe woning(en) past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1.

Onderstaand de motivering op de genoemde onderdelen a en b.

  1. a. In het voorliggende wijzigingsplan zijn de bouwregels voor woningen in het buitengebied rechtstreeks overgenomen uit het 'moederplan', het bestemmingsplan Buitengebied. Daarnaast zijn in de Welstandsnota specifieke gebiedsgerichte criteria opgenomen voor het gebied Achterdiep. Gezamenlijk moet dit er voor zorgen dat de te bouwen woning qua plaatsing, hoofdvorm, opmaak en aanzicht past in zijn omgeving. Het bouwplan is reeds voorgelegd aan Welstand en deze hebben aangegeven dat het plan voldoet.
  2. b. In het bestemmingsplan Buitengebied is langs de linten van het Achterdiep en de Kalkwijk een aantal locaties geselecteerd dat, via een wijzigingsbevoegdheid, in aanmerking komt voor woningbouw. De aanvaardbaarheid van deze locaties is, in samenspraak met de stedenbouwkundige, beoordeeld bij de opstelling van het bestemmingsplan Buitengebied. Daarbij is er voor gekozen om aansluitend op bestaande bebouwingsblokken nieuwbouw mogelijk te maken. Hierbij is de historische maat voor een kavel van 70 meter breedte als uitgangspunt gehanteerd. Waar meer dan 70 meter vrije ruimte tussen kavels zit wordt géén bebouwing opgericht, als de maat minder is, zou dat wel tot de mogelijkheden behoren. Vervolgens is gekeken of de locaties een aantasting van de landschappelijke kernkarakteristieken met zich meebrengen. Op basis daarvan zijn aan het Achterdiep uiteindelijk vijf locaties overgebleven, waaronder het nu voorliggende perceel. Door het op deze vijf locaties aanvullen van bestaande clusters van bebouwing met nieuwbouw worden de kenmerkende doorzichten naar het achterliggende landschap gerespecteerd en tegelijkertijd bebouwingsaccenten verstevigd. Gelet hierop wordt geen afbreuk gedaan aan de landschappelijke kernkarakteristieken".

Artikel 2.13.8 Oppervlakte van woningen in het buitengebied

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat regels over de oppervlakte van woningen en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen. Deze regels zorgen er in elk geval voor dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, niet groter is dan 300 m², of dat deze grondoppervlakte de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m², niet mag overstijgen.

Artikel 2.15.1 Woningbouw

  1. 1. Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadereregels als bedoeld in het tweede lid.
  2. 2. Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale woonvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels over de nieuwbouwruimte vaststellen.
  3. 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan - onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening - voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met:
    1. a. een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken vaneen dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffendegemeente, of;
    2. b. de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw.

Voor Sappemeer geldt dat de woningvoorraad nog kan worden uitgebreid. Daarnaast is door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid planologisch reeds ruimte gereserveerd voor het toevoegen van een woning. De wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied (paragraaf 3.3) voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' maximaal 6 woningen te realiseren. Hier dient te worden opgemerkt dat in genoemd ‘wijzigingsgebied 2’ dat reeds van dezelfde wijzigingsbevoegdheid is/wordt gemaakt voor het bouwen van 4 woningen. Voorliggend project voorziet in het toevoegen van één woning, waarmee het totaal 5 woningen bedraagt.

Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de regels voor nieuwe woningen in bebouwingslinten.

Ook voor de omvang van woonbebouwing in het buitengebied zijn specifieke regels opgenomen (artikel 2.13.8). Het bebouwd oppervlak van woningen is daarin vastgelegd op maximaal 300 m2.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied

Het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied geeft in artikel 29.1 burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan te kunnen wijzigen en de vestiging van woonfunctie(s), ter plaatse van de aanduidingen (…), 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' , (…), onder de voorwaarden dat:

  • ter plaatse van genoemde aanduidingen de woningen uitsluitend mogen worden opgericht, indien wordt voldaan aan de desbetreffende normen van de Wet geluidhinder of een verleende hogere waarde;
  • ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2':
    1. 1. meerdere woningen per hoofdgebouw kunnen worden toegestaan, mits het hoofdgebouw de uiterlijke verschijningsvorm van één woning heeft;
    2. 2. de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot realisatie van meer dan 6 woningen;
    3. 3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de bepalingen in artikel 17 Wonen van toepassing zijn.

Het plan van de initiatiefnemer voldoet aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 3.2.2. is bij ‘toetsing’ ingegaan op het aantal projecten en woningen dat gebruik maken of hebben gemaakt van het betreffende wijzigingsbevoegdheid.

Na toepassing zijn de regels van artikel 17 van overeenkomstige toepassing. Genoemde voorwaarden ten aanzien van de Wet geluidhinder is nader onderbouwd in hoofdstuk 4.

Er wordt voldaan aan de genoemde criteria. Door middel van deze wijziging van de bestemming wordt aansluiting gevonden bij de primaire woonfunctie in dit overwegend rustige woonlint van Sappemeer en is medewerking aan het uitvoeren van de wijzigingsbevoegdheid passend.

Hoofdstuk 4 Omgevingsfactoren

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven. Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.

4.1 Archeologie

4.1.1 Aanleiding en doel

De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta. Dit verdrag wordt ook wel het Verdrag van Malta genoemd.

Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

4.1.2 Doorwerking naar het plan

In de toelichting moet worden aangegeven hoe het cultureel erfgoed wordt beschermd in relatie tot de wettelijke bepalingen (Wet op de archeologische monumentenzorg) en hoe met het oog op het noodzakelijk onderzoek met het aspect archeologie is omgegaan. Eventuele onderzoeksrapporten moeten als bijlage bij de toelichting worden gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0010.jpg"

Het perceel heeft op basis van de geldende beleidskaart een lage verwachting ten aanzien van archeologie, zodat nader onderzoek naar archeologie niet nodig is.

Intern advies

Volgens de concept archeologisch verwachtingskaart is Sappemeer Achterdiep Noordzijde 38-a een gebied met hoge archeologische verwachting, en doorsnijdt het een boerderijplaats (van voor 1721).

Het advies luidt dat geen bureauonderzoek nodig is en slechts het advies om bij grondwerk rekening te houden met deze informatie (boerderijplaats). Het advies is bijgevoegd als Bijlage2.

Zorgplicht

Indien bij graafwerkzaamheden onverwacht toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, hiervan direct melding dient te worden gedaan bij de gemeente, de heer H. Berghuis (0598-373891), of bij de archeologische adviseur van de gemeente, Steunpunt Libau 050-3126545).

4.2 Bodem

4.2.1 Aanleiding en doel

De mens gebruikt de bodem op vele manier, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit ook in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk.

Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft hij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreinigingen van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

4.2.2 Doorwerking naar het plan

Door Klijn Bodemonderzoek is een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 17KL096) op deze locatie uitgevoerd.

Uit de rapportage volgt de volgende conclusie:

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese "niet verdachte locatie", formeel gezien niet juist is. Er zijn op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.

De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het "criterium voor nader onderzoek" en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische bezwaren ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de voorgenomen bouwactiviteiten op het terrein.

Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3.

4.3 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

In het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent.

Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur - is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

4.3.1 Natuurwaarden in het terrein

Gebiedsbescherming

In de nabijheid van het plangebied (figuur 4.1) bevinden zich geen Natura-2000 gebieden, Nationale parken en Wetlands.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0011.jpg"

Zoals uit figuur 4.2 blijkt nabij het plangebied geen onderdelen van het NNN-natuurgebieden. In noordwestelijke richting bevindt zicht een NNN-natuurgebied op circa 3,5 kilometer. Het plangebied zelf valt niet binnen het NNN-natuurgebied, zodat nader onderzoek naar de gebiedsbescherming niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0012.jpg"

Soortenbescherming

Artikelen 3.1 tot en met 3.11 van de Wet natuurbescherming regelen de bescherming van soorten. De bescherming is opgedeeld in vijf categorieën met soorten:

  • Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  • Overige vogels;
  • Soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I);
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn en waarvoor provinciaal geen vrijstelling geldt;
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, maar waarvoor provinciaal wel een vrijstelling geldt.

Voor vogels geldt dat er twee categorieën zijn: de vogels met jaarrond beschermde nesten (o.a. Huismus, Gierzwaluw en Buizerd) en de overige broedvogels.

Voor het overtreden van verbodsartikelen bij ruimtelijke ingrepen is het noodzakelijk om ontheffing aan te vragen bij bevoegd gezag (veelal de provincie waarbinnen de ingreep of activiteit plaatsvindt). Voor het verkrijgen van een ontheffing dient een uitgebreide rapportage opgesteld te worden waarin o.a. wordt aangegeven hoe gezorgd wordt dat schade tot een minimum beperkt blijft en of compenserende maatregelen aan de orde zijn.

Van belang is om na te gaan of één of meerdere van de genoemde ‘verboden’ ten behoeve van voorliggend initiatief aan de orde is of kan zijn. Er worden bij dit plan geen bomen gekapt, sloten gedempt en/of gebouwen gesloopt. Ook is het bestaande terrein in gebruik voor agrarische doeleinden. De beoogde bouwactiviteiten en bodemingrepen gaan niet gepaard met aantasting van ecologische waarden. Nader onderzoek naar ecologie is niet nodig.

4.4 Fysieke Veiligheid

4.4.1 Aanleiding en doel

Bij het transport, de opslag en bij het be- en verwerken in bedrijven van gevaarlijke stoffen, maar ook nabij luchthavens bestaat de kans op ongevallen waarbij slachtoffers vallen die niet bij de activiteit betrokken zijn. Het doel van de toets op externe veiligheidsaspecten rond ruimtelijke plannen is na te gaan welke risico’s de voorgenomen ontwikkelingen met zich brengen. Dit om de mogelijkheid te bieden een externe veiligheidssituatie te creëren die voldoet aan de behoeften. Daartoe kan het ruimtelijk initiatief of specifieke wijze worden ingevuld en kunnen eventuele aanvullende maatregelen worden getroffen.

Het externe veiligheidsonderzoek richt zich eerst op het plaatsgebonden risico. Dit geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van de hoogte van de risico’s rond een bron. Vervolgens wordt nagegaan wat de hoogte van het groepsrisico is. Dit geeft inzicht in de aantallen personen die bij een ongeval kunnen worden betrokken.

Als er sprake is van groepsrisico, als een ongeval tot meer dan 10 dodelijke slachtoffers kan leiden, moeten risicogegevens worden verzameld, moet een advies over het voorgenomen initiatief aan de regionale brandweer worden gevraagd en is de initiatiefnemer verplicht de veranderingen in het groepsrisico door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te verantwoorden.

4.4.2 Doorwerking naar het plan

Het aspect externe veiligheid bestaat uit verschillende onderdelen. Externe veiligheid gaat onder andere over buisleidingen (geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen), het transport van gevaarlijke stoffen over bepaalde transportassen (geregeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes), de opslag van explosieven (geregeld in het Bestluit algemene regels ruimtelijke ordening) en het Bevi. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het Bevi staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is.

Onderstaand is weergave gedaan van de risicokaart ter plaatse van het plangebied en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0013.jpg"

4.4.3 Conclusie

Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet nodig.

4.5 Geluid

4.5.1 Aanleiding en doel

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen).

Op Europees niveau is het voornaamste doel op het gebied van geluidshinder dat niemand wordt blootgesteld aan geluidsniveaus die zijn of haar gezondheid en de kwaliteit van zijn of haar bestaan in gevaar brengen.

Voor de bestrijding van geluidshinder kunnen verschillende soorten maatregelen worden getroffen: bestrijding van geluid aan de bron, bijvoorbeeld stillere auto's, stillere wegdekken, het verkeersluw maken van straten, het zachter zetten van de stereo, het dempen van de piano. Maatregelen tussen bron en ontvanger; bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm of -wal of een betere muurisolatie tussen woningen. Maatregelen aan de kant van de ontvanger; meestal gaat het dan om het aanbrengen van (extra) geluidsisolatie aan de woning en het rekening houden met geluidsnormeringseisen bij het ontwerpen van woningen.

Het doel van het akoestisch onderzoek bij ruimtelijke plannen is het voorkomen van geluidshinder bij geluidsgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) door het aanhouden van voldoende afstand ten opzichte van geluidsproducenten (industrie, railverkeer etc.) of het treffen van andere maatregelen.

De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Een eventueel akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.5.2 Doorwerking naar het plan

De te bouwen woning bevindt zich aan een weg met een zeer lage verkeersintensiteit van circa 100 verkeersbewegingen/etmaal. Een weg met een dergelijk lage verkeersintensiteit leidt niet tot een gevelbelasting hoger dan 48 dB, zodat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Onderstaand is een SRM1 berekening gedaan uitgaande van een verkeersintensiteit van 100 verkeersbewegingen/etmaal en een afstand van de voorgevel van de woning tot de as van de weg van circa 13 meter en waarbij geen zwaar vrachtverkeer mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0014.jpg"

Bij beide bovengenoemde figuren geldt dat van de Lden op basis van de aftrek vanuit de Wet geluidhinder nog 5 dB afgetrokken mag worden, hetgeen resulteert in een geluidsbelasting van circa 35 dB bij 100 mvt/etmaal en ongeveer 45 dB bij 1000 mvt/etmaal. Er wordt ruimschoots voldoaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Aanleiding en doel

Een gezonde buitenlucht is belangrijk voor de maatschappij. Tot op Europees niveau spant men zich daarom in om de luchtkwaliteit op orde te krijgen door middel van regels en normen. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijnstof en stikstofdioxiden leveren problemen op. Een groot aantal bouwprojecten, zoals wegverbredingen en de aanleg van bedrijventerreinen en nieuwbouwwijken, lagen en liggen daarom soms nog steeds stil. Doordat in overschrijdingsgebieden soms ook gewenste of noodzakelijke plannen en projecten worden stilgelegd, ontstond een discussie om gewenste en soms noodzakelijke plannen toch doorgang te kunnen laten vinden. Dat heeft geresulteerd in nieuwe regels voor luchtkwaliteit.

Het doel van het luchtkwaliteitonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijnstof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.

De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt;
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

4.6.2 Doorwerking naar het plan

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.

Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project. Voorliggend project wat voorziet in het realiseren van één woning blijft ruimschoots onder deze drempelnorm. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Aanleiding en doel

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieu hygiënisch inpasbaar is. Daartoe is beoordeeld hoe het wijzigingsplan zich verhoudt tot hetgeen is verwoord in de VNG-Reeks ‘Bedrijven en Milieuzonering’ en is daaraan getoetst en gemotiveerd.

De (indicatieve) lijst "Bedrijven en Milieuzonering 2009", uitgegeven door de Vereniging Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is aan te bevelen deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze publicatie bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 voor de VNG publicatie gaan uit van een 'rustige woonwijk'. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap.

Onderstaand in tabelvorm de normafstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0015.jpg"

Een "rustige woonwijk en rustig buitengebied" is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van enkele wijkgebonden voorzieningen zijn er vrijwel geen andere functies. Er is weinig storend verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype is een rustig buitengebied (inclusief eventueel verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Een "gemengd gebied" is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen kunnen winkels, horeca of kleine bedrijven voorkomen. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere activiteiten kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het gemengd gebied.

4.7.2 Doorwerking naar het plan

Van belang is om na te gaan welke functies of bedrijven zich rondom het plangebied bevinden. Het plangebied aan de Achterdiep Noordzijde kenmerkt zich als wonen in een lint(bebouwing). Aan de noordzijde van het plangebied zijn agrarische gronden al dan niet bestemd voor tuinbouw. Ten zuiden van het plangebied liggen de voetbalvelden van v.v. HSC. In zuidwestelijke richting is een tuinbouwcentrum gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0016.jpg"

Gelet op bovenstaande beschrijving en verbeelding kan gemotiveerd worden dat er sprake is van een zekere menging van functies waardoor het omgevingstype is te karakteriseren als ‘gemengd gebied’ en daarom is een verlaging van de afstandsnormen te rechtvaardigen.

4.8 Verkeer En Vervoer En Parkeren

4.8.1 Aanleiding en doel

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

4.8.2 Doorwerking naar het plan

Om de verkeerstoename en bijbehorende parkeerbalans te bepalen is het noodzakelijk de verdeling van het plan inzichtelijk te maken en per functie te oordelen over de verkeerstoename en parkeerbalans. Er is hiertoe gebruik gemaakt van de online rekentool van de CROW.

Op basis van de CROW-rekentool zijn er voor een vrijstaande woning in het buitengebied van de gemeente Midden-Groningen minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd. Op het eigen terrein is voldoende plaats voor deze parkeerplaatsen. Er kan zodoende worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

4.9 Watertoets

4.9.1 Aanleiding en doel

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd.

Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

4.9.2 Doorwerking naar het plan

Op 12 januari 2018 is via het online instrument via www.dewatertoets.nl de zogeheten watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat het project zich bevindt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van de watertoets is doorlopen. Vanuit het waterschap is aangegeven dat in de toelichting van het bestemmingsplan beschreven dient te worden hoe met het aspect water omgegaan wordt in relatie tot het beoogde (bouw)plan.

Op 8 maart 2018 is vanuit het waterschap de definitieve uitgangspuntennotitie opgesteld en verzonden. De definitieve uitgangspuntennotitie is als Bijlage 4 bijgevoegd. Hierna volgen de relevante delen uit het genoemde document en is ingegaan op de concrete uitwerking ten aanzien van het gewenste bouwplan.

Het plangebied ligt in het poldergebied ten noorden van het kanaal Achterdiep, het Achterdiep maakt onderdeel uit van het hoofdwatersysteem in beheer en onderhoud bij het waterschap. Het plangebied ligt binnen een peilgebied met oppervlaktewaterstanden van NAP -0,80 meter en -1,20 meter in respectievelijk de zomer- en winterperiode. Het water uit het plangebied wordt via de aanwezige sloten en schouwsloten afgevoerd in noordelijke richting. Het Achterdiep kent relatief hogere waterstanden van resp. NAP-0,30 meter en -0,50 meter. De afvoer van het oppervlaktewater uit het plangebied is daardoor niet mogelijk op het Achterdiep. De afvoer van het regenwater zal dus plaats vinden op het poldergebied ten noorden van het Achterdiep.

Het waterschap heeft voor het benodigde waterbergingsvolume ter compensatie van de verhardingstoename een maatwerkberekening gemaakt. Hieruit blijkt dat bij de beoogde toename aan verharding er 60 m3 waterbergingscompensatie plaats moet vinden. In de regels (en bijbehorende bijlage) van dit wijzigingsplan is de aanleg en instandhouding van de vereiste waterbergingscompensatie geborgd via een voorwaardelijke verplichting. In de bijlage bij de regels is tevens aangeven dat de waterbergingscompensatie zal plaatsvinden door middel van de aanleg van een sloot aan de noordzijde van het plangebied met een aansluiting op de aanwezige sloot aan de oostzijde van het plangebied.

4.10 M.e.r.-beoordeling

4.10.1 Aanleiding en doel

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure (wijzigingsplanprocedure), of een milieuvergunningsprocedure.

4.10.2 Doorwerking naar het plan

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen): indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en groter dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Op 1 april 2011 heeft echter een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. Het algemene uitgangspunt bij een dergelijke beoordeling is dat er geen MER hoeft worden opgesteld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  1. 1. de kenmerken van het project;
  2. 2. de plaats van het project;
  3. 3. de kenmerken van het potentiële effect.

4.10.3 M.e.r.-aanmeldnotitie

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.

Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie.

Een aanmeldnotitie moet alleen worden opgesteld indien een particulier of een ondernemer de initiatiefnemer is van de voorgenomen activiteit. De notitie moet ingediend worden bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Binnen zes weken nadat de initiatiefnemer deze informatie heeft verstrekt, moet het bevoegd gezag beslissen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

In tabelvorm wordt een kwalitatief oordeel geveld over de effecten op diverse milieufactoren, zoals in het voorgaande hoofdstuk is beschreven. Aan de hand van deze beoordeling wordt aangegeven of het opstellen van een milieueffectrapportage voor de genoemde plannen noodzakelijk geacht wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-va01_0017.jpg"

Middels voorliggende m.e.r.-beoordeling zijn de verwachte milieueffecten van de voorgenomen activiteit overeenkomstig de beoordelingscriteria van bijlage III bij de Europese Richtlijn ‘betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten’ in beeld gebracht.

Uit deze effectbeoordeling blijkt dat er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn bij uitvoering van de voorgenomen activiteit. De algehele conclusie is dan ook dat voor de gekozen Wabo-procedure er geen m.e.r.-plicht geldt en er dus geen MER hoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerp wijzigingsplan Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 38, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep38-on01, heeft vanaf 21 februari 2019 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging is één zienswijze ingediend. Daarnaast hebben drie overlegpartners (positief) gereageerd op het ontwerp wijzigingsplan.

De ontvangen zienswijze en reacties zijn gebundeld in de Nota van beantwoording behorende bij het wijzigingsplan Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 38. Tevens is de beantwoording van deze zienswijze en reacties opgenomen in deze nota, die als Bijlage 1 bij dit wijzigingsplan is gevoegd.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Alle kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is op grond van artikel 6.4a van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten, waarin de initiatiefnemer verklaart de eventueel uit te keren planschade te zullen vergoeden aan de gemeente.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Algemeen

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het wijzigingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van wijzigingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van wijzigingsplannen.

Conform Wro en Bro wordt een wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld.

Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) wijzigingsplan.

Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het wijzigingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het wijzigingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het wijzigingsplan. De SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een Wijzigingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een wijzigingsplan digitaal moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan. De verbeelding en planregels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

6.2 Toelichting Op De Toelichting

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De digitale verbeelding is de verbeelding van het wijzigingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante wijzigingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het wijzigingsplan moet alle relevante wijzigingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante wijzigingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het wijzigingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

6.3 Toelichting Op De Planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.

Bijlage 1 Waterbergingscompensatie

Bijlage 1 Waterbergingscompensatie

Bijlage 2 Te Beschermen Waarden Karakteristieke (Lint)bebouwing Achterdiep

Bijlage 2 Te beschermen waarden karakteristieke (lint)bebouwing Achterdiep

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 1 Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage 2 Archeologisch Advies

Bijlage 2 Archeologisch advies

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets