KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf - Gasontvangststation
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Bedrijventerrein
Artikel 7 Gemengd
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Kantoor
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Verkeer - Railverkeer
Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 16 Water
Artikel 17 Wonen
Artikel 18 Leiding - Gas
Artikel 19 Leiding - Riool
Artikel 20 Leiding - Water
Artikel 21 Waarde - Archeologie
Artikel 22 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Artikel 23 Waarde - Archeologische Verwachting 3
Artikel 24 Waarde - Archeologische Verwachting 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Artikel 26 Algemene Bouwregels
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
Artikel 32 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.6 Conclusie
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
3.2 Bodem
3.3 Geluid
3.4 Bedrijven En Milieuzonering
3.5 Luchtkwaliteit
3.6 Externe Veiligheid
3.7 Water
3.8 Flora En Fauna
3.9 Archeologie
3.10 Verkeer En Parkeren
3.11 Duurzaamheid
3.12 Handhaafbaarheid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Het Plangebied
4.3 Wijzigingen Ten Opzichte Van Het Vigerende Plan
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Bestemmingen
5.1 Algemeen
5.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
7.3 Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 3 Verkavelingskaart Fluun
Bijlage 4 Verkavelingskaart 'T Goor
Bijlage 5 Zonebeheersplan Industrieterrein De Fluun
Bijlage 6 Zonebeheersplan Industrieterrein T Goor
Bijlage 7 Dwarsprofiel Hengelderweg
Bijlage 1 Onderzoeksrapport Ev Bedrijventerreinen
Bijlage 2 Vooroverlegnota
Bijlage 3 Nota Van Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Montferland’
Bijlage 4 Ambtshalve Wijzigingen 'Ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland'

Bedrijventerreinen Montferland

Bestemmingsplan - gemeente Montferland

Vastgesteld op 20-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland van de gemeente Montferland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand ID: NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02 met bijbehorende regels en bijlage;

1.3 de verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;

1.9 antenne-installatie

het geheel van één of meerdere antennes, antennedrager, bedrading en apparatuur- of techniekkast met bijbehorende bevestigingsconstructie dat gebruikt wordt voor het verzenden en/of ontvangen van radiofrequente elektromagnetische velden;

1.10 archeologische verwachting

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.11 archeologische waarde

Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.12 archeologisch monument

Terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.13 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysich onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage

een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald;

1.16 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroep aan huis daaronder niet begrepen;

1.17 bedrijventerrein

een niet geluidgezoneerd terrein voor hoofdzakelijk bedrijven.

1.18 bedrijf aan huis

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door een bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: het voeren van kappersactiviteiten, een detailhandelsvestiging, kinderopvang, een horecabedrijf, een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het bedrijf kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of een bedrijf in prostitutie in welke vorm dan ook;

1.19 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.21 beperkt kwetsbaar object

  1. a.
    1. 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  3. c. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  4. d. winkels, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  5. e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder d, vallen;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  8. h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  9. i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
  10. j. Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit;

1.22 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep. Hieronder wordt niet verstaan kinderopvang, een seksbedrijf of een beroep in de prostitutie in welke vorm dan ook en het voeren van een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het beroep kan worden aangemerkt;

1.23 bestaand

  1. a. ten aanzien van bebouwing: bebouwing die dat op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  2. b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals dat op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat;

1.24 bestemming

de doeleinden waarvoor bepaalde gronden kunnen worden gebruikt;

1.25 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 Bevi-inrichting

een inrichting als bedoeld in het besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat geldt op het tijdstip van vaststelling van het plan;

1.28 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.29 bijgebouw

een op zich zelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat niet voor bewoning is bestemd, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.30 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.31 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.32 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.33 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.34 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.35 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.36 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.37 cultuur en ontspanning

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals bijvoorbeeld een atelier, attractiepark, bioscoop, bowlingbaan, casino, creativiteitscentrum, dansschool, dierentuin, evenementterrein, kinderboerderij, museum, muziekschool, muziektheater, speeltuin en theater, met dien verstande dat een seksinrichting niet is toegestaan;

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens verstaan verkoop via het internet, waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten in de vorm van een showroom en/of een afhaalpunt voor consumenten;

1.39 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een relatief groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, banden, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen. Ingeval van een kringloopwinkel dient de oppervlakte ter uitstalling van volumineuze goederen tenminste 60% van de verkoopvloeroppervlakte te bedragen;

1.40 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.41 perceelsgrens

grens van het kadastrale perceel;

1.42 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 gezoneerd industrieterrein

een bedrijventerrein zoals bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Een dergelijk bedrijventerrein biedt plaats aan 1 of meerdere grote lawaaimakers;

1.44 geluidzone

een gebied rond het betrokken industrieterrein, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;

1.45 groepsrisico

cummulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.46 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;

1.47 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.48 horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. Onder horeca worden tevens begrepen bioscopen en conferentie- en congrescentra;

1.49 industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.50 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.51 kelder

onder de begane grondvloer, of, voor zover de begane grondvloer niet overeenkomt met peil, onder peil, aanwezige constructiedeel of -delen worden niet meegerekend voor zover die zijn gelegen binnen de denkbeeldig doorgetrokken buitenwerkse gevelvlakken (en/of harten van de scheidingsmuren) én voor zover niet rechtstreeks buiten de woning bereikbaar via een hellingbaan, trap of soortgelijke toegang;

1.52 kwetsbaar object

  1. a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in het begrip beperkt kwetsbaar object, onder a;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen, of
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object, of
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
  5. e. Objecten die deel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit;

1.53 lpg doorzet

de afzet van LPG in m³ per jaar;

1.54 maatschappelijke voorzieningen

culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.55 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.56 omgevingsvergunning

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.57 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.58 ondergeschikte detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, tot een maximum van 10% van het vloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot maximaal 200 m2;

1.59 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.60 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.61 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.62 PR-contour

plaatsgebonden risico contour 10-6. Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar;

1.63 risicovolle inrichting

  1. a. een Bevi-inrichting;
  2. b. een AMVB-inrichting waarvan krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

1.64 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.65 sport en gezondheidscentrum

fitness/gezondheidscentrum, inclusief squash, fysiotherapie, kapper, zonnestudio, schoonheidssalon, diëtiste, kinderopvang, kinderdagverblijf, bowlingcentra, internet/sportcafé, groepslessen, paramedische zorg, tandarts, huisarts, gymnastiekzalen;

1.66 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.67 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.68 verkavelingskaart

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende kaart met gegevens over de beschikbare milieuruimte per kavel. Deze gegevens worden beschikbaar gesteld bij verandering, revisie of oprichting van bedrijfsactiviteiten;

1.69 vloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, instelling of beroep of bedrijf aan huis, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.70 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.71 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de bouwperceelgrenzen;

1.72 voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;

1.73 voorziening voor het vrachtvervoer

voorziening voor met name vrachtverkeer die functioneert als rustplaats en tankvoorziening met de daarbij behorende voorzieningen voor overnachting, horeca et cetera;

1.74 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.75 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.76 zelfstandig kantoor

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen;

1.77 zonebeheerplan

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende plan opgesteld ter vervulling van de in de Wet geluidhinder vastgestelde plicht om voldoende informatie beschikbaar over de geluidsruimte en binnen de zone en verdeling van geluidsruimte op het industrieterrein beschikbaar te stellen;

1.78 zware horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk in de avonduren en/of de vroege nacht dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals een bar-dancing, discotheek of nachtclub, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de afstand tot de zijdelingse en achterste bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse dan wel achterste grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, dakkapellen uitgezonderd;

de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.2

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, luchtbehandelingskasten, schoorstenen, trappen, liftschachten, installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en de aangegeven maximale bouwhoogten met niet meer dan 35% wordt overschreden. Toepassing van dit artikel kan niet leiden tot een verkleining van het in de regels gestelde ten aanzien van de minimale afstand van gebouwen tot de zijdelingse dan wel achterste bouwperceelsgrens.

2.3

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming om te zetten naar de bestemming Bedrijventerrein, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. uitsluitend bedrijven in de categoriën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  2. b. het bebouwingspercentage van een bouwperceel bedraagt maximaal 80%;
  3. c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 10 m;
  4. d. de regels van de bestemming Bedrijventerrein zijn van toepassing.

Artikel 4 Bedrijf - Gasontvangststation

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën:
    1. 1. 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
    2. 2. 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
    3. 3. 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
    4. 4. 1 tot en met 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
    5. 5. 1 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2';
    6. 6. 1 tot en met 5.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1';

alsmede ook voor:

  1. b. een risicovolle inrichting ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';
  2. c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  3. d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' met dien verstande dat:
    1. 1. het vulpunt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
    2. 2. de lpg doorzet maximaal 1.500 m3 mag bedragen;
  4. e. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. f. een opleidingsinstituut ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - opleidingsinstituut';
  6. g. een dierenkliniek ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - dierenkliniek';
  7. h. een fitnesscentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - fitnesscentrum';
  8. i. een gemeentewerf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - gemeentewerf';
  9. j. een koelhuis ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - koelhuis';
  10. k. een para-medische instelling ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - para-medisch instelling';
  11. l. een tandartspraktijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - tandartspraktijk';
  12. m. nachtverblijf ten behoeve van vrachtwagenchauffeurs ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - overnachting';
  13. n. een bedrijf voor de verwerking van en detailhandel in visproducten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - verwerking en detailhandel visproducten';
  14. o. detailhandel in dieren- en tuinartikelen ten behoeve van het buitenleven (Welkoop) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – detailhandel in dieren- en tuinartikelen ten behoeve van het buitenleven';
  15. p. een zelfstandig kantoor kleiner dan 1.500 m2 vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zelfstandig kantoor';
  16. q. detailhandel in volumineuze goederen;
  17. r. ondergeschikte detailhandel;
  18. s. voorzieningen van algemeen nut;

met bijbehorende bouwwerken, wegen en paden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.6 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2.1, onder d voor het toestaan van een bebouwingspercentage van minimaal 15 mits dit uit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  2. b. risicovolle inrichtingen;
  3. c. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.1.1 onder h voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan,

  1. a. mits het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een ter plaatse toegestaan bedrijf, waarbij er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  2. b. indien het bedrijf is opgenomen in een hogere categorie en, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk kan worden gesteld met een ter plaatse toegestaan bedrijf waarbij er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1 voor het toestaan van parkeervoorzieningen mits:

  1. a. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de groenstructuur van het gebied;
  2. b. de parkeervoorzieningen vanaf het openbaar gebied van het zicht worden onttrokken door inbedding in het groen.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Kantoor

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 5' wijzigen in de bestemming "Bedrijventerrein", met dien verstande dat:

  1. a. het bepaalde in artikel 6 van toepassing is;
  2. b. bedrijven in maximaal de categorie van de Staat van bedrijfsactiviteiten overeenkomstig de categorie van de naastgelegen bestemming "Bedrijventerrein" zijn toegestaan.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming "Bedrijventerrein"; met dien verstande dat:

  1. a. het bepaalde in artikel 6 van toepassing is;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 12 m mag bedragen.

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden;
  2. b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  4. d. extensieve dagrecreatie;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden.

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

- het gebruik van de gronden in afwijking van het aangegeven dwarsprofiel (bijlage 7).

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.2.2 voor het toestaan van een antenne-installatie tot een hoogte van 40 m, mits:

  1. a. aangetoond wordt dat de antenne-installatie noodzakelijk is voor het goed functioneren van het mobiele netwerk;
  2. b. aangetoond wordt dat het delen van een antenne-installatie met andere telecommunicatieaanbieders (site-sharing) op bestaande antennemasten niet mogelijk is;
  3. c. aangetoond wordt dat plaatsing op bestaande hoge bouwwerken niet mogelijk is;
  4. d. de antennemast alleen gebruikt wordt voor telecommunicatiedoeleinden;
  5. e. de antennemast landschappelijk en stedenbouwkundig zorgvuldig wordt ingepast waarbij:
    1. 1. de mast zoveel mogelijk uit het zicht geplaatst wordt;
    2. 2. de installatie zoveel mogelijk worden geïntegreerd in de architectuur en/of de omgeving.

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2.2 voor het toestaan van een antenne-installatie tot een hoogte van 40 m, mits:

  1. a. aangetoond wordt dat de antenne-installatie noodzakelijk is voor het goed functioneren van het mobiele netwerk;
  2. b. aangetoond wordt dat het delen van een antenne-installatie met andere telecommunicatieaanbieders (site-sharing) op bestaande antennemasten niet mogelijk is;
  3. c. aangetoond wordt dat plaatsing op bestaande hoge bouwwerken niet mogelijk is;
  4. d. de antennemast alleen gebruikt wordt voor telecommunicatiedoeleinden;
  5. e. de antennemast landschappelijk en stedenbouwkundig zorgvuldig wordt ingepast waarbij:
    1. 1. de mast zoveel mogelijk uit het zicht geplaatst wordt;
    2. 2. de installatie zoveel mogelijk worden geïntegreerd in de architectuur en/of de omgeving.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  2. b. de bescherming en het beheer van watergangen;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

16.2 Bouwregels

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.1, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  1. a. het bedrijven betreft die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
  2. b. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis als bedoeld in lid 17.1.1 onder b niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m2;
  3. c. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
  4. d. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. 1. het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    2. 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
  5. e. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  6. f. het bedrijf wordt gevoerd door één van de bewoners.

Artikel 18 Leiding - Gas

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
  2. b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  3. c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Leiding - Riool

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Riool" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
  2. b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2 Bouwregels

19.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Leiding - Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse waterleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water';
  2. b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

20.2 Bouwregels

20.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 20.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waarde - Archeologie

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

21.2 Bouwregels

21.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie" geheel of gedeeltelijk te laten vervallen indien op basis van nader (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 22 Waarde - Archeologische Verwachting 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische Verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 23 Waarde - Archeologische Verwachting 3

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

23.2 Bouwregels

23.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

23.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische Verwachting 3' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 24 Waarde - Archeologische Verwachting 4

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

24.2 Bouwregels

24.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

24.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische Verwachting 4' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene Bouwregels

26.1

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, situering en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

26.2

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

26.3

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 27 Algemene Gebruiksregels

27.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

27.2 Parkeernormen

Voor de gronden van dit plan gelden de minimale parkeernormen van het CROW voor matig stedelijk gebied zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels.

27.3 Uitzondering strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met deze regels wordt in ieder geval niet gerekend:

  1. a. het bestaande gebruik van gronden en opstallen als bedoeld in artikel 1.23, sub b;
  2. b. gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van sociaal culturele activiteiten voorzover:
    1. 1. dat gebruik plaatsvindt in een aaneengesloten periode niet langer dan 6 maanden per kalenderjaar;
    2. 2. geen bouwkundige voorzieningen ten behoeve van dat gebruik worden getroffen;
    3. 3. dat gebruik niet betreft het houden van feesten en partijen en andere horeca-gerelateerde activiteiten;
    4. 4. dat gebruik niet gericht is op het bieden van nachtverblijf;
    5. 5. dat gebruik niet leidt tot buitenopslag;
    6. 6. parkeren ten behoeve van dat gebruik plaatsvindt binnen het bouwperceel van het betreffende bedrijfsgebouw;
    7. 7. dat gebruik niet leidt tot een blijvende ongeschiktheid van het meest doelmatige gebruik van het gebouw;
    8. 8. dat gebruik niet leidt tot onveilige situaties;
    9. 9. dat gebruik niet plaatsvindt in gebouwen die zijn gelegen binnen gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone';
    10. 10. dat gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en omliggende gronden.

27.4 Afwijken van de parkeernormen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 27.2 voor het toepassen van een lagere parkeernorm:

  1. a. mits het belang dat met het voldoen aan de parkeernormen is gediend niet onevenredig wordt aangetast; en/of
  2. b. indien er op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.

Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels

28.1 Geluidzone - gezoneerd industrieterrein

28.2 Geluidzone - industrie

28.3 Veiligheidszone

28.4 Veiligheidszone - lpg

28.5 Wro-zone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3' wijzigen in de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied" en / of "Bedrijventerrein" met dien verstande dat:

  1. a. het bepaalde in artikel 15 ("Verkeer - Verblijfsgebied") respectievelijk artikel 6 ("Bedrijventerrein") van toepassing zijn;
  2. b. uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Tevens kunnen burgemeester en wethouders op gronden ter plaatse van de aanduiding “Wro-zone – wijzigingsgebied 3” een aanduiding “jongeren ontmoetingsplek” opnemen teneinde ter plaatse van de aanduiding een gebouw in de vorm van een jongerenontmoetingsplek toe te staan met een maximale oppervlakte van 30 m² en een maximale bouwhoogte van 3 m.

28.6 Wro-zone wijzigingsgebied 6

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 6' wijzigen in de bestemming "Bedrijventerrein" met dien verstande dat:

  1. a. het bepaalde in artikel 6 ("Bedrijventerrein") van toepassing is;
  2. b. uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels

29.1

29.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

31.1 Overgangsrecht bouwwerken

31.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 32 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland van de gemeente Montferland.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 december 2012.

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van de actualiseringsslag heeft de gemeente Montferland besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor zeven bedrijventerreinen in Didam en 's-Heerenberg. Hiermee wordt eveneens tegemoetgekomen aan de wettelijke verplichting, gebaseerd op artikel 3.1 lid 2 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Het betreft hier een beheersgericht bestemmingsplan waarbij geen nieuwe ontwikkelingen zullen plaatsvinden met uitzondering van de in paragraaf 4.3 genoemde wijzigingen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bestaand uit de volgende bedrijventerreinen.

  • De Fluun I (Didam)
  • De Fluun II (Didam)
  • Kollenburg (Didam)
  • 't Goor ('s-Heerenberg)
  • Immenhorst ('s-Heerenberg)
  • Euregionaal bedrijventerrein (EBT) ('s-Heerenberg)
  • Matjeskolk (Loerbeek)
  • Het plangebied ligt verspreid over de gemeente Montferland aan de rand van de kernen van Didam, 's-Heerenberg en Loerbeek.

De navolgende afbeelding bevat fragmenten van luchtfoto's waarop met een rood kader de globale begrenzing van het plangebied is aangeduid. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0001.jpg"Globale begrenzing bedrijventerrein Kollenburg

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0002.jpg"Globale begrenzing bedrijventerrein de Fluun I en II

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0003.jpg"
Globale begrenzing bedrijventerrein Matjeskolk

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0004.jpg"
Globale begrenzing bedrijventerrein 't Goor, Immenhorst en het EBT

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voorliggend plan herziet de bestemmingsplannen die van kracht zijn in het plangebied alsmede alle partiële herzieningen. Hiermee komen na vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan alle hieronder genoemde plannen geheel of gedeeltelijk te vervallen.

De gemeente Montferland is op 1 januari 2005 ontstaan door het samengaan van de voormalige gemeenten Bergh en Didam.

Het betreft de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Kollenburg, 1e fase (gemeente Didam), vastgesteld door de gemeenteraad op 23 mei 1996 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 januari 1997;
  • Bestemmingsplan De Fluun (gemeente Didam), vastgesteld door de gemeenteraad op18 december 1997, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 28 juli 1998 en goedgekeurd op 10 september 2002;
  • Bestemmingsplan Euregionaal Bedrijventerrein (gemeente Bergh), vastgesteld door de gemeenteraad op 25 maart 1999 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 5 oktober 1999;
  • Bestemmingsplan Bedrijventerrein 't Goor (gemeente Bergh), vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 26 april 2005;
  • Euregionaal Bedrijventerrein, partiële herziening 2007 (gemeente Montferland), vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 juli 2008;
  • Bestemmingsplan 'Euregionaal Bedrijventerrein, partiële herziening 2008'(gemeente Montferland), vastgesteld door de gemeenteraad op 30 oktober 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 2 februari 2009;
  • Bedrijventerrein 't Goor, wijzigingsplan Nijverheidsstraat”, vastgesteld door burgemeester en wethouders op 16 juni 2009, in werking getreden op 6 augustus 2009;
  • Bedrijventerrein Matjeskolk Loerbeek, vastgesteld door de gemeenteraad op 2008;
  • Wijzigingsplan “Euregionaal bedrijventerrein, wijziging Meilandsedijk 2 te Lengel”, vastgesteld door burgemeester en wethouders op 7 augustus 2012, in werking getreden op 4 oktober 2012.

1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een samenvatting van de relevante beleidskaders op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van relevante milieuaspecten, de waterhuishouding en archeologie en cultuurhistorie. Hoofdstuk 4 beschrijft de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en vervolgens volgt de ruimtelijke beschrijving. In afzonderlijke paragrafen wordt de opzet van de bestemmingsplanregeling en de afwijkingen met de vigerende regeling uiteengezet. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de opzet en inhoud van de regels en de verbeelding. In hoofdstuk 6 volgt een financieel-economische toelichting bij het voorliggend bestemmingsplan. Ten slotte komen in het zevende en laatste hoofdstuk de resultaten van inspraak en overleg aan de orde.

Aangezien meerdere bedrijventerreinen verspreid over de gemeente Montferland tot het plangebied behoren, is het plangebied opgedeeld in vier deelgebieden:

Deelgebied 1: Kollenburg;

Deelgebied 2: De Fluun;

Deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT;

Deelgebied 4: Matjeskolk.

Waar mogelijk is het plangebied per paragraaf in zijn geheel behandeld. Voor de duidelijkheid is in een aantal paragrafen gebruik gemaakt van de opdeling in deelgebieden.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Het voorliggend bestemmingsplan heeft primair een beheersmatig karakter. Aangezien de beleidskaders met name gericht zijn op het sturen van ontwikkelingsgerichte ruimtelijke plannen zijn de samenvattingen van de hogere overheidsinstanties beperkt tot een inleiding en relevante beleidslijnen gericht op bestaande en te behouden bebouwde gebieden.

2.2 Rijksbeleid

Het rijksbeleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Doorwerking van dit beleid vindt plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Montferland is dit het geval. Het beleid, zoals dat door de nationale overheid wordt voorgestaan, is van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor een consoliderend bestemmingsplan. Met andere woorden, vanuit genoemd beleid zijn voor een bestaand bedrijventerrein geen aspecten te destilleren die direct in een bestemmingsplan doorwerken. Ook in deze situatie is dit het geval. Om deze reden wordt, in het kader van de opstelling van voorliggend bestemmingsplan, niet nader ingegaan op het rijksbeleid.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Streekplan Gelderland 2005

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Het beleid voor bedrijventerreinen is gericht op de zorg voor voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige, op de vraag van het bedrijfsleven afgestemde, bedrijventerreinen. In verband met zorgvuldig ruimtegebruik is het hanteren van minimale maten (onder andere bouwhoogte en bebouwingspercentage) een instrument om met een beperkt ruimtebeslag veel functies te combineren (inpandig of gezamenlijk parkeren, inpandige opslag en ondergronds bouwen). Voorliggend bestemmingsplan verhoudt zich vanwege het consoliderend karakter met het beleid uit het streekplan.

2.3.2 Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties

Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van nieuwe ontwikkelingen.

Nieuwe ontwikkelingen en inzichten vragen om een aanpassing van het beleid. Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap en de ervaring dat langs alle wegen een zelfde soort bedrijventerrein ontstaat. Er is daarnaast maatschappelijk grote onrust over de klimaatverandering. Dit vertaalt zich in een vraag naar meer regie van de provincie op het ontwikkelen van bedrijventerreinen die milieutechnisch en ruimtelijk goed zijn ingepast, goed bereikbaar zijn en zoveel mogelijk klimaatneutraal opereren. Samen met de samenwerkende gemeenten zal de provincie moeten bezien hoe de omvang van de nieuwe uitleg, de locatiekeuze, het ontwerp en het beheer van bedrijventerreinen beter kan worden geregeld. Deze regierol past in de sturingsfilosofie van de Nota Ruimte: "decentraal wat kan, centraal wat moet".

Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerreinen moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Een aspect wat daarbij van groot belang is, is de implementatie van de SER-ladder. Met de SER-ladder wordt het accommoderen van de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen in navolgende volgorde toegekend:

  1. 1. het optimaliseren van het gebruik van de beschikbare ruimte, onder andere door herstructurering;
  2. 2. het beter benutten van kansen voor meervoudig ruimte gebruik en intensivering;
  3. 3. het uitbreiden van bedrijventerreinen.

Met deze afwegingsprocedure wil de provincie de verrommeling tegengaan en zorgvuldig ruimtegebruik stimuleren. Ook wordt inbreiding boven uitbreiding gesteld, zodat onnodige verstedelijking wordt voorkomen. De gemeente dient verslag te doen van het zoekproces naar de mogelijkheden van het implementeren van de SER-ladder in de toelichting van het bestemmingsplan.

De geraamde werkgelegenheidsgroei in het gehanteerde toekomstscenario ligt (ver) onder de historische groeicijfers. Op termijn treed zelfs een daling op. Het gevolg daarvan is dat de toekomstige ruimtevraag ook sterk afneemt. De uitbreidingsvraag zal in de periode 2009-2015 nog dicht bij de historische uitgifte liggen, maar nog gedurende de huidige streekplanperiode dient al rekening gehouden te worden met een trendmatige groeivertraging. Vanaf 2025 wordt de uitbreidingsvraag negatief, zodat er ruimte vrijkomt.

Economische ontwikkelingen zijn uiteraard niet de enige bron die de vraag naar ruimte genereren. Ook overheidsbeleid en -ambities sturen de vraag hoe om te gaan met ruimte. De provincie zet dan ook in op een goede bedrijventerreinen programmering per regio op basis van het genoemde scenario en de verschillende regionale beleidsambities. De daaruit voortkomende (reële) behoefte is de programmeringsvraag per regio. Hierbij dient te worden opgemerkt dat werklandschappen ook in zoekzones voor wonen en bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd.

Nieuwe interlokale en lokale bedrijventerreinen binnen het rode raamwerk

De provincie spoort de gemeenten aan om gezamenlijk locaties te ontwikkelen voor lokale bedrijvigheid; zogenaamde interlokale bedrijventerreinen. Daar waar behoefte is aan de nieuwe vestiging van lokale bedrijvigheid zal dus eerst moeten worden gekeken en beoordeeld of en in hoeverre samenwerkende gemeenten gezamenlijk kunnen ontwikkelen en welke bedrijven daar qua aard, schaal en functie passend in zijn. Nieuwe (inter)lokale bedrijventerreinen dienen aan te sluiten bij reeds aanwezige bedrijventerreinen of bij kernen waar al een bedrijventerrein is gevestigd.

2.3.3 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het provinciaal beleid is verwoord in Waterplan Gelderland 2010-2015. Hierin staat verwoord hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.

Het Waterplan is de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en van wie ze gaat uitvoeren.

Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

Op bijgaande uitsnede van de structuurvisiekaart valt op te maken dat vanuit water voor de planontwikkeling geen belemmeringen zijn.

Alle deelgebieden van het plangebied hebben op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zo veel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 RPB (Regionale Plan Bedrijventerreinen) Stadsregio Arnhem Nijmegen en regio Achterhoek

De provincie Gelderland heeft elke regio gevraagd een regionaal plan bedrijventerrein op te stellen als verder uitwerking van de EPO's. (Economische Programmerings- en Ontwikelingsdocument)

Doel van het RPB betreft het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit en het voorkomen van overschotten en leegstand.

Montferland ligt zowel in de regio Achterhoek als de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Met de provincie Gelderland is afgesproken dat het RPB van de Achterhoek leidend zal zijn wat betreft de getalsmatige opgave ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en dat het RPB van de Stadsregio Arnhem Nijmegen geldt voor de overige beleidsmatige aspecten.

De RPB's zijn door de desbetreffende regio's in overleg met de provincie opgesteld en hebben vrijwel het stadium van formele vaststelling bereikt. In het RPB worden met name afspraken gemaakt over de planning en programmering van bedrijventerreinen tussen regio en provincie en is daarmee het regionale toetsingskader.

De onderwerpelijke herziening van de bestaande bedrijventerreinen in Montferland hebben een consoliderend karakter en is niet gericht op uitbreiding. Een uitgebreide toelichting met betrekking tot vraag en aanbod wordt daarom niet nodig geacht.

Dat betekent dat voor de overige aspecten vooral gekeken dient te worden naar het RPB van de stadsregio.

In het RPB is opgenomen dat de stadsregio SER-ladder proof zal worden. Dat houdt in dat eerst zal worden onderzocht in hoeverre door inbreiding en toepassen van herstructurering ruimte kan worden gewonnen op bestaande bedrijventerreinen voordat toestemming wordt gegeven voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. De stadsregio heeft in overleg met de provincie het bureau STEC opdracht gegeven voor het opstellen per subregio van een Handreiking SER ladder. Gemeenten kunnen deze handreiking gebruiken bij onder anderen de herziening bestemmingsplannen van bestaande bedrijventerreinen.

De concept-handleiding is inmiddels gereed. Ten aanzien van bestaande bedrijventerreinen worden handreikingen gedaan voor het optimaal benutten van restkavels en mogelijkheden voor het verdichten,

Verder wordt aandacht besteed aan het mogelijk maken van gemeenschappelijke voorzieningen, het parkeren en het opnemen van regels van minimale bebouwingspercentages. Ten aanzien van regels kan een verruiming van de doelvoorschriften worden overwogen alsmede een grotere maximale bebouwingshoogte.

Alle bedrijventerreinen zijn op basis van de concept-handreiking doorgelicht en geoptimaliseerd waar dit mogelijk en ruimtelijk ook wenselijk is.

Gelet op het consoliderende karakter van voorliggend bestemmingplan wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen met uitzondering van de in paragraaf 4.3 genoemde wijzigingen. Het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Montferland" is in lijn met het beleid, zoals dit verwoord is in het regionaal plan.

2.4.2 Waterbeheerplan 2010-2015

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een Waterbeheerplan 2010-2015 dat op grond van de Waterwet nu zes jaar geldig is. Het waterbeheerplan kent de volgende hoofdthema's:

  • Waarborgen van veiligheid, met aandacht voor veilige waterkeringen en calamiteitenzorg;
  • Het watersysteembeheer, met onderwerpen als waterkwaliteit-, waterkwantiteit- en grondwaterbeheer, inrichting / beheer / onderhoud, stedelijk water en gebruiksfuncties;
  • Ontwikkelen van de afvalwaterketen, waar inzameling en afvalwaterbehandeling centraal staat.

Daarnaast zijn maatregelen opgenomen voor het uitwerken van de Kaderrichtlijn Water en Waterbeheer 21e eeuw.

Het waterschap blijft daarmee volop werken aan behoud, verbetering en ontwikkeling van het water in het beheergebied. Dit gebeurt met een brede blik op wat er in de samenleving gebeurt.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Structuurvisie gemeente Montferland

Deze structuurvisie is vastgesteld in april 2009. De visie is een actualisering van de bestaande visies aan de hand van alle relevante beleidsrapporten. De structuurvisie gaat in op de visie van de gemeente voor wat betreft wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor detailhandel wordt geen specifieke beleidsvisie gegeven. In de structuurvisie wordt verwezen naar het provinciaal beleid zoals verwoord in het streekplan/structuurvisie. De beleidsvisie van de gemeente Montferland is afgestemd op het beleid zoals omschreven in het streekplan/structuurvisie.

De vier deelgebieden vallen binnen de contour bebouwd gebied. Binnen deze contour zijn mogelijkheden voor woningbouw en bedrijvigheid.

Deelgebied 1 en 2: Kollenburg en de Fluun

De deelgebieden Kollenburg en de Fluun I en II hebben in het zuiden een aanduiding "uitbreiding infrastructuur". De gemeente streeft naar een volledige aansluiting van de Hengelderweg nabij het bedrijventerrein Kollenburg in Didam op de snelweg A12. Deze aansluiting is als opgave benoemd in de gebiedsvisie A15-A12, zoals die is vastgesteld door de Stadsregioraad op 26 juni 2008. Er wordt gekozen voor een zo beperkt mogelijke claim op de groene ruimte.

Uit de structuurvisie blijkt dat in het Regionaal Plan reeds was voorzien in een uitbreiding van het bedrijventerrein Kollenburg ten zuidwesten van Didam. In de Structuurvisie Didam was hiervoor een veel ruimer gebied aangewezen. Een dergelijke grote uitbreiding wordt nu niet meer voorzien. Uit oogpunt van flexibiliteit is het gebied voor uitbreiding van het bedrijventerrein wel iets groter ingetekend dan in het Regionaal Plan aangegeven.

Dit plan betreft een conserverend bestemmingsplan voor de bestaande situatie en ziet niet toe in een uitbreiding van het bedrijventerrein.

Deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

Het deelgebied 't Goor, Immenhorst en EBT valt binnen het waardevol landschap Montferland. Voor de waardevolle landschappen die niet onder de EHS of het waardevol open gebied vallen, zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk (ja, mits) zolang de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt.

Deelgebied 4: Matjeskolk

Bedrijventerrein Matjeskolk is in de structuurvisie aangewezen als bedrijventerrein dat het aantal niet aan het buitengebied gerelateerde bedrijven in het agrarisch gebied kan verminderen door deze te verplaatsen naar Matjeskolk. De structuurvisie verwijst naar het provinciaal beleid voor lokale bedrijventerreinen, waar alleen ruimte kan worden geboden aan reeds in de gemeente gevestigde bedrijven. De toegelaten bedrijven moeten naar aard en schaal passen bij de kern.

2.5.2 Welstandsnota gemeente Montferland

De welstandsnota van de gemeente Montferland is gebaseerd op de welstandsnota van de voormalige gemeenten Bergh en Didam. De welstandsnota is vastgesteld op 27 november 2008 en in werking getreden op 1 januari 2009. In deze welstandsnota worden bedrijventerreinen onderscheiden in een aparte gebiedstypologie.

Scheiding van ruimtelijke functies was de oorzaak van het ontwikkelen van zelfstandige bedrijventerreinen aan de rand van de bebouwde kernen. Net als de woongebieden zijn er bedrijventerreinen in maten en soorten. De gunstigste plaats om een bedrijventerrein te ontwikkelen was aanvankelijk de spoorweg, maar later hebben locaties langs verbindingswegen die positie overgenomen.

Deelgebied 1 en 2: Kollenburg en de Fluun

Het gemeentelijk beleid is gericht op handhaving van de functionele en ruimtelijke kwaliteiten. De toetsing vindt in hoofdzaak plaats op situering en massa en vorm. De gevelindeling, detaillering, materialen en kleur worden minder in de welstandsbeoordeling betrokken.

De Fluun wordt aan geduid als welstandsluw. Het beleid in een welstandsluw gebied (niveau 3) is gericht op het consolideren van de basiskwaliteit van het gebied.

Kollenburg en de randen langs de snelweg, de rondweg en de spoorlijn zijn gangbare welstandsgebieden, alwaar in hoofdzaak getoetst wordt op situering, massa en vorm en de gevelindeling, en in mindere mate op detaillering, materialen en kleur. Bouwwerken bij-,op- en/of aan- bestaande bedrijven niet zijnde monumenten

op een zij- en/of achtererf, en gesitueerd achter de doorgetrokken voorgevelrooilijn en aangeduid als "werkgebied" op de bij de welstandsnota behorende kaart welstandsgebieden, zijn door de gemeenteraad welstandsvrij verklaard.

Deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven van de bestaande kwaliteiten. Deelgebied 3 is dan ook aangemerkt als welstandsluw gebied. De toetsing omvat in hoofdzaak beoordeling op situering, massa en vorm. De gevelindeling en detaillering, materialen en kleur worden minder in de welstandsbeoordeling betrokken. De zone langs de Lengelseweg is een gangbaar welstandsgebied waar getoetst wordt op de aspecten situering, vorm en massa en de gevelindeling. In mindere mate toetst de commissie op materialen, details en kleuren. Tevens is door de gemeenteraad besloten om bouwwerken bij-,op- en/of aan- bestaande bedrijven niet zijnde monumenten op een zij- en/of achtererf, en gesitueerd achter de doorgetrokken voorgevelrooilijn en aangeduid als "werkgebied" op de bij de welstandsnota behorende kaart welstandsgebieden, welstandsvrij te verklaren.

2.5.3 Deelgebied 4: Matjeskolk

Deelgebeid 4 is aangewezen als welstandsvrij gebied. Er vindt geen welstandstoetsing plaats. Het gemeentelijk beleid is gericht op handhaving van de aanwezige functionele kwaliteit. Het welstandsbeleid is gebaseerd op het bieden van optimale vrijheid bij het vormgeven van de bebouwing.

2.5.4 Beeldkwaliteitsplan Kollenburg

Voor het gebied Kollenburg is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Toekomstige bouwplannen zullen door de welstandscommissie aan de hand van dit beeldkwaliteitsplan worden getoetst.

2.6 Conclusie

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' heeft met name een consoliderend karakter met als planologisch doel het vastleggen van de bestaande situatie en vertaling van nieuwe wetgeving in het plan. Dit nieuwe bestemmingsplan zorgt daarnaast voor een heldere juridisch-planologische situatie. Voornoemd provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is dan ook niet of nauwelijks van directe invloed op dit plan. Het plan is hiermee niet in strijd met rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreft hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: bodem (Wet bodembescherming), geluid (Wet geluidhinder), bedrijvigheid (Wet milieubeheer), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), externe veiligheid (BRZO, REVI, BEVI, Wet milieubeheer), water (Kaderrichtlijn water), flora en fauna (Flora- en faunawet), archeologie, cultuurhistorie en monumenten (Wet op de archeologische monumentenzorg en Monumentenwet 1988), verkeer en parkeren en handhaafbaarheid.

3.2 Bodem

3.2.1 Algemeen

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe milieuhindergevoelige functies toe, maar legt voornamelijk de bestaande situatie vast met uitzondering van de in paragraaf 4.3 genoemde wijzigingen. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt via de omgevingsvergunning tot bouwen zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

Binnen het plangebied is een aantal locaties bekend met een lichte verontreinigingen, dat wil zeggen dat concentraties van met name zware metalen en/of koolresten (PAK) boven de streefwaarden zijn waargenomen. Deze waarden staan verdere ontwikkeling van de bedrijventerreinen echter niet in de weg. Deze locaties worden dan ook niet verder benoemd.

Naast de locaties met een lichte verontreiniging is er een aantal aandachtslocaties bekend. Hierbij gaat het om de ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Dit omdat deze verontreinigingen zodanig omvangrijk (kunnen) zijn en gebruiksbeperkingen kunnen geven. Bij toekomstige ontwikkelingen en (graaf)-werkzaamheden zijn veelal maatregelen nodig en/of dient een melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag. Het betreft percelen die een kadastrale aantekening kunnen hebben met eventuele gebruiksbeperkingen. Hieronder wordt per deelgebied een overzicht gegeven van de mate van ernstige bodemverontreiniging.

3.2.2 Deelgebied 1: Kollenburg

Ten behoeve van de bestemmingswijziging en inrichting van het bedrijventerrein Kollenburg is de bodem in 1994 onderzocht. Hierbij zijn, ten aanzien van de bodemkwaliteit, geen bijzonderheden naar voren gekomen.

3.2.3 Deelgebied 2: De Fluun

NS-terrein aan weerszijden van het spoor

Van het NS-terrein aan weerszijden van het spoor (Stationslaan/Parallelweg en Pittelderstraat) is bekend dat drie gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn en één niet ernstig geval van bodemverontreiniging.

Bij wijziging van gebruik en/of graafwerkzaamheden is instemming van het bevoegd gezag (provincie) noodzakelijk.

Bergvredestraat

Bij rioolwerkzaamheden op de Fluun in 2010 is op het stuk grenzend aan de Bergvredestraat 1 stortmateriaal aangetroffen. Het stortmateriaal hangt waarschijnlijk samen met de NAVOS-locatie (090-007). Bij toekomstige graafwerkzaamheden dient hier rekening mee gehouden te worden.

Pittelderstraat 5

Ter plaatse van de Pittelderstraat 5 is een verontreiniging met vluchtige chloor-koolwaterstoffen (VCK) in het grondwater aanwezig (ernstig geval van bodemverontreiniging, kenmerk provincie GE021800073). De omvang van de verontreiniging is afgeperkt. In het grondwater worden van 3,5 tot 6,7 m diepte de interventiewaarden voor verschillende VCK overschreden. De streefwaarden worden overschreden tot een diepte van 23,5 m. De verontreiniging is 'gemeld' bij de provincie. Door de provincie is een 'Besluit vaststelling ernst en spoedeisendheid' genomen (nr. besluit 2011-006445). Het gaat hierbij om een niet spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging. Op of nabij de bodemverontreiniging mag geen grondwater onttrokken worden, zonder instemming van Gedeputeerde Staten.

Bergvredestraat 8 en 10

Op de percelen Bergvredestraat 8 en 10 was voorheen Ketting Metaalwarenfabriek gevestigd. Volgens 'oud-ambtenaren' waren bij Ketting Metaalwarenfabriek zuurbaden aanwezig, waarbij vroeger de zuren in het riool geloosd werden.

Van het perceel Bergvredestraat 10 is geen omvangrijke verontreiniging bekend. De bodemsituatie op het perceel Bergvredestraat 8 (garagebedrijf Bos) is niet bekend.

Kruisstraat 5/Parallelweg 7

Op de locatie is een ernstig geval van bodemverontreiniging aanwezig met minerale olie en PCP. In 2011 is gestart met de sanering van de verontreiniging op "kosteneffectieve" wijze. Naar verwachting zal deze sanering begin 2012 (technisch) afgerond zijn, waarna de bodem voldoet aan bodemkwaliteitsfunctie 'wonen'.

Aangezien de provincie bevoegd gezag is, dient de saneringsevaluatie door de provincie goedgekeurd te worden.

3.2.4 Deelgebied 3: De Immenhorst, 't Goor, EBT

Industriestraat 6/Goorsestraat 5

Ter plaatse van de Industriestraat 6/Goorsestraat 5 is een omvangrijke en terreingrensoverschrijdende verontreiniging met vluchtige chloorkoolwaterstoffen (VCK) en minerale olie in het grondwater aanwezig (ernstig geval van bodemverontreiniging, gevalsnr. provincie GE020700087).

Bij wijziging van gebruik en/of graafwerkzaamheden is instemming van het bevoegd gezag (provincie) noodzakelijk.

Goorsestraat 14

Ter plaatse van de Goorsestraat 14 is een omvangrijke en terreingrensoverschrijdende verontreiniging met vluchtige chloorkoolwaterstoffen (VCK) en vluchtige aromaten in het grondwater aanwezig (ernstig geval van bodemverontreiniging, gevalsnr. provincie GE195500006).

Bij wijziging van gebruik en/of graafwerkzaamheden is instemming van het bevoegd gezag (provincie) noodzakelijk.

Industriestraat 1

Ter plaatse van de Industriestraat 1 is een verontreiniging met minerale olie in de bodem aanwezig. De verontreinigingen zijn (deels) gesaneerd. Voor de (rest)verontreinigingen zijn gebruiksbeperkingen aanwezig (ernstig geval van bodemverontreiniging, gevalsnr. provincie GE020700110).

Bij wijziging van gebruik en/of graafwerkzaamheden is instemming van het bevoegd gezag (provincie) noodzakelijk.

Industriestraat ong.

Nabij het trafogebouw aan de Industriestraat is een verontreiniging met minerale olie aanwezig. Deze verontreiniging is deels gesaneerd; een restverontreiniging van onbekende omvang is achtergebleven op het kadastrale perceel HBR00, sectie I, nr. 2745. Dit perceel ligt thans braak. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen, dient de verontreiniging gesaneerd te worden. Voor het overige deel van de sanering heeft de provincie ingestemd met de evaluatie van de sanering, waardoor de sanering als afgerond kan worden beschouwd.

3.2.5 Deelgebied 4: Matjeskolk

Zowel op het bestaande bestaande industrieterrein Matjeskolk als de uitbreiding hiervan zijn geen noemenswaardige verontreinigingen bekend.

3.2.6 Conclusie

Vooralsnog vormt het aspect bodem, vanwege het consoliderende karakter van voorliggend plan, geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

3.3 Geluid

3.3.1 Inleiding

De mate waarin geluid, veroorzaakt door industrie-, wegverkeer- en railverkeerlawaai, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op woningen niet de 48 dB (vanwege wegverkeer), 55 dB (vanwege railverkeer) 50 dB(A) (vanwege industrie) mag overschrijden. Indien nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle industrie, wegverkeer en spoorwegen. In het kader van dit bestemmingsplan is het van belang dat het plan een consoliderend karakter heeft.

Industrielawaai

Indien op een bedrijventerrein grote lawaaimakers1 gevestigd zijn of zich mogen vestigen, wordt gesproken van een “industrieterrein”. Industrieterreinen hebben een geluidszone. Een geluidszone is een gebied rond een industrieterrein waarbuiten de gecumuleerde geluidsbelasting van alle daarop gevestigde bedrijven niet hoger mag zijn dan 50 dB (A). Met zonering wordt beoogd ruimtelijke scheiding te creëren tussen 'grote lawaaimakers' en geluidsgevoelige functies. Lawaaimakers kunnen aan de geluidhinder van de bedrijven op gevoelige objecten is vastgelegd in de bestaande meldingen en milieuvergunningen. Planologisch worden gevoelige objecten beschermd door een inwaartse zonering (milieuzonering) toe te passen.

Weg- en railverkeerlawaai

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten (artikel 76, lid 4 Wgh). Op basis hiervan is geluidsonderzoek voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen ruimte wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen en er geen sprake is van de aanleg van nieuwe verkeersinfrastructuur. Mochten er in de toekomst nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dan dient er naar het aspect geluid gekeken te worden.

  1. 1. Bedrijven genoemd in onderdeel D van Bijlage I Besluit omgevingsrecht (Bor)

3.3.2 Deelgebied 1: Kollenburg

Het bedrijventerrein Kollenburg is niet gezoneerd op basis van de Wet geluidhinder. De indeling van het bedrijventerrein wordt onveranderd in stand gehouden. Binnen het bedrijventerrein worden geen ruimtelijke veranderingen toegestaan. Aangezien er geen sprake is van wijzigingen kan aangenomen worden datde akoestisch kwaliteit onveranderd blijft. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

3.3.3 Deelgebied 2: de Fluun

Industrielawaai

De Fluun bestaat uit twee onderdelen: de Fluun I en de Fluun II. Beide onderdelen zijn gezamenlijk gezoneerd. Op 4 april 1991 is de aanwijzing van industrieterrein de Fluun als een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder bij Koninklijk Besluit goedgekeurd. Het industrieterrein is omgeven met een geluidszone. De geluidszone is het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de zonegrens. Op de zonegrens mag de totale geluidsbelasting vanwege de op dit industrieterrein aanwezige bedrijven niet meer bedragen dan 50dB (A) etmaalwaarde. Voor de woningen binnen de zone zijn hogere waarden verleend.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de geluidszone te zijn opgenomen op de verbeelding van het betreffende bestemmingsplan.

De geluidszone van industrieterrein 'De Fluun' wordt naar aanleiding van de wijzigingen in ruimtelijke structuur aangepast. Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland heeft betrekking op het gebied van het industrieterrein zelf. Dat betekent dat alleen het specifieke gebied van het gezoneerde industrieterrein De Fluun wordt meegenomen. Een geluidszone dient planologisch verankerd te worden in een bestemmingsplan. Echter de geluidszone van De Fluun ligt grotendeels buiten het plangebied van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland en is, grotendeels opgenomen in de recent vastgestelde bestemmingsplannen ''Buitengebied" en "Woonwijken Didam".

Motivering aanpassing geluidszone De Fluun

Op grond van de Wet geluidhinder kan een geluidszone alleen worden aangepast door de vaststelling van een bestemmingsplan waarin de gewijzigde zone is opgenomen. Als gevolg van de zonewijziging mogen geen gebieden buiten de zone komen te liggen waar de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt. Een zone industrielawaai heeft in het milieuspoor tot gevolg dat de bij deze zone gestelde geluidgrenswaarden bij het verlenen van een milieuvergunning, voor elk bedrijf dat zich op het gezoneerde industrieterrein wil vestigen, in acht moet worden genomen (normerende karakter van de zone industrielawaai).

Doelstellingen aanpassing van de zone

Uit de berekening van de 50 dB(A)-etmaalwaardecontour blijkt namelijk dat er een overschrijding van de vigerende zone plaatsvindt. De overschrijding wordt veroorzaakt door de op het industrieterrein aanwezige bedrijven. De overschrijding van de zone creëert een ruimtelijk en vergunningtechnisch ongewenste situatie. Door de overschrijding worden de ontwikkelingen van de bedrijven en het beheer van het industrieterrein onmogelijk gemaakt.

De belangrijkste doelstelling van de aanpassing van de zone is het creëren van ruimtelijke structuur die efficiënte functionering van het industrieterreinen met oog op de rechten van de bedrijven en de leefomgeving op de omliggende gebieden mogelijk maakt.

Voor specifiek de Fluun betekent dit het mogelijk maken van een aanpassing van de geluidszone in de omringende plangebieden (bestemmingsplannen).

Binnen het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland zelf wordt akoestische verkaveling van het gebied toegepast om de verdeling van geluidsruimte overzichtelijk te maken. Dit om te zorgen dat er geen onwenselijke geluidsniveaus (hoger dan toegestaan) in de toekomst kunnen optreden. In de verkaveling worden de bestaande rechten van de bedrijven (en eventuele reserveringen voor mogelijke uitbreiding) meegenomen.

De aangepaste zone wordt opgenomen in de overige bestemmingsplannen die grenzen aan het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied;
  • Bestemmingsplan Woonwijken Didam.

De nieuwe zone vervangt de zone vastgesteld op basis van het koninklijk besluit van 1991. De vigerende geluidszone en de geluidszone na wijziging en de verkaveling van het industrieterrein zijn weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0005.jpg"

Verkaveling industrieterrein De Fluun en ligging van de geluidszone

Akoestisch onderzoek

In april 2012 is er een rekenkundig onderzoek uitgevoerd voor het vaststellen van de verkaveling van het industrieterrein De Fluun en van een nieuwe geluidszone rondom het industrieterrein. Met dit onderzoek is inzichtelijk gemaakt in hoeverre de huidige zonegrens van het gezoneerde industrieterrein toereikend is voor de bestaande bedrijvigheid en in hoeverre de zone toereikend is voor de gewenste verdeling op basis van de toegestane milieucategorieën in bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland'. In het onderzoek is de geluidsbelasting berekend voor de toekomstige situatie, waarbij aandacht is besteed aan de volgende aspecten:

  • de geluidsbelasting op basis van het actuele zonebewakingsmodel;
  • de geluidsbelasting op basis van de verkavelingskaart, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland.

De geluidsbelasting van deze beide varianten is vergeleken met de huidige zonegrens. Op basis daarvan is de nieuwe zone gemaakt.

Resultaten

Zonebewakingsmodel

Uit de berekening blijkt dat in de huidige situatie sprake is van een overschrijding van de vigerende zone. De overschrijding wordt veroorzaakt door de bestaande bedrijven op het gezoneerde industrieterrein. De overschrijding heeft betrekking op de vastgestelde zone. Er is geen sprake van overschrijding van de vastgestelde hogere waarden.

Het handhaven van de huidige zonering is in de huidige situatie juridisch, praktisch en economisch niet mogelijk. De bestaande bedrijven hebben namelijk op basis van milieuvergunningen bestaande rechten die niet beperkt mogen worden. Aangezien de overschrijding van de zone niet is toegestaan, moet een nieuwe zone voor het industrieterrein vastgesteld worden.

Verkavelingkaart

De verkavelingkaart is een uitkomst van analyse en vergelijking van de volgende aspecten:

  • 50 dB(A) contour op basis van de huidige activiteiten;
  • 50 dB(A) contour op basis van de in het bestemmingsplan toegestane categorieën;
  • Gewenste ligging van de nieuwe zone.

De verdeling van de geluidsruimte op basis van verkavelingkaart is bedoel om de overschrijdingen van de zone te voorkomen. Het 50 dB(A) contour op basis van verkavelingkaart ligt ook binnen de nieuwe zone, waardoor wordt voldaan aan de voorwaarde voor zonering, namelijk dat geluidsbelasting buiten de zone moet lager zijn dan 50 dB(A).

De grenswaarden uit de Wet geluidhinder worden hierbij gerespecteerd.

Hogere grenswaarden

Door de aanpassing van de zonegrens, komt een klein aantal extra woningen binnen de geluidszone te liggen. De geluidsbelasting op een aantal woningen, die reeds binnen de zone liggen, gaat niet veranderen. Voor de woningen zijn in het kader van het bestemmingsplan ''Woonwijken Didam" op basis van een akoestisch onderzoek hogere grenswaarden vastgesteld van 51 dB(A).

Gevolgen bestemmingsplan en bestemmingsregelingen

De gewijzigde geluidszone heeft voor dit bestemmingsplan (en de aangrenzende bestemmingsplannen waar de zone zicht bevindt) de volgende consequenties:

  • de nieuwe geluidszone industrie is op de verbeelding als gebiedsaanduiding opgenomen;
  • aan de begripsbepalingen worden de volgende begrippen toegevoegd: 'industrieterrein', 'bedrijventerrein','geluidszone industrie', 'zonebeheersplan' en 'verkavelingkaart'.

3.3.4 Deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

Het industrieterrein 't Goor en industrieterrein Immenhorst zijn gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. EBT en 't Goor delen hun zone. De vastgestelde zone ligt buiten de grenzen van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland. De huidige zonering van het industrieterrein wordt in stand gehouden. Er is ook geen sprake van een wijziging van de ruimtelijke structuur van het industrieterrein zelf. Toegestane categorieën bedrijven en verdeling daarvan worden ook niet veranderd.

De opzet van het Euregionaal Bedrijventerrein (EBT) is zodanig gekozen, dat er voor nabijgelegen milieugevoelige functies een in milieuhygiënisch opzicht aanvaardbare situatie wordt verkregen. Hiertoe is gebruikgemaakt van de "Staat van Bedrijfsactiviteiten" uit de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het Euregionaal bedrijventerrein ligt op een afstand van circa 30 tot 450 meter van bestaande woningen. Enkele woningen liggen echter op een kortere afstand. Met deze woningen is rekening gehouden door middel van zonering (enkel categorie 1 & 2 toelaatbaar).

Verkaveling

In het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland word de akoestische verkaveling van het industrieterrein opgenomen. De verkaveling samen met de zonetoets gaan op basis van dit bestemmingsplan het uitgangspunt vormen voor het verlenen van milieuvergunningen voor bedrijven.

De verkaveling van het industrieterrein is weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0006.jpg"

Verkaveling industrieterrein 't Goor en ligging van de geluidszone.

3.3.5 Deelgebied 4: Matjeskolk

Het bedrijventerrein Matjeskolk is bedoeld voor lokale kleinschalige bedrijven uit de directe omgeving van Beek en Nieuw Dijk. Op het bedrijventerrein is de vestiging van zogenaamde geluidhinderlijke bedrijven niet toegestaan. De opzet van het bedrijventerrein moet zodanig worden gekozen, dat er voor nabijgelegen milieugevoelige functies een in milieuhygiënisch opzicht aanvaardbare situatie wordt verkregen. Hiertoe is gebruikgemaakt van de staat van inrichtingen, zoals opgenomen in de uitgave Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Maximaal worden op het bedrijventerrein bedrijven uit milieucategorie 3 toegelaten. De zonering is zodanig dat de categoriebedrijven aan de randen van het bedrijventerrein worden toegelaten (zuid- en westrand), daar waar sprake is van de minste hinder richting burgerwoningen.

Op basis van de aanpassing van het bestemmingsplan worden de categorieën en verdeling van het bedrijventerrein niet veranderd. Dat betekent geen wijziging van de akoestische kwaliteit in de omliggende gebieden.

3.3.6 Conclusie

Het aspect geluid vormt, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

3.4 Bedrijven En Milieuzonering

3.4.1 Inleiding

Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Dit betreft het verantwoord vastleggen van de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen milieubelastende inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds.

Bij de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'2. Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor inrichtingen een afstand genoemd, die tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, hetgeen resulteert in de zogenaamde grootste afstand. De grootste afstand is de afstand, die tenminste in acht dient te worden genomen ten opzichte van een rustige woonwijk. Binnen de grootste afstanden dient te worden afgewogen in hoeverre de functies passend zijn ten opzichte van elkaar.

In het plangebied komen in totaal vijf milieuzones voor. Hieronder is per milieuzone aangegeven welke inrichtingen zijn toegelaten op het bedrijventerrein:

  • bedrijf tot en met categorie 2
    Hier zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor deze categorie geldt als grootste richtafstand 30 meter;
  • bedrijf tot en met categorie 3.2
    Hier zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor deze categorie geldt als grootste richtafstand 100 meter;
  • bedrijf tot en met categorie 4.1

Hier zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 tot en met 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor deze categorie geldt als grootste richtafstand 200 meter;

  • bedrijf tot en met categorie 4.2

Hier zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 tot en met 4.2. Voor deze categorie geldt als grootste richtafstand 300 meter;

  • bedrijf tot en met categorie 5.1

Hier zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 tot en met 5.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor deze categorie geldt als grootste richtafstand 500 meter.

  1. 2. VNG, Bedrijven en Milieuzonering, maart 2009

3.4.2 Huidige zonering

Dit bestemmingsplan handhaaft in principe (met uitzondering van het industrieterrein De Fluun) de bestaande zonering. De huidige zonering van het industrieterrein De Fluun wordt aangepast. De bestaande geluidszone wordt verruimd om de overschrijdingen van geluidsniveaus op te lossen. Daarbij wordt aandacht besteed aan evenwicht tussen ruimte voor bedrijven en bescherming van de in de zone gelegen woningen.

Daar waar vergunde bedrijven gevestigd zijn met een hogere milieucategorie dan op basis van de zonering is toegestaan, is de categorie ter plaatse verruimd naar de vergunde categorie. Voor het bedrijventerrein De Fluun I geldt dat ten noorden van de spoorlijn de categorie is teruggebracht naar categorie 2 in verband met de nabije aanwezigheid van woningen.

In deelgebied 1: Kollenburg zijn bedrijven in de categorie 1 tot en met 4.2 toegestaan. In deelgebied 2: de Fluun zijn bedrijven tot en met categorie 4.2 mogelijk. Op de Immenhorst bedraagt de maximale milieucategorie 3.2 op het EBT is de maximaal toegestane milieucategorie 5.1 en op bedrijventerrein „t Goor is de maximale milieucategorie 4.2. In deelgebied 4: Matjeskolk zijn bedrijven in de categorie 1 tot en met 3.2 toegestaan.

3.4.3 Conclusie

Aangezien de bestaande (vergunde) bedrijfscategorieën gehandhaafd blijven en de wijzigingen in de toegestane categorieën geen negatieve milieueffecten op de omliggende gebieden hebben en er geen nieuwe bedrijven met een hogere milieucategorie zondermeer mogelijk worden gemaakt vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

  • Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op zeven bedrijventerreinen en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk met uitzondering van de in paragraaf 4.3 genoemde wijzigingen. Vanwege het consoliderend karakter is het aannemelijk dat de verkeersgeneratie min en meer gelijk blijft en de luchtkwaliteit niet in betekende mate verslechterd ten gevolge van het bestemmingsplan. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
  • Er is geen sprake van het realiseren van nieuwe gevoelige bestemmingen binnen het plangebied. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
  • Op grond van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit hoeft er volgens het 'blootstellingcriterium' geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats te vinden op terreinen van inrichtingen en bedrijventerreinen (inclusief bedrijfswoningen). Hier gelden de ARBO regels.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

3.6 Externe Veiligheid

3.6.1 Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico’s op (zware) ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico’s bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen, grote kantoren en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, dienst- en bedrijfswoningen van derden, bedrijfsgebouwen en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met tien dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met tien doden. In het BEVI (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.

3.6.2 Het plangebied

Het plangebied bestaat uit vier deelgebieden. Hierbij gaat het om de volgende bedrijventerreinen:

1. Kollenburg (Didam);

2. De Fluun I (Didam) en De Fluun II (Didam);

3. Euregionaal bedrijventerrein (EBT)/Immenhorst en ‘t Goor (‘s-Heerenberg);

4. Matjeskolk (Loerbeek).

In april 2012 is een onderzoek naar het aspect externe veiligheid voor de bedrijventerreinen in Montferland uitgevoerd3. Dit onderzoeksrapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

uitgangspunten

Met betrekking tot het bestemmingsplan wordt er vanuit gegaan dat hier sprake is van een conserverend bestemmingsplan of een plan dat daaraan overeenkomstig is. Het plan biedt voor de onderhavige gronden namelijk geen mogelijkheden van gebruik dat in zo sterke mate afwijkt van het huidige gebruik dat deze niet in een conserverend bestemmingsplan geregeld zouden kunnen worden. In dit kader is van belang dat uit het begrip conserverend bestemmingsplan niet volgt dat alle bestemmingen gelijk moeten blijven aan de bestemmingen in het voorgaande plan en dat het plan geen enkele ruimte voor nieuwe ontwikkelingen mag bieden (zie zaaknummer 200905802/1/R3 Abrs, 8 september 2010). Een conserverend plan is nadrukkelijk niet altijd een plan waarin niets wijzigt. Aangezien er te spreken is van een bestemmingsplan met een hoofdzakelijk conserverend karakter, heeft dit gevolgen voor de manier waarop naar de aspecten van externe veiligheid moet worden gekeken.

Voor wat betreft de kwetsbaarheid van de bebouwing gaan we er van uit dat het binnen dit plangebied in hoofdzaak om beperkt kwetsbare objecten gaat. Dit omdat er voornamelijk bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en dienst- en bedrijfswoningen van derden binnen het plangebied gelegen zijn. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico (PR) is er daardoor in principe enige afwijkingsruimte ten opzichte van de grenswaarde (contour 10-6). Omdat er in het plangebied echter ook een aantal kwetsbardere objecten aanwezig is met een zekere diversiteit in soort (grotere kantoren, onderwijsinstellingen, etc.) en er bij een aantal van de aanwezige bedrijven meer dan 50 personen werken is het niet het eerste uitgangspunt gebruik te maken van de mogelijke afwijkingsruimte ten opzichte van de PR. Voor wat betreft het groepsrisico (GR) geldt in alle gevallen een verantwoordingsplicht, zo ook hier.

In het kader van het recente bestemmingsplan “Buitengebied” voor Montferland is in augustus 2011 een berekening van het groepsrisico van alle buisleidingen in de gemeente Montferland uitgevoerd. Delen van het plangebied voor het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Montferland” liggen binnen de effectafstand van enkele hogedruk aardgasleidingen. De effectafstand is het gebied gelegen tussen de risicobron en de 1% letaliteitgrens. Dit is het gebied waarbinnen personen worden meegeteld voor de vaststelling van het groepsrisico. Het groepsrisico is voorzien van een oriëntatiewaarde, die voor buisleidingen gesteld is op F·N2 < 10-2 per jaar per km leiding, waarin F de frequentie per jaar is met N of meer dodelijke slachtoffers. Uit de berekening voor het bestemmingsplan “Buitengebied” kwam al naar voren dat voor geen van de aanwezige buisleidingen binnen Montferland geldt dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt of zelfs maar nadert. Aangezien er sinds de datum van het hiervoor aangehaalde onderzoek niets aan de buisleidingen (of de omgeving er van) binnen het plangebied voor dit bestemmingsplan (Bedrijventerreinen Montferland) is gewijzigd en vanwege de conserverende aard van het onderhavige bestemmingsplan, is er voor gekozen voor de verantwoording van het groepsrisico voor het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Montferland” te volstaan met een onderzoek op basis van de berekening van het groepsrisico van alle buisleidingen in de gemeente Montferland uit augustus 2011.

Bronnen

Om het aspect externe veiligheid in beeld te brengen is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van stationaire en mobiele bronnen in het plangebied en in de nabije omgeving daarvan.

Stationaire bronnen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in en om het bedrijventerrein. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken en lpg-tankstations. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Voor het plangebied als geheel geldt dat als een Bevi-inrichting of een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer veiligheidsafstanden gelden (vanaf hier tezamen genoemd: risicovolle inrichting) zich binnen het plangebied wil vestigen dan zal er op dat moment in het kader van de noodzakelijke bestemmingswijziging (en indien van toepassing ook voor de vergunningverlening) een onderzoek naar de externe veiligheidseisen nodig zijn en moeten worden uitgevoerd.

Vuurwerk

Omdat er in het onderhavige bestemmingsplan bijna geen sprake is van externe veiligheidsrisico’s als gevolg van vuurwerk, geen enkele opslag van professioneel vuurwerk en maar 1 verkooppunt van consumentenvuurwerk, wordt dit onderwerp hieronder in algemeenheid besproken. Per deelgebied volgt daarna slechts nog een heel summiere uiteenzetting.

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) van kracht geworden. Bij besluit van 15 maart 2012 is het Vuurwerkbesluit op onderdelen gewijzigd, dit wijzigingsbesluit zal echter pas op 1 juli 2012 in werking treden. Binnen dit besluit is zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) geïntegreerd. Het Vuurwerkbesluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk.

In het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in het kader van de vaststelling van besluiten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en bij de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning in acht moeten worden genomen. Op grond van artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit moeten de in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit opgenomen veiligheidsafstanden van bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen ten opzichte van bestaande beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten en geprojecteerd beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten in acht worden genomen bij:

  1. a. de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
  2. b. het verlenen van ontheffing van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijkeordening;
  3. c. de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening.

In aansluiting op bovenstaande eis dient binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en indien voorkomend binnen het plangebied met de opslag van professioneel vuurwerk.

Om het bestemmingsplan te toetsen aan de eisen die gelden uit het Vuurwerkbesluit is tevens de provinciale risicokaart geraadpleegd. In het gehele plangebied zijn geen opslagen voor vuurwerk aanwezig. Slechts binnen 1 deelgebied van het plangebied (deelgebied 3, ’t Goor, Immenhorst en EBT) is op dit moment een verkooppunt met bijbehorende opslag van consumentenvuurwerk (“risicovolle inrichting”) aanwezig aan de Grensstraat 2 te ’s-Heerenberg (Fixet). Het bestemmingsplan voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid voor Burgemeester en wethouders teneinde nieuwe aanduidingen “risicovolle inrichtingen” op de verbeelding op te kunnen nemen. Als voorwaarde daarvoor geldt dat ofwel de veiligheidscontour zoals opgenomen in het vuurwerkbesluit de perceelsgrenzen niet overschrijdt, ofwel indien dat wel het geval is, er sprake is van een bedrijvencategorie waarbinnen bedrijven in de categorieën 4.1 tot en met 5.1 zijn toegestaan en (ondermeer) er geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Bij een dergelijke wijziging van het bestemmingsplan moeten voor de nieuwe “risicovolle inrichting” vanzelfsprekend ook de effecten in het kader van externe veiligheid worden beschreven.

Mobiele bronnen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is de nieuwe wetgeving omtrent hoogdrukaardgasleidingen vastgelegd. Het Bevb is op 1 januari 2011 in werking getreden. Voorafgaand daaraan is bij de start van de opstelling van dit bestemmingsplan al geanticipeerd op dit beleid. Naast de inventarisatiestudie ‘COEV/Anker’ dient ook ingegaan te worden op het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn. De eindrapportage voor het “basisnet weg” is in oktober 2009 aangeboden aan de Tweede Kamer. Voor de geïnventariseerde wegen blijkt zelfs over wegen waar veel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, het veiligheidsrisico gering te zijn.

Het is dan ook niet te verwachten dat de lokale wegen rondom het plangebied knelpunten opleveren wanneer deze worden beschouwd conform de nieuwe systematiek van het basisnet. Het basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:

1. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);

2. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden

(categorie 2);

3. verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden

(categorie 3).

Voor de leesbaarheid van deze paragraaf is per deelgebied een beschrijving gegeven van de aanwezigheid van stationaire en mobiele bronnen.

Deelgebied 1: Kollenburg

Stationaire bronnen

In het plangebied zijn op basis van de professionele risicokaart geen bedrijven aanwezig die een beperking kunnen vormen in het kader van de externe veiligheid. Een nadere toetsing naar stationaire bronnen is derhalve niet noodzakelijk. Dit deelgebied is volledig uitontwikkeld/bebouwd, dus nieuwe ontwikkelingen voor wat betreft bedrijfsactiviteiten zijn alleen mogelijk binnen hetgeen het bestemmingsplan toestaat. Navolgende afbeelding bevat een fragment van de professionele risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0007.jpg"

Uitsnede Deelgebied1: Kollenburg op uitsnede professionele risicokaart

Vuurwerk

In dit deelgebied zijn geen opslagen voor professioneel vuurwerk en/of verkooppunten met bijbehorende opslag van consumentenvuurwerk aanwezig. Een nadere toetsing kan op dit vlak dan ook geheel achterwege blijven.

Mobiele bronnen

Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe ‘Basisnet Vervoer van Gevaarlijke Stoffen’, is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Echter is, met uitzondering van het basisnet spoor, nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2012 het basisnet wettelijk wordt vastgesteld.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn een aantal (kleine) lokale wegen gelegen. De Hengelderweg vormt de hoofdontsluitingsweg voor het plangebied. Over de Hengelderweg en omringende straten worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd, met name ter bevoorrading van de bedrijven in het plangebied. De bevoorrading van deze bedrijven vormt gezien het consoliderende karakter van onderhavig plan geen belemmering. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen levert, over het algemeen weinig problemen op ten aanzien van de veiligheid. Met name in zeer dichtbevolkte gebieden, indien op korte afstand van de weg grote groepen mensen verblijven, kunnen problemen spelen met externe veiligheid. Dit blijkt ook uit de inventarisatiestudie ‘COEV/Anker’ van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (februari 2006). In de nabijheid van het plangebied zijn geen knelpunten geïnventariseerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.

Ten zuiden van het deelgebied is de A12 gelegen, een rijksweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Externe veiligheid met betrekking tot het vervoer van vervoer van gevaarlijke stoffen gaat alleen over de bescherming van personen die in de omgeving van infrastructuur verblijven. Voor het onderhavige bestemmingsplan is er, gezien de conserverende aard ervan en het feit dat het bewuste deelgebied ‘Kollenburg’ uitontwikkeld is, sprake van een bestaande situatie. Een bestaande situatie wordt volgens de circulaire, evenals de mogelijkheden die een conserverend bestemmingsplan biedt, voor de omgeving van de transportroute (in dit geval de A12 ter hoogte van het deelgebied ‘Kollenburg’)gekenmerkt door:

  • ontwikkelingen waarin het plan voorziet;
  • de fysiek aanwezige situatie;
  • eventueel vervangende nieuwbouw.

In bestaande situaties mag het plaatsgebonden risico nooit groter zijn dan in het gebied rondom de infrastructuur de krachtens wettelijk voorschrift of zakelijk recht direct daaraan verbonden zone als daarin kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.

Het onderhavige besluit (bestemmingsplan Bedrijventerreinen) heeft geen betrekking op de aanleg van nieuwe infrastructuur of een wijziging van bestaande infrastructuur. Wel maakt het plan in principe ruimtelijke ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk en wordt de risicobenadering toegepast op een bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0008.jpg"

Detailuitsnede professionele risicokaart: deelgebied ‘Kollenburg’ in relatie tot de risicocontouren van de A12 ter plaatse

Uit raadpleging van de risicoatlas in combinatie met de ‘Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (04-01-2010)’ en ‘eindrapportage basisnet weg, bijlagenrapport bijlage 7 (oktober 2009)’ blijkt voor wat betreft het deelgebied ‘Kollenburg’ dat:

  • de veiligheidszone gemeten vanaf het midden van de weg 0 meter is;
  • het een plasbrandaandachtsgebied betreft;
  • de PR 10-5 en 10-6 contouren niet buiten het wegprofiel zijn gelegen;
  • de PR 10-7 contour 74 meter is;
  • de eerste bebouwing (beperkt kwetsbare objecten) binnen de grenzen van dit deelgebiedvan het onderhavige bestemmingsplan op ruim 200 meter van de weg ligt;
  • het GR niet groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • een zone van 30 meter uit het hart van de weg geldt als plasbrandaandachtsgebied;
  • een significante toename van het GR (>10%) logischerwijs niet te verwachten is vanwege de conserverende aard van het bestemmingsplan.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 vormt aldus voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmering.

Railverkeer

Het spoortracé Zevenaar – Doetinchem is gelegen ten zuiden van het plangebied. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden voor dit baanvak dan ook niet overschreden.

Buisleidingen

In deel van het plangebied bevinden zich drie hogedruk aardgasleidingen met een voor het plangebied relevante toetsingsafstand. Het betreft de hogedruk aardgasleiding A-512, N-566-11- en N-566-02.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0009.jpg"

Vanuit het Besluit externe veiligheid buisleidingen krijgen dit soort hogedruk aardgasleidingen een dubbelbestemming toegekend. Binnen deze dubbelbestemming is, volgens het beleid van de NV Nederlandse Gasunie, voor een hoofd-aardgastransportleiding (A-512) een zone van 5 m aan weerszijden van de leiding opgenomen en voor de regionale aardgastransportleidingen (N-566-02 en N-566-11) een zone van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Dit ten behoeve van het onderhoud.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor alle hogedruk gasleidingen in of bij dit deel van het plangebied dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) geldt in dit deelgebied dat de oriëntatiewaarde bij geen enkele van de 3 aanwezige leidingen wordt genaderd of overschreden. Bij leiding N-566-02 is er zelfs in het geheel geen sprake van een groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0010.jpg"

fn-curve leiding A-512 fn-curve leiding N-566-02 fn-curve leiding N-566-11

Hoogspanningsleidingen

Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen. Vanwege het consoliderende karakter van voorliggend plan vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Vaarwater

In de nabijheid van het plangebied is geen bevaarbaar water aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere toetsing naar dit aspect kan derhalve achterwege blijven.

Deelgebied 2: de Fluun

Stationaire bronnen

In het plangebied zijn op basis van de professionele risicokaart de volgende bedrijven aanwezig die een beperking kunnen vormen in het kader van de externe veiligheid:

  1. a. Bentemmerstraat 13: “BP De Fluun Staring BV” brandstofverkooppunt met LPG tankstation;
  2. b. Parallelweg 9: “Coöperatie Agruniek U.A.”, productie en opslag van diervoeders;
  3. c. Eekhegstraat 10: gasdrukregel- en meetstation van de N.V. Nederlandse Gasunie.

Navolgende afbeelding bevat een fragment van de professionele risicokaart. Hierop zijn voornoemde inrichtingen met bijbehorende lettercode aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0011.jpg"

Deelgebied 2: de Fluun op uitsnede professionele risicokaart

Tankstation “BP De Fluun Staring BV” aan de Bentemmerstraat 13 in Didam valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en heeft een vergunde jaardoorzet van 499m³ LPG. Het LPG deel van het tankstation ligt middenin deelgebied “De Fluun I & II” van dit bestemmingsplan. Voor alle onderdelen van het LPG-tankstation (vulpunt, reservoir en afleverzuil) gelden met betrekking tot het plaatsgebondenrisico verschillende veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten. Voor het vulpunt is dat een afstand van 45 meter en voor het ondergrondse reservoir is dat een veiligheidsafstand van 25 meter. Voor de afleverzuil geldt een veiligheidsafstand van 15 meter tot enig kwetsbaar object. Deze veiligheidsafstanden is een 'veiligheidszone - lpg' op de verbeelding opgenomen. Het groepsrisico wordt bij LPG tankstations volledig bepaald door de tankauto BLEVE (i.e. het aantal verladingen per jaar). De afstand tot de grens van het invloedsgebied (1% letaliteitsafstand van de BLEVE van de tankauto) bedraagt in alle gevallen 150 meter. De bijbehorende risicocontour 10-6/jaar (PR) alsmede het invloedsgebied voor het groepsrisico vallen aldus binnen het plangebied. Binnen dit deel van het plangebied zijn echter geen kwetsbare en slechts enkele beperkt kwetsbare objecten aanwezig. De gemiddelde personendichtheid in dit deel van het plangebied is redelijk laag en het tankstation wordt bijvoorkeur bevoorraad op momenten dat er zondermeer weinig personen in dit deel van het plangebied aanwezig zijn. Het is daardoor zeer aannemelijk dat het groepsrisico hier (ruim) beneden de oriëntatiewaarde ligt. Verder is het bestemmingsplan van dusdanige aard dat een toename van het groepsrisico niet in de lijn der verwachting ligt. De vastgestelde risicoafstanden zijn als veiliheidszone - LPG op de verbeelding opgenomen. In de Regels zijn regels opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze zone.

De tweede inrichting is “Coöperatie Agruniek U.A.” aan de Parallelweg 9 in Didam. binnen deze inrichting worden diervoeders geproduceerd en voor transport opgeslagen. De installatie valt hierdoor onder de categorie “Stofexplosie gevaarlijke stoffen” en is geregistreerd op de risicokaart op basis van het “Barim”4 , het is dus geen bevi-inrichting. Agruniek ligt wat meer aan de rand van dit deelgebied. Voor deze inrichting geldt dat de risicoafstand met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR-10-6) is vastgesteld op 0 meter. De maximale effectafstand “dodelijk” is 140 meter, maar volgens de risicokaart is er geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico.

De derde inrichting is een gasmeet- en regelstation van de gasunie/NUON aan de Eekhegstraat 10, aan de westelijke zijde van dit deelgebied. Ook deze inrichting is op basis van de “Barim” op de risicokaart gezet, ook hier gaat het dus niet om een Bevi-inrichting. Voor deze inrichting geldt dat de risicoafstand met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR-10-6) is vastgesteld op 25 meter. Deze risicoafstand is als veiligheidszone op de verbeelding opgenomen. In de Regels zijn regels opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze zone. Volgens de risicokaart is er geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico.

Vuurwerk

In dit deelgebied zijn geen opslagen voor professioneel vuurwerk en/of verkooppunten met bijbehorende opslag van consumentenvuurwerk aanwezig. Een nadere toetsing kan op dit vlak dan ook geheel achterwege blijven.

Mobiele bronnen

Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe ‘Basisnet Vervoer van Gevaarlijke Stoffen’, is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Echter is, met uitzondering van het basisnet spoor, nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2012 het basisnet wettelijk wordt vastgesteld.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn een aantal (kleine) lokale wegen gelegen. De Bievankweg vormt de hoofdontsluitingsweg voor het plangebied. Over de Bievankweg en omringende straten worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd, met name ter bevoorrading van het lpg tankstation aan de Bentemmerstraat 13 en de bedrijven in het plangebied. De bevoorrading van deze bedrijven vormt gezien het consoliderende karakter van onderhavig plan geen belemmering. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen levert, over het algemeen weinig problemen op ten aanzien van de veiligheid. Met name in zeer dichtbevolkte gebieden, indien op korte afstand van de weg grote groepen mensen verblijven, kunnen problemen spelen met externe veiligheid. Dit blijkt ook uit de inventarisatiestudie ‘COEV/Anker’ van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (februari 2006). In de nabijheid van het plangebied zijn geen knelpunten geïnventariseerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.

Railverkeer

Het spoortracé Zevenaar – Doetinchem is gelegen ten zuiden van het plangebied. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico worden voor dit baanvak worden dan ook niet overschreden.

Buisleidingen

In dit deel van het plangebied bevindt zich één hogedruk aardgasleiding met een voor het plangebied relevante toetsingsafstand. Het betreft de hogedruk aardgasleiding N-566-10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0012.jpg"

Vanuit het Besluit externe veiligheid buisleidingen krijgen dit soort hogedruk aardgasleidingen een dubbelbestemming toegekend. Binnen deze dubbelbestemming is, volgens het beleid van de NV Nederlandse Gasunie, voor de regionale aardgastransportleiding (N-566-10) een zone van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Dit ten behoeve van het onderhoud.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor alle hogedruk gasleidingen in of bij dit deel van het plangebied dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) geldt in dit deelgebied dat de oriëntatiewaarde van de aanwezige leiding niet wordt genaderd of overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0013.jpg"

fn-curve leiding N-566-10

Hoogspanningsleidingen

Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen. Vanwege het consoliderende karakter van voorliggend plan vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Vaarwater

In de nabijheid van het plangebied is geen bevaarbaar water aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere toetsing naar dit aspect kan derhalve achterwege blijven.

Deelgebied 3: ’t Goor, Immenhorst en EBT

Stationaire bronnen

In dit deel van het totale plangebied zijn op basis van de provinciale risicokaart de volgende bedrijven/inrichtingen aanwezig die een beperking kunnen vormen in het kader van de externe veiligheid:

  1. a. Industriestraat 10: transportbedrijf “Wim Bosman”, opslag gevaarlijke stoffen;
  2. b. De Immenhorst 1: “Diepvries Bergh”, vrieshuis met ammoniakkoelinstallatie;
  3. c. De Immenhorst 9, “Vrieshuis De Immenhorst”, vrieshuis met ammoniakkoelinstallatie;
  4. d. Lengelseweg 76, gasdrukregel- en meetstation van de N.V. Nederlandse Gasunie.

Buiten dit deelgebied, maar wel direct aan de er van rand, is verder nog aanwezig:

  1. e. Drieheuvelenweg 1: “Service Station Bergh”, brandstofverkooppunt met LPG tankstation.

Navolgende afbeelding bevat een fragment van de professionele risicokaart. Hierop zijn voornoemde inrichtingen met bijbehorende lettercode aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0014.jpg"

Deelgebied 3: ’t Goor, Immenhorst en EBT op uitsnede professionele risicokaart

De opslag gevaarlijke stoffen van transportbedrijf “Wim Bosman” aan de Industriestraat 10 wordt sinds 4 januari 2012 bij provinciale milieuvergunning aangemerkt als niet categoriale inrichting en BRZO-bedrijf. In de vergunning zijn op basis van een QRA de volgende risicocontouren vergund:

  1. 1. een PR-10-6 contour van 85 meter voor hal “Janneke” (de PR van de eveneens hier aanwezige gasflessenopslag valt hier binnen);
  2. 2. een PR-10-6 contour van 130 meter voor hal “Deborah”;
  3. 3. een GR (afstand van de bron tot de grens van het invloedsgebied) van 600 meter voor hal “Deborah” (de PR-contouren van de hiervoor genoemde locaties vallen hier binnen).

Zoals aangegeven is de vergunning op basis van een QRA verstrekt. Daarom mag het als feit worden beschouwd dat het groepsrisico van deze inrichting onder de oriëntatiewaarde ligt, aangezien anders de nieuwe vergunning niet afgegeven had kunnen worden. De nieuwe vergunning is overigens op dit moment nog niet verwerkt op de provinciale risicokaart. De huidig op de risicokaart geschetste situatie (vergunning 2005) komt overigens ook niet overeen met de tot 4 januari 2012 geldende vergunning voor een categoriale inrichting in de zin van de Bevi. De huidige informatie op de risicokaart is gebaseerd op een QRA uit 2004, waaruit een PR-10-6 contour van 55 meter en een GR (afstand van de bron tot de grens van het invloedsgebied) van 1250 meter. Ten opzichte van deze situatie is het GR dus met de nieuwe vergunning met meer dan de helft gereduceerd.

De PR-10-6 contouren voor de hallen "Janneke" en "Deborah zijn als veiligheidszones op de verbeelding opgenomen. In de Regels zijn regels opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze zones.

De locatie van “Diepvries Bergh” aan de Immenhorst 1 betreft een koel-/vrieshuis met een ammoniakkoelinstallatie. De inrichting valt niet onder de Bevi. Het gaat hierbij volgens de REVI om een type 1 installatie met 860 kg ammoniak. Deze inrichtingen heeft een PR-10-6 contour van 0 meter en kent verder ook geen risicocontour buiten de inrichtingsgrens. Op de verbeelding is dit bedrijf als risicovolle inrichting opgenomen.

“Vrieshuis De Immenhorst” aan de Immenhorst 9 is eveneens een koel-/vrieshuis met een ammoniakkoelinstallatie. Deze inrichting valt echter wel onder de Bevi. Het gaat hierbij volgens de REVI ook om een type 1 installatie maar dan met 2.899 kg ammoniak. Ook deze inrichtingen heeft een PR-10-6 contour van 0 meter en kent verder ook geen risicocontour buiten de inrichtingsgrens. Op de verbeelding is dit bedrijf als risicovolle inrichting opgenomen.

Het gasdrukregel- en meetstation van de N.V. Nederlandse Gasunie aan de Lengelseweg 76 is op basis van de “Barim” op de risicokaart gezet, het gaat hier niet om een Bevi-inrichting. Voor deze inrichting geldt dat de risicoafstand met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR-10-6) is vastgesteld op 15 meter. Deze risicoafstand is als veiligheidszone op de verbeelding opgenomen. In de Regels zijn regels opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze zone. Volgens de risicokaart is er geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico. Op de verbeelding is dit bedrijf als risicovolle inrichting opgenomen.

Het brandstofverkooppunt met LPG tankstation “Service Station Bergh” aan de Drieheuvelenweg 1 valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en heeft een vergunde jaardoorzet van 499 m³ LPG. Het tankstation valt echter buiten dit deelgebied, en daarmee ook buiten het plangebied voor het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Montferland”. In die zin is het dus ook niet verplicht het plaatsgebondenrisico en het groepsrisico van deze inrichting te verantwoorden. Maar omdat de inrichting wel zeer dicht bij de grens van het deelgebied in de noordwestelijke hoek ligt is toch gemeend dat het goed is enig inzicht in de aanwezige risico’s ten gevolge van deze inrichting te verschaffen. Voor alle onderdelen van het LPG-tankstation (vulpunt, reservoir en afleverzuil) gelden met betrekking tot het plaatsgebondenrisico verschillende veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten. Voor het vulpunt is dat een afstand van 45 meter en voor het ondergrondse reservoir is dat een veiligheidsafstand van 25 meter. Voor de afleverzuil geldt een veiligheidsafstand van 15 meter tot enig kwetsbaar object. Het groepsrisico wordt bij LPG tankstations volledig bepaald door de tankauto BLEVE (i.e. het aantal verladingen per jaar). De afstand tot de grens van het invloedsgebied (1% letaliteitsafstand van de BLEVE van de tankauto) bedraagt in alle gevallen 150 meter. De bijbehorende risicocontouren 10-6/jaar (PR) vallen geheel buiten de grenzen van het onderhavige bestemmingsplan. Het invloedsgebied voor het groepsrisico valt slechts gedeeltelijk over de noordwest-hoek van het plangebied. Binnen deze hoek zijn echter geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig. De gemiddelde personendichtheid in dit deel van het plangebied is zeer laag en het tankstation wordt bijvoorkeur bevoorraad op momenten dat er zondermeer weinig personen in dit deel van het plangebied aanwezig zijn. Het is daardoor zeer aannemelijk dat het groepsrisico hier (ruim) beneden de oriëntatiewaarde ligt. Verder is het bestemmingsplan van dusdanige aard dat een toename van het groepsrisico niet in de lijn der verwachting ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0015.jpg"

Detailuitsnede professionele risicokaart m.b.t. brandstofverkooppunt met LPG tankstation “Service Station Bergh”. De lichtblauwe lijn markeert in deze afbeelding bij benadering de grens van het plangebied.

Vuurwerk

In dit deelgebied is geen sprake van opslag van professioneel vuurwerk. Een nadere toetsing kan op dit vlak dan ook achterwege blijven. Op het adres Grensstraat 2 in ‘s-Heerenberg is zoals gezegd wel sprake van de verkoop van consumentenvuurwerk. Dit verkooppunt wordt op de verbeelding voorzien van de aanduiding “risicovolle inrichting”. Voor de verkoop van consumentenvuurwerk moet er verder sprake zijn van een bestemming die (ondergeschikte) detailhandel toestaat en dat is hier ook het geval. Het bestemmingsplan verzet zich dus niet tegen de verkoop van consumentenvuurwerk op dit adres. Uit het locatiedossier in het vergunningsregistratiesysteem van de gemeente blijkt dat de verkoop van (consumenten-) vuurwerk op deze locatie voldoet aan het Vuurwerkbesluit en de Wet milieubeheer (melding Activiteitenbesluit/milieuvergunning).

Mobiele bronnen

Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe “Basisnet Vervoer van Gevaarlijke Stoffen”, is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Het is echter nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2012 het basisnet wettelijk wordt vastgesteld.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn een aantal (kleine) lokale en provinciale (N316 en N827) wegen gelegen. De Elsepasweg (N827) vormt de hoofdontsluitingsweg voor het plangebied. Over De Immenhorst en omringende straten worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd, met name ter bevoorrading van het lpg tankstation aan de Drieheuvelenweg 1 en de bedrijven in het plangebied. De bevoorrading van deze bedrijven vormt gezien het consoliderende karakter van onderhavig plan geen belemmering. De N316 ligt gedeeltelijk binnen het plangebied en de N827 in zijn geheel. Volgens de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is een beoordeling van risico’s bij afstanden van minder dan 200 meter nodig. Gezien het consoliderende karakter van onderhavig plan levert dit geen belemmering op voor wat betreft de haalbaarheid. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen levert, over het algemeen weinig problemen op ten aanzien van de veiligheid. Met name in zeer dichtbevolkte gebieden, indien op korte afstand van de weg grote groepen mensen verblijven, kunnen problemen spelen met externe veiligheid. Dit blijkt ook uit de inventarisatiestudie ‘COEV/Anker’ van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (februari 2006). In de nabijheid van het plangebied zijn geen knelpunten geïnventariseerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.

Railverkeer

In de nabijheid van het deelgebied is geen spoortracé aanwezig. Een nadere toetsing naar dit aspect kan daarom achterwege blijven.

Buisleidingen

In dit deel van het plangebied bevindt zich één hogedruk aardgasleiding met een voor het plangebied relevante toetsingsafstand. Het betreft de hogedruk aardgasleiding N-566-09.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0016.jpg"

Vanuit het Besluit externe veiligheid buisleidingen krijgen dit soort hogedruk aardgasleidingen een dubbelbestemming toegekend. Binnen deze dubbelbestemming is, volgens het beleid van de NV Nederlandse Gasunie, voor de regionale aardgastransportleiding (N-566-09) een zone van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Dit ten behoeve van het onderhoud.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor alle hogedruk gasleidingen in of bij dit deel van het plangebied dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) geldt in dit deelgebied dat de oriëntatiewaarde van de aanwezige leiding niet wordt genaderd of overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0017.jpg"

fn-curve leiding N-566-09

Hoogspanningsleidingen

In de nabijheid van het deelgebied is geen hoogspanningsleiding aanwezig. Een nadere toetsing naar dit aspect kan daarom achterwege blijven.

Vaarwater

In de nabijheid van het plangebied is geen bevaarbaar water aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere toetsing naar dit aspect kan derhalve achterwege blijven.

Deelgebied 4: Matjeskolk

Stationaire bronnen

In dit deel van het totale plangebied is op basis van de provinciale risicokaart het volgende bedrijf/inrichting aanwezig die een beperking kan vormen in het kader van de externe veiligheid:

  • Didamseweg 33-35: gasflessendepot “Boers”, groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen;

Navolgende afbeelding bevat een fragment van de professionele risicokaart. Hierop is de voornoemde inrichting aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0018.jpg"

Deelgebied 4: Matjeskolk ( bron: professionele risicokaart Gelderland)

De locatie van gasflessendepot “Boers” aan de Didamseweg 33-35 betreft een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen met opslag van gasflessen. De inrichting valt niet onder de Bevi, maar onder het “Barim”. Deze inrichtingen heeft een PR-10-6 contour van 20 meter, waardoor de risicocontour zich ongeveer 10 meter buiten de inrichtingsgrens begeeft. De risicoafstand is als veiligheidszone op de verbeelding opgenomen. In de Regels zijn regels opgenomen ter bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze zone. Voor wat betreft het groepsrisico kan een nadere beoordeling voor deze inrichting achterwege blijven.

Vuurwerk

In dit deelgebied zijn geen opslagen voor professioneel vuurwerk en/of verkooppunten met bijbehorende opslag van consumentenvuurwerk aanwezig. Een nadere toetsing kan op dit vlak dan ook geheel achterwege blijven.

Mobiele bronnen

Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe “Basisnet Vervoer van Gevaarlijke Stoffen”, is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Het is echter nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2012 het basisnet wettelijk wordt vastgesteld.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn een aantal (kleine) lokale wegen gelegen. De Didamseweg vormt de hoofdontsluitingsweg voor het plangebied. Over Didamseweg en omringende straten worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd. De bevoorrading van de bedrijven in het deelgebied vormt gezien het consoliderende karakter van onderhavig plan geen belemmering. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen levert, over het algemeen weinig problemen op ten aanzien van de veiligheid. Met name in zeer dichtbevolkte gebieden, indien op korte afstand van de weg grote groepen mensen verblijven, kunnen problemen spelen met externe veiligheid. Dit blijkt ook uit de inventarisatiestudie ‘COEV/Anker’ van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (februari 2006). In de nabijheid van het plangebied zijn geen knelpunten geïnventariseerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.

Railverkeer

In de nabijheid van het deelgebied is geen spoortracé aanwezig. Een nadere toetsing naar dit aspect kan daarom achterwege blijven.

Buisleidingen

In deel van het plangebied bevindt zich een hogedruk aardgasleiding met een voor het plangebied relevante toetsingsafstand. Het betreft de hogedruk aardgasleiding A-523.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0019.jpg"

Vanuit het Besluit externe veiligheid buisleidingen krijgen dit soort hogedruk aardgasleidingen een dubbelbestemming toegekend. Binnen deze dubbelbestemming is, volgens het beleid van de NV Nederlandse Gasunie, voor een hoofd-aardgastransportleiding (A-523) een zone van 5 m aan weerszijden van de leiding opgenomen. Dit ten behoeve van het onderhoud.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor de hogedruk gasleiding in of bij dit deel van het plangebied dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) in dit deelgebied geldt dat de oriëntatiewaarde bij de aanwezige leiding niet wordt genaderd of overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0020.jpg"

fn-curve leiding A-523

Hoogspanningsleidingen

In de nabijheid van het deelgebied is geen hoogspanningsleiding aanwezig. Een nadere toetsing naar dit aspect kan daarom achterwege blijven.

Vaarwater

In de nabijheid van het plangebied is geen bevaarbaar water aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere toetsing naar dit aspect kan der-halve achterwege blijven.

  1. 3. Gemeente Montferland, 26 april 2012, Onderzoek Externe veiligheid Bedrijventerreinen Montferland
  2. 4. Barim: 'Besluit algemene regels voor inrichtingen en milieubeheer' ook wel kortweg aangeduid als 'Activiteitenbesluit'

3.6.3 Motivatie groepsrisico

Het Bevi geeft in Artikel 13, lid 1 aan dat indien het bevoegd gezag een besluit vaststelt als bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met derde lid van de Wet ruimtelijke ordening, te weten een bestemmingsplan, vaststelt in de toelichting bij of in de ruimtelijke onderbouwing van het desbetreffende besluit in elk geval vermeld wordt:

  1. a. de aanwezige en de op grond van dat besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, voor zover het invloedsgebied ligt binnen het gebied waarop dat besluit betrekking heeft, op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld. Volgens de (professionele) risicokaart vallen de deellocaties van het totale plangebied in de volgende buurten:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0021.jpg"

Bedrijfswoningen van derden, zoals deze binnen het plangebied voorkomen, vallen onder de beperkt kwetsbare objecten. Op de bedrijventerreinen die deel uitmaken van het plangebied komen echter al niet veel bedrijfswoningen voor en worden er in ieder geval geen nieuwe toegestaan. De bedrijfswoningen die er wel voorkomen zijn vrijstaand en er staat er hooguit 1 per bedrijf. Hiermee is de bevolkingsdichtheid beduidend lager dan het gemiddelde in bewoond gebied zoals in de voorgaande tabel opgenomen. Daarnaast is het overgrote deel van de bedrijven binnen het plangebied alleen overdag in bedrijf.

  1. b. het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar.

In hoofdstuk 2 is per deelgebied van het totale plangebied voor iedere relevante inrichting aangegeven wat het groepsrisico is en of de oriëntatiewaarde wordt overschreden. De bestaande bronnen zijn aan de hand van de daarvoor geldende (veiligheids-) regelgeving vergund en hebben daardoor in de zin van het groepsrisico geen juridische consequenties voor de voorliggende planregeling. Voorliggend plan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk nabij genoemde stationaire en mobiele bronnen.

Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen niet zondermeer mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor Burgemeester en wethouders teneinde nieuwe aanduidingen “risicovolle inrichtingen” op de verbeelding op te kunnen nemen. Als voorwaarde daarvoor geldt echter dat ofwel de veiligheidscontour de perceelsgrenzen niet overschrijdt, ofwel indien dat wel het geval is, er sprake is van een bedrijvencategorie waarbinnen bedrijven in de categorieën 4.1 tot en met 5.1 zijn toegestaan en (ondermeer) er geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Bij een dergelijke wijziging van het bestemmingsplan moeten voor de nieuwe “risicovolle inrichting” vanzelfsprekend ook de effecten in het kader van externe veiligheid worden beschreven en indien nodig het groepsrisico gemotiveerd.

Het grootste deel van het plangebied voor dit bestemmingsplan is volledig uitontwikkeld/bebouwd. Hierdoor ligt het in de logische lijn der verwachting dat er in de toekomstige situatie geen sprake zal zijn van een significante toename van mensen. Daardoor is er in de toekomst in principe ook geen sprake van een toename van het al aanwezige groepsrisico binnen het plangebied. Er zijn echter ook nog delen van het plangebied niet geheel uitontwikkeld. Ten opzichte van de bestaande invulling van het totale plangebied is dit echter een dusdanig beperkte hoeveelheid, dat het als zeer twijfelachtig is te beschouwen dat door de ontwikkelingen die er nog mogelijk zijn het groepsrisico nog met meer dan 10% zal toenemen.

  1. c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft, die dat risico mede veroorzaakt en, indien van toepassing, de voorschriften die zijn of worden verbonden aan de voor die inrichting geldende omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Vanwege de omvang van dit bestemmingsplan en het bijbehorende plangebied is het niet mogelijk, mede gezien het conserverende karakter van het plan ook niet direct noodzakelijk, voor ieder individueel bedrijf dat een groepsrisico veroorzaakt de maatregelen ter beperking van het groepsrisico in beeld te brengen. Alle bedrijven die een groepsrisico voor dit plangebied veroorzaken zijn, met het bijbehorende risico of een inschatting daarvan, in hoofdstuk 2 genoemd. Aangezien het om vergunde activiteiten gaat mag aldus worden verondersteld dat in het kader van de vergunningverlening de risico’s van die inrichting zijn ingeschat en dat in iedere afzonderlijke vergunning de door de drijver van de inrichting te treffen maatregelen ter beperking van het risico zijn vastgelegd.

  1. d. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in dat besluit zijn opgenomen.

De mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen en de zelfredzaamheid blijven, vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, minimaal dezelfde als onder de huidige bestemming.

  1. e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

In dit bestemmingsplan wordt de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen niet zondermeer mogelijk gemaakt. Als een risicovolle inrichting zich binnen het plangebied wil vestigen dan zal er in het kader van de hiervoor noodzakelijke wijziging van het bestemmingsplan (en indien van toepassing ook voor de vergunningverlening) een onderzoek naar de externe veiligheidseisen nodig zijn en moeten worden uitgevoerd. Deze eisen zullen minimaal overeenkomen met de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor een inrichting. Daarbij zal vanzelfsprekend de voortschrijding van de technische mogelijkheden voor de beperking van het (groeps-)risico worden meegewogen.

  1. f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.

Het onderhavige plan heeft zoals gezegd een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan wordt herzien en dat hierbij de geldende bestemmingen in overeenstemming worden gebracht met de huidig geldende regels omtrent ruimtelijke ordening. De reeds aanwezige bedrijven hebben allen een vergunde status, ook zij die een groepsrisico veroorzaken. In hun vergunningen is rekening gehouden met het risico dat zij veroorzaken en de maatregelen ter beperking van die risico’s die daarbij horen. Voor het onderhavige plan zijn er, op dit moment, geen andere mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkelingen dan die, die het plan toestaat. Waaruit automatisch voortvloeit dat het daardoor niet mogelijk is (voor- en nadelen van) alternatieven met een lager groepsrisico af te wegen.

  1. g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

Voor de nabije toekomst zijn er binnen het plangebied niet direct projecten voorzien die een aanleiding kunnen vormen voor het nemen van extra maatregelen om het reeds aanwezige groepsrisico verder te beperken. Op alle deelgebieden zijn de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de kavelindelingen al aangelegd. Zoals gezegd is echter een deel van het plangebied nog niet volledig uitontwikkeld. In deelgebied 3 en 4 zijn nog wat kavels beschikbaar voor bedrijven om zich te vestigen of op uit te breiden. Als er zich hier bedrijven willen vestigen die een groeps-)risico met zich meebrengen dan zal daarmee, als onderdeel van de benodigde wijzigingsprocedure en/of omgevingsvergunning/milieumelding, rekening moeten worden gehouden bij de inrichting van het terrein en de constructie van de gebouwen.

Verder wordt er naar aanleiding van reacties op het voorontwerp van dit bestemmingsplan, door de gemeente en de brandweer nader bekeken op welke punten de bluswatervoorzieningen en het Waarschuwing-Alarmerings-Systeem (de zgn. WAS) binnen het plangebied nog kunnen worden verbeterd.

  1. h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting.

Voor de reeds binnen het plangebied gevestigde inrichtingen die een groepsrisico eroorzaken zijn deze zaken bekeken, en vervolgens zijn daar bij vergunningverlening of via de milieumelding voorwaarden aan verbonden. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp in die inrichting zijn onderdeel van de reeds afgegeven vergunningen. Voor nieuwe bedrijven die zich binnen het plangebied willen vestigen geldt dat deze mogelijkheden zullen worden bezien op het moment dat een dergelijk bedrijf zich bij de gemeente meldt met een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan of voor een omgevingsvergunning. De mogelijkheden die alsdan wettelijk (en sociaal) noodzakelijk blijken zullen als voorwaarden worden opgenomen in de te voeren procedure.

  1. i. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp voordoet.

Binnen het gehele plangebied ligt de complete infrastructuur reeds vast. De wegprofielen zijn grotendeels gebaseerd op het vrachtverkeer dat zich op, van of naar een bedrijven beweegt. Er zijn binnen het plangebied niet (of heel enkel) doodlopende wegen en paden te vinden. Alle openbare wegen/paden staan direct met elkaar in verbinding en op iedere locatie binnen het plangebied zijn er minimaal 2 richtingen beschikbaar als vluchtweg. In die zin zijn er aldus voldoende mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp voordoet.

3.6.4 Conclusie

Voorliggend plan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk nabij genoemde en vergunde/gemelde stationaire en mobiele bronnen. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen niet zondermeer mogelijk gemaakt. De bestaande bronnen hebben geen juridische consequenties voor de voorliggende planregeling. Hierdoor is sprake van een standstill-situatie voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit betekent niet dat er geen transport van gevaarlijke stoffen in het plangebied of de nabijheid daarvan plaatsvindt, maar de huidige situatie heeft geen invloed op een overschrijding van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico (zie ook bijlage 2 van het onderzoeksrapport).

Het groepsrisico blijft, waar aanwezig, ruim onder de oriënterende waarde (richtlijn). Naar de risico’s van de in, of nabij, het plangebied aanwezige hogedruk aardgasleidingen is nader onderzoek verricht. Bij de aanwezige gasleidingen ligt de PR-contour nergens buiten de leiding, van alle aanwezige buisleidingen is de PR-contour 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) geldt dat dit deel van het plangebied binnen de effectafstand van de aanwezige leidingen valt. De effectafstand is het gebied gelegen tussen de risicobron en de 1% letaliteitgrens. Dit is het gebied waarbinnen personen worden meegeteld voor de vaststelling van het groepsrisico. Van deze buisleidingen is dus bekeken of het groepsrisico voor deze leidingen gemotiveerd moet worden, en of dit met behulp van een uitgebreide of een beperkte motivatie kan. Hiervoor is op basis van een bestaande Kwantitatieve risico inventarisatie (QRA) uit augustus 2011 een onderzoek uitgevoerd. Dit deelonderzoek (“onderzoek EV buisleidingen BP bedrijventerreinen”) is als bijlage 1 aan het onderzoeksrapport toegevoegd (zie bijlage). Het groepsrisico is voorzien van een oriëntatiewaarde, die voor buisleidingen gesteld is op F·N2 < 10-2 per jaar per km leiding, waarin F de frequentie per jaar is met N of meer dodelijke slachtoffers. In het totale plangebied geldt dat de oriëntatiewaarde bij geen enkele van de aanwezige leidingen wordt genaderd of overschreden. Ook het groepsrisico van de aanwezige hogedruk aardgastransportleidingen vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Voor de twee in of bij het plangebied aanwezige LPG-tankstations zijn alle risicocontouren wettelijk vastgelegd. De risicocontouren van de inrichting zelf komen voor het overgrote deel niet buiten de grenzen van de inrichtingen uit en de risicocontouren van de tankwagen beslaan gebieden die niet erg dicht zijn bewoond. Daarbij vindt bevoorrading van LPG-tankstations bij voorkeur plaats op tijden dat het aantal in de omgeving aanwezige mensen zo laag mogelijk is. Op een bedrijventerrein zijn dat de avond- en nachtperioden tot in de vroege ochtend. Voor de inrichting “Wim Bosman” is zoals aangegeven onlangs door de provincie Gelderland een nieuwe vergunning afgegeven. Sinds 4 januari 2012 wordt deze inrichting aangemerkt als niet categoriale inrichting en BRZO-bedrijf. Zowel de PR-contouren alsook het Groepsrisico zijn in de nieuwe situatie opnieuw vastgesteld. Daarbij is het Groepsrisico qua afstand met meer dan de helft gereduceerd, van 1.250 meter naar 600 meter. Alle PR-contouren vallen hierbinnen. Voor de inrichting “Wim Bosman” is het groepsrisico dus zelfs gedaald.

Doordat nog niet alle deelgebieden volledig zijn uitontwikkeld/bebouwd ligt het in de logische lijn der verwachting dat er in de toekomstige situatie wel sprake zal zijn van een toename van mensen in het totale plangebied. Daardoor bestaat er in de toekomst een redelijke kans van toename van het groepsrisico binnen het totale plangebied. Ten opzichte van de bestaande invulling van het totale plangebied is dit echter een dusdanig beperkte hoeveelheid dat daardoor naar verwachting geen sprake zal zijn van een toename van het groepsrisico boven de 10%. Als een risicovolle inrichting zich op dit deel van het plangebied wil vestigen dan zal er minimaal in het kader van de hiervoor noodzakelijke wijziging van het bestemmingsplan (en indien van toepassing ook voor de vergunningverlening) een onderzoek naar de externe veiligheidseisen nodig zijn en moeten worden uitgevoerd. De mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen en de zelfredzaamheid blijven minimaal dezelfde als onder de huidige bestemming.

In zijn algemeenheid kan hieruit dan ook worden geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan aan de normen voor Externe Veiligheid voldoet. De uitvoering ervan ondervindt geen belemmeringen op het gebied van Externe Veiligheid.

3.7 Water

3.7.1 Algemeen

Het voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en legt de bestaande situatie vast, met uitzondering van de in paragraaf 4.3 genoemde wijzigingen. Voor water geldt dat de A-watergangen in het plangebied een waterbestemming hebben gekregen. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit zijn binnen deze bestemming mogelijk. In dit bestemmingsplan is de bestemming water opgenomen, daarnaast is aan veel bestemmingen onder de bestemmingsomschrijving ook water toegekend. Zo wordt binnen dit bestemmingsplan aan het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid binnen andere bestemmingen dan water ruim baan gegeven.

Aangezien het verhard oppervlakte binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' al grotendeels verhard is, is er naar verwachting geen belemmering voor het aspect water binnen dit plan.

Voor de overige bestemmingen geldt dat dit bestemmingsplan consoliderend van aard is en er daardoor geen toename van bebouwd/verhard oppervlak plaats vindt.

In het kader van de totstandkoming van het voorontwerpbestemmingsplan is de watertoetstabel van het Waterschap Rijn en IJssel ingevuld. Deze zijn voor de betreffende deelgebieden in de navolgende paragrafen opgenomen.

3.7.2 Watertoets Kollenbrug

Onderstaand is de ingevulde watertoetstabel weergegeven, maar daaronder een uitleg over de wijze waarop wordt omgegaan met de relevante waterthema's.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee
Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Ja
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Nee

Nee
Ja
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Ja

Nee

Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Ja


Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee

Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
AANDACHTTHEMA'S
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?

Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee

Wateroverlast

Het plan gebied is als bedrijventerrein bebouwd met kapitaalintensieve gebouwen. Het betreft hier een overstromingsvlakte van IJssel en Rijn met een overstromingsdiepte van 0,8 tot 5 meter (afhankelijk van de plaatselijke maaiveldhoogte). Wateroverlast door overstroming is voor het plangebied alleen in zeer extreme situaties te verwachten. Het gehele gebied tussen IJssel en Rijn wordt beschermd door een stelsel van dijken en waterkeringen die beheerd worden door de waterschappen Rijn en IJssel en Rivierenland.

Grondwateroverlast

De planlocatie ligt in een gebied dat hoofdzakelijk een sterke kwel kent. Bij de aanleg van het bedrijventerrein en later tijdens de bouw van de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen was de situatie niet anders en mag er van worden uitgegaan dat hiermee toen al rekening is gehouden. Er is bij de aanleg in ieder geval een grote bergingsvijver aangelegd om de kweldruk lokaal wat op te vangen. Aangezien het hier om een bestemmingsplan met een conserverend karakter gaat is grondwateroverlast voor zover nu niet aanwezig ook voor de toekomst niet te verwachten.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een het verbeterd gescheiden systeem of directe lozing van dakwater, al dan niet via een bergingsvijver, geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

Volksgezondheid

Het in het gebied aanwezige oppervlaktewater heeft voldoende doorstroming, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Het aanwezige oppervlaktewater bevindt zich aan de rand van het bedrijventerrein en wordt vrijwel continue aangevuld met schoon kwelwater. Hierdoor wordt de concentratie van het water doorlopend verdunt. Het oppervlaktewater hier is verder niet specifiek met het oog op beperking van milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's ingericht. Het water is echter ook niet bedoeld om in te zwemmen, spelen of voor tuinen aan water.

Inrichting en beheer

In het plangebied bevinden zich het volgende oppervlaktewater: BVM28.170.010. Deze is in beheer bij het waterschap. Tevens bevinden zich in deze watergang een aantal duikers. Het plan heeft geen herinrichting van deze beek tot doel en het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. De maaipaden langs de waterlopen zijn opengesteld voor wandelaars (passief medegebruik). Het gaat om paden langs de watergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap.

3.7.3 Watertoets De Fluun I en II

Onderstaand is de ingevulde watertoetstabel weergegeven, maar daaronder een uitleg over de wijze waarop wordt omgegaan met de relevante waterthema's.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee
Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Nee

Nee
Ja
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Ja

Nee

Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Ja


Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee

Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
AANDACHTTHEMA'S
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?

Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee

Grondwateroverlast

De planlocatie ligt in een gebied dat in zijn centrumzone een sterke infiltratie kent en aan de randen een sterke kwel. Bij de aanleg van het bedrijventerrein en later tijdens de bouw van de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen was de situatie niet anders en mag er van worden uitgegaan dat men hiermee toen al rekening heeft gehouden. Aangezien het hier om een bestemmingsplan met een conserverend karakter gaat is grondwateroverlast voor zover nu niet aanwezig ook voor de toekomst niet te verwachten.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een het verbeterd gescheiden systeem of directe lozing van dakwater, al dan niet via een bergingsvijver, geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

Volksgezondheid

Het in het gebied aanwezige oppervlaktewater heeft voldoende doorstroming, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Het aanwezige oppervlaktewater bevindt zich aan de rand van het bedrijventerrein en wordt vrijwel continue aangevuld met schoon kwelwater. Hierdoor wordt de concentratie van het water doorlopend verdunt. Het oppervlaktewater hier is verder niet specifiek met het oog op beperking van milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's ingericht. Het water is echter ook niet bedoeld om in te zwemmen, spelen of voor tuinen aan water.

Inrichting en beheer

In het plangebied bevinden zich het volgende oppervlaktewater: BVM28.040. Deze is in beheer bij het waterschap. Tevens bevinden zich in deze watergang een aantal duikers. Het plan heeft geen herinrichting van deze beek tot doel en het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. De maaipaden langs de waterlopen zijn opengesteld voor wandelaars (passief medegebruik). Het gaat om paden langs de watergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap.

3.7.4 Watertoets EBT

Onderstaand is de ingevulde watertoetstabel weergegeven, maar daaronder een uitleg over de wijze waarop wordt omgegaan met de relevante waterthema's.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee
Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Ja

Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Ja
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Nee

Nee
Nee
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Ja

Nee

Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Ja


Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee

Ja
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
AANDACHTTHEMA'S
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?

Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee

Riolering en Afvalwaterketen

In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel worden geen ontwikkelingen toegestaan die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren. De persleiding is in de verbeelding opgenomen als dubbelbestemming. In de voorschriften zijn regels opgenomen om de leiding zelf en de bereikbaarheid ervan te waarborgen.

Wateroverlast

Het plan gebied is als bedrijventerrein bebouwd met kapitaalintensieve gebouwen. Het betreft hier een gebied met een overstromingsrisico gerelateerd aan de Rijn en Oude IJssel met een overstromingsdiepte van 0,8 tot 2 meter (afhankelijk van de plaatselijke maaiveldhoogte). Wateroverlast door overstroming is voor het plangebied alleen in zeer extreme situaties te verwachten. Het gehele gebied tussen Rijn en Oude IJssel wordt beschermd door een stelsel van dijken en waterkeringen die beheerd worden door het waterschap Rijn en IJssel.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een verbeterd gescheiden systeem of directe lozing van dakwater, al dan niet via een bergingsvijver, geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

Volksgezondheid

Het in het gebied aanwezige oppervlaktewater heeft voldoende doorstroming, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Het aanwezige oppervlaktewater bevindt zich aan de rand van het bedrijventerrein en wordt vrijwel continue aangevuld met slootwater. Hierdoor wordt de concentratie van het water doorlopend verdunt. Het oppervlaktewater hier is verder niet specifiek met het oog op beperking van milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's ingericht. Het water is echter ook niet bedoeld om in te zwemmen, spelen of voor tuinen aan water.

Natte natuur

Het plangebied bevindt zich in of nabij de Ecologische Verbindingszone (EVZ): grenskanaal, model Winde. De beoogde ontwikkelingen zijn geen belemmering voor de EVZ maar versterken juist de ontwikkeling en bescherming van de gewenste natuurwaarden.

Inrichting en beheer

In het plangebied bevinden zich het volgende oppervlaktewater: ODR16.000 en ODR18.000. Deze zijn in beheer bij het waterschap. Tevens bevinden zich in deze watergangen een aantal duikers en stuwen. Het plan heeft geen herinrichting van deze watergangen tot doel en het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. De maaipaden langs de waterlopen zijn opengesteld voor wandelaars (passief medegebruik). Het gaat om paden langs de watergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap.

3.7.5 Watertoets 't Goor en Immenhorst

Onderstaand is de ingevulde watertoetstabel weergegeven, maar daaronder een uitleg over de wijze waarop wordt omgegaan met de relevante waterthema's.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee
Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Ja

Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Ja
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Nee

Nee
Ja
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Ja

Nee

Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Ja


Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Ja

Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
AANDACHTTHEMA'S
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?

Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee

Riolering en Afvalwaterketen

In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel worden geen ontwikkelingen toegestaan die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren. De persleiding is op de verbeelding opgenomen als dubbelbestemming. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de leiding zelf en de bereikbaarheid ervan te waarborgen.

Wateroverlast

Het plan gebied is als bedrijventerrein bebouwd met kapitaalintensieve gebouwen. Het betreft hier een gebied met een overstromingsrisico gerelateerd aan de Rijn en Oude IJssel met een overstromingsdiepte van 0,8 tot 2 meter (afhankelijk van de plaatselijke maaiveldhoogte). Wateroverlast door overstroming is voor het plangebied alleen in zeer extreme situaties te verwachten. Het gehele gebied tussen Rijn en Oude IJssel wordt beschermd door een stelsel van dijken en waterkeringen die beheerd worden door het waterschap Rijn en IJssel.

Grondwateroverlast

De planlocatie ligt in een gebied dat voor het grootste deel een sterke kwel kent en aan de oostrand een matige infiltratie. Bij de aanleg van het bedrijventerrein en later tijdens de bouw van de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen was de situatie niet anders en mag er van worden uitgegaan dat men hiermee toen al rekening heeft gehouden. Aangezien het hier om een bestemmingsplan met een conserverend karakter gaat is grondwateroverlast voor zover nu niet aanwezig ook voor de toekomst niet te verwachten.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een verbeterd gescheiden systeem of directe lozing van dakwater, al dan niet via een bergingsvijver, geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

Volksgezondheid

Het in het gebied aanwezige oppervlaktewater heeft voldoende doorstroming, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Het aanwezige oppervlaktewater bevindt zich aan de rand van het bedrijventerrein en wordt vrijwel continue aangevuld met schoon kwelwater. Hierdoor wordt de concentratie van het water doorlopend verdunt. Het oppervlaktewater hier is verder niet specifiek met het oog op beperking van milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's ingericht. Het water is echter ook niet bedoeld om in te zwemmen, spelen of voor tuinen aan water.

Natte natuur

Het plangebied bevindt zich in of nabij de Ecologische Verbindingszone (EVZ): grenskanaal, model Winde. De beoogde ontwikkelingen zijn geen belemmering voor de EVZ maar versterken juist de ontwikkeling en bescherming van de gewenste natuurwaarden.

Inrichting en beheer

In het plangebied bevinden zich het volgende oppervlaktewater: ODR22.000 en ODR00.000 (Oude Rijn) en enkele sloten die water van overstorten afvoeren. Deze zijn in beheer bij het waterschap. Tevens bevinden zich in deze watergangen een aantal duikers en stuwen. Het plan heeft geen herinrichting van deze watergangen tot doel en het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. De maaipaden langs de waterlopen zijn opengesteld voor wandelaars (passief medegebruik). Het gaat om paden langs de watergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap.

3.7.6 Watertoets Matjeskolk

Onderstaand is de ingevulde watertoetstabel weergegeven, maar daaronder een uitleg over de wijze waarop wordt omgegaan met de relevante waterthema's.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee
Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Ja
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Nee

Nee
Ja
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Ja

Nee

Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Ja


Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee

Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
AANDACHTTHEMA'S
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?

Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een gescheiden rioolsysteem via een bergingsvijver geloosd op het oppervlaktewatersysteem (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

Volksgezondheid

Het in het gebied aanwezige oppervlaktewater heeft voldoende doorstroming, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Om het risico op verdrinking, mocht iemand in een sloot of vijver vallen, te beperken zijn de volgende maatregelen genomen: beklimbare oevers aan (kavel-)sloten en bergingsvijvers.

Inrichting en beheer

In het plangebied bevinden zich de volgende oppervlaktewateren: watergangen BVM02.000 en BVM02.005 en twee bergingsvijvers. De watergangen zijn in eigendom en beheer bij het waterschap, de bergingsvijver zijn nog in eigendom en beheer van de gemeente maar gaan in de toekomst mogelijk nog over naar het waterschap. Tevens bevinden zich in het gebied enkele (inrit-)duikers en zijn de bergingsvijvers voorzien van een soort overloopstuwen. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. De maaipaden langs de waterlopen zijn opengesteld voor wandelaars (passief medegebruik). Het gaat om paden langs de watergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap.

3.7.7 Conclusie

Het aspect water vormt, vanwege het consoliderende karakter en de beschermende maatregelen die opgenomen worden ten aanzien van de waterschapsbelangen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

3.8 Flora En Fauna

3.8.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de al bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De zeven bedrijventerreinen die deel uitmaken van het plangebied liggen niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het Natura 2000-gebied ''Gelderse Poort''. Dit gebied ligt op ongeveer 2,5 kilometer afstand van bedrijventerrein Kollenburg in Didam. De overige bedrijventerreinen liggen op grotere afstand van het Natura 2000-gebied. Omdat deze afstand groot is en geen activiteiten of functies anders dan de al bestaande worden toegestaan, zijn negatieve effecten op voorhand uit te sluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient te zijner tijd een beoordeling plaats te vinden of mogelijk effecten optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0022.jpg"

Ligging bedrijventerrein Kollenburg in Didam ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Gelderse Poort'.

Ecologische Hoofdstructuur

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen en kernkwaliteiten. Anders dan bij Natura 2000-gebieden en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Een deel van het plangebied grenst aan de EHS. Bedrijventerreinen 't Goor, Immenhorst en EBT in 's-Heerenberg grenzen in het zuiden aan De Wetering, een waterloop die ook wel Grenskanaal of de Wildt genoemd wordt. Deze waterloop vormt bij 's-Heerenberg de grens tussen Nederland en Duitsland en is aangewezen als ecologische verbindingszone. Omdat het om een consoliderend bestemmingsplan gaat worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor er geen effecten te verwachten zijn op dit onderdeel van de EHS. Toekomstige activiteiten in of nabij de waterloop kunnen wel een negatief effect hebben. Als dergelijke ingrepen worden uitgevoerd, dient voorafgaand aan de ingrepen een beoordeling plaats te vinden of mogelijk effecten optreden. De andere bedrijventerreinen liggen op minimaal 1 kilometer afstand van de EHS, waardoor negatieve effecten bij voorbaat zijn uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0023.jpg"

Ligging bedrijventerreinen 't Goor, Immenhorst en EBT in 's-Heerenberg ten opzichte van EHS.

3.8.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. Deze wet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen van) leefgebieden van strikt beschermde soorten, is ontheffing ex. Artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Op basis van beschikbare verspreidingsgegevens, habitateisen en de in het plangebied aanwezige habitats is een inschatting gemaakt van mogelijk aanwezige strikt beschermde soorten. Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels en amfibieën zijn bij voorbaat niet uit te sluiten in het plangebied en de directe omgeving. Aangezien sprake is van een consoliderend bestemmingsplan, waarin alleen bestaande functies en bebouwing planologisch worden vastgelegd, is geen sprake van directe aantasting van vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten. Indien sloop of nieuw te ontwikkelen activiteiten of functies worden gerealiseerd, moet in het kader van de vergunningverlening een herbeoordeling plaatsvinden. De zorgplicht uit artikel 2 van de F&F-wet blijft immers altijd van toepassing op alle in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving.

3.8.3 Conclusie

Voorliggend plan betreft een consoliderend bestemmingsplan en maakt daarom geen nieuwe initiatieven mogelijk, maar legt alleen de bestaande bebouwing, functies en rechten planologisch vast. Aangezien geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen zijn negatieve effecten op beschermde gebieden en eventueel voorkomende strikt beschermde soorten niet te verwachten. Vanuit ecologisch oogpunt zijn er daarom geen beperkingen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.9 Archeologie

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een archeologische trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.

In artikel 5 van het Verdrag van Valletta (Malta) wordt gewezen op de noodzaak van een vroegtijdige interactie tussen plannenmakers en archeologen bij het voorbereiden en ontwikkelen van plannen. Alleen zo kan het gemeentelijk bodemarchief op een juiste wijze bij de belangenafweging worden meegenomen. De archeologische beleidsadvieskaart dient als onderlegger voor deze interactie. Er gaat een signaalfunctie van uit en er wordt in het kort op aangegeven wat de te ondernemen stappen zijn.

3.9.1 Uitgangspunten voor beleid

De gemeentelijke archeologische verwachtingskaart van Montferland geeft inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Aan deze waarden is een advies gekoppeld voor het te voeren beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0024.jpg"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Montferland deelgebied 1: Kollenburg

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0025.jpg"

Uitsnede archeologische maatregelenkaart gemeente Montferland deelgebied 1: Kollenburg

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0026.jpg"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Montferland deelgebied 2: de Fluun

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0027.jpg"

Uitsnede archeologische maatregelenkaart gemeente Montferland deelgebied 2: de Fluun

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0028.jpg"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Montferland deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0029.jpg"

Uitsnede archeologische maatregelenkaart gemeente Montferland deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0030.jpg"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Montferland deelgebied 4: Matjeskolk

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0031.jpg"

Uitsnede archeologische maatregelenkaart gemeente Montferland deelgebied 4: Matjeskolk

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0032.jpg"

Legenda archeologische verwachtingskaart gemeente Montferland

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0033.jpg"

Legenda archeologische maatregelenkaart gemeente Montferland

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht in de vorm van een wijziging van de Monumentenwet. Gemeenten hebben nadrukkelijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gekregen op het gebied van archeologie. Dat komt in essentie tot uitdrukking in drie hoofdlijnen:

  • archeologische waarden dienen zo veel mogelijk in de bodem (in situ) te worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegewogen in de procedures van ruimtelijke planvorming en worden verankerd in ruimtelijke plannen;
  • verstoorders van het bodemarchief betalen archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke noodopgravingen voor zover deze kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend.

De nieuwe verantwoordelijkheid voor de archeologie komt vooral tot uitdrukking in het bestemmingsplan: hierin zijn zones aangeduid met een archeologische verwachtingswaarde en terreinen met een bekende archeologische waarde. Voor deze zones en terreinen gelden regels die het behoud van het bodemarchief tot doelstelling hebben. Bij nieuwe ontwikkelingen zal op basis van verplicht gesteld archeologisch onderzoek een afweging plaatsvinden.

De bekende waarden voor archeologie en de gebieden met een middelmatige en hoge archeologische verwachtingswaarde worden in het bestemmingsplan op een passende manier beschermd door om een onderzoek te vragen alvorens bodemingrepen worden gepleegd. Bij de bekende waarden gaat het om bescherming hiervan en om aantasting te voorkomen. Bij de te verwachten waarden gaat het erom de eventuele waarden te beschermen en vooraf na te gaan of eventuele waarden door bepaalde ontwikkelingen worden verstoord.

Het plangebied wordt in het vigerend gemeentelijk beleid reeds ingedeeld in zones met een lage, middelmatige of (zeer) hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze zones geven daarmee aan voor welk gebied welke waarde geldt en waar een strenger beschermingsregime geldt. Daarmee is reeds inzichtelijk waar de waarden zich bevinden.

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente is het volgende beleid voor gebieden met een archeologische verwachting alsmede voor terreinen met bekende waarden vastgesteld.

De gemeente Montferland is in te delen in drie archeologische verwachtingszones: hoog, middelmatig en laag. Deze zijn ieder weer onder te verdelen in zones waar naar verwachting de bodem intact is en zones waar de bodem verstoord is. Dit zijn algemene verwachtingen opgesteld op basis van een interpretatie van algemene geologische, geomorfologische archeologische en historische gegevens van de gemeente Montferland. De situatie op perceelsniveau kan binnen deze verwachtingszones daarom sterk verschillen.

Zones met een hoge archeologische waarde

Zones met een hoge archeologische waarde zijn gronden waar is aangetoond dat archeologische waarden in de grond aanwezig zijn. Voor deze gronden is in alle gevallen nader onderzoek noodzakelijk. de gronden zijn daarnaast wettelijk beschermd.

Zones met een hoge archeologische verwachting

Zones met een hoge archeologische verwachting worden voornamelijk aangetroffen op en rond de stuwwal en het dekzandgebied rond Didam en het gebied rondom Azewijn (zie kaart Archeologische verwachting, gaafheid en bekende vindplaatsen / Maatregelenkaart). De verwachting is dat de bodem in delen van deze zones verstoord is door menselijke activiteiten in het verleden. In deze zones (AWV: categorie 6) dient voorafgaand aan planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening voor bodemverstorende ingrepen met een oppervlak van meer dan 100 m2 een bureauonderzoek aangevuld met boringen te worden uitgevoerd om de mate van verstoring vast te stellen. Het vervolgtraject is afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek en dient vervolgens conform de richtlijnen KNA te worden uitgevoerd.

Zones met een middelmatige archeologische verwachting

In zones met een middelmatige archeologische verwachting wordt de kans op archeologische vindplaatsen lager ingeschat dan in zones met een hoge verwachting. Ook deze gebieden bevinden zich vooral op en rond de stuwwal en het dekzandgebied rond Didam en het gebied rondom Azewijn. Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting gelden dezelfde beleidsadviezen als voor gebieden met een hoge archeologische verwachting.

Zones met een lage archeologische verwachting

De zones met een lage archeologische verwachting bevinden zich voornamelijk in het rivierengebied. Ook hier is weer een indeling gemaakt naar zones waarin de bodem nog intact is (AWV: categorie 7). In de zones waar de bodem diep is afgegraven, wordt de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen klein geacht. In deze zones gelden geen beperkingen ten aanzien van bodemverstorende ingrepen.

In zones echter waar naar verwachting de bodem intact is, dient voorafgaand aan planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening voor bodemverstorende ingrepen met een oppervlak van meer dan 2.500 m2 een inventariserend veldonderzoek – voorafgegaan door bureauonderzoek - door middel van boringen te worden uitgevoerd. Dit omdat de lage archeologische verwachting toegekend aan deze zones deels bepaald wordt door een gebrek aan archeologische gegevens over deze zones. Om meer inzicht te krijgen in de genese van het landschap wordt alleen onderzoek op grotere terreinen (> 2.500 m2) zinvol geacht.

Historische (stads- en dorps)kernen en ijzerwinkuilen

In de historische (stads)kernen dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen leiden. Is behoud niet mogelijk, dan wordt bouwhistorisch en archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht voor terreinen met een groter oppervlak dan 30 m2 (AWG: categorie 4). Deze ondergrens valt samen met de bovengrens gesteld binnen de Woningwet waarin vergunningsvrij gebouwd mag worden. Voor aangewezen monumenten gelden andere, strengere regels. Indien behoud niet mogelijk is, dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Gaafheid en omvang van daarbij aangetroffen archeologische waarden dient te worden vastgesteld door middel van een waarderend onderzoek. Een waardering zou kunnen leiden tot behoud door middel van inpassing in het inrichtingsplan of tot het aanhouden of niet verlenen van een vergunning. Indien behoud in situ niet mogelijk is, dient voorafgaand aan planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening voor bodemverstorende ingrepen inventariserend archeologisch onderzoek conform de richtlijnen KNA te worden uitgevoerd. Bodemingrepen waarbij de historische ijzerwinkuilen op het Montferland verstoord worden, dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Is dit niet mogelijk dan is archeologische begeleiding van de werkzaamheden vereist.

3.9.2 Vertaling archeologische verwachtingskaart naar juridisch-planologische regeling

In dit bestemmingsplan is de zone met een archeologische waarde voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en zijn de zones met een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting voorzien van de dubbelbestemming Waarde – Archeologische verwachting 2, 3 en 4. Op grond van de deze bestemming moeten bij bepaalde ingrepen archeologisch onderzoek plaatsvinden. Voor een exact overzicht van de regeling wordt verwezen naar de Regels.

In deelgebied 1 (Kollenburg) komen de bestemmingen Waarde – Archeologie en Waarde - Archeologische verwachting 2 voor. Deelgebied 2 (de Fluun) kent de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2. Voor deelgebied 3 ('t Goor, Immenhorst en EBT) zijn voor het aspect archeologie de bestemmingen Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 4 opgenomen. In deelgebied 4 (Matjeskolk) tot slot, komen de bestemmingen Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3 voor.

Na de terinzagelegging van het ontwerpplan zijn de ondergrenzen voor archeologisch onderzoek verruimd. De nieuwe ondergrenzen zijn vertaald in dit plan.

3.9.3 Conclusie

Omdat voorliggend bestemmingsplan een conserverend karakter heeft en dus niet wordt voorzien in ontwikkelingen waarvoor de grond wordt geroerd, is een archeologisch onderzoek in de regel niet noodzakelijk. Tevens is een conserverend bestemmingsplan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid gericht op het behoud van cultuurhistorische waarden. Hiermee vormen archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

3.10 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De bestaande infrastructuur wordt in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. Tevens zij in het bestemmingsplan enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen om een aantal toekomstige verkeerskundige maatregelen mogelijk te maken.

Parkeren

Bij uitbreiding van de bestaande bebouwing dient rekening te worden gehouden met het feit dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn op eigen terrein. Als toetsingskader hiervoor dienen de parkeernormen van het CROW te worden gehanteerd. Dit toetsingskader is opgenomen in de Regels van dit bestemmingsplan. Dit betekent dat bij nieuwe aanvragen om een omgevingsvergunning getoetst kan worden of voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Met deze regeling vormt het aspect parkeren geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.11 Duurzaamheid

Onderhavig bestemmingsplan betreft een consoliderend plan waarbinnen in principe geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, aan dit bestemmingsplan liggen dan ook geen duurzame ontwerpopgaven of andere uitgangspunten ten grondslag. Bouwplannen die op grond van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd worden tevens getoetst aan het bouwbesluit. In het Bouwbesluit zijn bepaalde de minimum kwaliteitseisen voor gebouwen omschreven die ervoor zorgen dat gebouwen energiezuiniger en daarmee duurzamer worden.

3.12 Handhaafbaarheid

Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is namelijk goed verzorgd op deze manier. De regels die voor het plangebied worden opgesteld zijn waar mogelijk flexibel en ruim en zijn waar nodig stringent en strak gesteld. Bij de opzet van deze beheersregels is een motivering opgenomen in de toelichting die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en wat de reden voor dit beheer is. Hiertoe wordt in paragraaf 4.2 de ruimtelijke structuur van het plangebied toegelicht. Paragraaf 4.3 gaat in op de wijzigingen in het plangebied ten opzichte van het vigerende plan.

4.2 Het Plangebied

4.2.1 Ligging groter geheel

De zeven bedrijventerreinen liggen verspreid over het grondgebied van de gemeente Montferland. De bedrijventerreinen worden nationaal ontsloten door middel van de A1 2 en de A18.

Kollenburg ligt aan de zuidwestkant van de kern Didam, ten zuiden van deze kern liggen de Fluun I en II. 't Goor, Immenhorst en het EBT liggen ten zuidoosten van de kern 's-Heerenberg tegen de grens van Duitsland aan. Matjeskolk ligt tegen het westelijk deel van de kern Loerbeek aan.

4.2.2 Beschrijving deelgebieden

Deelgebied 1: Kollenburg

Het bedrijventerrein Kollenburg is een bedrijventerrein met representatieve bebouwing die de afgelopen 10 jaar is ontwikkeld. Het is een gemengd bedrijventerrein waarop wonen niet is toegestaan. Het oppervlakte van dit bedrijventerrein bedraagt 12 ha bruto (9 ha netto). Op dit bedrijventerrein zijn onder andere het opleidingsbedrijf InstallatieWerk Achterhoek Rivierenland, een fitnesscentrum, groothandels, autobedrijven, bedrijven uit de bouwnijverheidsector en gebouwen ten behoeve van opslag te vinden. Het gebied gelegen tussen Kollenburg en de A12 is conform de huidige situatie reeds bestemd als 'Agrarisch'.

Deelgebied 2: de Fluun

Het bedrijventerrein de Fluun bestaat uit twee delen, de Fluun I en de Fluun II. Het bedrijventerrein de Fluun I is gerealiseerd in de 50-er en 60-er jaren. De Fluun II is een latere uitbreiding (80-er jaren). Het zijn gemengde bedrijventerreinen waarop deels bedrijfswoningen zijn toegestaan. Voor het oudste gedeelte, de Fluun I, is een revitaliseringproject in uitvoering. Het gedeelte van de Fluun I ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Winterswijk zal op termijn worden getransformeerd. Het totale oppervlakte is 33 ha bruto (28 ha netto).

Door het terrein van de Fluun I ligt de spoorlijn Arnhem-Winterswijk. Ten noorden van de spoorlijn ligt het politiebureau, een gebouw van de duivenvereniging en een kantoorpand. Daarnaast liggen hier twee bedrijven uit de detailhandelsector en een autobedrijf.

Ten zuiden van deze spoorlijn bevinden zich bedrijven uit de bouwnijverheidsector, bedrijven uit de detailhandelssector, autobedrijven en gebouwen ten behoeve van opslag. Daarnaast is er een dierenkliniek, tankstation, een slachterij en een assurantiënkantoor te vinden.

Op de Fluun II zijn eveneens autobedrijven, bedrijven uit de bouwnijverheidsector en gebouwen ten behoeve van opslag te vinden. Daarnaast ligt er op dit bedrijventerrein een bouwmarkt, groothandels, een drukkerij, een cateringbedrijf en een nutsvoorziening van de Gasunie.

Deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

Dit deelgebied bestaat uit twee naast elkaar gelegen bedrijventerreinen in 's-Heerenberg. De bedrijventerreinen in 's Heerenberg vormen tezamen met het Duitse Emmerich een logistieke standplaats met directe verbindingen via de weg, spoor en water.

EBT

Het Euregionaal bedrijventerrein wordt benut door enige tientallen logistieke bedrijven waaronder een aantal grote internationaal opererende bedrijven. Het oppervlakte van dit bedrijventerrein bedraagt 50 ha bruto (31 ha netto). Op het EBT vindt men gebouwen ten behoeve van opslag, een groothandel, een transportbedrijf en een tankstation.

't Goor

Het bedrijventerrein 't Goor is een gemengd bedrijventerrein met de nadruk op logistiek. Op dit terrein zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn als zodanig bestemd. Het oppervlakte van dit bedrijventerrein bedraagt 80 ha bruto (64 ha netto). In de tweede helft van de jaren '70 is begonnen met de uitgifte van kavels op het bedrijventerrein 't Goor. Het terrein is gefaseerd in gebruik genomen. De eerste uitgifte startte in het noordelijk deel van het gebied. Wegens de ligging nabij de Duitse grens heeft dit bedrijventerrein een grote aantrekkingskracht op bedrijven uit de transport en logistieke sector.

Op dit bedrijventerrein bevinden zich gebouwen ten behoeve van opslag, groothandels, bedrijven uit de detailhandelsector, drukkerijen, autobedrijven, transportbedrijven, metaalbedrijven. Daarnaast is er een vishandel, fitnesscentrum, een paramedisch bedrijf, een gebouw van de duivenvereniging, een gasdrukregeel- en meetstation en diverse overige nutsvoorzieningen op dit bedrijventerrein aanwezig.

Op dit bedrijventerrein worden tevens twee overnachtinggelegenheden gerealiseerd ten behoeve van chauffeurs in de transportsector (zie paragraaf 4.3).

Immenhorst

Op de Immenhorst is naast de transportsector ook de bestemming gemengde doeleinden opgenomen die mogelijkheden biedt voor de herontwikkeling van het voormalige douanecomplex (conform het vigerende plan). Op het bedrijventerrein zijn verschillende logistieke bedrijven en opslagloodsen gevestigd. Op dit terrein is tevens een koelhuis gevestigd.

Deelgebied 4: Matjeskolk

Het bedrijventerrein Matjeskolk heeft een gemengd karakter en huisvest lokale bedrijven die onder andere actief zijn in de bouw, metaalsector en transport en logistiek. Op het bedrijventerrein is tevens de gemeentewerf en een zend-/ontvangstinstallatie gelegen. Het terrein is in 2009 uitgebreid en daarvan is nog circa 4 ha. uitgeefbaar.

De oorsprong van het bedrijventerrein ligt aan de Didamseweg waar achter de bestaande woningen bedrijfspanden zijn gebouwd. Later zijn ook aan de Zuidermarkweg bedrijven met bedrijfswoningen gebouwd. Het kwadrant werd gesloten door de bouw van bedrijven aan de Matjeskolk die ook de centrale hoofdontsluiting van het terrein is geworden.

4.2.3 Ruimtelijke en verkeerskundige structuur

Deelgebied 1: Kollenburg

Dit deelgebied is gelegen aan de zuidwestkant van de kern Didam. Het deelgebied wordt ontsloten via de Hengelderweg die het deelgebied ten oosten met de kern van Didam en ten westen met het bedrijventerrein Hengelder en de kern Zevenaar verbindt. Het deelgebied wordt via de Kollenburgweg ontsloten op de N813, die het deelgebied vervolgens ontsluit op de A12. Op Kollenburg is hoofdzakelijk schone bedrijvigheid gevestigd met een representatief karakter. Het bedrijventerrein wordt gekenmerkt door grote eenheid in uitstraling van de openbare ruimte en de gebouwen.

Deelgebied 2: de Fluun

Dit deelgebied ligt aan de zuidkant van de kern Didam. Een deel van het bedrijventerrein ligt ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Winterswijk en het station van Didam. Het andere gedeelte ligt ten zuiden van deze spoorlijn. In dit deel wordt de Fluun I en II opgedeeld door de Bievankweg, die het gebied tevens ontsluit richting de A18. Regionaal wordt het deelgebied in het oosten ontsloten via de Beekseweg. Het bedrijventerrein is aan weerszijden van het spoor ontwikkeld waarbij de wegen in hoofdzaak evenwijdig aan het spoorlijn gelegd zijn. Aan deze wegen liggen de grootste bedrijven. Aan de Bievankweg en aan de randen liggen de kleinere bedrijven. Op veel plaatsen zijn de randen afgeschermd met groen.

Het grote bedrijf aan de Beekseweg is de uitzondering op die regel en ligt prominent aan de weg.

Deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

Dit deelgebied ligt aan de zuidoostkant van de kern van 's-Heerenberg. Het ligt tevens tegen de grens met Duitsland aan. Het plangebied wordt ten noorden in oostelijke richting ontsloten door de N816. Verder wordt het plangebied in noordelijke richting ontsloten door de N316. In zuidelijke richting ontsluit deze weg het plangebied met de autobahn A3 (E35) in Duitsland. Het bedrijventerrein is in verhouding met de kern van 's-Heerenberg groot in omvang. Het gebied kenmerkt zich door grootschalige bedrijven, gericht op expeditie en transport.

Deelgebied 4: Matjeskolk

Dit deelgebied ligt aan de westkant van de kern Loerbeek. De weg Matjeskolk vormt de centrale hoofdontsluiting van het terrein. Het terrein wordt in westelijke richting via de Didamse weg ontsloten op de A18. In zuidelijke richting wordt het terrein ontsloten via de Zuider Markweg op de N335. Door de bedrijfswoningen aan de noordkant van het terrein heeft het terrein een zekere kleinschaligheid aan de randen. In het midden liggen de grotere gebouwen.

4.2.4 Bebouwing

Deelgebied 1: Kollenburg

De bedrijfsgebouwen in deelgebied 1 zijn in de rooilijn geplaatst. De bebouwing is maximaal 10 m hoog. Met uitzondering van het westelijk del waar de bouwhoogte 20 meter mag bedragen. Het binnengebied van Kollenburg, tussen de randen en de centrale ontsluitingsroute, is aan minder eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit gebonden. Hier zijn de minder representatieve bedrijven gevestigd, zoals bedrijven die gebruik maken van opslagloodsen. De maximale bouwhoogte is ook hier 10 m.

Deelgebied 2: de Fluun

De bedrijfsgebouwen in deelgebied 2 zijn in de rooilijn geplaatst. De grotere gebouwen zijn door hun omvang zelfstandige eenheden in het 'werklandschap' en liggen midden in het gebied. De kleinere gebouwen liggen aan de rand en zorgen voor een geleidelijke overgang naar de omgeving. De gebouwen liggen langs de weg en vormen door de geringe afstanden tot de perceelsgrenzen gesloten wanden. De hoogte van de gebouwen is sterk uiteenlopend. De gemiddelde hoogte is zo'n 6 m, maar hogere accenten komen ook voor. De gebouwen hebben duidelijke vormen waar de functie eenvoudig vanaf te lezen is. Het gaat dan om doosvormige volumes van grote afmetingen en met zeer weinig openingen. Het zijn vaak de regenwaterafvoeren die voor enige geleding in de bouwmassa zorgen. De kantoorgedeelten onderscheiden zich van de hallen door ander materiaal en kleurgebruik en meer openingen in de gevels. De entrees hebben in veel gevallen een representatief karakter.

Deelgebied 3: 't Goor, Immenhorst en EBT

De bedrijfsgebouwen in deelgebied 3 zijn in de rooilijn geplaatst. De grotere gebouwen zijn ook in deze gebieden door hun omvang zelfstandige eenheden in het 'werklandschap'. De kleinere liggen aan de rand en zorgen voor een geleidelijke overgang naar de omgeving. De bouwblokken worden voor een groot deel gekenmerkt door gesloten wanden. Ook in deze gebieden loopt de bouwhoogte uiteen. De gemiddelde hoogte is circa 6 m, maar hoogten van 12 m en meer komen ook voor. De gebouwen hebben duidelijke vormen waar de functie eenvoudig vanaf te lezen is. Het gaat dan om doosvormige volumes van grote afmetingen en met zeer weinig openingen.

Deelgebied 4: Matjeskolk

De gebouwen in deelgebied 4 zijn over het algemeen in de rooilijn gebouwd. Waar sprake is van bedrijfswoningen liggen de bedrijfsgebouwen naar achteren ten opzichte van de woning. De straatwanden hebben een open beeld met zicht op de achtergelegen percelen. De gebouwen staan meestal dwars op de weg. De woningen hebben één laag met kap en zijn betrekkelijk kleinschalig in hun omgeving. De woningen hebben een duidelijke hoofdvorm zonder veel aanbouwen en naar verhouding grote kappen. De bedrijfsgebouwen zijn circa 6 m hoog en zijn voorzien van een flauwe kap. Door hun grote afmetingen zijn ze fors van schaal. Alle gebouwen richten zich op de straat. De gevelopeningen van de woningen zijn doorgaans verticaal geleed, die van de bedrijfsgebouwen horizontaal.

4.2.5 Openbare ruimte en groenstructuur

Op de bedrijventerreinen komen verschillende structurele groenzones voor die een rol spelen in de beleving van het bedrijventerrein. Een aantal van deze groenzones vervullen tevens een waterfunctie aangezien verschillende A-watergangen binnen de groenstroken gelegen zijn. De structurele groenzones zijn in dit bestemmingsplan als groen bestemd. De A-watergangen binnen en buiten deze groenstroken hebben een waterbestemming.

Daarnaast zijn er verschillende kleinere groenvoorzieningen in het plangebeid aanwezig, deze groenvoorzieningen vallen binnen de bestemming Verkeer. Op die manier kan met dit groen flexibel omgegaan worden bij een eventuele herinrichting van de openbare ruimte.

4.3 Wijzigingen Ten Opzichte Van Het Vigerende Plan

Dit bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande situatie leidend is voor dit plan. De mogelijkheden voor bestaande bedrijven zich te ontwikkelen, worden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan niet ingeperkt. Het plan voorziet in een aantal beperkte wijzigingen ten opzichte van de vigerende situatie. Deze wijzigingen komen voort uit sectorale beleidswijzigingen en enkele wijzigingsbevoegdheden die anticiperen op toekomstig wenselijke ontwikkelingen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste wijzigingen:

Kantoren

Met een afwijkingsbevoegdheid wordt het binnen een aantal representatieve locaties in het plangebied mogelijk om door middel van een omgevingsvergunning zelfstandige kantoren te vestigen. Het betreft de zone aan de noord- en west zijde van bedrijventerrein 't Goor, de zone rondom het NS-station Didam en de zone aan weerszijden van de Bergvredestraat. Aan deze afwijking zijn wel voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Regels van dit bestemmingsplan.

Tot slot komen er verspreid op de bedrijventerreinen reeds (lange tijd) zelfstandige kantoren voor. Deze bestaande zelfstandige kantoren worden via een functieaanduiding specifiek bestemd.

Fietsenstalling Prorail

Nabij het NS-station Didam is in het bestemmingsplan geanticipeerd op het initiatief van Prorail om aan weerszijden van het station een gebouw ten behoeve van de OV-fiets te realiseren.

Overnachtingsmogelijkheid chauffeurs

Voor chauffeurs in de transportsector is er op twee plaatsen op het bedrijventerrein 't Goor (aan de Nijverheidsstraat en de Industriestraat) een bestemming opgenomen voor overnachtingsmogelijkheden.

Tankstations

Op 't Goor, EBT en Matjeskolk wordt de realisatie van tankstations en/of mogelijkheden voor verkoop van motorbrandstoffen aan particulieren mogelijk gemaakt.

Verkeersafwikkeling Kollenburg

Om de aansluiting van de Randweg-Zuid op de Hengelderweg en Aalsbergen mogelijk te maken heeft de gemeente het initiatief genomen om in samenwerking met Ministerie van I en M, Provincie Gelderland, Stadsregio Arnhem/Nijmegen en ProRail en in samenwerking met Rijkswaterstaat een planstudie in te stellen naar een kostenefficiënte voorkeursoplossing. Daarbij speelt de voorgenomen ongelijkvloerse kruising van de Randweg-Zuid met de spoorlijn Arnhem-Winterswijk een bepalende rol. Naast het mogelijk maken van de voltooiing van de Randweg-Zuid als ontsluiting van de in aanbouw zijnde woonwijk Kerkwijk, wordt de noodzaak en urgentie voor een veilige spoorkruising ingegeven door de nieuwbouw van de Brede School, ten zuiden van het spoor.

In het zoeken naar een oplossing voor een veilige ongelijkvloerse spoorkruising speelt het gebrek aan beschikbare fysieke ruimte een grote rol. De afstand tussen het spoor en de aansluiting van de Randweg-Zuid op Hengelderweg en Aalsbergen is niet toereikend om de randweg volledig verdiept aan te kunnen leggen. Er is dan ook gezocht naar het optimale evenwicht tussen ophoging van het spoor en verdieping van de weg in relatie tot spoortechnische en verkeerstechnische randvoorwaarden.

Voor dit bestemmingsplan is in dat kader van belang dat de bestaande rotonde Kerkwijkweg-Hengelderweg-Aalsbergen wordt vervangen door een kuising met verkeersregelinstallatie (VRI). Een kruising met VRI biedt een meer toekomstvaste oplossing doordat de verkeersstromen, in tegenstelling tot een rotonde, door middel van de groenfasen zijn te regelen. Tevens wordt hiermee de veiligheid voor overstekende fietsers verhoogd. Gezocht is naar een positionering van het kruispunt zo ver mogelijk weg van het spoor, om zoveel mogelijk ruimte te hebben voor de hellingen van de tunnel onder het spoor door. Uitgangspunt bij het ontwerp is het zoveel mogelijk faciliteren van de huidige en toekomstige verkeersstromen. Uitgegaan wordt van twee rechtdoorgaande rijstroken op de Hengelderweg in beide richtingen. Ook de toekomstige Randweg-Zuid wordt voorzien van twee linksafstroken.

Als gevolg van de realisatie van de kruising is het niet mogelijk om de bestaande erfaansluiting ter hoogte van Hengelderweg 18/20 in de huidige vorm te handhaven. Om de aansluiting verkeersveilig vorm te geven is een éénrichtingvent-/parallelweg voorzien in het ontwerp. Deze parallelvoorziening eindigt ter hoogte van de bestaande inrit ter plaatse van de Hengelderweg 22/24. Om de parallelweg vanuit het oosten toegankelijk te maken is voorzien in een inrit ter hoogte van het sportcentrum (zie navolgende figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0034.jpg"

Teneinde één en ander in de regels vast te leggen zal het gedeelte van de Hengelderweg, gelegen ten westen van de kruising, voorzien worden van een dwarsprofiel, welke in de regels wordt verankerd.

Tankstation Grensstraat 1 te 's-Heerenberg

Teneinde een verkeersknelpunt ter hoogte van het bestaande tankstation aan de Drieheuvelenweg te 's-Heerenberg op te lossen, alsmede gelet op de beoogde afsluiting van de Drieheuvelenweg voor het doorgaande vrachtverkeer zodra de N316 tot de landsgrens is doorgetrokken, voorziet het bestemmingsplan in een tankstation aan de Grenssstraat 1, op het bedrijventerrein 't Goor.

Uniformering en standaardisering

In het kader van de uniformering zijn de bouwmogelijkheden voor de zeven bedrijventerreinen gestandaardiseerd, dit betekent dat in sommige gevallen de bouwhoogten, bouwgrenzen en het bebouwingspercentage verruimd zijn ten opzichte van de vigerende situatie.

Archeologie

Het archeologiebeleid van de gemeente Montferland is in dit bestemmingsplan vertaald door het opnemen van een archeologische dubbelbestemming voor de gronden met een hoge of middelmatige archeologisch verwachtingswaarde. Voor een beschrijving van de regeling wordt verwezen naar paragraaf 5.2.3.

Wijzigingsbevoegdheden

In dit bestemmingsplan zijn verschillende wijzigingsbevoegdheden opgenomen die anticiperen op toekomstig wenselijke ontwikkelingen. Het betreft wijzigingsbevoegdheden voor aanpassingen in de verkeerskundige structuur en de bebouwingsmogelijkheden van bedrijven.

Tevens is op het Euregionaal bedrijventerrein (EBT) voor het perceel aan de Distributiestraat een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een voorziening voor het vrachtverkeer die functioneert als rustplaats en tankvoorziening met de daarbijbehorende voorzieningen.

Voor de bestemming 'Kantoor' aan de Bentemmerstraat/ hoek Eekhegstraat op de Fluun is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van de bestemming 'Kantoor' naar de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Tenslotte is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het politiebureau aan de Parallelweg. De bestemming maatschappelijk kan hier gewijzigd worden in de bestemming bedrijventerrein.

In paragraaf 5.2.4 wordt nader ingegaan op de wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Bestemmingen

5.1 Algemeen

Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning tot bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  1. 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  1. 2. het bebouwen van de gronden;
  2. 3. het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.

Over bestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over drie hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  3. 3. Algemene regels. In de laatste twee hoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. De term ontheffing is vervangen door de term afwijking.

5.2 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hierna opgenomen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaard voor de regels en de verbeelding, te weten de Standaard Vergelijk BestemmingsPlannen 2008 en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Het doel van dit bestemmingsplan is het beheer van de bestaande ruimtelijke situatie in het plangebied met ruimte voor kleine ontwikkelingen (via wijzigingsbevoegdheden of afwijkingen). Verwezen wordt kortheidshalve naar hoofdstuk 4 van deze toelichting voor een beschrijving van het plan.

5.2.2 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen van toepassing:

Agrarisch

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende gebouwen en bouwwerken. Tevens zijn de gronden o.a. bestemd voor extensieve (dag)recreatie, watergangen, wegen en paden, water, tuinen en erven. In de bouwregels is opgenomen waar gebouwen en bouwwerken aan moeten voldoen.

Bedrijf - Gasontvangststation

De voor "Bedrijf - Gasontvangststation" aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gasontvangststation en ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming .

Bedrijf - Nutsvoorziening

De voor "Bedrijf – Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen. Gebouwen binnen deze bestemming mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is middels een aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven wat de maximale bouwhoogte van deze gebouwen mogen zijn.

Bedrijventerrein

De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven. Op de verbeelding is middels een aanduiding aangegeven welke categorie bedrijven op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding zijn toegestaan. Er is een aantal functies die niet als bedrijf zijn aan te merken. Deze functies zijn met een aanduiding specifiek bestemd. Gebouwen binnen deze bestemming dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Op de verbeelding is middels een aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven wat de maximale bouwhoogte van deze gebouwen mogen zijn. Tevens is een maximum en een minimum bebouwingspercentage opgenomen. Het minimum bebouwingspercentage moet voorkomen dat de gronden niet efficiënt worden benut. Binnen de bestemming bedrijventerrein is het op een aantal representatieve zones mogelijk om middels een omgevingsvergunning met een afwijkingsbevoegdheid een kantoor te vestigen. Het gaat om gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als Wro-zone ontheffingsgebied. Aan deze afwijking zijn wel voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Regels.

Een bouwvlak is een aanduiding die op de verbeelding wordt opgenomen. Hieraan worden in het plan (bouw)regels verbonden. Binnen de bestemming Bedrijventerrein dienen echter niet alleen regels te worden gekoppeld aan een bouwvlak, maar ook aan de afzonderlijke bedrijfskavels. Hieraan worden bijvoorbeeld regels gekoppeld ten aanzien van het bebouwingspercentage en ten aanzien van de afstand van gebouwen tot de kavelgrens. De situering en omvang van bedrijfskavels ligt echter niet vast op grond van het bestemmingsplan. Deze zijn aan verandering onderhevig. Hierdoor is het niet wenselijk om deze kavels vast te leggen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Om deze reden is in het bestemmingsplan het begrip bouwperceel gehanteerd voor bedrijfskavels. Door deze term in de begrippen van het plan te definiëren kunnen de benodigde bouwregels in het plan worden opgenomen5. In de navolgende afbeeldingen wordt het onderscheid tussen een bouwperceel (bedrijfskavel) en een bouwvlak weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0035.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-va02_0036.jpg"

De bestemming voorziet niet in de realisatie van nieuwe bedrijfswoningen, de bestaande bedrijfswoningen zijn daarom als zodanig bestemd.

Middels een omgevingsvergunning met een afwijkingsbevoegdheid kunnen binnen deze bestemming onder bepaalde voorwaarden antennemasten worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 40 meter.

Op het Euregionaal bedrijventerrein (EBT) is voor het perceel aan de Distributiestraat een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een voorziening voor weggebruikers in de transportsector die functioneert als rustplaats en tankvoorziening met de daarbijbehorende voorzieningen voor overnachting, horeca et cetera.

Gemengd

De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor verschillende functies. Het gaat onder meer om dienstverlening, detailhandel, kantoren, cultuur en ontspanning en maatschappelijke voorzieningen. Tevens zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is middels een aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven wat de maximale bouwhoogte van deze gebouwen mogen zijn. Een uitzondering hierop vormen voorzieningen van algemeen nut, deze mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. De maximale hoogte van voorzieningen van algemeen nut bedraagt 5 m;

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.

Groen

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting; parken en plantsoenen; paden, kunstwerken, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Middels een omgevingsvergunning met een afwijkingsbevoegdheid kunnen binnen de groenbestemming parkeervoorzieningen worden aangelegd. Parkeervoorzieningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de groenstructuur en moeten worden ingepast in het groen.

Binnen de bestemming "Groen" is een wijzigingsgebied (wijzigingsgebied 2) opgenomen in verband met het doortrekken van de Nijverheidsstraat op de Immenhorst.

Kantoor

De voor "Kantoor" aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren. Gebouwen binnen deze bestemming dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Op de verbeelding is middels een aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven wat de maximale goothoogte respectievelijk bouwhoogte van deze gebouwen mogen zijn.

Maatschappelijk

De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Gebouwen binnen deze bestemming dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Op de verbeelding is middels een aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven wat de maximale bouwhoogte van deze gebouwen mogen zijn. In deze bestemming is wijzigingsbevoegdheid 2 opgenomen voor de wijziging in de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Natuur

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden en de ecologische verbindingszone. Daarnaast zijn de gronden binnen deze bestemming ook bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen alsmede extensieve dagrecreatie. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ter bescherming van de natuurwaarden is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Tuin

Om de openheid aan de voorzijde van de woningen en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming "Tuin" opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

Verkeer

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer; parkeer-, groen- en speelvoorzieningen; waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; en abri's en fietsenstallingen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen. Middels een omgevingsvergunning met een afwijkingsbevoegdheid kunnen binnen deze bestemming onder bepaalde voorwaarden antennemasten worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 40 meter.

In verband met de herinrichting van de kruising nabij het bedrijventerrein Kollenburg is voor de Hengelderweg ter hoogte van de bestaande inrit ter plaatse van de Hengelderweg 22/24 een dwarsprofiel opgenomen. Ter plaatse van dit profiel moeten de gronden worden gebruikt overeenkomstig het dwarsprofiel dat als bijlage is opgenomen (zie tevens paragraaf 4.3 onder het kopje 'Verkeersafwikkeling Kollenburg').

Verkeer - Railverkeer

De voor "Verkeer – Railverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor (spoor)wegen; fietsenstallingen, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen; en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen. Middels een omgevingsvergunning met een afwijkingsbevoegdheid kunnen binnen deze bestemming onder bepaalde voorwaarden antennemasten worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 40 meter.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor "Verkeer – Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf; parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, fietsenstallingen; waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; en abri's met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen. Middels een omgevingsvergunning met een afwijkingsbevoegdheid kunnen binnen deze bestemming onder bepaalde voorwaarden antennemasten worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 40 meter.

Water

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. De gronden zijn tevens bestemd voor de bescherming en het beheer van watergangen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wonen

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende woningbouw categorieën, te weten: twee-aaneen en vrijstaande woningen. Op de verbeelding is middels een aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven wat de maximale goothoogte respectievelijk bouwhoogte van deze hoofdgebouwen mogen zijn. De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als Tuin, zodat deze gronden zoveel mogelijk onbebouwd blijven.

  1. 5. De inhoud van dit begrip ligt vast op grond van de RO-standaarden van de Minister.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Leiding - Gas

De voor "Leiding – Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas'; het beheer en onderhoud van de leiding; en de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen er uitsluitend ten behoeve van de bestemming Leiding – Gas mag worden gebouwd. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd binnen deze bestemming. Ter bescherming van de ondergrondse gasleiding is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Leiding - Riool

De voor "Leiding – Riool" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool' en het beheer en onderhoud van de leiding. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen er uitsluitend ten behoeve van de bestemming Leiding – Riool mag worden gebouwd. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd binnen deze bestemming. Ter bescherming van de ondergrondse rioolpersleiding is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Leiding - Water

De voor "Leiding – Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – water´ en het beheer en onderhoud van de leiding. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen er uitsluitend ten behoeve van de bestemming Leiding - Water mag worden gebouwd. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd binnen deze bestemming. Ter bescherming van de ondergrondse waterleiding is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Waarde - Archeologie

De gebieden met een archeologische waarde zijn bestemd als "Waarde - Archeologie". Bij bodemingrepen onder maaiveld is vroegtijdig archeologisch inventarisarend veldonderzoek verplicht.

Waarde - Archeologische Verwachting 2

De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als "Waarde - Archeologische verwachting 2". Deze gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek (inventariserend veldonderzoek) bij aanvragen om een omgevingsvergunning bij ingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

Waarde - Archeologische Verwachting 3

De gebieden met een (middel)matige archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als "Waarde - Archeologische verwachting 3". Deze gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek (bureauonderzoek ) bij aanvragen om een omgevingsvergunning bij ingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

Waarde - Archeologische Verwachting 4

De gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als "Waarde - Archeologische verwachting 4". Deze gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek (inventariserend veldonderzoek) bij aanvragen om een omgevingsvergunning van ingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

5.2.4 Gebiedsaanduidingen

geluidzone - gezoneerd industrieterrein

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - gezoneerd industrieterrein' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een gezoneerd industrieterrein. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen een gebruik van gronden en bouwwerken in afwijking van het vastgestelde zonebeheersplan of in afwijking van de verkavelingskaarten, zoals opgenomen als bijlagen bij deze regels.

geluidszone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding ´geluidszone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met het gezoneerd bedrijventerrein. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, zijn binnen deze zone geen nieuwe woningen toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende toegestane geluidbelasting.

veiligheidszone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met risicovolle inrichting. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, zijn voor deze gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objectentoegestaan.

veiligheidszone - lpg

De gronden ter plaatse van de aanduiding ´veiligheidszone – lpg´ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een lpg-installatie. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, zijn voor deze gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objectentoegestaan.

Wro-Zone – Wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemmingen "Bedrijventerrein". Hieraan zijn in de regels bepaalde voorwaarden gekoppeld, zo moet de wijziging bijvoorbeeld voldoen aan de bestaande bepalingen die gelden voor de aangrenzende bestemming Bedrijventerrein.

Wro-Zone – Wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 2' wijzigen in de bestemmingen "Verkeer".

Wro-Zone – Wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 3' wijzigen in de bestemmingen "bedrijventerrein". Hieraan zijn in de regels bepaalde voorwaarden gekoppeld, zo moet de wijziging bijvoorbeeld voldoen aan de bestaande bepalingen die gelden voor de aangrenzende bestemming Bedrijventerrein.

Wro-Zone – Wijzigingsgebied 4

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 4' wijzigen ten behoeve van een vrachtwagenvoorziening. In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen welke functies hier toe behoren en welke voorwaarden hieraan verbonden zijn.

Wro-Zone – Wijzigingsgebied 5

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 5' wijzigen in de bestemmingen "bedrijventerrein". Hieraan zijn in de regels bepaalde voorwaarden gekoppeld, zo moet de wijziging bijvoorbeeld voldoen aan de bestaande bepalingen die gelden voor de bestemming Bedrijventerrein.

Wro-Zone – Wijzigingsgebied 6

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied 6' wijzigen in de bestemming "Bedrijventerrein". Hieraan zijn in de regels bepaalde voorwaarden gekoppeld, zo moet de wijziging bijvoorbeeld voldoen aan de bestaande bepalingen die gelden voor de bestemming Bedrijventerrein.

5.2.5 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd, met uitzondering van de in paragraaf 4.3 genoemde wijzigingen. Daarom brengt het opstellen van dit bestemmingsplan voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. Hiervoor staan fondsen uit de algemene middelen ter beschikking. Eventuele toekomstige particuliere plannen komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de navolgende instanties:

1. Provinciale Diensten van Gelderland te Arnhem

2. VROM-inspectie te Den Haag

3. Waterschap Rijn en IJssel te Doetinchem

4. N.V. Nederlandse Gasunie te Groningen

5. Kamer van Koophandel Centraal Gelderland te Doetinchem

6. Prorail Regio-Noord-Oost te Zwolle

7. Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland (VNOG) te Apeldoorn en Brandweer Achterhoek West (BAW) te Doetinchem

8. Stichting Belangenbehartiging Bedrijventerreinen 's-Heerenberg (SBBS-collectief) te 's-Heerenberg

9. Lindus, Associatie van ondernemers in de Liemers te Duiven

Van de instanties genoemd onder 5, 6 en 9 is geen reactie ontvangen.

De ontvangen reacties zijn in een vooroverlegnota samengevat en van een reactie voorzien. De vooroverlegnota is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' is op 28 augustus 2012 gepubliceerd en heeft vanaf 30 augustus tot en met 10 oktober 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn 30 zienswijzen ingediend.

De zienswijzen zijn samengevat in een zienswijzennotitie en voorzien van een gemeentelijk antwoord. Deze zienswijzennotitie is opgenomen als bijlage 3.

De zienswijzen hebben in een aantal gevallen geleid tot aanpassing van het bestemmingplan. Daar waar het plan is aangepast, is dit en de wijze waarop dit is gebeurt, weergegeven in de zienswijzennotitie.

7.3 Ambtshalve Wijzigingen

Naast de aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan in het kader van zienswijzen, is het plan ook ambtshalve op een aantal onderdelen gewijzigd. De ambtshalve wijzigingen zijn opgenomen in bijlage 4.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Staat van Bedrijfsactiviteiten (categorie 1 t/m 5.1)
SBI-code SBI-code 2008 Nr. Omschrijving Cat.
01 01 - Landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw
014 016 0 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
014 116 2 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. <= 500m2 2
15 10, 11 - Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101, 102 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 3.2
151 101 3 - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval 4.2
151 101 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m2 3.2
151 101 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m2 3.1
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m2 3.1
151 101, 102 7 - loonslachterijen 3.1
151 108 8 - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m2 3.1
152 102 0 Visverwerkingsbedrijven:
152 102 2 - conserveren 4.1
152 102 3 - roken 4.2
152 102 4 - verwerken anderszins: p.o.> 1000 m2 4.2
152 102 5 - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m2 3.2
152 102 6 - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m2 3.1
1531 1031 0 Aardappelproducten fabrieken:
1531 1031 1 - vervaardiging van aardappelproducten 4.2
1531 1031 2 - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m2 3.1
1532, 1533 1032, 1039 0 Groente- en fruitconservenfabrieken:
1532, 1533 1032, 1039 1 - jam 3.2
1532, 1533 1032, 1039 2 - groente algemeen 3.2
1532, 1533 1032, 1039 3 - met koolsoorten 3.2
1532, 1533 1032, 1039 4 - met drogerijen 4.2
1532, 1533 1032, 1039 5 - met uienconservering (zoutinleggerij) 4.2
1541 104101 0 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1541 104101 1 - p.c. < 250.000 t/j 4.1
1541 104101 2 - p.c. >= 250.000 t/j 4.2
1542 104102 0 Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1542 104102 1 - p.c. < 250.000 t/j 4.1
1542 104102 2 - p.c. >= 250.000 t/j 4.2
1543 1042 0 Margarinefabrieken:
1543 1042 1 - p.c. < 250.000 t/j 4.1
1543 1042 2 - p.c. >= 250.000 t/j 4.2
1551 1051 0 Zuivelproducten fabrieken:
1551 1051 1 - gedroogde producten, p.c. >= 1,5 t/u 5.1
1551 1051 2 - geconcentreerde producten, verdamp. cap. >=20 t/u 5.1
1551 1051 3 - melkproducten fabrieken v.c. < 55.000 t/j 3.2
1551 1051 4 - melkproducten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j 4.2
1551 1051 5 - overige zuivelproducten fabrieken 4.2
1552 1052 1 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m2 3.2
1552 1052 2 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 2
1561 1061 0 Meelfabrieken:
1561 1061 1 - p.c. >= 500 t/u 4.2
1561 1061 2 - p.c. < 500 t/u 4.1
1561 1061 Grutterswarenfabrieken 4.1
1562 1062 0 Zetmeelfabrieken:
1562 1062 1 - p.c. < 10 t/u 4.1
1562 1062 2 - p.c. >= 10 t/u 4.2
1571 1091 0 Veevoerfabrieken:
1571 1091 3 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 4.2
1571 1091 5 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 4.1
1571 1091 6 - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u 4.2
1572 1092 Vervaardiging van voer voor huisdieren 4.1
1581 1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581 1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 2
1581 1071 2 - v.c. >= 7500 kg meel/week 3.2
1582 1072 Banket, biscuit- en koekfabrieken 3.2
1583 1081 0 Suikerfabrieken:
1583 1081 1 - v.c. < 2.500 t/j 5.1
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 1 - cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m2 5.1
1584 10821 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m2 3.2
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m2 2
1584 10821 4 - suikerwerkfabrieken met suiker branden 4.2
1584 10821 5 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m2 3.2
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m2 2
1585 1073 Deegwarenfabrieken 3.1
1586 1083 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586 1083 1 - koffiebranderijen 5.1
1586 1083 2 - theepakkerijen 3.2
1587 108401 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden 4.1
1589 1089 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 4.1
1589.1 1089 Bakkerijgrondstoffenfabrieken 4.1
1589.2 1089 0 Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2 1089 1 - zonder poederdrogen 3.2
1589.2 1089 2 - met poederdrogen 4.2
1589.2 1089 Bakmeel- en puddingpoederfabrieken 4.1
1591 110101 Destilleerderijen en likeurstokerijen 4.2
1592 110102 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1592 110102 1 - p.c. < 5.000 t/j 4.1
1592 110102 2 - p.c. >= 5.000 t/j 4.2
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 2
1596 1105 Bierbrouwerijen 4.2
1597 1106 Mouterijen 4.2
1598 1107 Mineraalwater- en frisdrankfabrieken 3.2
16 12 - Verwerking van tabak
160 120 Tabakverwerkende industrie 4.1
17 13 - Vervaardiging van textiel
171 131 Bewerken en spinnen van textielvezels 3.2
172 132 0 Weven van textiel:
172 132 1 - aantal weefgetouwen < 50 3.2
172 132 2 - aantal weefgetouwen >= 50 4.2
173 133 Textielveredelingsbedrijven 3.1
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren 3.1
1751 1393 Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken 4.1
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 3.1
18 14 - Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont
181 141 Vervaardiging kleding van leer 3.1
182 141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 2
183 142, 151 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 3.1
19 15 - Vervaardiging van leer en lederwaren (excl. kleding)
191 151,152 Lederfabrieken 4.2
192 151 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 3.1
193 152 Schoenenfabrieken 3.1
20 16 - Houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, riet, kurk e.d.
2010.1 16101 Houtzagerijen 3.2
2010.2 16102 0 Houtconserveringsbedrijven:
2010.2 16102 1 - met creosootolie 4.1
2010.2 16102 2 - met zoutoplossingen 3.1
202 1621 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 3.2
203, 204, 205 162 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 3.2
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 3.1
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 2
21 17 - Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren
2111 1711 Vervaardiging van pulp 4.1
2112 1712 0 Papier- en kartonfabrieken:
2112 1712 1 - p.c. < 3 t/u 3.1
2112 1712 2 - p.c. 3 - 15 t/u 4.1
2112 1712 3 - p.c. >= 15 t/u 4.2
212 172 Papier- en kartonwarenfabrieken 3.2
2121.2 17212 0 Golfkartonfabrieken:
2121.2 17212 1 - p.c. < 3 t/u 3.2
2121.2 17212 2 - p.c. >= 3 t/u 4.1
22 58 - Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media
2221 1811 Drukkerijen van dagbladen 3.2
2222 1812 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 3.2
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 2
2223 1814 B Binderijen 2
2224 1813 Grafische reproductie en zetten 2
2225 1814 Overige grafische activiteiten 2
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media 1
23 19 - Aardolie-/steenkoolverwerk. Ind.; bewerking splijt-/kweekstoffen
2320.2 19202 A Smeeroliën- en vettenfabrieken 3.2
2320.2 19202 B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie 4.2
2320.2 19202 C Aardolieproductenfabrieken n.e.g. 4.2
24 20 - Vervaardiging van chemische producten
2411 2011 0 Vervaardiging van industriële gassen:
2411 2011 2 - overige gassenfabrieken, niet explosief 5.1
2411 2011 3 - overige gassenfabrieken, explosief 5.1
2412 2012 Kleur- en verfstoffenfabrieken 4.1
2413 2012 0 Anorg. chemische grondstoffenfabrieken:
2413 2012 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 4.2
2414.1 20141 A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken:
2414.1 20141 A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 4.2
2414.1 20141 B0 Methanolfabrieken:
2414.1 20141 B1 - p.c. < 100.000 t/j 4.1
2414.1 20141 B2 - p.c. >= 100.000 t/j 4.2
2414.2 20149 0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):
2414.2 20149 1 - p.c. < 50.000 t/j 4.2
2414.2 20149 2 - p.c. >= 50.000 t/j 5.1
2415 2015 Kunstmeststoffenfabrieken 5.1
242 202 0 Landbouwchemicaliënfabrieken:
242 202 2 - formulering en afvullen 5.1
243 203 Verf, lak en vernisfabrieken 4.2
2441 2110 0 Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2441 2110 1 - p.c. < 1.000 t/j 4.2
2441 2110 2 - p.c. >= 1.000 t/j 5.1
2442 2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2120 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 3.1
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 2
2451 2041 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 4.2
2452 2042 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 4.2
2462 2052 0 Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462 2052 1 - zonder dierlijke grondstoffen 3.2
2462 2052 2 - met dierlijke grondstoffen 5.1
2464 205902 Fotochemische productenfabrieken 3.2
2466 205903 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 3.1
2466 205903 B Overige chemische productenfabrieken n.e.g. 4.1
247 2060 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 4.2
25 22 - Vervaardiging van producten van rubber en kunststof
2511 221101 Rubberbandenfabrieken 4.2
2512 221102 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512 221102 1 - vloeropp. < 100 m2 3.1
2512 221102 2 - vloeropp. >= 100 m2 4.1
2513 2219 Rubber-artikelenfabrieken 3.2
252 222 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
252 222 1 - zonder fenolharsen 4.1
252 222 2 - met fenolharsen 4.2
252 222 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen 3.1
26 23 - Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten
261 231 0 Glasfabrieken:
261 231 1 - glas en glasproducten, p.c. < 5.000 t/j 3.2
261 231 2 - glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 t/j 4.2
261 231 3 - glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j 4.2
261 231 4 - glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 t/j 5.1
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven 3.1
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 2
262, 263 232, 234 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 3.2
264 233 A Baksteen en baksteenelementenfabrieken 4.1
264 233 B Dakpannenfabrieken 4.1
2651 2351 0 Cementfabrieken:
2651 2351 1 - p.c. < 100.000 t/j 5.1
2652 235201 0 Kalkfabrieken:
2652 235201 1 - p.c. < 100.000 t/j 4.1
2652 235201 2 - p.c. >= 100.000 t/j 5.1
2653 235202 0 Gipsfabrieken:
2653 235202 1 - p.c. < 100.000 t/j 4.1
2653 235202 2 - p.c. >= 100.000 t/j 5.1
2661.1 23611 0 Betonwarenfabrieken:
2661.1 23611 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrille 4.1
2661.1 23611 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 4.2
2661.2 23612 0 Kalkzandsteenfabrieken:
2661.2 23612 1 - p.c. < 100.000 t/j 3.2
2661.2 23612 2 - p.c. >= 100.000 t/j 4.2
2662 2362 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 3.2
2663, 2664 2363, 2364 0 Betonmortelcentrales:
2663, 2664 2363, 2364 1 - p.c. < 100 t/u 3.2
2663, 2664 2363, 2364 2 - p.c. >= 100 t/u 4.2
2665, 2666 2365, 2369 0 Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips:
2665, 2666 2365, 2369 1 - p.c. < 100 t/d 3.2
2665, 2666 2365, 2369 2 - p.c. >= 100 t/d 4.2
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m2 3.2
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m2 3.1
267 237 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j 4.2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken 3.1
2682 2399 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2682 2399 A1 - p.c. < 100 t/u 4.2
2682 2399 A2 - p.c. >= 100 t/u 5.1
2682 2399 B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):
2682 2399 B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j 4.2
2682 2399 B2 - overige isolatiematerialen 4.1
2682 2399 C Minerale productenfabrieken n.e.g. 3.2
2682 2399 D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur 4.1
2682 2399 D1 Asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur 4.2
27 24 - Vervaardiging van metalen
272 245 0 IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
272 245 1 - p.o. < 2.000 m2 5.1
273 243 0 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
273 243 1 - p.o. < 2.000 m2 4.2
274 244 A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
274 244 A1 - p.c. < 1.000 t/j 4.2
274 244 B0 Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.:
274 244 B1 - p.o. < 2.000 m2 5.1
2751, 2752 2451, 2452 0 IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:
2751, 2752 2451, 2452 1 - p.c. < 4.000 t/j 4.2
2751, 2752 2451, 2452 2 - p.c. >= 4.000 t/j 5.1
2753, 2754 2453, 2454 0 Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:
2753, 2754 2453, 2454 1 - p.c. < 4.000 t/j 4.2
2753, 2754 2453, 2454 2 - p.c. >= 4.000 t/j 5.1
28 25, 31 - Vervaard. en reparatie van producten van metaal (excl. mach./transportmidd.)
281 251, 331 0 Constructiewerkplaatsen:
281 251, 331 1 - gesloten gebouw 3.2
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 3.1
281 251, 331 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 4.1
281 251, 331 3 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 4.2
2821 2529, 3311 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2821 2529, 3311 1 - p.o. < 2.000 m2 4.2
2821 2529, 3311 2 - p.o. >= 2.000 m2 5.1
2822, 2830 2521, 2530, 3311 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 4.1
284 255, 331 A Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven 4.1
284 255, 331 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 3.2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 3.1
2851 2561, 3311 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851 2561, 3311 1 - algemeen 3.2
2851 2561, 3311 10 - stralen 4.1
2851 2561, 3311 11 - metaalharden 3.2
2851 2561, 3311 12 - lakspuiten en moffelen 3.2
2851 2561, 3311 2 - scoperen (opspuiten van zink) 3.2
2851 2561, 3311 3 - thermisch verzinken 3.2
2851 2561, 3311 4 - thermisch vertinnen 3.2
2851 2561, 3311 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 3.2
2851 2561, 3311 6 - anodiseren, eloxeren 3.2
2851 2561, 3311 7 - chemische oppervlaktebehandeling 3.2
2851 2561, 3311 8 - emailleren 3.2
2851 2561, 3311 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) 3.2
2852 2562, 3311 1 Overige metaalbewerkende industrie 3.2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 3.1
287 259, 331 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287 259, 331 A1 - p.o. < 2.000 m2 4.1
287 259, 331 A2 - p.o. >= 2.000 m2 5.1
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 3.2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 3.1
29 27, 28, 33 - Vervaardiging van machines en apparaten
29 27, 28, 33 0 Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie:
29 27, 28, 33 1 - p.o. < 2.000 m2 3.2
29 27, 28, 33 2 - p.o. >= 2.000 m2 4.1
29 28, 33 3 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW 4.2
30 26, 28, 33 - Vervaardiging van kantoormachines en computers
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 2
31 26, 27, 33 - Vervaardiging van over. elektr. machines, apparaten en benodigdh.
311 271, 331 Elektromotoren- en generatorenfabrieken incl. reparatie 4.1
312 271, 273 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 4.1
313 273 Elektrische draad- en kabelfabrieken 4.1
314 272 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 3.2
315 274 Lampenfabrieken 4.2
316 293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 2
32 26, 33 - Vervaardiging van audio-, video-, telecom-apparaten en -benodigdh.
321 t/m 323 261, 263, 264, 331 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie 3.1
3210 2612 Fabrieken voor gedrukte bedrading 3.1
33 26, 32, 33 - Vervaardiging van medische en optische apparaten en instrumenten
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 2
34 29 Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers
341 291 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven:
341 291 1 - p.o. < 10.000 m2 4.1
341 291 2 - p.o. >= 10.000 m2 4.2
3420.1 29201 Carrosseriefabrieken 4.1
3420.2 29202 Aanhangwagen- en opleggerfabrieken 4.1
343 293 Auto-onderdelenfabrieken 3.2
35 30 - Vervaardiging van transportmiddelen (excl. auto's, aanhangwagens)
351 301, 3315 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351 301, 3315 1 - houten schepen 3.1
351 301, 3315 2 - kunststof schepen 3.2
351 301, 3315 3 - metalen schepen < 25 m 4.1
351 301, 3315 4 - metalen schepen >= 25m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW 5.1
352 302, 317 0 Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352 302, 317 1 - algemeen 3.2
352 302, 317 2 - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW 4.2
353 303, 3316 0 Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
353 303, 3316 1 - zonder proefdraaien motoren 4.1
354 309 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken 3.2
355 3099 Transportmiddelenindustrie n.e.g. 3.2
36 31 - Vervaardiging van meubels en overige goederen n.e.g.
361 310 1 Meubelfabrieken 3.2
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 1
362 321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 2
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken 2
364 323 Sportartikelenfabrieken 3.1
365 324 Speelgoedartikelenfabrieken 3.1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening 2
3663.2 32999 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 3.1
37 38 - Voorbereiding tot recycling
371 383201 Metaal- en autoschredders 5.1
372 383202 A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
372 383202 A1 - v.c. < 100.000 t/j 4.2
372 383202 B Rubberregeneratiebedrijven 4.2
372 383202 C Afvalscheidingsinstallaties 4.2
40 35 - Productie en distrib. Van stroom, aardgas, stoom en warm water
40 35 A0 Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)
40 35 A2 - oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth 5.1
40 35 A3 - gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth,in 5.1
40 35 A5 - warmte-kracht-installaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth 5.1
40 35 B0 Bio-energieinstallaties elektrisch vermogen < 50 MWe:
40 35 B1 - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie 3.2
40 35 B2 - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa 3.2
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA 2
40 35 C2 - 10 - 100 MVA 3.1
40 35 C3 - 100 - 200 MVA 3.2
40 35 C4 - 200 - 1000 MVA 4.2
40 35 C5 - >= 1000 MVA 5.1
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D1 - gascompressorstations vermogen < 100 MW 4.2
40 35 D2 - gascompressorstations vermogen >= 100 MW 5.1
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A 1
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 2
40 35 D5 - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D 3.1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E1 - stadsverwarming 3.2
40 35 E2 - blokverwarming 2
40 35 F0 Windmolens:
40 35 F1 - wiekdiameter 20 m 3.2
40 35 F2 - wiekdiameter 30 m 4.1
40 35 F3 - wiekdiameter 50 m 4.2
45 41, 42, 43 - Bouwnijverheid
45 41, 42, 43 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2 3.2
45 41, 42, 43 1 Bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m2 3.1
45 41, 42, 43 2 Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m2 3.1
45 41, 42, 43 3 Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m2 2
50 45, 47 - Handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations
501, 502, 504 451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 2
501 451 Handel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) 3.2
5020.4 45204 A Autoplaatwerkerijen 3.2
5020.4 45204 B Autobeklederijen 1
5020.4 45204 C Autospuitinrichtingen 3.1
5020.5 45205 Autowasserijen 2
503, 504 453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 2
505 473 0 Benzineservicestations:
505 473 1 - met LPG > 1000 m3/jr 4.1
505 473 2 - met LPG < 1000 m3/jr 3.1
505 473 3 - zonder LPG 2
51 46 - Groothandel en handelsbemiddeling
5121 4621 0 Grth in akkerbouwproducten en veevoeders 3.1
5121 4621 1 Grth in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 4.2
5122 4622 Grth in bloemen en planten 2
5123 4623 Grth in levende dieren 3.2
5124 4624 Grth in huiden, vellen en leder 3.1
5125, 5131 46217, 4631 Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 3.1
5132, 5133 4632, 4633 Grth in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën 3.1
5134 4634 Grth in dranken 2
5135 4635 Grth in tabaksproducten 2
5136 4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 2
5137 4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 2
5138, 5139 4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 2
514 464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 2
5148.7 46499 0 Grth in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 2
5148.7 46499 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 3.1
5148.7 46499 3 - professioneel vuurwerk, netto expl. massa per bewaarplaats < 750 kg (en > 25 kg theatervuurwerk) 5.1
5148.7 46499 5 - munitie 2
5151.1 46711 0 Grth in vaste brandstoffen:
5151.1 46711 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 3.1
5151.1 46711 2 - kolenterminal, opslag opp. >= 2.000 m2 5.1
5151.2 46712 0 Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
5151.2 46712 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 4.1
5151.2 46712 2 - vloeistoffen, o.c. >= 100.000 m3 5.1
5151.2 46712 3 - tot vloeistof verdichte gassen 4.2
5151.3 46713 Grth minerale olieproducten (excl. brandstoffen) 3.2
5152.1 46721 0 Grth in metaalertsen:
5152.1 46721 1 - opslag opp. < 2.000 m2 4.2
5152.2 /.3 46722, 46723 Grth in metalen en -halffabricaten 3.2
5153 4673 0 Grth in hout en bouwmaterialen:
5153 4673 1 - algemeen: b.o. > 2000 m2 3.1
5153 4673 2 - algemeen: b.o. <= 2000 m2 2
5153.4 46735 4 Zand en grind:
5153.4 46735 5 - algemeen: b.o. > 200 m2 3.2
5153.4 46735 6 - algemeen: b.o. <= 200 m2 2
5154 4674 0 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 4674 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 3.1
5154 4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 2
5155.1 46751 Grth in chemische producten 3.2
5155.2 46752 Grth in kunstmeststoffen 2
5156 4676 Grth in overige intermediaire goederen 2
5157 4677 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 3.2
5157 4677 1 Autosloperijen: b.o. <= 1000 m2 3.1
5157.2/3 4677 0 Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m2 3.2
5157.2/3 4677 1 Overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m2 3.1
518 466 0 Grth in machines en apparaten:
518 466 1 - machines voor de bouwnijverheid 3.2
518 466 2 - overige 3.1
519 466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 2
60 49 - Vervoer over land
6022 493 Taxibedrijven 2
6023 493 Touringcarbedrijven 3.2
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m2 3.2
6024 494 1 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m2 3.1
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 2
63 52 - Dienstverlening t.b.v. het vervoer
6312 52102, 52109 A Distributiecentra, pak- en koelhuizen 3.1
6312 52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 2
6321 5221 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 3.2
6323 5223 B Helikopterlandplaatsen 5.1
64 53 - Post en telecommunicatie
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten 2
71 77 - Verhuur van transportmiddelen, machines, andere roerende goederen
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven 2
712 7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) 3.1
713 773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen 3.1
714 772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 2
72 62 - Computerservice- en informatietechnologie
72 58, 63 B Datacentra 2
74 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 - Overige zakelijke dienstverlening
747 812 Reinigingsbedrijven voor gebouwen 3.1
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 2
90 37, 38, 39 - Milieudienstverlening
9001 3700 A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:
9001 3700 A1 - < 100.000 i.e. 4.1
9001 3700 A2 - 100.000 - 300.000 i.e. 4.2
9001 3700 A3 - >= 300.000 i.e. 5.1
9001 3700 B Rioolgemalen 2
9002.1 381 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 3.1
9002.1 381 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 3.1
9002.1 381 C Vuiloverslagstations 4.2
9002.2 382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2 382 A1 - mestverwerking/korrelfabrieken 5.1
9002.2 382 A2 - kabelbranderijen 3.2
9002.2 382 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 3.1
9002.2 382 A5 - oplosmiddelterugwinning 3.2
9002.2 382 A6 - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW 4.2
9002.2 382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 2
9002.2 382 B Vuilstortplaatsen 4.2
9002.2 382 C0 Composteerbedrijven:
9002.2 382 C1 - niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr 4.2
9002.2 382 C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr 3.2
9002.2 382 C4 - belucht v.c. > 20.000 ton/jr 4.1
9002.2 382 C5 - GFT in gesloten gebouw 4.1
93 96 - Overige dienstverlening
9301.1 96011 A Wasserijen en strijkinrichtingen 3.1
9301.1 96011 B Tapijtreinigingsbedrijven 3.1
9301.2 96012 Chemische wasserijen en ververijen 2
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen 2
9301.3 96013 B Wasserettes, wassalons 1

Bijlage 2 Parkeernormen

Bijlage 2 parkeernormen

Bijlage 3 Verkavelingskaart Fluun

Bijlage 3 verkavelingskaart Fluun

Bijlage 4 Verkavelingskaart 'T Goor

Bijlage 4 verkavelingskaart 't Goor

Bijlage 5 Zonebeheersplan Industrieterrein De Fluun

Bijlage 5 zonebeheersplan industrieterrein de Fluun

Bijlage 6 Zonebeheersplan Industrieterrein T Goor

Bijlage 6 zonebeheersplan industrieterrein t Goor

Bijlage 7 Dwarsprofiel Hengelderweg

Bijlage 7 Dwarsprofiel Hengelderweg

Bijlage 1 Onderzoeksrapport Ev Bedrijventerreinen

Bijlage 1 onderzoeksrapport EV bedrijventerreinen

Bijlage 2 Vooroverlegnota

Bijlage 2 vooroverlegnota

Bijlage 3 Nota Van Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Montferland’

Bijlage 3 Nota van zienswijzen ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Montferland’

Bijlage 4 Ambtshalve Wijzigingen 'Ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland'

Bijlage 4 Ambtshalve wijzigingen 'ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerreinen Montferland'