Herontwikkeling Hondelinkstraat/Mierasstraat, Beesd
Bestemmingsplan - Gemeente West Betuwe
Vastgesteld op 29-11-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Herontwikkeling Hondelinkstraat/Mierasstraat, Beesd van de gemeente West Betuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1960.BEEHondelinkMieras-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot een aan huis gebonden beroep, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is, dat de activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Onder een huisgebonden bedrijf wordt onder meer verstaan de exploitatie van een theetuin/terras, en bed & breakfast/ kamerverhuur voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een (gedeelte van een) bijgebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.8 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende archeologische waarde, archeologische monumenten en/of archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het gedeelte van de oppervlakte van een bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1 m2, buiten beschouwing blijven;
1.11 bed & breakfast/ kamerverhuur voor verblijfsrecreatieve doeleinden:
verhuur van kamers in een gebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie, waarbij het gebouw in overwegende mate zijn hoofdfunctie behoudt;
1.12 bestaand(e);
- bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Als bestaand bouwwerk wordt ook aangemerkt een bouwwerk dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend. Onder bestaande bouwwerken worden niet verstaan bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.16 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 bouwwijze:
bebouwingstype van hoofdgebouwen (met name woningen), onder te verdelen in vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd en gestapeld, waarbij:
- a. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, aan één zijde begrensd door de scheidsmuur van een ander hoofdgebouw;
- c. onder aaneengebouwd wordt verstaan een rij hoofdgebouwen, aan twee zijden begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de rij beëindigen;
- d. onder gestapeld wordt verstaan een gebouw dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.22 buitenopslag:
het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke;
1.23 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, niet zijnde een hoofdgebouw;
1.24 dakhelling:
de hoek van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel met het hellend dakvlak;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gevel:
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
in dit plan worden in ieder geval als hoofdgebouw aangemerkt gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', met dien verstande dat voor zover de aanduiding zich uitstrekt over meerdere bouwpercelen, per bouwperceel een hoofdgebouw dient te worden onderscheiden;
1.29 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
de horecabedrijven zijn in vier categorieën te onderscheiden:
- 1. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie overwegend tijdens winkeltijden plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, en een ijssalon;
- 2. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een cafetaria, snackbar, afhaalcentrum, automatiek;
- 3. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de middag- en avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
- 4. categorie 4: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie;
1.30 kap:
een dak of een gedeelte daarvan, dat bestaat uit hellende dakvlakken;
1.31 mansardekap:
zadeldak waarvan elk dakvlak geknikt is; de ondervlakken zijn steiler dan de bovenvlakken;
1.32 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.33 NAP:
Normaal Amsterdams Peil zijnde de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd;
1.34 niet-woonfunctie:
een op de verbeelding aangeduide en/of een in de regels aangeduide functie van een bouwperceel, primair gericht op gebruik van de gronden en/of opstallen voor andere doeleinden dan woondoeleinden;
1.35 nieuw:
eerst aanwezig na de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.36 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.37 ondergronds:
onder het niveau van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.38 peil:
Voor gebouwen:
- a. in niet geaccidenteerd terrein: de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
- b. in geaccidenteerd terrein geldt het volgende:
- 1. voorzover de voorgevel van het gebouw is gelegen binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied, geldt het volgende:
- voor het deel van het gebouw dat is gesitueerd binnen een afstand van 13 m vanaf de grens met het openbaar gebied: de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
- voor het deel van het gebouw dat is gesitueerd op een afstand groter dan 13 m vanaf de grens met het openbaar gebied: het hoogste punt van het aan het gebouw aansluitende bestaande afgewerkte terrein;
- 1. voorzover de voorgevel van het gebouw is gelegen binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied, geldt het volgende:
Voor andere bouwwerken:
- c. de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein;
1.39 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.40 theetuin/terras:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de vorm van het openstellen van en/of rondleiden door privé-siertuinen bij woningen gedurende het seizoen van 1 april tot 1 oktober met als nevenactiviteit het verstrekken van niet alcoholische dranken en de daarbij behorende versnaperingen op een tuinterras, veranda e.d. van maximaal 100 m²;
1.41 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatie gericht op verblijf van recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, en voor een bepaalde periode waarbij tenminste één overnachting plaatsvindt;
1.42 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.43 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.44 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.45 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van dit plan;
1.46 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.47 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.48 zadeldak:
twee hellende dakvlakken tegenover elkaar geplaatst;
1.49 zelfstandig bewonen:
zelfstandig gebruik van een ruimte of gebouw als woning voor een afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens en/of de lengte van het overstek ten opzichte van de buitenwerkse gevelvlakken niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:
- a. van bijgebouwen voor het zelfstandig bewonen;
- b. van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
- c. van de gronden voor seksinrichtingen.
6.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 onder b voor het toestaan van bijgebouwen bij woningen, als bedoeld in 'Wonen' als afhankelijke woonruimte, mits:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- b. maximaal één afhankelijke woonruimte per bouwperceel is toegestaan;
- c. de oppervlakte per afhankelijke woonruimte maximaal 75 m2 bedraagt, met dien verstande dat de achtertuin/zijtuin niet meer dan verhard 50 % verhard mag zijn;
- d. het betreffende bijgebouw is gesitueerd op een afstand van maximaal 20 m uit de betreffende woning;
- e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Omgevingsvergunning bouwvlak
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning in geringe mate afwijken van de plaats en richting van de grenzen van bouwvlakken indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situaties, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.
7.2 Omgevingsvergunning kleine gebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan ten behoeve van het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten openbare nutte, het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes, reduceerstations, c.a.i.-kastjes, abri's e.d., met dien verstande dat:
- a. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
- b. de goothoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
- c. de bouwhoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan 6 m.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
8.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het 'Herontwikkeling Hondelinkstraat/Mierasstraat, Beesd'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op de kruising van de Burgemeester J.W. Hondelinkstraat (hierna: Hondelinkstraat) en de Meester Mierasstraat (hierna: Mierasstraat) in Beesd, gemeente West-Betuwe, staan momenteel negen hoek- of tussenwoningen. Omdat deze hoek- en tussenwoningen verouderd zijn, is initiatiefnemer voornemens om deze locatie opnieuw te ontwikkelen. Hierbij worden de negen bestaande woningen op de locatie gesloopt, en 11 grondgebonden gelijkvloerse woningen gerealiseerd. Zeven van deze woningen worden aan de Mierasstraat voorzien en 5 aan de Hondelinkstraat.
Om het planvoornemen mogelijk te maken, is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een functionele verandering van het plangebied (het blijft een woonlocatie) maar bestaande maatvoeringen en bouwvlakbegrenzingen worden aangepast om het voornemen planologisch-juridisch te borgen.
Deze toelichting voorziet in de ruimtelijke onderbouwing behorend bij deze wijziging. Hieronder valt de beschrijving van het voornemen en de stedenbouwkundige inpassing en de toetsing aan geldende beleids- en milieukaders.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kern van Beesd en bestaat uit de kadastrale percelen 1484, en (deels) 1485 en 1709, sectie D, kadastrale gemeente Beesd. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 1943 m2.
Luchtfoto van het plangebied te Beesd, met rood omlijnd de begrenzing van het plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het geldend bestemmingsplan op de locatie is het bestemmingsplan 'Beesd 2018'. Daarnaast is op het plangebied het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 van toepassing.
Beesd 2018
Binnen het bestemmingsplan 'Beesd 2018' (vastgesteld op 24 april 2018) is het plangebied voor het overgrote gedeelte bestemd als 'Wonen'. Het perceel 1709 is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied', met als functieaanduiding 'groen'. Ter plekke van de woonblokken zijn bouwvlakken opgenomen. Deze bouwvlakken omvatten zowel de hoofdgebouwen als het achtererf. Ter plekke van de hoofdgebouwen is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' opgenomen. Daarnaast kennen de gehele bouwvlakken een maatvoering met een maximum bouwhoogte van 8 meter en een maximum goothoogte van 4,5 meter.
Het plangebied ligt daarnaast binnen twee archeologische dubbelbestemmingen. Het bouwvlak aan de Mierasstraat ligt grotendeels binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het bouwvlak aan de Hondelinkstraat en het perceel dat bestemd is met 'Verkeer - Verblijfsgebied' liggen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Beesd 2018' met rood omlijnd het plangebied
Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019
Naast het bestemmignsplan 'Beesd 2018' is het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' (vastgesteld 30 juni 2020) geldend ter plekke van het plangebied. Dit parapluplan is opgesteld naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014. Deze wet houdt in dat stedenbouwkundige voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening in een bestemmingsplan geregeld moeten worden. Met het parablubestemmingsplan parkeren heeft de gemeente West Betuwe voor haar grondgebied haar parkeer beleid juridisch-planologisch vastliggen via een uniforme regeling. Op de parkeernormentoetsing wordt verder ingegaan in paragraaf 5.10 Verkeer en parkeren.
1.4 Leeswijzer
In het voorliggend bestemmingsplan wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het voorgenomen plan voor de huidige locatie op de kruising van de Hondelinkstraat en de Meester Mierasstraat beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen beschreven. Hierna gaat Hoofdstuk 4 in op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is op de planlocatie. In Hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling beschreven. Tenslotte komen in Hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Ligging In Breder Verband
Het plangebied betreft twee woongebouwen, gelegen in de bebouwde kom van Beesd in de gemeente West-Betuwe. Beesd maakt deel uit van een groep kleinere kernen die aan de Linge zijn ontstaan en is gelegen tussen de grotere kernen van Leerdam en Geldermalsen. Deze kernen zijn met elkaar verbonden door de N237, die ten opzichte van de kern van Beesd aan de overzijde van de Linge ligt. De kern van Beesd is goed ontsloten door de A2 met een eigen afslag. De A2 verbindt de kern van Beesd enerzijds met Utrecht aan de noordzijde en 's-Hertogenbosch aan de zuidzijde.
Globale ligging plangebied (ligging plangebied bij rode cirkel)
2.2 Historische Ontwikkeling
Beesd kent zijn oorsprong als oeverwaldorp langs de rivier de Linge. Het dorp kent een historische structuur, die bestaat uit een dijklint en twee grote lusvormige polderlinten. De historische kern, gelegen aan de zuidelijke rand van Beesd (tegen de Linge aan), is goed bewaard gebleven. In een later stadium is de lus binnen de oorspronkelijke linten middels planmatige uitbreidingen verdicht, waarmee een compact dorp is ontstaan. Hiermee is de basis gelegd voor het huidige Beesd met een fijnmazig stratenpatroon binnen de historische linten. De oorspronkelijke opzet als lintdorp is daarom niet meer als zodanig herkenbaar in de bebouwingskarakteristiek.
De omgeving van het plangebied is rond de periode 1960 ontstaan met de eerste ontwikkelingen langs de Slotstraat en de Hondelinkstraat en bedroeg voornamelijk planmatige ontwikkelingen vanuit de stroming van de wederopbouw. In een latere periode is aan de noordzijde het bedrijventerrein Homburg gerealiseerd als laatste grote uitbreiding van de kern Beesd.
Kaart van Beesd uit 1925, die duidelijk laat zien dat het dorp van origine een lintdorp was dat onstaan is langs de dijk van de Linge (Bron: TopoTijdreis)
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied is op de hoek gelegen van de Burgemeester Hondelinkstraat (die aan de oostzijde het plangebied begrenst) en de Meester Mierasstraat (ten zuiden van het plangebied). Het plangebied kent twee woningblokken die qua gevel op deze straten geörienteerd zijn. Het woningblok aan de Mierasstraat kent vijf woningen, het woningblok aan de Hondelinkstraat vier woningen.
Het plangebied ligt te midden van woongebied. Dit woongebied laat zich vooral kenmerken aan zijn grote verscheidenheid aan type woningen en bouwstijl. De bebouwing aan de Hondelinkstraat en Mierasstraat bestaat hoofdzakelijk uit rijtjeswoningen of twee-onder-een-kapwoningen. De openbare ruimte wordt vrijwel zonder uitzondering gekenmerkt door voortuinen, smalle trottoirs en straten met veelal langsparkeren op de weg. Het openbaar groen beperkt zich tot smalle stroken plantsoen en groene invulling van hoekpunten tussen bouwmassa’s.
De woningen binnen het plangebied zijn grondgebonden woningen met één laag en een lage (zadel)kap. Hierdoor onderscheidt deze bebouwing zich door zijn lagere bouwhoogte ten opzichte van omliggende bebouwing, maar maakt de bebouwing zich ook sterk ondergeschikt aan de bebouwing met hogere bouwhoogte in de omgeving. De woningen binnen het plangebied maken nog onderdeel uit van de origineel planmatig uitgelegde woonbuurt met karakteristieke wederopbouw architectuur uit de jaren '50 tot jaren '70 (lage nok, dak met rode dakpannen). De woningen beschikken over zowel een voor- als achtertuin. In de achtertuin is er ruimte voor bijgebouwen. Tussen de gebouwen in, op de hoek van de straten worden de woonblokken gescheiden door een klein groenperk met één solitaire tweestammige berk.
Luchtfoto, met rood omlijnd de begrenzing van het plangebied (Bron: GeoObeliekViewer)
Aanzicht vanaf de Mr. Mierasstraat met de te slopen woongebouwen (Bron: Google Streetview)
Aanzicht vanaf de Burg. Hondelinkstraat met de te slopen woongebouwen (Bron: Google Streetview)
Hoofdstuk 3 Planvoornemen
3.1 Planvoornemen
De nieuwbouw aan de Mierasstraat en Burg. Hondelinkstraat zal bestaan uit 11 grondgebonden woningen, gelegen in twee aaneengesloten rijen met voor- en achtertuinen (zoals in huidige situatie ook het geval is). Beide beoogde bouwvolumes zullen bestaan uit één laag met een kap in de hoedanigheid van gelijkvloerse woningen.
3.2 Stedenbouwkundige Inpassing
Met het voornemen blijft de stedenbouwkundige dorpstructuur vrijwel ongewijzigd. Het uitgangspunt voor het plangebied is dan ook om de op te richten woningen aan te laten sluiten bij de omliggende woonbuurt. Echter biedt de ontwikkeling ook kansen om meer diversiteit in de buurt aan te brengen. Door middel van een eigentijdse vormgeving leveren de 11 nieuwe woningen een positieve bijdrage aan de buurt zonder het dorpse karakter te verliezen. Bovendien zorgt een andere vormgeving voor afwisseling in het straatbeeld. Bij deze 'Eigentijdse vormgeving' worden wel de historische relevantie van de naoorlogse wederopbouwperiode en bijhorende architectonische kenmerken in acht genomen. Het terug laten komen van enkele verwijzende elementen naar deze tijdsperiode draagt daar aan bij.
De bestaande groenstructuur te vinden op de hoek tussen de twee bouwmassa's blijft behouden. Het voornemen is om de tweestammige berk te behouden. Daarnaast is een invulling van de groene ruimte als een ontmoetingsplek mogelijk waar de bewoners en omwonenden onderling interactie kunnen aangaan.
Door de andere oriëntatie van de bebouwing zijn er enkele stedenbouwkundige verschillen tussen de Mierasstraat en Hondelinkstraat. De maatvoering van de woningen sluit aan bij de maatvoeringen in de omgeving van het plangebied.
Impressie verkavelingsplan herontwikkeling Hondelinkstraat/Mierasstraat (links bestaande situatie, rechts nieuwe situatie), tevens bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting
Het beeldkwaliteitsplan, bijgevoegd als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan, geeft in woord en beeld de uitgangspunten voor het ontwerp van de bebouwing en de inrichting van de buitenruimte. Tevens dient het plan als leidraad en toetsingskader voor de beoordeling van de omgevingsvergunning en de welstandsbeoordeling. Het beeldkwaliteitsplan vormt een brug tussen de uitgangspunten en gedachten achter het stedenbouwkundig plan en de daadwerkelijke bouw van de woningen en zorgt er derhalve voor dat de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de openbare ruimte tot uitdrukking komt. In de regels van deze toelichting is het vaststellen van het beeldkwaliteitsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van het planvoornemen.
3.2.1 Zijde Mr. Mierasstraat
Aan de Mierasstraat wordt een zestal grondgebonden gelijkvloerse rijwoningen beoogd ter vervanging van de vijf huidige grondgebonden rijwoningen. Er komt één extra woning bij ten opzichte van de huidige situatie. Om daarbij voldoende ruimte te waarborgen voor achtertuinen wordt de voorgevel iets dichter tegen de straat aan gerealiseerd. Ten opzichte van de huidige aanblik aan de zijde van de Mr. Mierasstraat, wordt het bouwvolume vergroot in de nieuwe situatie, zowel qua oppervlakte als in bouwhoogte.
Om te kunnen voldoen aan de parkeernorm wordt aan de straatzijde langsparkeren beoogd. In het nieuwe plan blijft er ruimte voor groeninpassing aan de voorzijde in de vorm van een voortuin, zij het op kleinere schaal ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.
3.2.2 Zijde Burg. Hondelinkstraat
Aan de zijde van de Hondelinkstraat wordt een vijftal grondgebonden, gelijkvloerse rijwoningen beoogd ter vervanging van de vier huidige grondgebonden rijwoningen. Ten opzichte van de huidige bebouwingssituatie wordt dit woonblok meer naar het noorden gerealiseerd. Hiermee wordt het volledige perceel benut en wordt er op de zuidelijke woningen ruimte geboden voor een gelijkwaardige oppervlakte in tuin (gezien het diagonaal afsnijden van het perceel aan de achterzijde hier.
Om voor de beoogde woningen te voorzien in parkeerruimte wordt ook langs de Hondelinkstraat het trottoir naar de gevel toe verlegd, waardoor er ruimte voor langsparkeren ontstaat. Ook aan deze zijde wordt gekozen voor een relatief grote achtertuin, waardoor de groeninpassing aan de voorzijde beperkt blijft tot een groene strook.
Stedenbouwkundige verkaveling van het planvoornemen, tevens bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting
3.3 Groenstructuur
De bestaande groenstructuur te vinden op de hoek tussen de twee bouwmassa's zal behouden blijven. Het voornemen is om de markante tweestammige berk op dit groenperk te behouden. Daarnaast is een invulling van de groene ruimte als een ontmoetingsplek mogelijk waar de bewoners samen op een bankje kunnen plaatsnemen en onderling interactie kunnen aangaan.
3.4 Afwijken Geldend Bestemmingsplan
Op basis van het geldende bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling niet toegestaan. De nieuwbouw komt niet overeen met de huidig ingetekende bouwvlakken aan beide straten. Ook sluiten de maatvoeringen van het geldende bestemmingsplan niet aan bij het voornemen. Gelet hierop is een afwijking van het geldend bestemmingsplan noodzakelijk om het voornemen mogelijk te maken. In de navolgende hoofdstukken wordt ingegaan op relevante beleidskaders en milieu- en omgevingsaspecten.
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
- 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- 5. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
- 6. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 7. Afwentelen wordt voorkomen.
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden.
Het planvoornemen voorziet in de sloop van oude woongebouwen ten behoeve van een nieuwe woningbouwontwikkeling, waarbij er netto twee woningen toegevoegd worden. Deze transformatie van de woningvoorraad binnen de kern van Beesd zorgt voor een verdere verduurzaming van de woningvoorraad van de kern. Door de realisatie van gelijkvloerse woningen zijn de woningen vooral geschikt voor senioren, waarmee ingespeeld wordt op de wens om een groter woningaanbod te realiseren ten behoeve van doorstroming. Hiermee ligt het plan in lijn met hetgeen beschreven is door het Rijk in de NOVI.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Daarom heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
4.1.3 Bro: motivering duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen, te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Wanneer er sprake is van ontwikkeling binnen stedelijk gebied, dient de Laddertoets te worden uitgevoerd voor een woningbouwlocatie wanneer er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden, aangezien er dan 'in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Met het voornemen om 11 woningen te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied (hoewel er netto maar sprake is van een toename van twee woningen). In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking dient wel onderbouwd te worden wat het ruimtelijk verzorgingsgebied is van de ontwikkeling en of er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Uit paragrafen 4.3.1 en 4.4.3 blijkt dat er voldoende behoefte is om in de kern van Beesd woningen te realiseren. Uit de Woonvisie West-Betuwe 2020-2030 blijkt dat deze behoefte voor woningen voornamelijk uit een regionale behoefte voortkomt, maar dat de gemeente ook een aantrekkingskracht kent vanuit de Randstad. De woningen die gerealiseerd worden zullen voornamelijk voorzien in de doorstroombehoefte van senioren binnen de kern van Beesd of daarbuiten. Gelet op de gemeentelijke keuze om specifiek de kern van Beesd aan te wijzen als prioriteitsgebied voor woningontwikkeling (zie 4.4.3), kan gesteld worden dat er voldoende behoefte is voor de realisatie van de woningen. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als plankaart of ontwikkelkaart maar zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien uit het perspectief van de Omgevingsvisie. Ze dienen hiermee voor de provincie als onderlegger om met haar partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende kwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke.
Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt voor de provincie. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen en concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wil de provincie nadenken over uitbreiding aan de randen van steden of dorpen.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen.
Met het planvoornemen worden negen verouderde woningen op locatie gesloopt en vervangen voor 11 gelijkvloerse woningen. Hiermee wordt gebruik gemaakt van een inbreidingslocatie om de woningvoorraad binnen Beesd te vernieuwen. Door wederom op deze locatie in te zetten op gelijkvloerse woningen, worden deze geschikter geacht voor senioren. Door verder te voorzien in het aanbod van deze gelijkvloerse woningen kan de doorstroom op de woningmarkt binnen de kern van Beesd bevorderd worden. Gelet op het voorgaande ligt de ontwikkeling in lijn met hetgeen beschreven is in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale staten vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd op 31 maart 2021. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie Gelderland gebruikt om haar ambities te realiseren. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet tot nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening is daarentegen gericht op de regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Dit betekent ook dat vrijwel alle regels omtrent de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Het plangebied is niet gelegen binnen invloedssferen van de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsverordening Gelderland levert hiermee, gelet op de passendheid van het voornemen binnen regionaal en gemeentelijk woonbeleid, geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030
In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Hieruit voort vloeit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030, de opvolger van de 'Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen' uit 2015. Deze Regionale Woonagenda is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel en vormt de schakel tussen provinciaal en gemeentelijk beleid betreffende wonen.
De regio Rivierenland kent een aantrekkingskracht op woningzoekenden door haar centrale ligging en goede verbinding met de rest van het land. Ook dankt de regio haar aantrekkingskracht door haar afwisseling aan woonmilieus met veel groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad ten opzichte van omliggende steden. Om deze reden kent de regio een verstedelijkingsopgave, die op basis van provinciaal beleid zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen dient te worden.
Voor de regio Rivierenland is voor de gemeenten een bandbreedte vastgesteld voor het woningbouwprogramma voor de periode 2020-2030. Deze bandbreedte is voor de gemeente West Betuwe vastgesteld op een ondergrens van 1.150 woningen en een bovengrens van 2.200 woningen. Deze bovengrens houdt rekening met het inlopen van het bestaande woningtekort.
Lokaal gezien wil de gemeente inzetten op een woningaanbod dat aansluit bij de behoefte van inwoners van alle 26 kernen, waartoe ook Beesd behoort. Het behouden van vitale en leefbare dorpen is daarbij een belangrijk thema. De gemeente wil haar kernen behouden, waar jong en oud naar tevredenheid kunnen wonen. Daarbij is het van belang om een balans te vinden tussen enerzijds het behoud van het eigen karakter van een kern, en anderzijds het bouwen van extra woningen die ook woningzoekenden van buiten de regio aantrekken en daarmee en bijdrage kunnen leveren aan de leefbaarheid.
In de gemeente West Betuwe wordt een sterke ontwikkeling voorzien in het aantal 75-plus huishoudens, met een toename van 56%. Hierdoor neemt de vraag sterk toe naar geschikte woningen voor senioren. De realisatie van nieuwe gelijkvloerse woningen speelt op deze vraag in. In 4.4.3 wordt verder ingegaan op de wenselijkheid van het planvoornemen binnen geldend gemeentelijk beleid, wat een voortvloeisel is van regionale afspraken. Gelet hierop ligt het planvoornemen in lijn met de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Omgevingsvisie West Betuwe
De Omgevingsvisie West Betuwe is het zelfbindend document voor de gemeente om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan de wenselijke ontwikkelingsrichtingen van de leefomgeving van de gemeente. Met deze omgevingsvisie wil de gemeente vooruit blikken naar het West Betuwe van 2040. Hiermee worden de visies van de gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal samengevoegd en doorgetrokken tot 2040.
Voor de komende decennia is de gemeente West Betuwe voornemens om de woningvoorraad te vergroten. Voor Beesd-Noord is het voornemen om de woningbouwproductie te versnellen. Hierbij is het van belang dat de ontwikkeling in alle kernen van West Betuwe evenwichtig verloopt en past bij de schaal van de desbetreffende kern.
Nieuwe plannen moeten bij voorkeur bijdragen aan de diversiteit van de woningvoorraad waarbij kleine (gestapelde) woningen een groot deel van de nieuwbouw moet vormen. Ook is een ambitie van Omgevingsvisie West Betuwe om ontmoetingsplekken te realiseren en behouden in elke kern.
Het planvoornemen is in lijn met de ontwerp Omgevingsvisie door de toevoeging van twee extra woningen ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor wordt de woonvoorraad in Beesd vergroot en past het bij de schaal van Beesd. Door de eigentijdse inpassing in het straatbeeld draagt het voornemen ook bij aan de diversiteit van de woningvoorraad. Tenslotte wordt er met het behoud van de tussenliggende groenstructuur rekening gehouden met een ontmoetingsplek voor de bewoners en omwonenden.
4.4.2 Structuurvisie Geldermalsen 2009-2015
Met de verplichting van de Wet ruimtelijke ordening tot het opstellen van een gemeentelijke structuurvisie werd de Structuurvisie Geldermalsen 2009-2015 'Lekker leven langs de Linge' vastgesteld. (21 oktober 2009). Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de gemeente Geldermalsen waarin ontwikkelingen en ambities voor de korte en lange termijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin zijn opgenomen. In deze structuurvisie staan de kernen Geldermalsen en Beesd centraal.
Op het gebied van woningbouw zijn er verschillende kleinschalige inbreidingsmogelijkheden binnen de kern Beesd. Inbreiding gaat dan ook voor uitbreiding. Ook is het van belang dat er meer betaalbare woningen in de kernen komen. Dit betreft zowel de huur- als koopsector. Verder is de toevoeging van geschikte ouderenwoningen in de kernen een belangrijke focus in de structuurvisie.
De beoogde ontwikkelingen sluiten aan op verschillende aspecten uit de Structuurvisie Geldermalsen 2009-2015. Met de beoogde ontwikkeling wordt inbreiding in Beesd mogelijk gemaakt in de vorm van nieuwe huurwoningen waar ouderen kunnen wonen.
4.4.3 Woonvisie West Betuwe 2020-2030
De gemeente West Betuwe is in 1 januari 2019 ontstaan uit de fusie van de voormalige gemeenten Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen. Door deze samenvoeging was er de behoefte voor een geharmoniseerd en geactualiseerde woonvisie. Hieruit is de Woonvisie West Betuwe 2020-2030 voortgevloeid. De doelstelling van deze woonvisie is een toekomstbestendige woningmarkt, waarin ruimte is voor alle doelgroepen zodat de gemeente een leefbare, maar ook groene gemeente zal zijn en blijven. Deze doelstelling is daarbij vertaald in een viertal leidende principes:
- 1. Beschermen van de unieke landschappelijke kwaliteiten en het dorpse karakter van West Betuwe en haar 26 kernen;
- 2. Voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar;
- 3. Ieder kan gezond en veilig wonen
- 4. Woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijgt de ruimte in de A2-corridor.
In de Woonvisie West Betuwe wordt duidelijk aangestipt dat 'Beesd aan de beurt is'. Dit betekent dat de ontwikkeling van ca. 150 woningen in Beesd prioriteit krijgt. Dit baseert de gemeente op het feit dat de kern in grootte de derde kern van de gemeente is, maar dat er in Beesd in de laatste jaren zeer beperkt gebouwd is. De ontwikkeling van kernen als Asperen, Haasten en Herwijnen laat bovendien zien dat er wel voldoende vraag is.
Met het planvoornemen wordt gebruik gemaakt van een inbreidingslocatie binnen de kern van Beesd. Verouderde woningen maken hier plaats voor nieuwe en duurzame gelijkvloerse woningen, waarbij een netto aantal van twee woningen toegevoegd wordt aan de kern.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van de beleidskeuze om bewust in de kern Beesd te gaan bouwen, en is hiermee een uitwerking van de Woonvisie West-Betuwe 2020-2030.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Bedrijven- En Milieuzonering
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit.
In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. In het geval van de inbreiding in Beesd worden er geen hinderveroorzakende objecten mogelijk gemaakt. Hierdoor is een beoordeling van eventuele milieubelasting door nieuwe functies op nabijgelegen gevoelige objecten onnodig. Enkel de milieubelasting van omliggende bedrijven op de nieuwe woonfunctie in het plangebied zijn relevant om te beoordelen voor het voornemen.
Milieubelasting door omliggende bedrijven op de nieuwe woonfuncties in het plangebied
Ten zuiden van het plangebied, aan de Wilhelminastraat 34, is een autogaragebedrijf gevestigd, dat bestemmingsgewijs ondergeschikt is aan de woonbestemming op de locatie. Het bouwvlak waarbinnen de garage mogelijk is ligt op ca. 25 meter van het plangebied, aan de overzijde van de Mr. Mierasstraat. De richtafstanden voor autohandelbedrijven zijn 30 meter (milieucategorie 2), met als grootste richtafstand geluid. Er zijn echter woningen (niet de woning behorend bij het garagebedrijf) die dichterbij de garage gelegen zijn. Deze woningen zullen dus bij benutting van de bedrijfscapaciteit eerder maatvoerend zijn in het kader van bedrijven- en milieuzonering.
In het kader van milieuzonering zijn hieronder de algemene milieuaspecten nader beschouwd in paragrafen.
5.2 Geluid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Met het voornemen worden 11 geluidsgevoelige objecten gerealiseerd het aspect lawaai moet daarom nader onderzocht worden. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van geluidzones van omliggende inrichtingen die mogelijke geluidhinder kunnen veroorzaken (zie 5.1). Ook ligt het plangebied niet binnen de geluidszone van spoorwegen gelegen. Wel ligt het plangebied binnen de geluidszone van de A2, die ten oosten van het plangebied is gelegen. Daarom is door Aelmans Ruimte, Omgeving en Mlieu B.V. een akoestisch onderzoek (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnr. M215665.001.001/GGO , d.d. 9 december 2021). Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de enige nabijgelegen zoneplichtige weg, de A2, overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan.
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Meester Mierasstraat, bedraagt 57 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'matig' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk of nodig zijn.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen, zoals HR++ glas en balansventilatie is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er formeel een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Het is echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning met HR++ glas en balansventilatie een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve wordt in dat geval een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig geacht. Bij toepassing van de juiste bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Bij gebruik van bijvoorbeeld ventilatieroosters dient bezien te worden of voldaan kan worden aan een binnenniveau van 33 dB. Derhalve is in die situatie een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel noodzakelijk.
Conclusies karakteristieke geluidswering van de gevel
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen vormt het aspect geluid geen belemmering voor het voorliggend plan. Door het toepassen van balansventilatie kan in de gevelbouw voldaan worden aan aanvullende geluidswerende maatregelen. Hiermee kan een goed woon- en leefklimaat binnen de woningen gegarandeerd worden. Het aspect geluid levert hiermee geen verdere belemmeringen op voor het planvoornemen.
5.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningsverplichte veehouderijen en overige agrarische niet-vergunningsplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijk inrichting.
Er worden met het planvoornemen geurgevoelige objecten toegevoegd. In de nabije omgeving van het plangebied zijn echter geen grote geurbronnen gesitueerd. Om deze reden is het uit te sluiten dat het aspect geur belemmeringen oplevert voor het planvoornemen.
5.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden. Tenslotte zijn in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente ambities opgenomen over het al dan niet toelaten van risicovolle activiteiten.
Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Binnen de bestemming “Wonen” worden geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten, voorzien. De vestiging van een Bevi-inrichting past niet binnen de bestemmingsomschrijving en is daarmee binnen het plangebied uitgesloten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes)
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft met haar advies, gedateerd op 8 juni 2022, aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen)
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebieden niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen (leiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie). Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Uitsnede Risicokaart plangebied met de buisleiding (rood gestreept) en transportroute (groen) (bron: Risicokaart)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
5.5 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer een activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m³ voor zowel PM10 als NO2.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht. Voor de volledigheid is de NIBM-tool hieronder ingevuld, met de verwachte toename van ca. 22 verkeersbewegingen per etmaal (berekend in 5.10). Hieruit blijkt dat er sprake is van een ontwikkeling die aan te merken als NIBM.
NSL Monitoringstool
Naast het feit dat het planvoornemen niet mag voorzien in een significante verslechtering van de luchtkwaliteit, dient ook inzichtelijk gemaakt te worden dat ter plekke van het plangebied er geen sprake is van een onacceptabel woon- en leefklimaat met betrekking tot luchtkwaliteit. Om een indicatie te geven van de luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied, is de kaart van de NSL Monitoringstool gebruikt. In de Europese richtlijn luchtkwaliteit (2008/50/EB) is voor PM10 een maximaal aantal normoverschrijdingsdagen (> 50 µg/m3) van 35 dagen per jaar gehanteerd. Uit de NSL Kaart blijkt dat op Rekenpunt 742196 er sprake is van 6,782 normoverschrijdingsdagen per jaar. Dit is ruim lager dan het maximum dat gesteld is in de Europese richtlijn luchtkwaliteit, en naar verwachting is de luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied nog beter (gezien de ligging van het rekenpunt langs de Rijksweg A2).
5.6 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Om deze reden is door ingenieursbureau BOOT een verkennend bodemonderzoek inclusief onderzoek naar asbest uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting (d.d. 6 januari 2022, documentnr. P21-0154-011). Uit dit verkennend bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
- In de meest kritische laag met mogelijke restanten van de oude bouwvoor is geen OCB aangetroffen.
- De licht verhoogde concentratie (barium) in het grondwater geeft vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
- Op het maaiveld is visueel en in de bodem is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond;
- De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het huidig of toekomstig gebruik (wonen met tuin);
- Het onderzoek kan ter indicatie worden gebruikt voor grondverzet binnen de onderzoekslocatie. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de onderzoekslocatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart).
Binnen het plangebied zal er met uitvoering van het planvoornemen geen sprake zijn van actief grondverzet. Uit het onderzoek blijkt dat ter plekke van de bodem sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bodem levert dus geen verdere belemmeringen op voor het plangebied.
5.7 Natuur
In de paragraaf natuur wordt toegelicht of wijzigingen binnen het plangebied mogelijk kunnen leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Dit wordt gedaan aan de hand van de bespreking van bescherming van gebieden en de bescherming van soorten.
5.7.1 Beschermde gebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen beschermd natuurgebied (Gelders Natuurnetwerk, Natura 2000). Dichtstbijzijnd gebied beschermd door het Gelders Natuurnetwerk betreft de Linge en de uiterwaarden van de Linge ten zuiden van de stedelijke kern van Beesd, op circa 0,4 kilometer ten noorden van het plangebied. Dichtstbijzijnd Natura 2000-gebied betreffen het Lingegebied & Diefdijk-Zuid (op circa 5,6 kilometer ten oosten van het plangebied.
Natura 2000
Door de realisatie en in gebruik name van het planvoornemen is er een toename aan stikstofemissie in het plangebied. Als een project significant negatief effecten kan veroorzaken op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura 2000-gebied als gevolg van stikstofdepositie is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Na de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurherstel op 1 juli 2021 is voor woningbouwprojecten een partiële vrijstelling vastgesteld. Dit betekent dat bij woningbouwprojecten de tijdelijke emissiefase van stikstof niet meegenomen hoeft te worden in de berekening van stikstofdepositie op omliggende beschermde Natura 2000-gebieden. De sloopfase (sloop van bestaande gebouwen) en realisatiefase (bouw van de nieuwe woningen) worden daarom niet meegenomen in de berekening. De gebruiksfase (vaste emissies na ingebruikname van het project) zijn wel doorgerekend.
Berekeningen van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden zijn mogelijk met de AERIUS-calculator. Deze calculator maakt het mogelijk om punt-, lijn- en vlakbronnen in te tekenen waarover een bepaalde stikstofemissie bepaald wordt. Uitgangspunt voor vergunningsverlening is hierbij dat er geen vergunningverlening noodzakelijk is als er niet sprake is van significante stikstofdepositie (<0,01 mol/ha/jaar).
Betreffende de gebruiksfase zijn alleen de verkeersbewegingen behorend bij het planvoornemen van belang voor de berekening, gezien de woningen gasloos worden gerealiseerd. Deze verkeersbewegingen moeten berekend worden van het plangebied tot het punt waarop logischerwijs gesteld kan worden dat ze opgaan in het heersende verkeersbeeld. In de AERIUS-berekening is uitgegaan van een lijnbron die ontsluit naar de Wilhelminastraat, die een doorgaande weg vormt door de kern van Beesd. Uit de AERIUS-berekening, bijgevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting, blijkt dat er geen significante stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/jaar) op omliggende Natura 2000-gebieden is. Hiermee is het plan niet vergunningplichtig op de Wet natuurbescherming met betrekking tot stikstof.
Ligging plangebied ten opzichte van beschermde Natura 2000-gebieden (Bron: AERIUS Calculator)
5.7.2 Beschermde soorten
Naast dat er onderbouwd moet worden dat het planvoornemen geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden veroorzaakt, is het aspect soortenbescherming ook relevant voor natuurbescherming. Aangetoond dient te worden dat er geen habitats aangetast worden van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming. Om deze reden is door ecologisch adviesbureau Viridis op 26 oktober 2021 een broedvogel- en vleermuizenonderzoek uitgevoerd, met als doel om te identificeren of er in het onderzoeksgebied soorten aanwezig zijn die beschermde worden door paragraaf 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming (bijgevogd als Bijlage 5). Dit onderzoeksgebied beperkt zich niet enkel tot de grenzen van het plangebied, maar ook andere woningcomplexen worden meegenomen in het onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plekke van het plangebied geen soorten beschermd door de Wet natuurbescherming aangetroffen zijn (zie onderstaande afbeelding). Hiermee is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor de sloop van de bestaande bebouwing op de locatie niet noodzakelijk.
Ondank het feit dat er in het plangebied geen soorten bescherm door de Wet natuurbescherming aangetroffen zijn, is dit wel zo in de omliggende gebouwen. Werkzaamheden dienen daarom niet plaats te vinden tijdens de kwetsbare periode met betrekking tot kraamtijd van vleermuizen (globaal van 15 mei tot en met 15 juli).
Resultatenkaart broedvogel- en vleermuizenonderzoek met rood omlijnd de begrenzing van het plangebied
5.7.3 Conclusie
Met betrekking tot de aspecten natuurbescherming en soortenbescherming worden geen strijdigheden met de Wet natuurbescherming verwacht. Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, en er worden geen habitats van beschermde soorten aangetast. Het aspect natuurbescherming levert geen belemmering op voor de uitvoer van het planvoornemen.
5.8 Archeologie
In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
De gemeente West Betuwe heeft op 28 september 2021 een archeologische beleidskaart laten vaststellen, waarbij alle locaties met (mogelijke) archeologische waarden en verwachtingen zijn meegenomen voor zowel de boven- als ondergrond. Voor de planlocatie in Beesd geldt dat het woningblok aan de Hondelinkstraat in ''Archeologische waarde 5''-gebied ligt en het woningblok aan de Mr. Mierasstraat in "Archeologische waarde 2"-gebied. Deze archeologische waarden zijn geborgd in het geldend bestemmingsplan "Beesd 2018". In dit bestemmingsplan gelden de volgende drempelwaarden voor verkennend archeologisch onderzoek:
- Waarde - Archeologie 2: diepte > 30 cm onder het maaiveld, oppervlakte > 100 m2
- Waarde - Archeologie 5: diepte > 30 cm onder het maaiveld, oppervlakte > 1.000 m2
Uitsnede van de Archeologische beleidskaart in de omgeving van het plangebied
Het planvoornemen overschrijdt de hiervoor genoemde drempelwaarde van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor inventariserend veldonderzoek. Om deze reden is door Bureau voor Archeologie een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek (d.d. 7 juli 2022), projectnr. 2021021502), is bijgevoegd als Bijlage 7 bij deze toelichting. Uit de boringen uitgevoerd in dit onderzoek blijkt dat er in het plangebied geen archeologische indicatoren of lagen aanwezig zijn die wijzen op beschermde archeologische waarden. Om deze redenen adviseert Bureau voor Archeologie het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. De gemeente West Betuwe heeft hier mee ingestemd, waardoor in het nieuw vast te stellen bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemmingen uit het oude bestemmingsplan niet meer opgenomen worden.
Gelet op de resultaten van dit onderzoek levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
5.9 Cultuurhistorie
Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Ter beschouwing van de cultuurhistorische waarden van het gebied is de kaart 'Erfgoed van Geldermalsen' gebruikt, opgesteld door RAAP en het Monumenten Advies Bureau (MAB), online gekomen in 2015 in opdracht van de voormalige gemeente Geldermalsen.
De planlocatie is onderdeel van het inundatielandschap Nieuwe Hollandse Waterlinie die zich uitstrekt over een groot deel van de gemeente West Betuwe. Dit cultuurlandschap is een belangrijke verdedigingslinie uit de Nederlandse geschiedenis. Het plangebied en haar omgeving bevat verder geen cultuurhistorisch waardevolle punt- of lijnbronnen. Dit heeft mede te maken met het feit dat het plangebied niet gelegen is binnen het cultuurhistorisch waardevolle lint waarlangs Beesd oorspronkelijk is ontwikkeld. In het plan is rekening gehouden met de bestaande bebouwing in de omgeving en zoveel mogelijk hierop aangesloten. Gelet hierop levert het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
Uitsnede erfgoedkaart Geldermalsen met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als relevant cultuurlandschap in het plangebied (rode stip) (Bron: RAAP en Monumenten Advies Bureau)
5.10 Verkeer En Parkeren
Voor een goede infrastructurele inpassing van het planvoornemen is het belangrijk de toekomstige verkeerskundige situatie in beeld te brengen. Relevant is de nieuwe verkeersgeneratie waarin het planvoornemen voorziet en de benodigde parkeervoorzieningen.
Op 30 juni 2020 heeft de gemeenteraad van West Betuwe het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 vastgesteld en het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk in werking getreden. Dit bestemmingsplan legt voor de hele gemeente het parkeerbeleid juridisch-planologisch vast. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moet het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 als juridisch-planologisch kader worden meegenomen. Concreet betekent dit dat de planregels en bijbehorende toelichting in elk nieuw plan moeten worden doorvertaald. Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de meest recente parkeerkencijfers van het CROW, publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren (december 2018).
Op basis van de omgevingsadressendichtheid onderscheidt het CBS stedelijkheidsklassen, die relevant zijn voor het bepalen van CROW-kencijfers. De omgevingsadressendichtheid van de gemeente West Betuwe bedraagt 452 adressen/km2, waarmee deze ingedeeld kan worden in de laagste stedelijkheidsklasse (niet stedelijk). Het plangebied is gelegen in de rest bebouwde kom van de gemeente West-Betuwe.
Verkeer
Het plan leidt niet tot wijzigingen in de bestaande verkeerskundige structuur en situatie. De nieuwe woningen worden op exact dezelfde wijze ontsloten als in de bestaande situatie, namelijk via de Burg. Hondelinkstraat en Mr. Mierasstraat. Om de verkeersgeneratie te bepalen is aangesloten bij de CROW-kencijfers voor 'huur, huis, vrije sector' met bovenstaande parameters (niet stedelijk, rest bebouwde kom). Gelet hierop is er sprake van 7,4 * 11 = ca. 81 verkeersbewegingen/etmaal. Dit is een toename van ca. 22 verkeersbewegingen/etmaal ten opzichte van de oude situatie.
De geringe toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan is dusdanig gering dat er geen knelpunten zullen ontstaan ten aanzien van de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid.
Parkeren
Het nieuwbouwplan voorziet in de bouw van 11 gelijkvloerse woningen, waarvan zes aan de Mierasstraat en vijf aan de Hondelinkstraat. Er geldt op basis van het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 een maximale parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning (waarvan 0,3 per woning voor bezoekers). De totale parkeerbehoefte van het plan bedraagt daarmee 18 parkeerplaatsen (waarvan 3 voor bezoekers)
In de huidige situatie is er sprake van langsparkeren bij de woningen aan de Hondelinkstraat/Mierasstraat. Hierbij is er ruimte voor twee rijen van 7 parkeerplaatsen, in totaal 14 parkeerplaatsen. Dit is in de huidige situatie voldoende gebleken. In de nieuwe situatie is dit nagenoeg voldoende om te voorzien in de parkeerplaatsen voor bewoners. Voor de aanvullende parkeerplaats voor bewoners en 3 bezoekersparkeerplaatsen dient gezocht te worden binnen het stedenbouwkundig plan, of, in overleg met de gemeente, elders in de wijk. Gelet op dit zijn er voldoende aanknopingspunten om te voldoen aan de geldende parkeernorm van de gemeente West Betuwe.
5.11 Water
5.11.1 Inleiding
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.
De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde, is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
5.11.2 Huidige situatie waterhuishouding
Bodemopbouw en grondwater
Het plangebied is gelegen in een strook landelijk poldergebied tussen de stedelijke kernen van Geldermalsen en Leerdam, met als bodemclassificatie kalkhoudende poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei, profielverloop 5 (bodemtype Rn95A, bron: PDOK Viewer). Het maaiveld ligt op circa 2m + NAP (bron: AHN).
Oppervlaktewater
Op ca. 200 meter ten westen van het plangebied loopt een A-watergang. Op ca. 200 meter ten oosten van het plangebied loopt een C-watergang. Op ca. 400 meter ten zuidoosten van het plangebied stroomt de Linge. De ontwikkelingen van het plangebied liggen niet in de invloedssfeer van deze oppervlaktewateren.
Uitsnede Legger Waterschap Rivierenland met de aanduiding van de desbetreffende watergangen
Hemelwater
In het plangebied is sprake van herontwikkeling, waarbij sprake is van een kleine toevoeging van verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie. Bestaand verhard oppervlak wordt verwijderd en nieuw verhard oppervlak wordt aangelegd in de vorm van twee woonblokken en parkeerplaatsen. Echter, de toename van verhard oppervlak is verwaarloosbaar
Vuilwater
Het afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en aangesloten op de bestaande rioolleiding onder de Mierasstraat en Hondelinkstraat.
Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen in de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden (Natura 2000, NNN) of binnen hydrologische beschermingszones.
5.11.3 Waterbeleid
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Zo is het van belang dat er bij nieuwe ruimtelijke plannen voldoende waterberging wordt gecreëerd om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.
Het waterschap hanteert een eenmalige vrijstelling van compensatieplicht voor een toename aan verharding van 1.500 m2 in het buitengebied en 500 m2 in het stedelijk gebied. Het planvoornemen voorziet in een toename van 297 m2 aan verharding. Hiermee valt de toename aan verharding binnen de eenmalige vrijstelling van compensatieplicht; het plan past daarmee binnen het Waterbeheerplan 2016-2021.
Keur waterkeringen en wateren
In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het plangebied wordt begrensd door een tweetal watergangen, aan de noord- en zuidzijde van het plangebied. De planontwikkeling ligt niet binnen de invloedssfeer van de A-watergang en haar beschermingszones. Aan de zuidzijde wordt een duiker gerealiseerd om het plangebied infrastructureel te kunnen ontsluiten met de Parallelweg. Op de aanleg van deze duiker wordt nader ingegaan in de volgende paragraaf, alinea waterlopen.
5.11.4 Gevolgen voor de waterhuishouding
Wateroverlast
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.
Ter plaatse ligt de grondwaterstand voldoende diep onder het maaiveld. Hiermee is er afdoende ontwateringsdiepte, waarmee aan de normen met betrekking tot drooglegging kan worden voldaan.
Afkoppeling en waterberging
Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater.
Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlakte water mogelijk is.
Het aanpakken van de waterproblematiek (korte, heftige regenbuien en langdurige perioden van droogte) is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven, overheden en instellingen. Binnen de mogelijkheden zal iedereen zijn of haar steentje bij moeten dragen en samen bereik je meer. Water alleen zo snel mogelijk afvoeren is niet genoeg; het moet opgevangen worden, vastgehouden en, waar mogelijk, gebruikt of geïnfiltreerd worden in de bodem.
Om in de waterberging per kavel te voorzien wordt gebruik gemaakt van waterbergende schuittingen (Rainblock). Hiermee kan dakwater afgevoerd worden op individuele schuttingcompartimenten. Elk schuttingcompartiment, die als modules gestapeld kunnen worden biedt een capaciteit van 660 liter. Hiermee kan water gemakkelijk vertraagd afvoerd worden richting de bodem en is er ruim voldoende waterbergende capaciteit om te voorzien in een goede waterhuishouding.
Impressie plaatsing bergende schuttingcompartimenten (Rainblock)
Afvoer schoon- en vuilwater
In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water is het beleid van de gemeente en het waterschap erop gericht om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel (of niet aan te koppelen). Hemelwater dat van de daken af stroomt is aan te merken als schoon. Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen (zoals bv lood, koper en zink). Zuivering van dit water is daarmee dan ook niet noodzakelijk. .
Het (schone) hemelwater van de nieuwe woning en verhardingen zal worden afgekoppeld en niet op de riolering worden aangesloten, maar in de bodem worden geïnfiltreerd.
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen.
Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater.
Watertoets
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd en bijgevoegd als bijlage bij deze onderbouwing. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).
Het Waterschap Rivierenland wordt betrokken bij de verdere bestemmingsplanprocedure. Voor de volledigheid is het advies dat voortvloeit uit de digitale watertoets opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure voor uitvoering van het planvoornemen doorlopen kan worden.
5.11.5 Conclusie
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Inleiding
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
6.2 De Regels
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Hondelinkstraat/Mierasstraat, Beesd' zijn opgebouwd conform de door de SVBP2011 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Beesd 2018'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk)
De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 5.3 kort toegelicht.
3. Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regelingen, waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden, opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming.
4. Overgangs- en slotregels
Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmignsplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.
6.3 Bestemmingen
Wonen: De bestaande bestemming 'Wonen' blijft gehandhaafd op het plangebied en wordt licht uitgebreid om ruimte te bieden voor de tuinen behorend bij de woonbestemmingen. De bouwvlakken worden afgestemd op de nieuwe kavelstructuur en met betrekking tot maatvoeringen wordt aangesloten op omliggende woonbestemmingen.
Verkeer - Verblijfsgebied: De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied blijft behouden binnen het plangebied, inclusief de aanduiding 'groen'.
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
7.1 Inleiding
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
7.2 Economische Haalbaarheid
Bij voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het grootste gedeelte van gronden van het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is echter niet noodzakelijk. De kosten voor de realisatie van het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven.
7.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van de woonblokken op de kruising van de Burg. Hondelinkstraat en de Mr. Mierasstraat. Ter plekke van deze locatie zullen 9 woningen gesloopt worden, om daar voor in de plaats 11 grondgebonden woningen te realiseren. Met het voornemen worden daarmee relatief verouderde woningen herontwikkeld tot twee vernieuwde woningblokken. Ook wordt met het plan het bestaande groen behouden.
De gemeente heeft dit bestemmingsplan als (voor)ontwerp naar buiten gebracht. Aan de hand van het bestemmingsplan zijn aanvullende gesprekken met omwonenden en andere afzonderlijke belanghebbenden gevoerd. Vanaf woensdag 13 juli 2022 tot en met dinsdag 23 augustus 2022 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen in het kader van de ontwerpfase ex artikel 3.8 Wro. De terinzagelegging is gepubliceerd in het huis aan huis blad Het Kontakt en op www.overheid.nl. Het ontwerp plan was digitaal te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast was het bestemmingsplan analoog op verzoek in te zien bij het gemeentelijk klantencontactcentrum.
Tijdens de terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze omtrent het ontwerp bestemmingsplan aan de raad kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. De zienswijzen hebben geleid tot één minimale ambtshalve aanpassing, te weten een kleine verschuiving van het bouwvlak.
De nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen is bijgevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting.
7.4 Conclusie
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. Hiermee wordt, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare nieuwe invulling van het plangebied bereikt.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Hondelinkstraat/mierasstraat
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Hondelinkstraat/Mierasstraat
Bijlage 2 Verbeelding
Bijlage 1 Bestaande En Nieuwe Situatie Verkaveling
Bijlage 1 Bestaande en nieuwe situatie verkaveling
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Incl. Asbest
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek incl. asbest
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Broedvogel- En Vleermuisonderzoek
Bijlage 5 Broedvogel- en vleermuisonderzoek
Bijlage 6 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 6 AERIUS-berekening Gebruiksfase
Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Verkennend archeologisch onderzoek