KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 4 Wonen - Dorpsbebouwing Beeldbepalend 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Historie
2.2 Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
2.4 Parkeren
2.5 Duurzaamheid
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regio
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische- En Milieuaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Flora En Fauna
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Parkeren En Verkeer
4.10 Duurzaam Bouwen
4.11 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Archeologie
Bijlage 2 Bodem
Bijlage 3 Saneringsplan
Bijlage 4 Besluit Vaststelling Ernst En Spoedeisendheid
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Memo Watercompensatie
Bijlage 7 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 8 Huismus Onderzoek
Bijlage 9 Gierzwaluw Onderzoek
Bijlage 10 Vleermuisonderzoek
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 12 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 13 Instemming Provincie Uitstel Van De Sanering

Geldersestraat 75, Geldermalsen

Bestemmingsplan - Gemeente West Betuwe

Vastgesteld op 31-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Geldersestraat 75, Geldermalsen' met identificatienummer NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1 van de gemeente West Betuwe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.4 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanbouw / uitbouw:

een gebouw dat aangebouwd is aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding is van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw;

1.8 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.9 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot een aan huis gebonden beroep, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is, dat de activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde

1.11 archeologisch deskundige:

de regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.12 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende archeologische waarde, archeologische monumenten en/of archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

het gedeelte van de oppervlakte van een bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1 m2, buiten beschouwing blijven;

1.15 bestaand:

  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Als bestaand bouwwerk wordt ook aangemerkt een bouwwerk dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend. Onder bestaande bouwwerken worden niet verstaan bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.16 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw, niet zijnde een hoofdgebouw;

1.24 dakhelling:

de hoek van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel met het hellend dakvlak;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 gevel:

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 kamerverhuurbedrijf:

het geheel van onzelfstandige woonruimten die bedrijfsmatig wordt verhuurd aan derden. Hiervan is sprake als een substantieel inkomen wordt verworven met de bedrijfsmatige activiteit en minimaal 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw(en) wordt benut ten behoeve van kamerverhuur;

1.30 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.31 kap:

een dak of een gedeelte daarvan, dat bestaat uit hellende dakvlakken;

1.32 niet-woonfunctie:

een functie, gericht op gebruik van de gronden en/of opstallen voor andere doeleinden dan woondoeleinden;

1.33 Omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.34 ondergeschikte bouwdelen:

plinten, pilasters, kozijnen, risalieten, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel of kroonlijsten, overstekende daken, liftschachten, goten, luifels, balkons, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, koekoeken en hijsinrichtingen, zomede erkers en aan- of uitgebouwde entrees;

1.35 ondergronds:

onder het niveau van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.36 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.37 peil:

Voor gebouwen:

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

Voor andere bouwwerken:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ;

1.38 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.39 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.40 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.41 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.42 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.43 zelfstandig bewonen:

zelfstandig gebruik van een ruimte of gebouw als woning voor een afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens en/of de lengte van het overstek ten opzichte van de buitenwerkse gevelvlakken niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Wonen - Dorpsbebouwing Beeldbepalend 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de situering van bijgebouwen;
  2. b. de situering van hoofdgebouwen, voor zover het betreft gedeelten van hoofdgebouwen, die niet als zodanig op de plankaart zijn aangegeven;
  3. c. de vorm van de kap van hoofd- en bijgebouwen;
  4. d. de afmetingen van de gebouwen;

één en ander ten behoeve van de bescherming van een karakteristiek bebouwingsbeeld, het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterbergingsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. voor de wateraanvoer, -afvoer en -berging, alsmede voor de ontwikkeling en de instandhouding van een ecologische verbindingszone in het winterbed van de Linge;
  2. b. één en ander met inachtneming van de Keur van het Waterschap.

7.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 7.1 zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en andere bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de in 7.1 genoemde bestemming in voldoende mate is gewaarborgd. Voorzover het gronden tussen 1 en 3 m +NAP betreft, wordt in verband met het waterbergend vermogen van de Linge advies ingewonnen bij het waterschap.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:

  1. a. van vrijstaande bijgebouwen voor het zelfstandig bewonen;
  2. b. van aan-, uit- of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  3. c. van de gronden voor seksinrichtingen;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afval, behoudens voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

9.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1onder a voor het toestaan van bijgebouwen bij woningen, als bedoeld in, 'Wonen -Dorpsbebouwing beeldbepalend 1', als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. b. maximaal één afhankelijke woonruimte per bouwperceel is toegestaan;
  3. c. de oppervlakte per afhankelijke woonruimte maximaal 100 m2 bedraagt;
  4. d. het betreffende bijgebouw is gesitueerd op een afstand van maximaal 20 m1 uit de betreffende woning;
  5. e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in deze regels geen bijzondere bevoegdheden om af te wijken middels omgevingsvergunning zijn opgenomen.

10.2 Omgevingsvergunning bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning in geringe mate afwijken van de plaats en richting van de grenzen van bouwvlakken indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situaties, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.

10.3 Omgevingsvergunning kleine gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan ten behoeve van het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten openbare nutte, het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes, reduceerstations, c.a.i.-kastjes, abri's e.d., met dien verstande dat:

  1. a. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
  2. b. de goothoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van deze gebouwen niet meer mag bedragen dan 6 m.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Geldersestraat 75, Geldermalsen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel aan de Geldersestraat 75 in Geldermalsen betreft een voormalige oud ijzerhandel. Initiatiefnemer heeft de gemeente verzocht medewerking te willen verlenen t.b.v.de realisatie van 4 woningen (2x twee-onder-een-kap). Deze woningen zijn levensloop bestendig.

18 november 2020 heeft de gemeente op basis van het in april 2020 vastgestelde, afwegingskader voor nieuwe woningbouwplannen aangegeven in principe onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan dit plan.

Om de nieuwbouw te kunnen realiseren is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Geldersestraat, ten noord-oosten van het centrum van Geldermalsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0001.jpg"

Ligging plangebied in Geldermalsen

Het plangebied is gelegen tussen de Geldersestraat en de Lingedijk, ter hoogte van de Lingeweg in Geldermalsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0002.jpg"

Ligging plangebied in de directe omgeving

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0003.jpg"

Kadastrale kaart met globale plangrens

Kadastraal gemeente : Geldermalsen

Sectie : G

Nummers : 718, 3879, 3880, 3881 en 3882.

Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1.300 m2.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Geldermalsen, woongebied 2011', onherroepelijk 18 december 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0004.jpg"Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf', de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Daarnaast geldt 'specifieke vorm van Bedrijf - groothandel in metaal', 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' en een maximum bebouwingspercentage van 60%.

Woningen zijn niet toegestaan. Om dit alsnog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Hetbestemmingsplan "Geldersestraat 75, Geldermalsen" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer:NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin nader wordt ingegaan op:

  • de planbeschrijving;
  • het beleid;
  • de planologische- en milieuaspecten;
  • toelichting op de regels;
  • uitvoerbaarheid.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de voorgenomen plannen. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van deze onderzoeken. Hoofdstuk 5 gaat in op de bijbehorende planologisch-juridische regeling en hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Historie

Geldermalsen kent net als veel andere dorpen in de regio een lange geschiedenis. Het is ontstaan als lintdorp langs de meanderende Linge, in een gebied waar boomgaarden, dorpse bebouwingslinten en solitaire kerktorens het beeld domineren. Het hart van Geldermalsen ligt op een prominente plek, op de kruising van de Linge met de huidige Rijksstraatweg, de hoofdverbinding tussen Culemborg, Geldermalsen en Zaltbommel, dat onderdeel uitmaakte van de oude landweg van Den Bosch naar Utrecht. Lang werd het beeld van het dorp bepaald door een aantal parallel aan de Linge lopende bebouwingslinten, later zijn rondom het oude hart ook de meer planmatige buitenwijken ontstaan. In 1868 is aan de westzijde van het dorp het station gereedgekomen, later met de aanleg van de A2 en A15 kwam Geldermalsen op een belangrijk kruispunt van routes te liggen, tussen Utrecht en Den Bosch / Eindhoven. Vandaag de dag heeft het dorp Geldermalsen ruim 10.000 inwoners, vooral woonachtig in een brede band van groene buitenwijken aan de zuidzijde van het centrum. Het dorp valt uiteen in Geldermalsen, Geldermalsen West (omgeving station) en Geldermalsen-oost (Het Rot). Op de plek waar Geldermalsen zijn oorsprong heeft, op de kruising van Rijksstraatweg en Linge, ligt nog steeds het hart van Geldermalsen. Het gebied rond de Markt, Geldersestraat en Rijksstraatweg vormt het lokale voorzieningencentrum voor het dorp en heeft enige uitstraling naar de regio.

2.2 Huidige Situatie

Op het perceel staat een woonhuis en loods in een dusdanige conditie dat deze gesloopt en herontwikkeld zal worden. Het buitenterrein is begroeid met gras, enkele struiken en een berk. Het terrein is deels verhard met tegels en klinkers. De woning en de loods zijn opgetrokken uit enkel steens bakstenen muren en zijn respectievelijk bedekt met pannen en bitumen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0005.jpg"

2.3 Toekomstige Situatie

In de nieuwe situatie worden vier woningen gerealiseerd door middel van twee maal een twee-onder-een-kapwoning. De maximum goothoogte bedraagt 4,5 meter en de maximum bouwhoogte 10 meter. Het parkeren ten behoeve van de woningen wordt binnen de plangrenzen uitgevoerd. De woningen worden zodanig gebouwd dat deze voldoen aan het nu geldende bouwbesluit.

Hierna volgen de vier woningen gesitueerd in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0006.jpg"

Hierna volgen een tweetal impressies van de woningen en de bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0007.jpg"

3D-impressie van de voorzijde van de woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0008.jpg"

3D-impressie van de achterzijde van de woningen

Elke woning krijgt een multifunctioneel bijgebouw, welk door de bewoners gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld mantelzorg, thuiswerkplek, garage of iets dergelijks.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0009.jpg"

2.4 Parkeren

Het parkeren vindt plaats aan de achterzijde van het plangebied. De woningen worden ontsloten op de Geldersestraat. Het geheel wordt afgesloten door middel van een toegangshek. Zie verder voor parkeren paragraaf 4.9.1.

2.5 Duurzaamheid

De woningen wordt volledig volgens bouwbesluitnormen en bouwverordening uitgevoerd. De verwarming vindt plaats door middel van een warmtepomp en er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen. Er wordt gestreefd naar bijna energie neutraal.

Hoofdstuk 3 Beleid

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de voormalige gemeente Geldermalsen is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante ruimtelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.

In de Structuurvisie wordt onder meer gesteld dat een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid nodig was, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit waren gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.

De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  2. 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat.
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'. In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Geldermalsen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:

  1. 1. Rijksvaarwegen.
  2. 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  3. 3. Kustfundament.
  4. 4. Grote Rivieren.
  5. 5. Waddenzee en waddengebied.
  6. 6. Defensie.
  7. 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening.
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  10. 10. Ecologische hoofdstructuur.
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Er zijn met de voorgenomen ontwikkelingen geen belemmeringen vanuit de Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van vier woningen mogelijk. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

Derhalve is de laddertoets niet noodzakelijk.

3.1.4 Conclusie

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit plan zeer beperkt raakvlak met het nationale beleid. Onderhavig plan sluit wel aan op een van de voornaamste uitgangspunten van de structuurvisie. De wijziging vindt plaats binnen de bebouwde kom.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Sinds 1 maart 2019 gelden de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de geactualiseerde Omgevingsverordening. Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten deze vast en deze is op 1 maart 2019 in werking getreden.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die we in 2050 in Gelderland nodig hebben, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig willen we snel in kunnen spelen op de vraag. Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie heeft zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook kijkt de provincie naar het vraagstuk van klimaatadaptatie en hoe zij wonen slimmer kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de inwoners.

De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen om de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland: nu en in de toekomst te verbeteren.

De provincie heeft de ambitie:

  • Om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De provincie wil de bestaande bebouwde omgeving optimaal benutten met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Conclusie

De bebouwing wordt gerealiseerd binnen de bebouwde kom en is levensloopbestendig, gesitueerd nabij voorzieningen en wordt zorgvuldig ingepast in haar omgeving. Het plan sluit hiermee aan op de omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. Het Actualisatieplan 7 Omgevingsverordening is vastgesteld en in maart 2021 geconsolideerd.

De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.

Planspecifiek

In artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening wordt gesteld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De voorgenomen ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie, waarbij de bestaande bebouwing wordt vervangen voor kleinschalige woningbouw. Daarmee past het initiatief binnen het provinciale woonbeleid.

3.3 Regio

3.3.1 Regionale Woningbouwprogrammering

Door de provincie wordt elke paar jaar een prognose opgesteld over de toekomstige woningbehoefte. Deze prognoses zijn voor de provincie input voor afspraken met regio's over het woningbouwprogramma. Het maken van deze afspraken wordt door de provincie opgelegd via de Omgevingsverordening Gelderland.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de meest recente provinciale prognose en het regionale afsprakenkader. In paragraaf 3.4.2 Woonvisie West Betuwe 2020-2030 “Wonen naar behoefte” wordt nader ingegaan op het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Voor de periode 2015-2025 hanteert de provincie een kwantitatieve opgave van 7.000 tot 8.600 woningen voor de Regio Rivierenland. Vanwege een extra taakstelling in de sociale sector (onder meer vanwege de huisvesting van Statushouders) en vanwege aantrekkende vraag door de aantrekkende economie lijkt er ruimte te ontstaan om de prognoses naar boven bij te stellen.

Binnen de door de provincie vastgestelde kwantitatieve opgave, dienen de gemeenten binnen Regio Rivierenland hun programma's op elkaar af te stemmen. Daarbij is ook aandacht voor de kwalitatieve opgave: de juiste woning op de juiste plaats. Voor een goede afstemming vindt periodiek ambtelijk en bestuurlijk overleg over het regionale woningbouwprogramma plaats.

Omdat er binnen de regio veel plannen voor woningbouw waren, is het regionale woningbouwprogramma erop gericht om alle plannen in de regio te inventariseren. Alle plannen worden getoetst op de planstatus, de mate van urgentie en de mate waarin het plan aansluit bij de effectieve kwalitatieve vraag. Vervolgens worden plannen ingedeeld in drie categorieën:

  1. 1. Kansrijke projecten en/of korte termijn.
  2. 2. Projecten met aandachtspunten en/of middellange termijn (5 tot 10 jaar).
  3. 3. Harde plan capaciteit voor de langere termijn en/of reserveprojecten.

In principe is iedere gemeente verantwoordelijk voor haar eigen (kwantitatieve en kwalitatieve) deel van de regionale opgave. In geval van knelpunten, wordt op regionaal niveau overleg gevoerd over de mogelijkheden om woning aantallen of bijzondere doelgroepen her te verdelen.

De gemeente West Betuwe heeft op 18 november 2020 aangegeven dat de woning past binnen het 'Toetsingskader voor nieuwe woningbouwplannen'. Hiermee blijft het plan binnen de kaders die provincie en regio stellen. Aparte goedkeuring van de provincie is op dit bouwprogramma niet nodig.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Lekker leven langs de Linge

Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015

In de raadsvergadering van 23 februari 2010 is de Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015: "Lekker leven langs de Linge" vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de gemeente Geldermalsen voor de periode tot 2015, waarin ontwikkelingen en ambities voor de korte en lange termijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin zijn opgenomen.

De basis voor de nota ‘Lekker leven langs de Linge’ wordt gevormd door de kernkwaliteiten van de voormalige gemeente Geldermalsen. De drie kwaliteiten zijn:

  • Landschapskwaliteit, als drager van ruimtelijke kwaliteit.
  • Knooppuntkwaliteit, zorgt voor economische en infrastructurele ontwikkeling.
  • Kernenkwaliteit: ‘eenheid in verscheidenheid’.

Ambitie

  • Meer woningen geschikt voor ouderen.
  • Meer meergezinswoningen (indicatie: 40%).
  • Meer goedkope koopwoningen.
  • Meer betaalbare meergezins-huurwoningen (indicatie: 10%).
  • Meer dure huurwoningen (indicatie: 15%).
  • Terugbrengen van het aandeel dure koopwoningen (indicatie: 30% van voorraad).
  • Landelijk wonen in het buitengebied realiseren door functieverandering, hergebruik van gebouwen en woningsplitsing.
  • Inbreiding gaat in beginsel voor uitbreiding.

Conclusie:

Aangezien er sprake is van vier levensloopbestendige woningen en er tevens sprake is van inbreiding past het plan binnen de gestelde ambitie.

3.4.2 Woonvisie West Betuwe 2020-2030 “Wonen naar behoefte”

West Betuwe is een geliefde en aantrekkelijke woongemeente, niet alleen voor de eigen inwoners maar ook voor woningzoekenden uit Rivierenland en andere regio's. Er is veel bedrijvigheid, er wordt flink gebouwd, en bedrijven en inwoners zijn via weg, water en spoor uitstekend verbonden met grote steden en werklocaties elders. De 26 dorpen en kleine stadjes zijn dorps, ruim en groen, en alle dagelijkse voorzieningen zijn in de gemeente beschikbaar. Het is een aangename en rustige thuishaven.

Ondertussen gebeurt er van alles in de wereld. Zo zorgt de grote druk op de woningmarkt in de Randstad voor toenemende vraag naar woningen in omliggende gebieden. Rijk en provincie stimuleren versnelling van woningbouw. En de voortgaande vergrijzing vraagt om nieuwe woonzorg-arrangementen.

Met de woonvisie geven we aan hoe West Betuwe de komende 10 jaar op deze en andere trends wil inspelen. We willen een toekomstbestendige woningmarkt, waarin ruimte is voor alle doelgroepen, zodat we een leefbare, maar ook groene gemeente zijn en blijven. We willen een woningaanbod dat aansluit op de behoefte van de Inwoners. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid wonen.

Binnen de woonvisie wordt uitgegaan van een viertal leidende principes:

  • beschermen van de unieke landschappelijke kwaliteiten en het karakter van West Betuwe en haar kernen;
  • voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar;
  • ieder kan gezond en veilig wonen;
  • woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijgt de ruimte in de A2-corridor.

De beleidskeuzes die hier bij horen zijn:

  • Nieuwbouwplannen krijgen een goede mix van duur, middelduur en goedkoop (sociale huur en goedkope koop). In nieuwe plannen in de woningbouwprogrammering nemen we tenminste 30% goedkoop (koop tot € 230.000,-- en huur tot € 737,14) en 30% in het middensegment op (duurdere huur en koopwoningen tussen € 230.000,-- en € 400.000,--).
  • In de sociale woningmarkt is sprake van een transitieopgave. We bouwen sociale huurwoningen voor ouderen en kleine huishoudens. T.b.v. de transitie wordt bestaand bezit beperkt verkocht, waarbij in plaats van deze woningen nieuwe worden gerealiseerd die passen bij de vraag. De verkoop op beperkte schaal van bestaand bezit biedt kansen voor koopstarters.
  • We stimuleren doorstroming van ouderen en faciliteren koopstarters bij het kopen van een goedkope woning.
  • We bieden ruimte voor huisvesting van overlast veroorzakende inwoners.

Planspecifiek

Voorliggend plan draagt bij aan het beschreven oplossen van de grote woningbehoefte in de gemeente. Door de realisatie van de twee-onder-een-kapwoning zal naar verwachting sprake van doorstroming zijn, zodat starters ook de kans krijgen op de woningmarkt.

Het plan wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving zoals beschreven in paragraaf 2.3.

Vanuit het woonbeleid volgen geen aanvullende randvoorwaarden waarmee in het plan rekening gehouden moet worden.

3.4.3 Gids Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandsnota)

In 2016 heeft de voormalige gemeente Geldermalsen een nieuwe Welstandsnota voor haar gehele grondgebied vastgesteld. Met deze ‘Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit' wil de gemeente bestaande bijzondere kwaliteiten – met name de cultuurhistorische waarden en identiteit – kunnen waarborgen en anderzijds burgers meer ruimte bieden bij het realiseren van hun bouwplannen. Daarom is gekozen om de bestaande Welstandsnota uit 2007 te transformeren naar een integrale gids waarin landschaps- en monumentenbeleid zijn verweven. Ruimtelijke kwaliteit is immers meer dan alleen rood: landschap, cultuurhistorie en openbare ruimte zijn integraal met elkaar verbonden.

De Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit vormt een toetsingskader voor kleinere plannen en vormt een stimulerend kader voor de grotere ruimtelijke opgaven. In de gids worden voor de kleine plannen criteria opgesteld met ondersteunend beeldmateriaal. De criteria zijn gericht op het realiseren van evenwichtige verhoudingen tussen volumes c.q. elementen en een verzorgd en samenhangend bebouwings- en straatbeeld.

De Gids gaat uit van zeven verschillende deelgebieden:

  1. 1. Historische dorpsgebieden.
  2. 2. Planmatige woonbuurten.
  3. 3. Gebieden met een bijzondere functie.
  4. 4. Bedrijventerreinen.
  5. 5. Buitengebied/dijklinten en uiterwaarden.
  6. 6. Buitengebied/oeverwallen.
  7. 7. Buitengebied/komgronden.

Het plangebied (zwarte cirkel) is gelegen in deelgebied: Historische dorpsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0010.jpg"

De ambitie voor historische dorpsgebieden is:

  • Aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek op het gebied van stedenbouw, landschap en architectuur respecteren.
  • Uitgangspunt is aanwezige cultuurhistorische waarden behouden.
  • Dorpsentrees en dorpsranden krijgen wij wijzigingen en toevoegingen bijzondere aandacht.
  • Bouwplannen worden kavelsgewijs en niet seriematig ontwikkeld en dragen bij aan dorpse karakter.
  • Bij volledige herbouw van gebouwen worden stedenbouwkundige en architectonische verstoringen niet herhaald, maar hersteld om zo een bijdrage te leveren aan een aantrekkelijke woon-, of winkelgebied passend bij de eigen onderscheidende karakteristiek van het betreffende dorp.
  • Bouwmassa's voegen zich binnen uitersten van de omgeving en nemen ook de beeldbepalende elementen over.

Op 28 oktober 2021 heeft de welstand een positief advies afgegeven.

3.4.4 Conclusie

Dit plan is passend aan c.q. niet strijdig met het gemeentelijke beleid.

Daarnaast is het plan getoetst aan de notitie 'Toetsingskader voor nieuwe woningbouwplannen', vastgesteld 28 november 2017. De gemeente heeft op 18 november 2020 aangegeven dat het plan past binnen het toetsingskader.

Hoofdstuk 4 Planologische- En Milieuaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

4.1.2 Onderzoek

In november 2021 heeft VUhbs archeologie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd met het doel om een verwachting op te stellen over de eventuele aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied.

VUhbs, heeft de volgende aanbevelingen gedaan naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek:

Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Hierbij komt het hoogstgelegen niveau met deze verwachting voor op een diepte van circa 50-130 cm. Daar de funderingsdieptevan de huidige bebouwing onbekend is, kan niet met zekerheid worden vastgesteld of het archeologische niveau ter plaatse wel of niet verstoord is, dan wel verstoord zal worden bij de sloopwerkzaamheden. Wel is duidelijk dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden voor de nieuw te realiseren bebouwing waarschijnlijk groter is dan de diepte van het verwachte archeologische niveau. Daarmee wordt het waarschijnlijk geacht dat het archeologische niveau in ieder geval daar waar deze niet overlapt met de huidige bebouwing verstoord zal worden door de werkzaamheden.

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek wordt vervolgonderzoek als zinvol en noodzakelijk geacht. Vanwege de aanwezigheid van de huidige bebouwing en de overlap tussen deze bebouwing en de nieuw te realiseren bebouwing, wordt vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven om praktische redenen niet zinvol geacht. Ook een verkennend booronderzoek zal op dit moment omwille van dezelfde redenen niet uitvoerbaar zijn. Daarnaast geeft een verkennend booronderzoek te weinig inzicht in de aan- of afwezigheid van resten uit de Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Om deze redenen wordt op dit moment een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding van de ondergrondse sloopwerkzaamheden zinvol geacht en geadviseerd, evenals een begeleiding van de saneringswerkzaamheden die zullen plaatsvinden. Hierbij zal zowel de verstoringsdiepte van de huidige bebouwing kunnen worden vastgesteld, alsmede de plaatselijke diepte en conservering van het archeologische niveau en eventuele aanwezige archeologische waarden onder de huidige bebouwing. Deze informatie zal noodzakelijk zijn om de verdere verstoring van het archeologische niveau door de nieuw te realiseren bebouwing en de resulterende noodzaak van een verdere vorm van vervolgonderzoek om eventuele archeologische waarden binnen het plangebied te waarborgen vast te stellen. Voor het uitvoeren van een archeologische begeleiding is een Programma van Eisen noodzakelijk dat vooraf is goedgekeurd door de bevoegde overheid.

Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente West Betuwe, om op basis van dit advies een besluit te nemen ten aanzien van het vervolgtraject. De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht. Wanneer tijdens graafwerkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen, dan dient dit, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, direct te worden gemeld bij de bevoegde overheid.

4.1.3 Conclusie

Aangezien de aanbevelingen uit het rapport worden uitgevoerd is dit aspect geen belemmering voor de realisatie van het plan. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Archeologie toegevoegd aan dit plan.

Omgevingsdienst Rivierenland heeft op 14 september 2021 namens gemeente West Betuwe ingestemd met de resultaten, conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek. Archeologische begeleiding van de sloopwerkzaamheden wordt als meest zinvolle optie gezien op deze locatie. Zoals aangegeven dient voor de uitvoering een namens gemeente West Betuwe goedgekeurd PvE daarvoor te worden gebruikt.

4.2 Bodem

4.2.1 Inleiding

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.2.2 Onderzoek

In juli 2021 is door Bakker Milieuadviezen een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd met het doel om vast te stellen wat de omvang is van een aantal verontreinigingen, die reeds eerder bij een bodemonderzoek in 2004 zijn aangetroffen (zie Bijlage 2)..

Op grond van het uitgevoerde onderzoek vormt de bodemkwaliteit een belemmering voor de nieuwbouw van woningen. De bovenbeschreven verontreinigingen dienen gesaneerd te worden middels ontgraving en afvoer naar een reiniger. Een logisch volgorde van de sanering zal zijn:

  • volledige sloop van de bebouwing;
  • gehele verwijdering van de in dikte wisselende puinlaag danwel sterk puinhoudende laag;
  • verwijdering van de 2 verontreinigingen die zich onder de huidige puinlaag bevinden (olieverontreiniging en diverse verontreiniging ter plaatse van het accubakkendumpgat);
  • Aanvoeren Klasse AW 2000 grond.


Voor de sanering is een saneringsplan opgesteld en op 14 oktober 2021 is dit door de provincie goedgekeurd (zie Bijlage 3) en het besluit 'Vaststellen ernst en spoedeisendheid' genomen (zie Bijlage4).

4.2.3 Conclusie

Aangezien bovengenoemde sanering zal worden uitgevoerd is het aspect bodem geen belemmering.

4.3 Water

4.3.1 Inleiding

De Watertoets is het resultaat van één van de acties uit de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw', die op 14 februari 2001 is ondertekend door het Rijk, het Interprovinciaal Overlegorgaan, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In de Startovereenkomst is vastgelegd dat de Watertoets vanaf het moment van ondertekening zal worden toegepast.

De Watertoets wordt uitgevoerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.

In het kader van de watertoets is overleg gevoerd en heeft afstemming plaatsgevonden met de betrokken waterbeheerders (Waterschap Rivierenland). In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze dit overleg heeft plaatsgevonden en welke adviezen in het kader van dit overleg zijn gemaakt.

4.3.2 Beleid

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

In 2003 sloten Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding. In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.

In september 2017 is 'Deltaprogramma 2018' vastgesteld. Onderdeel Ruimtelijke Adaptatie spoort gemeenten aan om klimaat kwetsbaarheden inzichtelijk te maken en ruimtelijk ontwikkelingen klimaatneutraal en waterrobuust te ontwikkelen.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Provincie Gelderland en waterschap Rivierenland

Provinciaal beleid

In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

In de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG) zijn milieuregels opgenomen die het drinkwater moeten beschermen.

Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gemeentelijk beleid

Verordening afvoer hemel- en grondwater en Rioolaansluitverordening

In april 2021 is de 'Verordening afvoer hemel- en grondwater en Rioolaansluitverordening' vastgesteld.

Hierin is vastgelegd het verbod om in de hele gemeente grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Dit verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het grondwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren om dat water ofwel in het oppervlaktewater ofwel in een hemelwaterstelsel te lozen.

In de verordening is geregeld dat lozen van hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in de hele gemeente alleen is toegestaan als er een waterberging wordt aangebracht. Vanwege de klimaatontwikkelingen, waardoor steeds vaker steeds heftigere buien vallen, is het nodig dat ook particulieren een bijdrage leveren aan het vasthouden van dit regenwater op het eigen terrein. Daarom kiest de gemeente er voor om bij nieuwbouw in alle gevallen een waterberging verplicht te stellen. Deze verplichting geldt dus ook bij sloop/herbouw.

Een hemelwaterberging kan in verschillende vormen worden aangelegd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Het schone hemelwater wordt vanuit de waterberging bij voorkeur hergebruikt of geloosd in de bodem (geïnfiltreerd) of in oppervlaktewater.

Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering door de (extra) verharding gecompenseerd.

De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is gerelateerd aan de totale omvang van het verharde oppervlak op het perceel. Dat is de optelsom van alle bebouwing (het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) plus alle terreinverharding, zoals terrassen. Als de totale omvang van het verhard oppervlak op het perceel niet meer is dan 500 m2, moet de capaciteit van de hemelwaterberging 20 l per m2 verhard oppervlak zijn (oftewel 20 mm). Bij grotere projecten is de minimale capaciteit 43,6 l per m2 verhard oppervlak. Deze laatste eis is in lijn met het beleid van het waterschap.

Rioolaansluitverordening gemeente West Betuwe

In april 2021 is de 'Rioolaansluitverordening gemeente West Betuwe' vastgesteld.

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De gemeente draagt zorg voor transport van stedelijk afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de zorgplichten overgenomen worden in artikel 2.16 en 2.17 van die wet.

De zorgplicht voor stedelijk afvalwater vult de gemeente in door de aanleg en beheer van een openbaar vuilwaterriool. Met een rioolaansluitverordening legt de gemeente het beleidskader ten aanzien van het eigendom en beheer van aansluitleidingen op de openbare riolering vast. Onder het huidige recht geldt de rioolaansluitverordening voor aansluitleidingen vanaf de perceelgrens tot aan het openbare riool. De terreinleidingen op het perceel zijn geregeld in het Bouwbesluit 2012, zodat de gemeente daar geen regels over mag stellen in een verordening. Onder de Omgevingswet gaat dit veranderen. Het Rijk stelt in het Besluit bouwwerken leefomgeving, de opvolger van het Bouwbesluit 2012, niet langer regels over de terreinleidingen. Het toepassingsbereik van de rioolaansluitverordening wordt in het nieuwe stelsel de aansluitleiding vanaf het gebouw tot aan het openbare riool.

4.3.3 Onderzoek

In januari 2021 is door EDOK-RO de digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl (zie Bijlage 5 Watertoets).

Naar aanleiding hiervan wordt voor het verdere proces de accountmananger van het waterschap bij de uitwerking van de plannen betrokken. Zodat op de juiste manier rekening wordt gehouden met de gestelde uitgangspunten en adviezen van het waterschap.

Bij de omgevingsaanvraag zal worden aangetoond hoe er klimaatadaptief wordt gebouwd.

Naar aanleiding van een zienswijze van het waterschap is in januari 2022 door ADCIM de benodigde watercompensatie in beeld gebracht (zie Bijlage 6 Memo watercompensatie). Hieruit volgt dat de toename aan verharding minder dan 500 m² bedraagt en hierdoor het plan vrijgesteld is van een compensatieplicht ten behoeve van de toename aan verharding. Daarnaast is het plangebied hoger gesitueerd dan de gestelde 3,00 m + NAP, waardoor volumecompensatie van het afnemen van het winterbed van de Linge niet gecompenseerd hoeft te worden.

Desondanks heeft de initiatiefnemer het volgende afgesproken met het waterschap:

Bij de realisatie van de 4 woningen zullen de hemelwaterafvoeren aan de achterzijde van de woningen en ook de hemelwaterafvoeren van de multifunctioneel bijgebouwen niet aangesloten worden op de riolering maar middels te nemen voorzieningen zoals bijvoorbeeld grindkoffers het hemelwater gaan infiltreren.

4.3.4 Conclusie

Het aspect water is hierdoor geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Kader

Wettelijk kader externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Voor ondergrondse buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich, als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen, vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting, als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

4.4.2 Onderzoek

Woningen zijn geen risico-veroorzakende inrichting. Echter, woningen worden wel aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat wel beoordeeld dient te worden of er risicogevoelige inrichtingen dan wel zones aanwezig zijn waarbinnen het perceel valt. Hiertoe is een check uitgevoerd op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart

Uit deze kaart komt naar voren dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen, of risicovolle buisleidingen aanwezig zijn.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en het spoortraject Utrecht-Meteren. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op ....... aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. e mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert.

Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en het spoortraject Utrecht-Meteren. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.5 Flora En Fauna

4.5.1 Inleiding

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

4.5.2 Onderzoek

In januari 2021 is door Bureau Natuurlijk een QuickScan Wet Natuurbescherming uitgevoerd om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming (zie Bijlage 7 Quickscan natuurtoets).

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen gebieden gelegen die vallen onder de werkingssfeer van de Vogel- /Habitatrichtlijn en/of de wet Natuurbescherming. Het dichtstbij gelegen gebied dat valt onder de werkingssfeer van de Wet natuurbescherming is de Natura2000 gebied Rijntakken, op een afstand van circa 5,8 kilometer.

Gezien de aard van de geplande werkzaamheden op de projectlocatie en de (effect)afstanden en tot de Natura2000 gebieden wordt geen verstoring of negatieve effecten verwacht op het vlak van vernietiging, verstoring, verdroging, verzoeting of verzilting van aangewezen habitattypen.

Ten aanzien van stikstofuitstoot wordt i.v.m. bestemmingsplanwijziging en de afstand tot Natura 2000 geen effecten verwacht.

Natuurnetwerk Nederland

De provincie Gelderland beschermt het NNN via het ruimtelijk beleid om ervoor te zorgen dat de omvang en kwaliteit van deze gebieden niet afneemt. Dit is geregeld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Aangezien het natuurnetwerk Gelderland geen externe werking kent en de planlocatie buiten het netwerk, of de groene ontwikkelingszone hiervan, is gelegen is verder toetsing niet aan de orde.

Soortbescherming

Flora

Het terrein en omgeving is nauwkeurig onderzocht om inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Hier zijn geen beschermde soorten aangetroffen, waardoor er geen sprake is overtreding Wet natuurbescherming.

Vleermuizen

De bebouwing is onderworpen aan een visuele inspectie, waaruit bleek dat er veel holten en spleten aanwezig zijn die mogelijkheden verschaffen voor vleermuizen om in het woonhuis te komen. Om vast te stellen of de vleermuis daadwerkelijk gebruik maakt van de planlocatie en dat de planlocatie een van de hieronder beschreven functies vervult, wordt een nader onderzoek voor gebouw bewonende vleermuizen uitgevoerd.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van zoogdieren die zijn opgenomen op Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen. Er is geen sprake van overtreding Wet natuurbescherming.

Vogels

Het plangebied is onderzocht of de opstallen zich lenen voor vogels welke menselijk bebouwing gebruiken als nestlocatie. Hierbij valt te denken aan de huismus en de gierzwaluw. De opstallen zijn gedeeltelijk bedekt met bitumen en gedeeltelijk met pannen. De pannen vertonen, mede door de staat van onderhoud van de woning, vele openingen wat in potentie nestlocaties kunnen zijn voor de huismus en of de gierzwaluw. Een nader onderzoek voor deze soorten is uitgevoerd.

In april 2021 is door Bureau Natuurlijk een nader onderzoek uitgevoerd naar de huismus (zie Bijlage 8Huismus onderzoek).

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Huismus niet aanwezig is.
  • Plangebied is functioneel niet in gebruik.
  • Geen schadelijke effecten functionaliteit leefgebied.
  • Geen effect gunstige staat van instandhouding.
  • Geen wettelijk belang.
  • Geen maatregelen noodzakelijk.
  • Geen ontheffing noodzakelijk (art. 3.1 lid 2 en 4).

In september 2021 is door Bureau Natuurlijk een nader onderzoek uitgevoerd naar de gierzwaluw (zie Bijlage 9 Gierzwaluw onderzoek).

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Gierzwaluw is niet aanwezig.
  • Plangebied is niet functioneel in gebruik.
  • Geen schadelijke effecten functionaliteit leefgebied.
  • Geen effect gunstige staat van instandhouding.
  • Geen maatregelen noodzakelijk.
  • Geen ontheffing noodzakelijk (art. 3.1 lid 2 en 4).

Reptielen en amfibieën

Het plangebied ligt buiten het bereik van beschermde reptielen en amfibieën waardoor er geen sprake is van overtreding Wet natuurbescherming.

Houtopstanden

De houtopstanden betreffen beplanting op tuin en erven en daardoor vallen ze niet onder artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming. Er is dus geen sprake van overtreding Wet natuurbescherming.

4.5.3 Conclusie

Uit de quickscan natuurtoets blijkt dat er nader onderzoek noodzakelijk is naar de vleermuis, de huismus en de gierzwaluw. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de nadere onderzoek vleermuizen en gierzwaluw uitgevoerd en toegevoegd aan dit plan.

4.6 Geluid

4.6.1 Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

4.6.2 Onderzoek

In maart 2021 is door VOBRU een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het inzichtelijk maken van de geluidbelasting ten gevolge van de verkeerswegen op de gevels van de twee tweekappers. Het bouwplan ligt binnen de invloedssfeer van de:

  • Geldersestraat 30 km/u.
  • Lingedijk 30 km/u.
  • Lingeweg 30 km/u.

De verkeerswegen met een wettelijke snelheid van 30 km/u vallen buiten het toetsingskader van de Wet geluidhinder. In kader van een goede ruimtelijke ordening is het akoestisch effect van de 30 km/u verkeerswegen wel nader beschouwd.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

De berekening geeft aan dat t.g.v. alle verkeerswegen de bepaalde geluidbelasting op de gevels van het de twee tweekappers lager is dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB. De hoogst optredende geluidbelasting bedraagt Lden 41 dB.

Cumulatie

De berekende gecumuleerde geluidbelasting, exclusief artikel 110g (Wgh) bedraagt maximaal Lden 46 dB.

Gevelwering

Aangezien het hier gaat om nieuwbouw is bij traditionele bouw overeenkomstige het bouwbesluit 2012 de binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten gewaarborgd. Een nader onderzoek naar de karakteristieke gevelwering wordt niet noodzakelijk geacht.

4.6.3 Conclusie

In kader van een goede ruimtelijke ordening en de bepaalde geluidbelasting is sprake van een goed woon- en leefklimaat en is er geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 11 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Inleiding

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.7.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van vier woningen. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. Ook de commerciële ruimtes blijven ruimschoots onder de drempelwaarde. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0012.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.8.2 Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van vier woningen. De locatie is aan te merken als een 'rustige woonwijk'. Er bevinden zich geen bedrijven in de directe omgeving die in hun bedrijfsvoering gehinderd worden. Andersom zijn er geen bedrijven in de directe omgeving gevestigd die hinder kunnen veroorzaken voor de toekomstige bewoners van de woningen.

4.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.9 Parkeren En Verkeer

4.9.1 Parkeren

Voor het parkeren is gebruik gemaakt van de normen die de gemeente West Betuwe hanteert, welke gebaseerd zijn op de CROW-parkeernormen. Hierbij gaan we uit van schil-centrum, matig stedelijk.

twee-onder-een-kap : 2,2 parkeerplaats per woning

Dit resulteert in:

Norm Aantal benodigd aantal parkeerplaatsen
twee-onder-een-kap 2,2 per woning 4 stuks 8,8
Totaal benodigde parkeerplaatsen 9

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er minimaal 9 parkeerplaatsen nodig zijn.

Er worden 2 parkeerplaatsen aangelegd bij de woningen 1 en 4. Daarnaast worden nog 7 parkeerplaatsen op het achterterrein aangelegd. In totaal worden 11 parkeerplaatsen gerealiseerd waardoor ruimschoots aan de parkeernorm wordt voldaan.

Overzicht parkeerplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMGeldersestr75-VSG1_0013.jpg"

4.9.2 Verkeer

Uitgaande van 8 verkeersbewegingen (bron: CROW) per etmaal, vinden er 32 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 18 minuten. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.

4.10 Duurzaam Bouwen

Duurzaam bouwen is bouwen met duurzaamheid als doel. Zowel in de ontwerpfase, de bouwfase en de gebruiksfase.

Een duurzaam gebouw moet volgens de Nederlandse rijksoverheid idealiter:

  • energie besparen;
  • (schaarse) materialen besparen;
  • water besparen;
  • een gezond binnenmilieu hebben;
  • weinig hinder opleveren wat betreft licht, geluid en dergelijke;
  • niet tot vervuiling leiden, zoals bijvoorbeeld CO2-uitstoot;
  • uit materialen bestaan die men kan hergebruiken.

Duurzaam bouwen is meer dan energiebesparing Duurzaam bouwen betekent dat gebouwen en andere bouwwerken ontwikkeld en gebruikt worden met respect voor mens en milieu. Het gaat bij duurzaam bouwen niet alleen om energiebesparing in huizen en gebouwen, maar bijvoorbeeld ook om: gebruik van duurzame materialen die rekening houden het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers; een gezond binnenmilieu bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen; voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.

Voor gebouwontwerpen kunnen van te voren bepaald worden welk ambitieniveau gewenst is. De te nemen maatregelen kunnen door de gemeente of ontwikkelaar zelf worden gekozen om een bepaald niveau te bereiken.

Hierna volgen enkele specificaties die betrekking hebben op duurzaamheid.

Wettelijk: Bouwbesluit 2013

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit. De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw en/of verbouwingen:.

  1. 1. Een minimale isolatiewaarde voor dichte uitwendige scheidingsconstructies.
  2. 2. Een maximale U-waarde voor ramen (glas en kozijn) en deuren.
  3. 3. Een minimale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw.
  4. 4. Milieuprestatie Gebouw (MPG).

Kansen duurzaam bouwen

  • Materiaalgebruik.
  • Pas FSC hout toe in de kozijnen of inlands hout uit duurzaam beheerde bossen.
  • Kijk naar soort isolatie.

Afval

  • Denk na over de opstelplaats van de containers en de loopafstand ernaar toe.

Water

  • Denk aan waterbesparende voorzieningen.

Gezondheid

  • Denk goed na over het ventilatiesysteem dat bijdraagt aan een goed afgesteld gezond binnenklimaat.

Het streven van initiatiefnemer is om zoveel mogelijk te werken met BIM (Bouw Informatie Model), zodat tijdens het gehele proces vanaf de start tot en met de realisatie, met bovenstaande aspecten van duurzaam bouwen rekening wordt gehouden. Daarnaast wordt er klimaatadaptief gebouwd.

4.11 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving

4.11.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit be-sluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van 4 woningen, welke circa 32 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ' Veluwe op een afstand van circa 5,8 kilometer. Ten aanzien van stikstofuitstoot wordt i.v.m. bestemmingsplanwijziging en de afstand tot Natura 2000 geen effecten verwacht.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Het plan is geen 'stedelijk ontwikkelingsproject', aangezien het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Geldermalsen, het bebouwd en verhard oppervlak niet (significant) toeneemt en het hier de omzetting van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming betreft. Er is dus geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de Hoofdstuk 4 opgenomen planologische- en milieuaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan 'Geldersestraat 75, Geldermalsen’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van vier woningen. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

5.2 Opzet Van De Regels

Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte). De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • de anti-dubbeltelbepaling;
  • algemene gebruiksregels;
  • algemene afwijkingsregels;
  • specifieke gebruiksregels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 De Bestemmingen

In het plangebied zijn verschillende bestemmingen weergegeven. Hierna wordt een nadere beschouwing gegeven van deze bestemmingen.

Wonen - Dorpsbebouwing beeldbepalend 1;

Deze gronden zijn bestemd voor woondoeleinden. Er mogen maximaal twee twee-onder-een-kapwoningen worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 1 en 2

De voor Waarde - Archeologie 1 en 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische vindplaatsen. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Hier kan van worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Voor deze vergunning moet een archeologisch rapport worden opgesteld en wordt er advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Binnen de waterstaatkundige doeleinden zijn gronden ter weerszijden van de waterlopen, alsmede de gronden die de dijkzone ter weerszijden van de rivierwaterkering vormen, primair bestemd voor het beheer en het onderhoud van de watergangen en retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing, voor wateraanvoer, -afvoer en –berging, alsmede voor de bescherming, en het instandhouden en beheer en onderhoud van de waterkering, één en ander met inachtneming van de Keur van het Waterschap.

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan.

Algemene gebruiksregels

De in dit artikel verwoorde afwijkingsmogelijkheid heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan de hand van een afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in maatvoering en in bestemmings- of bebouwingsgrenzen worden aangebracht.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de diverse bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels is een vrijwaringszone – molenbiotoop opgenomen. De molenbiotoop moet bescherming bieden aan het functioneren van de molen als instrument en de landschappelijke belevingswaarde van de molen.

Overige regels

Deze regels gaan in op de parkeernormen, zoals opgenomen in publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van CROW.

Overgangs- en slotregels

De overgangsbepaling heeft onder andere tot doel de rechtszekerheid te verzekeren van bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of worden gewijzigd in een andere, zolang de afwijking van het bestemmingsplan maar niet vergroot wordt.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is echter niet noodzakelijk. De kosten voor de realisatie van het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Overleg buurt

De voorgenomen plannen zijn besproken met de directe buren. Naar aanleiding van deze besprekingen hebben allen aangegeven postief te staan tegenover deze ontwikkeling.

6.2.2 Zienswijzen

Vanaf 20 november 2021 heeft het ontwerp bestemmingsplan ‘Geldersestraat 75, Geldermalsen’ gedurende zes weken ter inzage gelegen in het kader van de ontwerpfase ex artikel 3.8 Wro.

De terinzagelegging is gepubliceerd in het Weekblad West Betuwe en het gemeenteblad op dinsdag. Het ontwerp plan was digitaal te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast was het bestemmingsplan analoog op verzoek in te zien bij het gemeentelijk klantencontactcentrum.

Tijdens de terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze omtrent het ontwerp bestemmingsplan aan de raad kenbaar te maken. Er is slechts 1 zienswijze ingediend welke na overleg is ingetrokken. Tevens zijn naar aanleiding van gesprekken met omwonenden enkele zaken vastgelegd, te weten:

  • ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - multifunctionele ruimte' is een multifunctioneel bijgebouw toegestaan, welk door de eigen bewoners gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld mantelzorg, thuiswerkplek, garage of iets dergelijk. Het is niet toegestaan het multifunctionele bijgebouw aan derden in gebruik te geven hetzij commercieel hetzij om niet;
  • multifunctioneel bijgebouw kavel 1 en 4 minimaal 1 meter uit de erfgrens;
  • de dakhelling van multifunctioneel bijgebouw bedraagt 0 of 45/45 of 30/60 graden.

Tevens zijn twee ambtshalve wijzigingen doorgevoerd te weten:

  • maximum aantal woningen bedraagt vier;
  • multifunctioneel bijgebouw specifiek op de verbeelding weergeven.

De Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen is als Bijlage 12 toegevoegd.

Sanering

De uitvoering van de sanering is vertraagd in verband met een vertraging in de goedkeuring van een wijziging van het bestemmingsplan. De sanering zal nu starten in de periode september/oktober 2022. De provincie heeft hiermee ingestemd, zie Bijlage 13.

Bijlagen

Bijlage 1 Archeologie

Bijlage 2 Bodem

Bijlage 3 Saneringsplan

Bijlage 4 Besluit Vaststelling Ernst En Spoedeisendheid

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Memo Watercompensatie

Bijlage 7 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 8 Huismus Onderzoek

Bijlage 9 Gierzwaluw Onderzoek

Bijlage 10 Vleermuisonderzoek

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 12 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen

Bijlage 13 Instemming Provincie Uitstel Van De Sanering