Wissengrachtweg 38 te Hulsberg
Wijzigingsplan - Gemeente Beekdaelen
Vastgesteld op 09-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan 'Wissengrachtweg 38 te Hulsberg' van de gemeente Beekdaelen
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1954.WPwissengrachtwg38-VA01 met de bijbehorende regels.
1.3 verbeelding
de plankaart met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het nummer NL.IMRO.1954.WPwissengrachtwg-VA01 van het wijzigingsplan 'Wissengrachtweg 38 te Hulsberg' van de gemeente Beekdaelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Toepassingsverklaring
2.1 Regels
Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' van de (voormalige) gemeente Nuth (identificatienummer NL.IMRO.0951.BPkleinekernen-VA08), zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 5 december 2009, voor zover relevant, onverkort van toepassing.
2.2 Verbeelding
Dit wijzigingsplan wijzigt de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' van de (voormalige) gemeente Nuth (identificatienummer NL.IMRO.0951.BPkleinekernen-VA08), zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 5 december 2009) op de locatie Wissengrachtweg 38 te Hulsberg, overeenkomstig de wijze zoals vervat in de verbeelding behorende bij onderhavig wijzigingsplan.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Wissengrachtweg 38 te Hulsberg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Ter plekke van de Wissengrachtweg 38 te (6336 TJ) Hulsberg is sprake van een bedrijfsperceel met daarop gelegen bedrijfsbebouwing. Het voornemen is om de bedrijfsbebouwing ter plekke te slopen en in de plaats daarvan één nieuwe woning te realiseren.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Het realiseren van één reguliere burgerwoning ter plekke van onderhavig plangebied is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan niet toegestaan. De gemeente Beekdaelen heeft middels brief d.d. 12 januari 2021 (kenmerk: Z/20/151807 254010) kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffende brief is bijgevoegd als Bijlage 1.
Ten behoeve van het voornemen dient een wijzigingsprocedure te worden doorlopen, zulks aan de hand van een wijzigingsplan. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Ligging Plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Wissengrachtweg 38 te Hulsberg, in het gelijknamige buurtschap ('Wissengracht') ten oosten van de dorpskern Hulsberg.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft onderhavig plangebied de percelen gemeente Nuth - sectie P - nummers 187 en 221.
Kadastrale kaart met ligging plangebied
Ter plekke van onderhavig plangebied bevindt zich een loods met daarachter gelegen sjop. Op het voorterrein is een voormalig (niet meer functionerend) nutsgebouw aanwezig. De bestaande situatie is weergegeven in de volgende figuur.
Situatietekening bestaand
Ter visualisatie wordt aan de hand van een aantal luchtfoto's uit de vier windrichtingen de bestaande situatie ter plekke van het plangebied hierna weergegeven.
Luchtfoto's bestaande situatie
2.2 Beoogde Planontwikkeling
Het voornemen is om de bedrijfsactiviteiten ter plekke van onderhavige locatie duurzaam te beëindigen en de bedrijfsbebouwing ter plekke te amoveren. In ruil daarvoor wordt één nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd, passend binnen de stedenbouwkundige structuur en binnen de regels van voorliggend wijzigingsplan.
Van de gewenste nieuwe woning is een schetsplan vervaardigd. De begane grondvloer voorziet in alle primaire functies en vanuit die optiek levensloopbestendig. Rondom wordt voorzien in een overdekte buitenruimte. Er wordt een beperkte tweede bouwlaag gerealiseerd ten behoeve van twee extra slaapkamers en de tweede badkamer. Geheel op het achterterrein bestaat op grond van voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid om een bijgebouw vergunningvrij te realiseren.
Het schetsplan wordt aan de hand van de volgende figuren.
Situatietekening
Plattegronden begane grond en verdieping
Voorgevel
Achtergevel
Rechter zijgevel
Linker zijgevel
2.3 Ruimtelijk-visuele Effecten
Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt een voor bedrijfsdoeleinden te gebruik locatie gewijzigd in een woonperceel. Hiermee worden potentiële hindergevende bedrijfsmatige activiteiten duurzaam beëindigd, hetgeen ten goede komt van de woningen in de directe nabijheid.
Bebouwing met een bedrijfsmatige uitstraling maakt plaats voor een woning passend binnen de stedenbouwkundige structuur ter plekke. Daarbij is door de gemeente tevens overwogen dat een woning beter dan bedrijfsbebouwing past in de groene omgeving rondom het perceel. Bovendien zal de aanwezige verharding grotendeels plaats kunnen gaan maken voor een groene tuin.
De ruimtelijk-visuele effecten die optreden vanwege voorliggende planontwikkeling worden gelet op vorenstaande uiteenzetting positief bevonden.
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingsplan 'Kleine Kernen'
3.1.1 Bestemming 'Bedrijf'
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Kleine Kernen', vastgesteld op 5 december 2009, van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan is onderhavige locatie bestemd voor 'Bedrijf' met daarbinnen opgenomen bouwvlak. De locatie kan op grond van deze bestemming worden gebruikt voor industriële en ambachtelijke bedrijven tot en met milieucategorie 2 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Binnen de van toepassing zijnde bestemming 'Bedrijf' bestaat de rechtstreekse mogelijkheid om één bedrijfswoning te realiseren. Deze bedrijfswoning is echter tot op heden nog niet gerealiseerd.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan met aanduiding plangebied
Het is op grond van de regels behorende tot de bestemming 'Bedrijf' niet toegestaan om onderhavig plangebied voor reguliere woondoeleinden te (laten) gebruiken. Het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' biedt een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid voor het het college van burgemeester en wethouders om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
3.1.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij voorliggende planontwikkeling wordt toepassing gegeven aan de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 32.8 van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen'. Op de hieraan verbonden voorwaarden wordt hierna ingegaan in relatie tot voorliggende planontwikkeling.
- a. De toegestane activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.
Voorliggende planontwikkeling impliceert het duurzaam beëindigen van een bedrijfsperceel en het slopen van de ter plekke aanwezige bedrijfsbebouwing. De bestemming wordt gewijzigd in 'Wonen' waarmee het exploiteren de binnen de bestemming 'Bedrijf' toegestane actviteiten niet (meer) zijn toegestaan.
- b. De woningbouw past binnen de gemeentelijke woonvisie.
Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Kleine Kernen' is sprake van een rechtstreekse bouwtitel voor het realiseren van één bedrijfswoning. Deze is tot op heden nog niet gerealiseerd. Deze rechtstreekse bouwtitel voor het realiseren van één bedrijfswoning betreft harde plancapaciteit. Deze harde plancapaciteit wordt als gevolg van voorliggend wijzigingsplan daadwerkelijk ingevuld middels het realiseren van één woning passend binnen de stedenbouwkundige structuur en directe omgeving.
- c. De totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu kan worden gegarandeerd.
Op het aspect woon- en leefklimaat wordt nader ingegaan in paragraaf 5.3 van deze toelichting. Geconcludeerd is dat bij het realiseren van een burgerwoning ter plekke van onderhavig plangebied sprake is van een aanvaardbaar woonmilieu.
- d. De woningen zijn inpasbaar vanuit het stedenbouwkundige en landschappelijke patroon.
In paragraaf 4.4.2 wordt ingegaan op de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' van de gemeente Beekdaelen. Het voornemen impliceert het realiseren van een woning passend binnen de stedenbouwkundige structuur van de directe (woon)omgeving. De criteria als opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn daarbij van toepassing.
- e. Aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies worden niet onevenredig aangetast of in hun mogelijkheden beperkt.
Het duurzaam beëindigen van de bedrijfsbestemming ter plekke van onderhavige locatie en het wijzigen van de bestemming ten behoeve van één woning impliceert een ruimtelijke verbetering. De landschappelijke en natuurlijke waarden en belangen worden niet onevenredig aangetast; het ruimtebeslag van de nieuwe woonbestemming blijft gelijk aan de omvang van de bestemming 'Bedrijf'. Van cultuurhistorische waarden ter plekke van onderhavige locatie is geen sprake.
Verder is - zoals tevens uiteengezet in paragraaf 4.4.2 - geen sprake van bedrijvigheid in de directe omgeving die invloed kan hebben op het woonmilieu ter plekke van de nieuwe woning. Andersom kan eenzelfde conclusie worden getrokken: het omvormen van onderhavige locatie van bedrijfsdoeleinden in reguliere woondoeleinden impliceert geen onevenredige aantasting of beperking van de mogelijkheden van omliggende functies.
- f. Uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Op de diverse milieuaspecten (bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit, en externe veiligheid) in relatie tot voorliggende planontwikkeling wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 5. Daaruit blijkt dat het plangebied geschikt is voor het gebruik voor regeulier woondoeleinden.
- g. De effecten op de waterhuishouding zijn in beeld zijn gebracht (watertoets).
In paragraaf 6.4 wordt ingegegaan op het aspect waterhuishouding in relatie tot voorliggend planvoornemen. Geconcludeerd wordt dat het aspect waterhuishouding geen onoverkomelijke belemmering vormen voor de bestemmingswijziging.
- h. Bij percelen gelegen buiten de contour zoals opgenomen in de POL-herziening Contourenbeleid zijn de voorwaarden uit deze regeling van toepassing.
In deze voorwaarde wordt verwezen naar de 'POL-herziening Contourenbeleid'. Dit provinciale beleidsdocument is inmiddels vervangen door de provinciale beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu 2012'. Op grond van dit beleid dienen 'rode ontwikkelingen' in het buitengebied (buiten de voormalige rode contour) gepaard te gaan met een kwaliteitsverbetering. De aard van de kwaliteitsverbeterende maatregelen is afhankelijk van het soort ontwikkeling en nader uitgewerkt in modules. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.6. Voorliggende planontwikkeling voldoet aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
- i. Voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 18.2, met dien verstande dat, het wijzigingsplan duidelijkheid geeft over (nieuwe) bouwvlakken en de bouwaanduiding 'bijgebouwen', alsmede het aantal en de aard van de woningen.
Met voorliggend wijzigingsplan worden de regels van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' - en daarmee tevens artikel 18.2 - één op één van toepassing verklaard voor onderhavig plangebied. Op de verbeelding bij voorliggend wijzigingsplan is het bouwvlak en de bouwaanduiding bijgebouwen weergegeven, alsook is middels maatvoeringsaanduiding opgenomen dat ten hoogste één woning mag worden gerealiseerd.
Conclusie
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid in relatie tot voorliggende planvoornemen wordt hieraan voldaan.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). In het kader van het regionale beleid is ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Het gemeentelijke beleid is ontleend het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' en de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
- 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.
Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POVI)
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'bronsgroene landschapszone'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied
Bronsgroene landschapszone
De 'bronsgroene landschapszone' betreft de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionale watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
4.2.2 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. Daarbij zijn de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' samengevoegd tot de 'Groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met aanduiding plangebied
4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014)
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Daarover het volgende:
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Van deze kernkwaliteit is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. Het plangebied zelf ligt enigzins verscholen binnen de ter plekke aanwezige stedenbouwkundige en groene structuur.
Het groene karakter
Het plangebied is omgeven met een forse groenstructuur. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt deze groenstructuur niet aangetast.
Reliëf en ondergrond
Ter plekke van het plangebied is sprake van een relatief vlak terrein. Dit reliëf wordt als gevolg van het realiseren van één woning niet onevenredig aangeast.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Ter plekke van het plangebied is geen sprake van deze kernkwaliteit.
De kernkwaliteiten worden vanwege voorliggende planontwikkeling niet onevenredig aangetast.
Tot slot geldt op grond van de omgevingsverordening primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied wel sprake.
4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
4.2.5 Provinciaal woonbeleid
De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg dateert van 2014. De afgelopen jaren is de Omgevingsverordening Limburg op een aantal punten aangepast door middel van het integreren van een aantal wijzigingsverordeningen. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:
- 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
- 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
- 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
- 4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.
- 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.
De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Onderhavig project voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3 wordt daarop ingegaan.
4.2.6 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
Omdat bij voorliggende planontwikkeling sprake is van een bedrijfsbestemming die omgevormd wordt in een reguliere woonbestemming, is geen specifieke module van toepassing. Sprake dient te zijn van maatwerk.
Op grond van de bestemming 'Bedrijf' is ter plekke van onderhavig plangebied reeds één bedrijfswoning, met daarbij behorende tuin, toegestaan. Bij voorliggende planontwikkeling 'verschiet' enkel de kleur ten behoeve van de bestemming 'Wonen'. Het binnen de bestemming 'Bedrijf' opgenomen bouwvlak heeft een oppervlak van circa 250 m²; middels voorliggend bestemmingsplan bedraagt het bouwvlak voor één woning eveneens 250 m². Net als bij de bestemming 'Bedrijf' kunnen de voor 'Wonen' bestemde gronden gelegen buiten het bouwvlak worden gebruikt als tuin, doch dan bij reguliere burgerwoningen. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt potentieel hinderlijke bedrijvigheid op onderhavige locatie duurzaam beëindigd en vervangen door een gebruik passend binnen de omgeving in de vorm van een levensloopbestendige woning.
Vanwege vorenstaande wordt het passend geacht en aanvaardbaar gevonden dat bij voorliggende planontwikkeling geen aanvullende tegenprestatie aan de orde is.
4.2.7 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'bronsgroene landschapszone' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. Geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Ten laatste wordt voldaan aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)
De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de (voormalige) Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
- a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
- b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
- c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Eén van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
- A. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
- B. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
- C. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
- D. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarkt-programmering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk. Omdat echter op grond van het geldende bestemmingsplan rechtstreeks één bedrijfswoning kan worden gerealiseerd, is reeds sprake van harde planvoorraad. Dit maakt dat bij voorliggende planontwikkeling geen (woning)compensatie behoeft te worden geleverd.
4.3.2 Conclusie regionaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting voldoet voorliggende planontwikkeling aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De bestuurscommissie Wonen en Herstructurering heeft tijdens de vergadering van 11 februari 2021 ook akkoord gegaan met onderhavig woningbouwplan.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen'
Op 3 juli 2018 is het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' vastgesteld door de gemeenteraad van Nuth. Hierin is opgenomen dat voor de korte termijn het urgent is om zowel de kwaliteit van het woningaanbod binnen de gemeente Beekdaelen aan te pakken en – in beperkte mate – extra aanbod te creëren voor senioren en jongeren. Eén van de aandachtspunten is 'excellent wonen en vitale kernen'. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt invulling gegeven aan excellent wonen, waarbij een bestaande woning gelegen in de dorpskern van Hulsberg vrij komt en doorstroming mogelijk maakt.
4.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 23 december 2019 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. In deze nota is het kader voor bouwplantoetsing van de gemeente Beekdaelen neergelegd.
Op grond van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit is onderhavig plangebied gelegen in een 'Waardevol Buitengebied: waardevolle landschappen'. In de nota worden deze gebieden omschreven als gevoelig omdat de bestaande sterke kwaliteit en ruimtelijke dynamiek bepalend is voor de belevingswaarde. Het streven is om bestaande waardevolle structuur te beschermen. Aanpassingen dienen in hoge mate te worden afgestemd op de kleinschalige basisstructuur. Het dichtbouwen van openingen in de bestaande structuur vormt een aantasting van het waardevolle kenmerkende beeld.
In deze gebieden geldt o.a. dat ontwikkelingen moeten worden gerelateerd aan de bestaande beeldvorm en stedenbouwkundige korrelgrootte van het omringend gebied, met extra aandacht voor vernieuwing. Qua bebouwing wordt gestreefd naar het behoud van de bestaande ruimtelijke structuur en de oriëntatie van bebouwing op de hoofdstructuur. Bijgebouwen worden enkel aan de achterzijden van gebouwen toegestaan.
Bij vernieuwende bouwplannen – waartoe voorliggend voorliggende planontwikkeling kan worden geschaard – dienen qua verschijningsvorm en belevingswaarde te worden afgestemd op de stedenbouwkundige structuur en korrelgrootte, waarbij accenten toegestaan kunnen worden die positief afwijken op een of twee punten van de bestaande stedenbouwkundige context.
De aan te vragen omgevingsvergunning voor de middels voorliggend wijzigingsplan mogelijk te maken woning dient voor advies te worden voorgelegd aan Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie toetst het bouwplan aan de criteria zoals opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Bodem
5.1.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In casu is sprake van dergelijke planologische functiewijziging, namelijk van 'Bedrij' in 'Wonen'. Dientengevolge dient een bodemonderzoek verricht.
5.1.2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van het onderzoek is geconcludeerd dat voor wat betreft de onderzoekslocatie geen aanleidingen bestaan om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Ondanks geconstateerde licht verhoogde concentraties in het grondwater en de boven- en ondergrond vormen deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen woonbestemming.
5.1.3 Conclusie bodem
Gelet op de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt dit aspect geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. In casu dient rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.
Ter hoogte van het perceel van cliënt geldt voor de Wissengrachtweg een 50 km/u regime. Voor dergelijke wegen geldt op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone. Bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzone dient in beginsel akoestisch onderzoek te worden verricht om te beoordelen of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde en/of het binnenniveau.
5.2.2 Akoestische motivering
Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten behoeve van de bestemmingswijziging wordt niet noodzakelijk geacht ondanks de ligging binnen een wettelijke geluidzone. Immers, op grond van het huidig geldende bestemmingsplan is reeds sprake van een directe bouwtitel voor een (bedrijfs)woning. Voorts is de verkeersintensiteit ter plekke van de Wissengrachtweg zodanig laag, dat een hogere geluidbelasting (van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB) op de gevels van de nieuwe woning niet behoeven te worden verwacht.
5.2.3 Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.3 Milieuzonering
5.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.3.2 Bestaande bedrijvigheid
Vooraleerst dient te worden benoemd dat als gevolg van voorliggend wijzigingsplan de ter plekke van het plangebied mogelijke bedrijfsmatige activiteiten duurzaam worden beëindigd. Als gevolg hiervan treedt voor de nabijgelegen woningen een verbetering op van het woon- en leefklimaat.
Verder is in de omgeving van onderhavige locatie sprake van een aantal bedrijfsactiviteiten.
Gemeentelijke begraafplaats Hulsberg
Vooraleerst is aan de 'achterzijde' van het plangebied de gemeentelijke begraafplaats van Hulsberg aanwezig. Op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient een minimale richtafstand van 10 meter (geluid) te worden gehanteerd. De afstand tussen de voor begraafplaats bestemde gronden en het plangebied bedraagt 15 meter, waardoor wordt voldaan aan de richtafstand.
Caravanstalling Wissengrachtweg 50
Ten tweede is op circa 50 meter ten (noord)oosten van het plangebied een bedrijfsactiviteit aanwezig in de vorm van caravanstalling. Dit betreft – analoog aan het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' – een activiteit in de milieucategorie 2, waarvoor een minimale richtafstand van 30 meter dient te worden aangehouden. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan.
Agrarisch bedrijf Wissengrachtweg 49
Ten laatste is op ruim 80 meter ten westen een voor agrarische bedrijfsdoeleinden bestemde locatie gevestigd, bedoeld voor agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Voor agrarische activiteiten zonder dierhuisvesting dient een richtafstand van 30 meter de worden gehanteerd. Indien sprake zou zijn van dierhuisvesting dient op grond van de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Nuth 2013' een minimale afstand van 50 meter te worden aangehouden. Aan genoemde afstanden wordt ruimschoots voldaan.
Bestemming 'Bedrijf' perceel 188
Voor wat betreft het perceel gemeente Nuth – sectie P – nummer 188, in eigendom van derden, resteert de bestemming 'Bedrijf'. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak ter plekke alsook gelet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingsplan is de feitelijke uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten ter plekke slechts in zeer beperkte mate mogelijk. Indien aan de orde zullen deze echter dusdanig kleinschalig zijn, dat deze niet kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de middels voorliggend wijzigingsplan mogelijk te maken woning.
5.3.3 Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor onderhavig plangebied.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Bij voorliggende planontwikkeling wordt slecht één woning gerealiseerd.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.507 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Het toevoegen van één extra woning heeft niet een dergelijke toename van verkeersbewegingen tot gevolg.
5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
Omdat geen gevoelige bestemming wordt gerealiseerd, is het besluit niet aan de orde.
5.4.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
5.5.1 Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
5.5.2 Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Transportroutes
Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van een ondergronsde buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.
5.5.3 Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie
6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden
Voor onderhavig plangebied is ten aanzien van het aspect archeologie de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart geraadpleegd.
Uitsnede archeologische verwachtingenkaart met aanduiding plangebied
Op grond van de bovenstaande kaart is voor onderhavig plangebied, ter plekke van de mogelijk te maken bebouwing, sprake een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde (waardecategorie 4). Voor dergelijke gebieden behoeft voor nieuwe bodemverstoringen dieper dan 40 centimeter en tót 250 m2 géén archeologisch onderzoek te hoeven worden verricht.
Voorliggend planontwikkeling voorziet niet in nieuwe bodemverstoring dieper dan 40 centimeter en groter dan 250 m², waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
6.1.3 Conclusie archeologie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.2 Kabels En Leidingen
6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
6.2.2 Nutvoorzieningen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.2.3 Conclusie kabels en leidingen
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
6.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) verkeerskundige gevolgen alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.3.1 Ontsluiting
Ter ontsluiting van onderhavig plangebied en de daarop te realiseren woning kan gebruik gemaakt worden van de reeds bestaande in-/uitritconstructie. Er is geen sprake van het toevoegen van nieuwe in-/uitritten vanwege voorliggende planontwikkeling.
6.3.2 Verkeersstructuur
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor een (vrijstaande) woning dient rekening te worden gehouden met circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Voorliggende planontwikkeling impliceert zodoende een verkeersgeneratie van circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal.
Verondersteld mag worden dat het genoemde aantal bewegingen een zeer beperkte toename betreft van het totale aantal bewegingen over de Wissengrachtweg. Problemen in de verkeersdoorstroming behoeven derhalve niet te worden verwacht. Verkeerskundige maatregelen vanwege voorliggende planontwikkeling zijn niet noodzakelijk.
6.3.3 Parkeren
Uitgaande van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dient voor een vrijstaande woning circa 2 à 2,5 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Deze parkeergelegenheid dient binnen de eigen perceelsgrenzen te kunnen worden gerealiseerd, zodat de openbare parkeerbalans niet wordt verstoord.
Bij voorliggende planontwikkeling wordt voorzien in een woning op een perceel van voldoende grootte om op eigen terrein te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.
6.3.4 Conclusie verkeer en parkeren
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
- a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
- b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
- c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
- d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
6.4.2 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg.Het waterschap geeft haar advies over de plannen. Ook voorliggend wijzigingsplan is voorgelegd aan het Waterschap Limburg.
6.4.4 Afvalwater en hemelwater
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Beekdaelen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal moeten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een te realiseren hemelwatervoorziening, binnen eigen perceelsgrenzen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een infiltratiesloot, of -buffer. Ook is het mogelijk om het op te vangen hemelwater te (her)gebruiken ten behoeve van een grijswatersysteem in de nieuw te realiseren woning.
Hemelwaterhoeveelheden
Op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 dient een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat. Om te beoordelen hoeveel hemelwater, afkomstig van nieuw te realiseren dak- en erfverharding, moet worden afgevoerd, dient gerekend te worden met vorenstaande kengetallen.
Het onderhavige plangebied heeft een totaal oppervlak van circa 1.500 m2. Het binnen het plangebied opgenomen bouwvlak (circa 250 m2) mag voor 100% worden bebouwd met hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts is het op grond van de bouwregels mogelijk om 110 m2 aan bijgebouwen te realiseren. Hiermee kan op grond van het bestemmingsplan in totaal circa 360 m2 aan dakverharding mogelijk. Daarnaast is het mogelijk om binnen de bestemming 'Wonen' erfverhardingen aan te brengen.
Er wordt vanuit gegaan dat per bouwperceel het totale oppervlak aan dak- en erfverharding circa 50% bedraagt van het totale oppervlak. Zodoende wordt in totaal per bouwperceel uitgegaan van circa 750 m2 verhard oppervlak.
Op basis van vorenstaande zou voor de nieuw te bouwen woning moeten worden voorzien in een hemelwatervoorziening met een opvangcapaciteit van (750 m2 x 80 mm) 60 m3. Gelet op de grootte van het perceel mag worden aangenomen dat het realiseren van een dergelijke voorziening mogelijk is.
De uiteindelijk te realiseren hemelwatervoorziening dient in het kader van een concrete aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwe woning nader te worden geconcretiseerd, aan de hand van vorenstaande uiteenzetting. In dit verband dient er tevens rekening mee te worden gehouden dat het hemelwater niet direct afstroomt naar de buffer 'Wissengracht hulsbergerbeek'.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening mag alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt ter voorkoming van eventuele wateroverlast voor derden.
6.4.5 Conclusie
Gelet op vorenstaande uiteenzetting alsook de reactie van het Waterschap Limburg d.d. 26 april 2021 (bijgevoegd als Bijlage 3) vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
6.5.1 Natuurnetwerk
Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig plangebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN).
Uitsnede kaart 'Natuur' POL2014 met aanduiding plangebied
6.5.2 Natura2000
De Wnb vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Onderhavig plangebied is gelegen op ruim 250 meter ten westen van het Natura 2000-gebied 'Geleenbeekdal'. Op grond van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' zijn ter plekke van onderhavig plangebied bedrijfsmatige activiteiten, inclusief de daarbij behorende verkeers- en vervoersbewegingen, rechtstreeks toegestaan gebruik. Dit planologisch toegestane intensieve bedrijfsmatige gebruik wordt als gevolg van voorliggende planontwikkeling aanzienlijk gereduceerd. Immers, ter plekke is enkel nog wonen ten behoeve van één huishouden toegestaan met de daarbij behorende verkeers- en vervoersbewegingen. Voorts wordt géén dierhuisvesting mogelijk wordt gemaakt middels voorliggend wijzigingsplan.
Op grond van vorenstaande mag worden aangenomen dat géén sprake zal van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden, en dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstof mogen worden uitgesloten.
6.5.3 Flora en fauna
De provincie Limburg beschikt over diverse in kaart gebrachte natuurgegevens per kilometerhok. Ter plekke van het onderhavige plangebied zelf is – blijkens de provinciale natuurgegevens – geen sprake van recent waargenomen (beschermde soorten) broedvogels, vegetatie en/of flora en fauna.
Gelet op de huidige intensievere gebruikssituatie van het perceel, is de kans op aanwezigheid van eventueel beschermde soorten flora en/of fauna zodanig klein, dat ecologisch onderzoek achterwege kan blijven.
6.5.4 Conclusie natuurbescherming
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.6 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
De gemeente Beekdaelen sluit een anterieure (exploitatie)overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te
sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
In de met de gemeente Beekdaelen te sluiten anterieure (exploitatie)overeenkomst worden tevens afspraken aangaande planschade vastgelegd.
Hoofdstuk 8 Planstukken
Het wijzigingsplan 'Wissengrachtweg 38 te Hulsberg' van de gemeente Beekdaelen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
8.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de ruimtelijke plannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een ruimtelijk plan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
o Begrippen
o Wijze van meten
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwezelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Bij voorliggend wijzigingsplan worden de regels van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' één op één van toepassing verklaard voor onderhavig plangebied.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
9.3 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
Ten behoeve van voorliggend planvoornemen behoeft geen inspraakprocedure te worden gevolgd.
9.4 Formele Procedure
9.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) wijzigingsprocedure bestaat uit de volgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het wijzigingsplan door de gemeenteraad binnen 8 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het wijzigingsplan door ter inzage legging binnen 2 weken.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft vanaf 8 september 2021 tot en met 19 oktober 2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Brief Gemeente Beekdaelen D.d. 12 Januari 2021
Bijlage 1 Brief gemeente Beekdaelen d.d. 12 januari 2021
Bijlage 2 Rapportage Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Rapportage verkennend bodem- en asbestonderzoek