Hommerter Allee 92 te Amstenrade
Bestemmingsplan - Gemeente Beekdaelen
Vastgesteld op 17-09-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Hommerter Allee 92 te Amstenrade' van de gemeente Beekdaelen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1954.BPhommerterallee92-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan huis gebonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.4 aan huis gebonden beroep
een aan de (hoofd)bewoner gebonden dienstverlenend beroep, op medisch, para-medisch, administratief, academisch, kunstzinnig en daarmee gelijk te stellen gebied, dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.5 aanbouw/uitbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.9 agrarisch grondgebruik
een agrarische activiteit ten behoeve van agrarisch doelmatig gebruik of agrarisch hobbymatig gebruik, waarvan de productie afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond.
1.10 agrarisch hobbymatig gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren ondergeschikt aan de onderliggende bestemming.
1.11 agrarisch
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.12 ambacht(elijk)
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteit zodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.13 archeologisch monument
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.14 archeologische deskundige
de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
1.15 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.16 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.17 architectonische waarde
de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
1.18 automatenhal/speelhal
een gebouw of een gedeelte van een gebouw welk is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.
1.19 bebouwde kom in verband met archeologie
voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel 6 wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet.
1.20 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.21 bebouwingspercentage
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.22 bed & breakfast
het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande woningen gericht op kortdurend verblijf, niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf. Hieronder wordt niet verstaan het overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.23 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen.
1.24 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.25 bedrijfsmatig
via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.
1.26 bedrijfsvloeroppervlak
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.27 begane grond
het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte.
1.28 bestaand
- a. bij bouwwerken: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, tenzij in de regels anders is bepaald:
- b. bij gebruik: gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald.
Het onder a en b bedoelde geldt moet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of beheersverordening.
1.29 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.30 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.31 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen).
1.32 bijgebouw
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.33 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.34 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.35 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.36 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.37 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.38 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.39 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.40 buitenopslag/open opslag
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de (agrarische) bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.
1.41 carport
een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden, ten behoeve de stalling van (motor)voertuigen.
1.42 coffeeshop
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.43 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.44 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.45 dak
een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwwerk.
1.46 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.47 dienstverlening
bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder in ieder geval zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop.
1.48 draadomheining en draaderfafscheiding
een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar lopende of haaks op elkaar staande draden.
1.49 eerste bouwlaag
bouwlaag op de begane grond.
1.50 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, mits deze inrichting in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
1.51 erfafscheiding
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
1.52 erker
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.53 evenement
een activiteit in de openlucht van tijdelijke aard, dan wel in tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden en/of gericht op vermaak en ontspanning.
1.54 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.55 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.
1.56 gevellijn
de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg grenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de verbeelding.
1.57 groenvoorzieningen
het geheel van aanplant in een gebied, dan wel het aanbrengen of voorzien van groen, waaronder mede begrepen tuinen, gazons, laanbeplanting, wegbermen, bomen, struiken, parken, bosschages.
1.58 grondgebonden woning
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.
1.59 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.60 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.
1.61 hoveniersbedrijf
het bedrijfsmatig uitoefenen van het kweken van planten, heesters en bomen, alsmede voor het in opdracht van derden aanleggen en onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages, waaronder tevens wordt begrepen de verkoop van de kweekproducten al dan niet in het kader van c.q. ten behoeve van het bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages.
1.62 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is.
1.63 kampeermiddel
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtgebruik.
1.64 kantoor
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.
1.65 kinderopvang
opvang van meerdere kinderen binnen een gezinssituatie in een woning waar de gastouder zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, alsmede als bedoeld in het Bouwbesluit.
1.66 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.67 maaiveld
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.
1.68 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.69 mantelzorg
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.
1.70 milieubelasting
de beïnvloeding van de fysieke omgeving door het veroorzaken van geluid, geur, hinder en/of door de uitworp of uitstoot van schadelijke (afval-)stoffen daarin.
1.71 milieuzonering
het in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk bepreken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies en het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
1.72 milieucategorie
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staatvan Bedrijfsactiviteiten.
1.73 monumenten
alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet, alsmede gemeentelijke monumenten.
1.74 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.75 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.76 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.77 onderbouw/kelder
een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.
1.78 ondergeschikte functie
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.
1.79 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief verblijf.
1.80 openbare nutsvoorziening
een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.81 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.82 parkeervoorzieningen
Een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:
- a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
- b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein.
1.83 parkeren
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.84 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.85 permanente bewoning
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.86 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.87 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.88 recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij elders hoofdverblijf wordt gehouden.
1.89 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.90 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.91 setback
een dakopbouw die is gelegen ten minste 2,00 m achter de denkbeeldige verticaal doorgetrokken voorgevel van een gebouw en die een hoogte heeft van maximaal 3,50 m, gemeten vanaf de bovenkant van de desbetreffende verdiepingsvloer.
1.92 sociale veiligheid
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.
1.93 Staat van bedrijfsactiviteiten
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen in de Bijlage 1 behorende bij deze regels.
1.94 statische opslag
opslag van goederen die naar hun aard weinig verplaatsing behoeven, zoals caravans, campers, boten en (klassieke) auto's.
1.95 stedenbouwkundig beeld
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.96 verbeelding
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan.
1.97 verdieping
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op de begane grond.
1.98 verhuurbare vloeroppervlakte (vvo)
Het totaal van de verhuurbare bedrijfsvloeroppervlakte van een vastgoedobject in vierkante meters. In dit plan wordt voor kantoren gerekend met een omrekenfactor van vvo naar bvo van 85%.
1.99 verkeersveiligheid
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.
1.100 voorgevel
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.101 voorgevelrooilijn
(denkbeeldige) lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is (zijn) doorgetrokken naar de zijdelingse perceelsgrenzen aan de zijde van de weg(en) grenzende perceelsgren(s)zen.
1.102 voorzieningen van openbare nut
voorzieningen zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatorhuisjes, schakelkasten, telefooncellen, wachthuisjes e.d.
1.103 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.104 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.105 weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
1.106 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.107 woningsamenvoeging
het samenvoegen van twee of meerdere woningen tot één grotere woningen, waardoor het aantal woningen afneemt.
1.108 woningsplitsing
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zelfstandige woningen.
1.109 zolder
ruimte(n) in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen; de zolder wordt niet als bouwlaag aangemerkt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.9 de ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 2,00 m.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.1.1 ten behoeve van de uitoefening van bedrijven in milieucategorie 3.1 (Bijlage 1 bij de regels: 'Staat vanBedrijfsactiviteiten'), alsmede bedrijven die naar het oordeel van burgemeester en wethouders, qua aard en omvang daarmee gelijk te stellen zijn, zulks met uitzondering van geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, mits:
- a. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast;
- b. de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu niet onevenredig zullen toenemen.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Niet van toepassing
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Niet van toepassing.
4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Niet van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Niet van toepassing.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Niet van toepassing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Niet van toepassing.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Niet van toepassing.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Niet van toepassing.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Niet van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
- d. de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
9.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straat- en raamprostitutie;
- d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 milieuzone - rijksbufferzone
De gronden ter plaatse van de aanduiding milieuzone - rijksbufferzone zijn mede bestemd voor behoud van het open landschap en ruimte voor recreatie. In dit kader is het verboden om grootschalige bebouwing op te richten zoals glastuinbouw, gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij en grootschalige recreatieve voorzieningen.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
11.2 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maatvoering, voor zover daarvoor geen bijzondere afwijkingsmogelijkheden voor de bouwregels binnen de regels zijn opgenomen, met dien verstande dat niet meer dan 10% van de aangegeven maatvoeringen mag worden afgeweken en sprake is van bouwkundige noodzaak.
11.3 Kleine bouwwerken van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
- b. de goothoogte maximaal 3,50 meter mag bedragen;
- c. de bouwhoogte maximaal 5,00 meter mag bedragen.
11.4 Evenementen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers, mits:
- a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- b. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- c. per kern een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- g. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
- h. het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
- i. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
- j. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
- k. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Procedure nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid of op een andere geschikte wijze;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
13.2 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. Overna het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Hommerter Allee 92 te Amstenrade'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aan de Hommerter Allee 92 te (6436 AN) Amstenrade is een voormalige tiendschuur aan de straatzijde gelegen met op het achterterrein bedrijfsbebouwing. Het voornemen is om in de tiendschuur, aangewezen als gemeentelijk monument, één woning te realiseren en de bedrijfsbebouwing op het achterterrein te kunnen laten gebruik door meerdere bedrijven in een lichtere milieucategorie.
Utopografische kaart met aanduiding plangebied
Het toevoegen van een woning in de voormalige tiendschuur alsook het gebruiken van de bedrijfsbebouwing voor meer dan één bedrijf is op grond van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' niet rechtstreeks toegestaan. De gemeente Beekdaelen heeft middels brief d.d. 17 november 2020 (kenmerk: Z/20/143234 247527) kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het voornemen, indien de maximale milieucategorie ter plekke wordt terug gebracht van 3.1 naar 2. Betreffende brief is bijgevoegd als Bijlage 1.
Ten behoeve van het planvoornemen dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen aan de hand van een 'postzegelbestemmingsplan'. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Ligging Plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Hommerter Allee 92 te Amstenrade, tussen de woningen met huisnummer 90 en 94.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft onderhavig plangebied de percelen Schinnen - sectie G - nummers 379, 667, 802, 804, 960 (gedeeltelijk), en 1068.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
2.2 Bestaande Situatie
Ter plekke van het plangebied bevindt zich aan de straatzijde een voormalige tiendschuur. Deze tiendschuur is begin zestiger jaren aangekocht door Oscar Chiaradia. In de beginperiode van het bedrijf waren ter plekke alle bedrijfsactiviteiten (reclame ontwerp) gevestigd. In de loop van de jaren zijn de bedrijfsactiviteiten uitgebreid met buitenreclame activiteiten en internationale tentoonstellingsbouw. Hierdoor werd de behoefte aan ruimte ook steeds groter en zijn in de loop de jaren verschillende gebouwen bijgebouwd en uitgebreid.
Allereerst werd daarbij aanpandig aan de voormalige tiendschuur het atelier aangebouwd alsook werd de tiendschuur gerenoveerd. Enkele jaren later is op het achterterrein een bedrijfsgebouw (productiehal) gebouwd. Weer wat aantal jaren later is de hal van de buurman overgenomen.
De bestaande situatie is weergegeven aan de hand van onderstaande situatietekening en foto's.
Situatietekening bestaand
Voormalige reclamestudie aanpandig aan voormalige tiendschuur
Voormalige productiehal
Achterzijde voormalige productiehal
Door uitbreiding van de werkzaamheden is eind 2013 besloten om alle tentoonstellingsactiviteiten (Chiaradia Exhibitions) te clusteren op een andere in eigendom zijnde productie locatie gelegen aan de Hommert 18 te Vaesrade. In 2015 is vervolgens ook de buitenreclame tak (Publistrada) naar dit adres verhuisd, waardoor de locatie op de Hommerterallee leeg is komen te staan.
Vanaf dat moment is gepoogd om de panden te verhuren c.q. te verkopen, echter zonder resultaat. In 2017 is de oprichter van het bedrijf, Oscar Chiaradia, overleden. De verdeling en de overdracht van de nalatenschap heeft geduurd tot begin 2020. Vanaf dat moment is gezocht naar renderende functies voor de verschillende gebouwen.
2.3 Beoogde Situatie
De gewenste situatie ter plekke van onderhavig plangebied is vierledig.
2.3.1 Voormalige tiendschuur: woonhuis
Vooraleerst bestaat de wens om de voormalige tiendschuur inpandig te verbouwen tot woonhuis. Betreffende tiendschuur betreft een gemeentelijk monument, zoals door de voormalige gemeente Schinnen aangewezen, en staat reeds lange tijd leeg. Het is de wens van initiatiefnemers om dichtbij en tussen hun bedrijfslocaties te kunnen wonen. Het kunnen bewonen van de voormalige tiendschuur kan deze wens invullen, en bovendien wordt daarmee een duurzame functie gegeven aan dit gemeentelijke monument.
2.3.2 Voormalige reclamestudio: bedrijfsactiviteiten categorie 1
In de aanpandig aan de voormalige tiendschuur gelegen bebouwing, voorheen in gebruik als reclamestudio, worden lichte bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 1 beoogd. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan een praktijk voor fysiotherapeut, een fotostudio, een atelierruimte, e.d..
2.3.3 Voormalige productiehal: bedrijfsactiviteiten t/m categorie 2
In de op het achterterrein gelegen voormalige productiehal worden bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 2 voorzien. Voorheen heeft ter plekke de de timmerafdeling van de tentoonstellingsbouw gezeten, alsook kantoren die door de tentoonstellingsbouw in gebruik waren. De wens is om de kantoren individueel te gaan verhuren aan kleine ondernemingen of ZZP’rs die een kantoorruimte met faciliteiten (zoals opslagruimte) benodigen.
De indeling en beoogde gebruikssituatie van betreffend gebouw is weergegeven in de volgende figuren.
Beoogde situatie begane grond
Beoogde situatie verdieping
2.3.4 Overgenomen loods buurman: hoveniersbedrijf
De loods die in het verleden van de buurman is overgenomen is in het verleden ook in gebruik geweest als productiehal en opslagruimte. Het gebouw lag sinds 2013 leeg. Sinds februari 2020 wordt het gebouw gehuurd door een hoveniersbedrijf als opslagruimte. Het gebruik van dit gebouw als zodanig betreft een bedrijfsactiviteit in de milieucategorie 3.1. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt voor het gehele plangebied vastgelegd dat bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 2 zullen worden toegestaan. Dientengevolge worden de activiteiten van het hoveniersbedrijf onder het overgangsrecht gebracht: voortzetting is toegestaan, echter bij beëindiging / vertrek van de hoveniersactiviteiten zijn enkel nog bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 mogelijk.
Wel wordt middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een mogelijkheid geboden op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders, mits milieutechnisch onderbouwd en gemotiveerd, medewerking kan verlenen aan het toestaan van een bedrijf in milieucategorie 3.1.
2.4 Ruimtelijk-visuele Effecten
De ruimtelijk-visuele effecten van voorliggende planontwikkeling zijn beperkt. Er wordt géén nieuwe bebouwing voorzien; primair is sprake van inpandige functiewijzigingen. De voormalige tiendschuur wordt daarbij inpandig verbouwd en geschikt gemaakt als woonhuis, zulks met respect voor de gemeentelijke monumentale status, hetgeen ook de duurzame instandhouding hiervan waarborgt.
Voor wat betreft de overige (bedrijfs)gebouwen binnen het plangebied wordt primair voorzien het kunnen huisvesten van meer (kleinere) bedrijven in een lagere milieucategorie. Concrete bouwplannen zijn hierbij niet aan de orde.
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen'
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen', zoals vastgesteld op 14 maart 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen, van kracht.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan
Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Bedrijf', met daarbinnen opgenomen bouwvlak. Deze gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor ter plaatse reeds bestaande bedrijven en bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijvenen/of bedrijfsactiviteiten (behoudens geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen). Wonen is uitsluitend toegestaan in een bedrijfswoning, mits dit ook als zodanig is aangeduid op de verbeelding. Voorts is voorgeschreven dat per bouwvlak één bedrijf is toegestaan.
Naast de bestemming 'Bedrijf' zijn tevens ter plekke van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde - Archeologie 2', en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - rijksbufferzone' van toepassing. Op deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding wordt nader ingegaan in paragraaf 5.5.2 respectievelijk paragraaf 6.1, en paragraaf 4.2.2.
3.2 Bestemmingsplan '2e Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Schinnen'
Op 10 juli 2017 is het bestemmingsplan '2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied Schinnen' vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen. Met dit bestemmingsplan is een aantal ontwikkelingen sinds vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' alsook geconstateerde onvolkomenheden in dat bestemmingsplan correct planologisch-juridisch geregeld.
Met vaststelling van het bestemmingsplan '2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied Schinnen' zijn voor onderhavig plangebied in essentie geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het geldende planologisch-juridische kader op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen'.
3.3 Voorbereidingsbesluit 'Woningsplitsing En Kamerbewoning'
Op 8 september 2022 heeft de gemeenteraad van Beekdaelen een voorbereidingsbesluit 'Woningsplitsing en kamerbewoning' genomen. Middels voorbereidingsbesluit is het verboden om (1) het gebruik van bouwwerken binnen het plangebied - al dan niet door uitvoeren van bouwwerkzaamheden - te zetten naar onzelfstandige bewoning, en (2) een bouwwerk - al dan niet door uitvoeren van bouwwerkzaamheden - horizontaal of verticaal te splitsen in afzonderlijke zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden.
Van dit verbod kan worden afgeweken mits het gebruik past binnen het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Woningsplitsing en kamerbewoning” of de Ladder voor duurzame verstedelijking danwel naar het oordeel van het college anderszins bijdraagt aan een goed woon- en leefklimaat of een kwalitatief verantwoorde en passende bijdrage levert aan een specifieke behoefte aan woonruimte.
De gemeente Beekdaelen heeft geoordeeld dat voorliggende planontwikkeling een passende ontwilkkeling betreft. Hierop wordt tevens nader ingegaan in paragraaf 4.3.1.
3.4 Strijdigheden Planontwikkeling
Voorliggende planontwikkeling is op een aantal onderdelen strijdig met het geldende bestemmingsplankader.
Vooraleerst is het realiseren bedrijfswoning en/of reguliere burgerwoning niet toegestaan. Ook is het (laten) gebruiken van de bedrijfsbebouwing voor meer dan één bedrijf op grond van de regels bij de bestemming 'Bedrijf' niet mogelijk. Ten derde is het gebruiken van het gebouw door een hoveniersbedrijf, vanwege het ontbreken van een aanduiding 'hovenier' ter plekke, strijdig gebruik naast het gegeven dit gebouw gelegen is buiten het aangeduide bouwvlak.
Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om de beoogde bewoning en bedrijfsactiviteiten alsnog mogelijk te maken. Zodoende dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan.
Hoewel de planontwikkeling met toepassing van artikel 4, lid 9 i.c.m. artikel 5, lid 1 onder c van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) mogelijk zou kunnen worden gemaakt, wenst de gemeente bij het verlenen van medewerking de maximaal toegestane milieucategorie 3.1 te verlagen naar milieucategorie 2. Deze verlaging van de milieucategorie is planologisch-juridisch enkel realiseerbaar middels een bestemmingswijziging.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid en regelgeving is gebruik gemaakt van de geconsolideerde versies van de Omgevingsvisie POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' en de 'Nota Ruimelijke Kwaliteit'.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- Afwentelen wordt voorkomen.
In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:
- een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
- de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
- de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
- de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
- het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
- het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014
Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavige locatie gelegen in de zone 'buitengebied'.
Kaart Geconsolideerde versie Omgevingsvisie Limburg 2014 met aanduiding plangebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
4.2.2 Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014)
Het beleid verwoord in de provinciale omgevingsvisie is juridisch doorvertaald in de provinciale omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Sprake is van twee soorten regels: instructieregels (voor gemeenten en waterschappen) en regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.
Landelijk gebied
Uit het kaartmateriaal behorende tot de omgevingsverordening blijkt de ligging van onderhavig projectgebied binnen het 'landelijk gebied'. Het provinciale beleid voor dergelijke gebieden is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' is de provincie terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe bebouwing in dit landelijk gebied.
Ligging plangebied in 'landelijk gebied'
Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van het realiseren van nieuwe bebouwing binnen het landelijk gebied, echter een planologische functiewijziging zonder dat bebouwing wordt toegevoegd. Vanuit die optiek is voorliggende planontwikkeling niet strijdig met het provinciale beleid binnen het landelijke gebied.
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Ligging plangebied in 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'
In artikel 2.8.2, lid 1 van de OvL is voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg', een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig plangebied ligt besloten te midden van overige bebouwing alsook groen. Voorliggende planontwikkeling verandert aan deze situatie niks. Van een eventuele aantasting van deze kernkwaliteit is geen sprake.
Het groene karakter
Het plangebied wordt omgeven door een groenrijke omgeving. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wijzigt deze situatie niet. Van een onevenredige aantasting van groen karakter is geen sprake.
Reliëf en ondergrond
Ter plekke van het plangebied is geen sprake van hoogteverschillen in maaiveld. Geen sprake is van een onevenredige aantasting van deze kernkwaliteit.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
De voormalige tiendschuur ter plekke van het plangebied is aangewezen als gemeentelijk monument. Door het kunnen realiseren van een woning inpandig wordt een duurzame functie gegeven aan dit gebouw waarmee instandhouding voor de lange termijn is gewaarborgd.
De kernkwaliteiten worden vanwege voorliggend project niet onevenredig aangetast.
Tot slot geldt op grond van de omgevingsverordening primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake.
4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Onderhavige planontwikkeling betreft vooraleerst het toevoegen van een woning in de als gemeentelijk monument aangwezen voormalige tiendschuur. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.
Met betrekking tot de mogelijk te maken bedrijfsmatige functies in relatie tot de ladder kan het volgende worden aangegeven. Op basis van de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Raad van State is te concluderen dat voor het toevoegen van meer dan 500 m² aan kantoorruimten de ladder van toepassing is. Tot 500 m² wordt niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in het mogelijk maken van meer dan 500 m² aan kantoorruimten, hetgeen in de regels ook is vastgelegd.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat voorliggende planontwikkeling niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
4.2.4 Provinciaal woonbeleid
In de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn in paragraaf 2.4.2 Wonen de volgende instructieregels voor planvoorraad nieuwe woningen voorgeschreven.
"De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
- a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
- b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
- c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
- d. het ruimtelijk plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring.
- e. realisatie van de woningen beoogd is binnen vijf jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen."
In lijn met de provinciale verordening heeft de gemeenteraad van Beekdaelen als fusiegemeente ingestemd met de (regionale) Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Voorliggende planontwikkeling voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 wordt daarop ingegaan.
4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde ‘rode contouren’ is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied.
Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. In z’n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van ‘kwaliteitswinst’. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) ‘groenfonds’. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
Het LKM is voor voorliggende project niet van toepassing. Geen sprake is van ‘een (nieuwe) functie die een nieuw ruimtebeslag op het maagdelijke buitengebied en/of met nieuwe verstening en verglazing gepaard gaat’ (bron: beleidsregel ‘Limburgs Kwaliteitsmenu 2012’, provincie Limburg).
4.2.6 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' implieert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. Ook is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking en is de provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' in casu niet van toepassing.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)
De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.
Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn ter plekke van onderhavig plangebied geen wooneenheden toegestaan. In het kader van het geldende woningbouwbeleid, zoals vastgelegd is in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en deels nader uitgewerkt in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' (waarop hierna nader wordt ingegaan), betekent onderhavige planontwikkeling een (netto) toevoeging van één wooneenheid.
Op grond van beleidsafspraak VI van de SVWZL is voor deze netto toevoeging in beginsel compensatie vereist. Deze compensatie kan inhouden:
- Het onttrekken van een gelijk aantal woningen als netto beoogd is;
- Het onttrekken van bestaande plancapaciteit (1:1, 1:2 of 1:4) voor de netto toe te voegen woningen;
- Het leveren van een financiële bijdrage in het subregionale sloopfonds.
Van deze compensatie kan echter ontheffing worden verleend als het bouwplan past binnen de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.
Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'
De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 9 februari 2021 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
- Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
- Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
- Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
- Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
- Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
- Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Onderhavig project voorziet in de toevoeging van één woning in een als gemeentelijk monument aangewezen gebouw. Als gevolg van het voornemen is sprake van een stedenbouwkundige kwaliteitsverbetering, verbetering van de beleving van de straat/locatie, en bovendien wordt een potentiële 'rotte plek' (leegstand) opgeheven. Voorts is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals reeds in paragraaf 4.2.3 geconstateerd. Daarbij is verder door de gemeente vastgesteld dat sprake is van een woningbouwplan dat aansluit bij de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Tot slot is voorliggende woningtoevoeging op 11 februari 2021 afgestemd met de (sub)regio en geplaatst op de regionale woningmarktprogrammering.
Bij voorliggend planvoornemen is sprake van een 'goed woningbouwplan' dat voldoet aan de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' op grond waarvan in casu geen compensatie aan de orde is. In dit verband is noemenswaardig dat tussen de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling en de gemeente Beekdaelen specifiek voor wat betreft de toe te voegen woning een anterieure overeenkomst is gesloten met daarin vastgelegd de afspraken over woningcategorie, instandhoudingstermijnen e.d..
4.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL)
Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen ingestemd met de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). De SVREZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijk-economische visie en handelingskader voor de winkel-, kantoren- en bedrijventerreinenmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
De SVREZL legt een voor overheden bindende basis voor de uitvoering in bestemmingsplannen, zo ook voorliggend bestemmingsplan.
De opgave van de SVREZL is op hoofdlijnen vijfledig:
- a. behoud van de leefbaarheid en versterking van de hoofdstructuur in de segmenten winkels en kantoren.
- b. het verdunnen van de bestaande vastgoedvoorraad in de segmenten winkels, kantoren en bedrijventerreinen, daar waar sprake is van een overschot.
- c. het stap-voor-stap terugdringen van ongewenste planvoorraad buiten de hoofd- structuur in winkels en kantoren tot er op subregioniveau sprake is van frictieleegstand.
- d. het faciliteren van kwalitatieve toevoegingen die passen binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
- e. het door middel van herbestemming bijdragen aan verbetering van het gebruik en de functionaliteit van de bestaande locatie (kavel, pand, gebied). Overigens kan het gaan om bebouwde of onbebouwde bestemmingen.
Het zwaartepunt van de aandacht gaat uit naar de bestaande voorraad in de drie segmenten (winkels, kantoren en bedrijventerreinen) waarbij enkel toevoegingen in deze segmenten plaatsvinden die een kwalitatieve versterking betekenen in de daartoe afgebakende concentratie- en balansgebieden. Toevoegingen zijn in principe alleen mogelijk onder de voorwaarde van toetsing aan de kaders in de structuurvisie, het salderingsbeleid en de voorwaarden in de procesbomen.
Binnen de SVREZL wordt onder andere de prioriteit gelegd voor hergebruik van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Vestiging van functies in kerken, kloosters, monumenten en andere beeldbepalende panden en panden op beeld- bepalende locaties verdient de voorkeur boven andere locaties.
Middels voorliggende planontwikkeling wordt een toevoeging van zelfstande kantoren voorzien binnen bestaande bedrijfsgebouwen. Het verhuurbare vloeroppervlakte (vvo) wordt in de regels van dit bestemmingsplan gemaximaliseerd op 500 m2. Ten aanzien van dergelijke beperkte toevoeging wordt in de SVREZL het volgende overwogen:
"Kleine kantoren (<500 m2 vvo) die voorzien in de lokale behoefte blijven in bebouwd gebied via maatwerk mogelijk. Initiatieven voor kantoorgebouwen (<500 m2 vvo) worden vrijgesteld van salderen, omdat vestiging van deze lokale initiatieven geen neveneffecten op de kantorenmarkt als geheel hebben."
4.3.3 Conclusie regionaal beleid
Voorliggende planontwikkeling voldoet aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL).
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen'
Op 3 juli 2018 is het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' vastgesteld door de gemeenteraad van Nuth. Hierin is opgenomen dat voor de korte termijn het urgent is om zowel de kwaliteit van het woningaanbod binnen de gemeente Beekdaelen aan te pakken en – in beperkte mate – extra aanbod te creëren.
Verder is in het beleidsdocument aangegeven dat de karakteristieke uitstraling van de dorpen voor veel bewoners een reden is voor trots op het dorp. Tijdens de themabijeenkomst 'Excellent wonen en vitale kernen' is kenbaar gemaakt dat beeldbepalende panden en cultureel erfgoed uitermate belangrijk zijn voor die uitstraling, en dat dergelijke gebouwen moeten behouden blijven.
Voorliggende planontwikkeling voorziet onder andere in het inpandig realiseren van een woning in een gemeentelijk monument. Op deze wijze wordt een duurzame invulling gegeven aan de voormalige tiendschuur ter plekke en is behoud van de bebouwing voor lange tijd gewaarborgd.
4.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 23 december 2019 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. In deze nota is het kader voor bouwplantoetsing van de gemeente Beekdaelen neergelegd.
Onderhavig plangebied is op grond van de Nota Ruimte Kwaliteit aangeduid als liggend binnen een 'beoordelingsvrij gebied met behoud van excessenregeling'. Binnen deze gebieden is het beleid gericht op het repressief (achteraf) optreden tegen excessen. Van een exces is sprake als het uiterlijk van een bouwwerk sterk afwijkt van en afbreuk doet aan de omgeving. Ook plannen die niet preventief worden getoetst moeten passen in het beeld van de gemeente. De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium, dat er sprake moet zijn van een ernstige ontsiering van (een gedeelte van) een bouwwerk in relatie tot de omgeving die ook voor niet-deskundigen overduidelijk is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.
Gelet op de aard van voorliggende planontwikkeling en de Nota Ruimtelijke Kwaliteit bestaan er geen belemmeringen vanuit de nota.
4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Bodem
5.1.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging en/of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Hoewel voorliggend planontwikkeling deels voorziet in een planologische functiewijziging van 'Bedrijf' in 'Wonen' worden ten opzichte van de bestaande (vergunde) situatie geen nieuwe verblijfsruimten toegevoegd. Dientengevolge is het verrichten van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
5.1.2 Conclusie bodem
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweg- en vlieglawaai. Op het onderdeel industrielawaai wordt nader ingegaan in paragraaf 5.3.
Onderhavige locatie is gelegen aan de Hommerter Allee alwaar een maximum snelheidsregime van 50 km/u geldt. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder wettelijk gezoneerd. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai dient in beginsel te worden verricht vanwege de toe te voegen woning binnen de wettelijke geluidzone.
Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt in de voormalige tiendschuur een woning mogelijk gemaakt. Deze woning wordt bestemd als reguliere burgerwoning en is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Hommerter Allee. Dientengevolg is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht.
5.2.2 Verricht akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.
Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de nieuwe woning in de tiendschuur wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden; de gemeten geluidbelasting bedraagt 58 dB op de zuidgevel en 53 dB op de westgevel. Voor deze gemeten geluidbelastingen dient een hogere grenswaarde te worden verleend. De procedure hiertoe dient gelijktijdig te worden doorlopen aan de bestemmingsplanprocedure.
Noemenswaardig is dat sprake is van een bestaand bouwwerk waarbij op grond van artikel 3.5 van het Bouwbesluit 2012 de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie niet beter hoeft te zijn dan het rechtens verkregen niveau. Bij voorliggende functieverandering tot woonhuis kan gebruik gemaakt worden van het rechtens verkregen niveau.
5.2.3 Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid, met het verlenen van de hogere grenswaarde, geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.3 Milieuzonering
5.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.3.2 Bedrijvigheid
In de directe omgeving van onderhavig plangebied is geen sprake van bedrijfsactiviteiten die een mogelijke invloed hebben op de gebruiksfuncties ter plekke van onderhavig plangebied.
Andersom dient te worden beoordeeld of als gevolg van de middels voorliggende planontwikkeling mogelijk gemaakte bedrijfsactiviteiten een goed woon- en leefklimaat in de directe woonomgeving kan worden gegarandeerd. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' worden voor minimale richtafstanden per soort bedrijfsactiviteit benoemd. Deze richtafstanden dienen te worden gemeten vanaf de grens van de inrichting tot aan de gevel van het gevoelige object.
Voorliggende planontwikkeling maakt diverse berdrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 2 mogelijk. Als uitzondering hierop is uitsluitend ter plekke van de aanduiding 'hovenier' dergelijke bedrijf in de milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor categorie 2 bedrijven dient een minimale richtafstand voor geluid te worden gehanteerd van in beginsel 30 meter; voor een hoveniersbedrijf dient in beginsel 50 meter in acht te worden genomen vanwege geluid.
Aan beide richtafstanden wordt niet voldaan; zowel niet ten opzichte van de bestaande woningen in de directe omgeving als de nieuw te realiseren woning in de voormalige tiendschuur. In dat verband is akoestisch onderzoek industrielawaai verricht om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.
Op grond van het onderzoek is geconcludeerd dat de toekomstige akoestisch inpasbaar geacht kan worden, en daarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van vrachtverkeer en het laden van lossen in de avond- (19.00u - 23.00u) en nachtperiode (23.00u - 7.00u) in beginsel wordt uitgesloten. Daartoe is in voorliggend bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen. Om niet op voorhand vrachtverkeer en laden en lossen in de avond- en nachtperiode uit te sluiten is daarbij tevens opgenomen dat voor de avond- en nachtperiode de bedrijfsactiviteiten zijnde het laden en lossen en het gebruik van vrachtverkeer nader gemotiveerd dient te worden. Daarbij dient te worden aangetoond dat dergelijke bedrijfsactiviteiten inpasbaar zijn en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.3.3 Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
NIBM-tool InfoMil
Ook leidt het plan niet tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.507 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Indien uitsluitend sprake zou zijn van vrachtverkeer bedraagt het aantal voertuigbewegingen maximaal 159 stuks. Van dergelijke aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig planvoornemen geenszins sprake.
5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.
5.4.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object, namelijk de nieuwe woning. Zodoende wordt hierna ingegaan op het beleid omtrent externe veiligheid.
5.5.1 Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
5.5.2 Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied
Transportroutes
Op ruim 400 meter ten zuidoosten van onderhavig plangebied is de provinciale weg N300 gelegen. Uit de vervoersgegevens blijkt dat over de N300 de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3 worden vervoerd. De toxische vloeistoffen bepalen in dit geval de begrenzing van het invloedsgebied. Uit tabel 4-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat de grens van het invloedsgebied als gevolg van transport van LF1 en LF2 voor beide stoffen 45 meter bedraagt. Het invloedsgebied van het transport van GF3 over de weg bedraagt 355 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de N300.
Buisleidingen
In de meest zuidelijke punt van onderhavig plangebied is een ondergrondse leiding van de Gasunie gelegen. Voor deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' opgenomen. Aan weerszijden van het hart van de buisleiding geldt een beschermingszone van 5 meter.
Ligging buisleiding t.o.v. plangebied
Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in bouwactiviteiten binnen de beschermingszone van de buisleiding. Ook is geen sprake van een toenamen van de (potentiële) personendichtenheid ten opzichte van rechtstreeks op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' mogelijk. De aanwezigheid van deze buisleiding impliceert dan ook geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Risicovolle inrichtingen
Op circa 75 meter ten zuidoosten van onderhavig plangebied is de inrichting 'Garage/Tankstation Fermans', gelegen aan de Hommerterweg 292 te Amstenrade gevestigd. Ter plekke is sprake van een vulpunt voor LPG, twee ondergronds gelegen reservoirs, en een LPG-afleverinstallatie. De daarvoor geldende plaatsgebonden risicocontouren bedragen 15 en 25 meter; het invloedsgebied bedraagt 150 meter.
Aangezien de projectlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied, volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Met betrekking tot het groepsrisico kan worden vermeld dat sprake is van het realiseren van 'slechts' één extra woning en dat er geen sprake is van een toename van de (theoretische) personendichtheid binnen het invloedsgebied als gevolg van voorliggende planontwikkeling.
De aanwezigheid van deze risicovolle inrichting vormt dan ook geen onoverkomelijke belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.5.3 Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed.
Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen, en vormt dit aspect geen onoverkomelijke belemmeringen.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie
6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' zijn ter bescherming van archeologische waarden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing verklaard. Ter plekke van onderhavig plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien sprake is van bodemverstorende activiteiten dieper dan 40 centimenter beneden maaiveld én met een groter oppervlak van 1.000 m².
Bij voorliggende planontwikkeling wordt niet voorzien in nieuwe bodemverstoringen waardoor archeologisch onderzoek niet aan de orde is.
6.1.3 Conclusie archeologie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij het bevoegde gezag.
6.2 Kabels En Leidingen
6.2.1 Boven- en ondergrondse leidingen
Zoals in paragraaf 5.5.2 aangegeven loopt door het plangebied een ondergrondse buisleiding van de Gasunie met bijbehorende beschermingszone. Geconcludeerd is dat deze geen belemmeringen vormt voor de planontwikkeling.
6.2.2 Nutsvoorzieningen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.2.3 Conclusie kabels en leidingen
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor het bouwplan.
6.3 Verkeer En Parkeren
6.3.1 Algemeen
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.3.2 Ontsluiting
In de bestaande situatie vindt de onsluiting van het plangebied plaats via één in- en uitritconstructie op de Hommerter Allee. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling blijft deze ontsluiting ongewijzigd.
6.3.3 Parkeren
Om te beoordelen wat de parkeerbehoefte is vanwege onderhavige planontwikkeling is gebruik gemaakt van de parkeervraagcalculator van de CROW. Aan de hand van het invoeren van de locatie van de planontwikkeling en het beoogde ruimtelijke programma, berekent de calculator het aantal vereiste parkeerplaatsen. Daarbij wordt rekening gehouden met de verdeling over de weekdagen en dagperioden.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling zijn de volgende functies in de parkeervraagcalculator ingevoerd:
- één woning (in de voormalige tiendschuur);
- een bedrijfsverzamelgebouw van 750 m² BVO (de ruimten in de voormalige productiehal exclusief de stalling van de privé oldtimerverzameling);
- een loods/opslaggebouw van 500 m² BVO (de loods gehuurd door het hoveniersbedrijf);
- een fysiotherapiepraktijk met 4 behandelkamers (in de voormalige reclamestudio).
De uitkomsten van de parkeervraagcalculator zijn bijgevoegd als Bijlage 4. Er dient ruimte beschikbaar te zijn voor het kunnen stallen van circa 28 voertuigen op eigen terrein. Gelet op de grootte van het plangebied en het daarbij beschikbare onbebouwde terrein, is ruimschoots afdoende ruimte beschikbaar om te kunnen voldoen aan deze parkeerbehoefte.
6.3.4 Verkeersgeneratie
Voorts dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de verkeersgeneratie is vanwege de mogelijk te maken functies binnen het plangebied. Uitgaande van de in de parkeervraagcalculator ingevoerde gegevens dient rekening te worden gehouden met het volgende aantal verkeersbewegingen per werkdagetmaal:
woning : circa 8 motorvoertuigbewegingen:
bedrijfsverzamelgebouw : circa 59 motorvoertuigbewegingen;
loods/opslaggebouw : circa 24 motorvoertuigbewegingen;
fysiotherapiepraktijk : circa 74 motorvoertuigbewegingen.
Totaal impliceert voorliggende planontwikkeling een verkeersgeneratie van circa 165 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Dit aantal verkeersbewegingen vindt verspreid over de dag plaats, waarbij het verkeer zich verdeelt over het omliggende wegennet. Dit wegennet is ruimschoots afdoende om deze beperkte hoeveelheid verkeersbewegingen goed te kunnen afhandelen. Er behoeven geen problemen te worden verwachten ten aanzien van de verkeersafwikkeling, -veiligheid, en -doorstroming op het bestaande wegennet.
6.3.5 Conclusie verkeer en parkeren
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
- a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
- b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
- c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
- d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
6.4.2 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap middels het daartoe opengestelde mailadres. Vervolgens brengt het waterschap advies uit.
Bij voorliggende planontwikkeling wordt niet voorzien in het realiseren van nieuwe dak- en/of erfverharding. In de bestaande wijze van de afhandeling van het afval- en hemelwater treden dan ook geen veranderingen op waardoor de planontwikkeling geen effecten heeft op de heersende waterhuishouding.
Indien in de toekomst op grond van voorliggend bestemmingsplan sprake is van nieuw te realiseren bebouwing, dient rekening te worden gehouden met de opvang en afhandeling van het hemelwater binnen de eigen perceelsgrenzen. Eventuele infiltratie- en bergingsvoorzieningen dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
6.4.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
6.5.1 Natuurnetwerk
Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is het plangebied niet gelegen in het 'Natuurnetwerk'. De zonering 'Buitengebied' maakt hiervan geen onderdeel uit.
POL2014 kaart 'Natuur' met aanduiding plangebied
6.5.2 Natura2000
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet Natuurbescherming’.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat woningbouwplannen (ook kleinschalige woningbouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.
Onderhavig plangebied is gelegen op circa 1,2 kilometer gelegen ten opzichte van het zuidwestelijk gelegen Natura2000-gebied 'Geleenbeekdal'.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura2000 gebieden
Bij voorliggende planontwikkeling is primair sprake van een planologische functiewijziging. De inpandige (ver)bouwactiviteiten ten behoeve van bewoonbaar maken van de voormalige tiendschuur zullen plaats kunnen vinden met elektrische apparatuur. Gelet op de aard van voorliggende planontwikkeling kan worden geconcludeerd dat er géén sprake zal zijn van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen worden uitgesloten
6.5.3 Flora en fauna
De Wet natuurbescherming biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Onderhavig plangebied betreft een bebouwd perceel tussen woonbebouwing in. Primair wordt een functiewijziging doorgevoerd zónder verbouwactiviteiten. Deze planologische functiewijziging heeft geen gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten flora en/of fauna.
6.5.4 Conclusie natuurbescherming
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.6 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen. Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een functiewijziging. Bij eventuele vergunningverlening op basis van voorliggend bestemmingsplan zal door de gemeente getoetst worden op duurzaamheid.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
De gemeente Beekdaelen sluit een anterieure (exploitatie)overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
In de met de gemeente Beekdaelen te sluiten anterieure (exploitatie)overeenkomst worden tevens afspraken aangaande planschade vastgelegd.
Hoofdstuk 8 Planstukken
Het bestemmingsplan 'Hommerter Allee 92 te Amstenrade' van de gemeente Beekdaelen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
8.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
o Begrippen
o Wijze van meten
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwezelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan, waarbij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen', alsook het bestemmingsplan '2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied Schinnen', als basis hebben gediend.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
9.3 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
Op grond van de inspraakverordening van de gemeente behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak te worden gehouden en is direct overgegaan worden tot de formele wijzigingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).
9.4 Formele Procedure
9.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 13 december 2023 tot en met 24 januari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Brief Gemeente Beekdaelen D.d. 17 November 2020
Bijlage 1 Brief gemeente Beekdaelen d.d. 17 november 2020
Bijlage 2 Rapportage Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Rapportage akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Rapportage Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Rapportage akoestisch onderzoek industrielawaai