KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Van Toepassing Verklaring
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 6 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Aanleiding En Doel
1.3 Wijzigingsbevoegdheid
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Europees En Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Landschapskenmerken
3.2 Historie
3.3 Bodemopbouw En Geohydrologie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Toelichting Op Het Ontwerp
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Geluidhinder
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bodemkwaliteit
5.6 Water
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Conventionele Explosieven
5.10 Verkeer
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen En Kennisgeving
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Verkennend Asbest- En Waterbodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 3 Archeologisch Programma Van Eisen
Bijlage 4 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 5 Detectieonderzoek Conventionele Explosieven

Stationsgebied Oost, ecologische verbindingszone, Trichtsevoetpad

Bestemmingsplan - Gemeente West Betuwe

Vastgesteld op 14-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 van toepassing verklaring:

de begrippen van het bestemmingsplan: 'Stationsgebied Oost' zijn van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de volgende artikelen:

1.2 bestemmingsplan:

het bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost', bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0236.GDMstationoost-VSG2, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 25 januari 2011;

1.3 plan:

het wijzigingsplan 'Stationsgebied Oost, ecologische verbindingszone, Trichtsevoetpad' met identificatienummer NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1 van de gemeente West Betuwe.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De wijze van meten van het bestemmingsplan: 'Stationsgebied Oost' is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden van het natuurgebied;
  2. b. water;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. extensieve dagrecreatie;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. recreatief medegebruik;
  2. f. voet- en fietspaden.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en stacaravans voor dag en/of verblijfsrecreatieve doeleinden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Van Toepassing Verklaring

De algemene regels van het bestemmingsplan: 'Stationsgebied Oost' zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

Het overgangsrecht gebruik en het overgangsrecht bouwwerken van het bestemmingsplan: 'Stationsgebied Oost' zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Slotregel

6.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Stationsgebied Oost, ecologische verbindingszone, Trichtsevoetpad.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor het wijzigingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost' is vastgesteld op 25 januari 2011 door de voormalige gemeenteraad van Geldermalsen.

NB: op 1 januari 2019 is de gemeente Geldermalsen met Neerijnen en Lingewaal gefuseerd tot gemeente West Betuwe. In deze toelichting zal wel gerefereerd worden aan de voormalige gemeente Geldermalsen waar relevant.

In deze wijziging wordt de bestemming 'agrarisch' gewijzigd in de bestemming 'natuur met water'. Dit wijzigingsplan heeft betrekking op percelen gelegen zuidelijk van de Linge ten behoeve van het realiseren van een ecologische verbindingszone conform artikel 3.4 van het bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost'.

1.2 Aanleiding En Doel

Waterschap Rivierenland streeft naar het realiseren van een ecologische verbindingszone (EVZ) ter hoogte van Tricht aan de zuidzijde van de rivier de Linge en noordelijk van het Trichtsevoetpad en de rioolwaterzuiveringsinstallatie Geldermalsen.

Het doel van de ecologische verbindingszone is om de ecologische kwaliteit van het gebied te verbeteren, waarbij de Kaderrichtlijn Water (KRW) doelstellingen moeten worden gehaald. De ecologische verbindingszone krijgt tegelijkertijd een waterbergende functie. Daarnaast speelt het verbeteren van de lokale landschapskwaliteit een belangrijke rol in het project. In het ontwerp van de verbindingszone is namelijk rekening gehouden met het uitzicht vanaf Tricht op de ecologische verbindingszone.

Het waterschap heeft het voornemen om het terrein opnieuw in te richten door het graven van een nevengeul. Binnen het plangebied zal door middel van de aanleg van een plas, paaiplekken voor vis gecreëerd worden. Hierbij zal een doorgaande stroom worden ontgraven en zullen enkele kleinere poelen worden aangelegd. Tevens zal een deel van het terrein deels ontgraven worden voor de vorming van een moeras.

1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost' (vastgesteld op 25 januari 2011). Ter plaatse vigeert de bestemming 'agrarisch'. Met het aanleggen van de ecologische verbindingszone verandert de hoofdfunctie 'agrarisch' in een functie 'natuur met water'. In samenspraak met de gemeente is besloten om een wijzigingsplan op te stellen om de functie te wijzigen.

Binnen de bestemming 'agrarisch' is in artikel 3.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve van natuur- en landschapsontwikkeling, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan zodoende worden gebruikt om de bestemming van de gronden ten behoeve van natuur en water te wijzigen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten van het plan. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 en 8 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Europees En Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijkverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-) veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie; en
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan de provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Deze ladder is op dit plan overigens niet van toepassing.

Nationale belangen

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit wijzigingsplan heeft raakvlakken met de volgende nationale belangen:

Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten

Met de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone langs de Linge wordt een schakel in het nationale netwerk van natuur gerealiseerd. Met de realisatie van de ecologische verbindingszone ontstaat er ook meer ruimte voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Nationaal belang 13: Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Deze toelichting heeft tot doel inzicht te geven in de zorgvuldige afweging (hoofdstukken 2, 4 en 5) en transparante besluitvorming (hoofdstuk 8) van het ruimtelijke besluit; het wijzigingsplan.

MIRT-regio Oost-Nederland

De Rijksoverheid werkt samen met decentrale overheden aan ruimtelijke projecten en programma's voor elke regio in Nederland. Het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) richt zich op financiële investeringen in deze programma's en projecten. De MIRT en de MIRT-spelregels worden in de SVIR benoemd als de systematiek waarmee Rijk en regio gezamenlijk afspraken maken over de ruimtelijke ontwikkeling en infrastructuur.

Er zijn een aantal MIRT-gebieden te onderscheiden, waaronder: Brabant, Limburg, Noord-Nederland, Noordwest-Nederland, Oost-Nederland, Utrecht, Zuidvleugel en Zuidwestelijke Delta. Het plangebied valt onder de regio Oost-Nederland.

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen uitvoeren met decentrale overheden het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma ten behoeve van het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (tegenwoordig onderdeel van NNN), inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.

Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Door de realisatie van de ecologische verbindingszone Geldermalsen wordt de basiskwaliteit van het gebied versterkt. Er zijn geen nadelige gevolgen voor de omgeving, economie en samenleving. Het wijzigingsplan is dan ook in overeenstemming met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Besluit algemene regels ruimtelijke verordening

De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB); het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en eventuele concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit voormalige planologische kernbeslissingen. Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Medio 2012 is het Barro aangevuld. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen, hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van het Natuurnetwerk Nederland en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het

IJsselmeergebied).

Op 18 mei 2016 is het Barro opnieuw gewijzigd, waaronder titel 2.10 'Ecologische Hoofdstructuur'. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) heeft namelijk de EHS opgevolgd. Dat is van belang voor het wijzigingsplan, om de volgende reden:

  • De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die deel zijn van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor de NNN geldt het volgende: nieuwe activiteiten die de wezenlijke kenmerken en waarden van NNN-gebieden significant aantasten zijn verboden, tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. De provinciale regels dienen te bewerkstelligen dat bestemmingsplannen in het NNN in beginsel geen bestemmingen mogelijk maken die per saldo de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant aantasten.

Conclusie

Met de realisatie van de ecologische verbindingszone bij Geldermalsen wordt invulling gegeven aan het Barro.

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat Europese watergangen aan een bepaalde ecologische toestand moeten voldoen. De richtlijn is sinds eind 2000 van kracht voor het waterbeheer, om het grond- en oppervlaktewater zo goed mogelijk te beheren. Door de Nederlandse waterschappen is de KRW verder vertaald in verschillende eisen voor waterkwaliteit en stroomsnelheid, met nog enkele andere eisen.

Het grondgebied van de gemeente West Betuwe behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-West. Voor dit gebied is in 2009 het stroombeheerplan vastgesteld.

In 2015 heeft het Algemeen Bestuur van waterschap Rivierenland de Kaderrichtlijn Water Rivierenlandplan 2 2016-2021 vastgesteld. Hieronder valt ook de Beneden Linge met o.a. een opgave voor het verminderen van meststoffen.

Nationaal Waterplan

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan tevens een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Paragraaf 5.6 gaat in op de voor het plangebied relevante wateraspecten.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden, soorten en bos. De wet is vanaf 1 januari 2017 ingetreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet (1998), de Boswet (1961) en de Flora- en Faunawet (2002). In het kader van de Wet natuurbescherming bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen.

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000 gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Het hoofdstuk 'Soortenbescherming' uit de Wet natuurbescherming bestaat uit drie aparte beschermingsregimes, ook wel passieve soortbescherming genoemd: 1) de Vogelrichtlijn; 2) de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en; 3) nationaal beschermde soorten. Voor deze drie beschermingsregimes gelden verschillende verboden en wettelijke belangen voor een ontheffingsaanvraag.

Paragraaf 5.7 gaat in op de voor het plangebied relevante natuuraspecten.

Toetsing aan Europees en Rijksbeleid

Het realiseren van de ecologische verbindingszone geeft invulling aan het Europees en het Rijksbeleid ten aanzien van de ontwikkeling van natuur. Er wordt voldoende aandacht besteed aan de gevolgen voor flora en fauna en water. Verder heeft het realiseren van de ecologische verbindingszone bij Geldermalsen geen nadelige gevolgen voor andere rijksambities.

2.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is vastgesteld op 19 december 2018. Het document schetst een toekomstbeeld, en benoemt een aantal waarden en kwaliteiten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de provincie Gelderland. Deze waarden en kwaliteiten zijn vervolgens vertaald naar een aantal onderwerpen, zoals volgt:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • vestigingsklimaat;
  • woon- en leefomgeving.

Bovenstaande onderwerpen geven richting aan het realiseren van het toekomstbeeld dat geschetst wordt in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

In de omgevingsvisie is een aantal themakaarten verwerkt, die een beeld geven van de huidige situatie. Zo zijn bijzondere natuurgebieden weergegeven op de themakaart 'Natuur- en landschapsbeleid'. Daarnaast is er een uitleg over het huidige provinciaal natuur- en landschapsbeleid (zoals eerder besproken in vorige paragrafen) opgenomen in de bijlage bij de omgevingsvisie.

Figuur 2.1 geeft de visie met betrekking tot biodiversiteit uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland weer. De Linge is hierin aangeduid als onderdeel van het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0001.png"

Figuur 2.1 Thema biodiversiteit Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie Gelderland zijn het creëren van een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het laatste doel is van toepassing op het plangebied, en zal hieronder verder worden beschreven.

Kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving

De provincie streeft ernaar om de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving te versterken. Dit omvat aspecten zoals een aantrekkelijk landschap, natuur, gezondheid, veiligheid, waterkwaliteit en een goede ondergrond. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit betekent vooral het volgende:

  • het ontwikkelen van kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van een plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties, ook bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provincie heeft de twee eerdergenoemde hoofddoelen vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het aspect 'divers', 'dynamisch' of 'mooi' Gelderland:

  • divers Gelderland betreft de regionale verschillen en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland ander regionale, economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;
  • dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit;
  • mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk hierbij aan cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Het aspect 'mooi Gelderland' is van toepassing op het plangebied. Dit aspect zal daarom verder worden beschreven.

Mooi Gelderland

De provincie en haar partners streven naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De Omgevingsvisie legt de volgende opgaven vast:

  • ruimte bieden aan (economische) ontwikkelingen met respect voor de unieke kwaliteiten van het gebied;
  • bij een ingrijpende ruimtelijke ingreep initiatiefnemers en gemeenten ondersteunen bij het realiseren van ruimtelijke kwaliteit;
  • de unieke Gelderse kwaliteiten vermarkten voor de vrijetijdseconomie.

Deze provinciale ambitie betreft ook het realiseren van ecologische verbindingszones. De ecologische verbindingszones zijn namelijk een bijzonder onderdeel van de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk (GNN, deel van het NNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het realiseren van de beoogde ecologische verbinding in het plangebied draagt dus ook bij aan het versterken van het GNN en de GO.

Hieronder volgt een korte omschrijving van het GNN en de GO.

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit het zoekgebied voor nieuwe natuur. Zo is de Linge aangeduid als onderdeel van het GNN. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. Deze zoekruimte in het GNN is in de Omgevingsvisie opgenomen als toelichtende kaart (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0002.png"

Figuur 2.2 De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig; ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap.

Ecologische verbindingszones - zoals de beoogde ontwikkeling - zijn multifunctionele zones, die met verschillende middelen gerealiseerd worden. De provincie ondersteunt de waterschappen bij het aanleggen van natte ecologische verbindingszones; vaak worden hiermee ook KRW-doelen gerealiseerd. De provincie stimuleert gemeenten om landschapsmiddelen, compensatie en verevening van ruimtelijke ingrepen in te zetten in de ecologische verbindingszones. Waar nodig verwacht de provincie een actieve rol van gemeenten bij het realiseren van ecologische verbindingszones.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aanleggen van de beoogde ecologische verbindingszone aansluit op en in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Gelderland verwoordde ruimtelijk beleid en voldoet aan de gestelde normen bij de gebiedskenmerken (met name m.b.t. ecologische verbindingszones).

Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening (19 december 2018) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie.

De Omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in de bestemmingsplannen.

Titel 2.6 Natuur en Landschap

Het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur is één van de belangrijkste thema's. Om dit te bereiken zet de provincie in op het beschermen en uitbreiden van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), en op het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plangebied van het wijzigingsplan ligt binnen de GO van West Betuwe en bevat zoekgebied nieuwe natuur (zie figuur 2.3). De Linge (zie nr. 52 in figuur 2.4), die aan de noordzijde van het wijzigingsplangebied ligt, is aangemerkt als GNN.

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de GO mag geen grootschalige ontwikkeling die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten mogelijk maken. Voorliggend plan is bedoeld om natuurwaarden in dit gebied juist te versterken en staat geen ontwikkelingen toe die de kernkwaliteiten aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0003.png"Figuur 2.3 Groene ontwikkelingszone en Zoekgebied nieuwe natuur ter plaatste van plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0004.png"

Figuur 2.4 Kernkwaliteiten Omgevingsverordening Gelderland

Titel 4 water

Het oostelijke gedeelte van het plangebied is aangewezen voor de waterfunctie Water als verbinder, zie figuur 2.5. In dit wijzigingsplan blijft de waterfunctie water als verbinder gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0005.png"

Figuur 2.5 Waterbeleid Omgevingsverordening Gelderland

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aanleggen van de ecologische verbindingszone aansluit op en in overeenstemming is met het in de Omgevingsverordening Gelderland verwoordde ruimtelijke beleid ten aanzien van natuur en landschap en water. Dit is conform titel 2.6 en 4 van de Omgevingsverordening.

Toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland. Het versterkt de natuurontwikkeling en draagt bij aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Nota Lekker leven langs de Linge

In 1999 heeft de toenmalige gemeenteraad van Geldermalsen de 'Structuurvisie 2000 - 2015' vastgesteld. Door veranderde inzichten is een aanpassing en aanvulling op deze Structuurvisie nodig gebleken. Deze aanvulling is vastgelegd in de notitie 'Wikken en wegen'. De 'Structuurvisie 2000 – 2015' en de notitie 'Wikken en wegen' vormen gezamenlijk de ruimtelijke visie voor de gemeente Geldermalsen waaraan projecten en plannen worden getoetst.

De gemeenteraad heeft in februari 2010 de notitie 'Lekker leven langs de Linge' vastgesteld, een samenhangend document dat beide voorgaande beleidsstukken vervangt. De notitie 'Lekker leven langs de Linge' is tevens opgesteld om als gemeente te voldoen aan de vereisten voor structuurvisies, gesteld in de Wet ruimtelijke ordening. Voor dit bestemmingsplan vormt de notitie 'Lekker leven langs de Linge' het leidende ruimtelijke beleidskader van de gemeente West Betuwe.

Het ruimtelijk beleid zoals beschreven in 'Lekker leven langs de Linge' is gebaseerd op drie kernkwaliteiten:

  • landschapskwaliteit als drager van ruimtelijke kwaliteit;
  • knooppuntenkwaliteit zorgt voor economische en infrastructurele ontwikkeling;
  • kernenkwaliteit: 'eenheid in verscheidenheid'.

De gemeente West Betuwe beschikt nog niet over een Omgevingsvisie. Daarom geldt nog steeds de Structuurvisie van de voormalige gemeente Geldermalsen. In deze Structuurvisie staat het beeld van Geldermalsen als een 'groene gemeente aan de Linge' centraal.

Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als 'Linge en uiterwaarden'. Natuurontwikkeling past binnen deze aanduiding.

Bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost'

Het plangebied ligt binnen het plangebied waarvoor op 25 januari 2011 het bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost' is vastgesteld.

De bestemming 'Agrarisch' is van toepassing binnen het plangebied. Binnen de bestemming 'agrarisch' past geen natuurontwikkeling.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is in artikel 3.4 wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve van natuur- en landschapsontwikkeling, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met daaraan ondergeschikt recreatief medegebruik en voet- en fietspaden. Dit onder de veronderstelling dat:

  • de bouw van gebouwen niet is toegestaan;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de natuurontwikkeling zijn toegestaan tot een hoogte van 6m.

Toetsing aan gemeentelijk beleid

Het realiseren van de ecologische verbindingszone past binnen het gemeentelijk beleid. Met dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat er een goede invulling wordt gegeven aan de bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid en dat er een goede ruimtelijke afweging is gemaakt. Immers, de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van natuur- en landschapsontwikkeling, alsmede water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast is het realiseren van gebouwen en bouwwerken (hoger dan 6m) geen deel van de beoogde ontwikkeling. Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 3.4 van het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Huidige Situatie

3.1 Landschapskenmerken

Het plangebied ligt in Geldermalsen (voormalige gemeente Geldermalsen) is gelegen in de binnenbocht van de Linge nabij het plaatsje Tricht en wordt begrensd door het Trichtsevoetpad aan de west- en zuidzijde.

De oever van de Linge is vrij steil en grotendeels beschoeid. Een deel van de oever is begroeid met wilgen en de hele oever is met ruigte begroeid. Naast de oever ligt een smalle strook ingezaaid met kruidenmengsel dat weer grenst aan het maisperceel dat het grootste deel van het plangebied bedekt. Dit is geïllustreerd in figuur 3.1 en figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0006.png"

Figuur 3.1 Van links naar rechts; mais, ingezaaide kruidenrand, ruigtestrook en de Linge met op de achtergrond de rij wilgen op de oever

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0007.png"

Figuur 3.2 Overzicht in noordelijke richting met op de achtergrond het dorpje Tricht

3.2 Historie

Het plangebied is gelegen in het Midden-Nederlandse rivierengebied. Op de geomorfologische kaart is het plangebied gelegen op een geul van meanderend afwateringsstelsel. Volgens de bodemkaart betreft het een uiterwaard van de Linge. Volgens de paleogeografische kaart van de Rijn-Maas delta bevindt het plangebied zich boven twee verschillende stroomgordels. De eerste stroomgordel die binnen het gebied actief was is die van de Deil (actief tussen 4649 - 4176 v. Chr.). De tweede stroomgordel was de Gellicum, die tussen 612 – 272 v. Chr. actief was. Tussen 190 v. Chr. en 1307 n. Chr., was de Linge in het plangebied actief.

Uit historisch onderzoek blijkt dat ter plekke van de planlocatie weinig wijzigingen in het gebruik hebben plaatsgevonden sinds 1850. Het gebruik is agrarisch geweest, bestaande uit weiland, akkerlanden en boomgaarden vanaf de jaren '90. Dit is geïllustreerd in figuur 3.3 en figuur 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0008.png"

Figuur 3.3 Kaart van het plangebied uit 1993

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0009.png"

Figuur 3.4 Kaart van het plangebied uit 2013

3.3 Bodemopbouw En Geohydrologie

Het grondwater van het plangebied staat sterk onder invloed van het regionale rivierencomplex. Het freatisch grondwater stroomt hoofdzakelijk in noordelijke richting (richting de Linge), maar kan door lokale omstandigheden en/of bodemverstoringen worden beïnvloed. Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens is gesteld dat er kwel optreedt in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk zal worden aangegeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies, in het wijzigingsplan worden geregeld.

4.1 Algemeen

Huidige situatie

Het plangebied ligt in de gemeente West Betuwe, en bevindt zich aan het Trichtsevoetpad. Deze verbindt Geldermalen met het bovengelegen Tricht. Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Linge. De oever van de Linge is vrij steil en grotendeels beschoeid. Een deel van de oever is begroeid met wilgen en de hele oever is met ruigte begroeid. Naast de oever ligt een smalle strook ingezaaid met kruidenmengsel dat weer grenst aan het maisperceel dat het grootste deel van het plangebied bedekt. Het gebied is niet opengesteld voor recreatie.

Ambitie

De ambitie van waterschap Rivierenland is het realiseren van een ecologische verbindingszone ter hoogte van Tricht aan de zuidzijde van de rivier de Linge en noordelijk van het Trichtsevoetpad en de rioolwaterzuiveringsinstallatie Geldermalsen. Het doel van de ecologische verbindingszone is om de ecologische kwaliteit van het gebied te verbeteren, waarbij de Kaderrichtlijn Water (KRW) doelstellingen moeten worden gehaald. De ecologische verbindingszone krijgt tegelijkertijd een waterbergende functie.

Daarnaast speelt het verbeteren van de lokale landschapskwaliteit een belangrijke rol in het project. In het ontwerp voor de ecologische verbindingszone is rekening gehouden met het uitzicht vanaf Tricht op de ecologische verbindingszone.

4.2 Toelichting Op Het Ontwerp

De ecologische verbindingszone gaat er natuurlijk uitzien door variatie in landschapsvormen en hoogtes, die tot doel hebben om de te gestelde doelen te realiseren.

Een van de vooraf gestelde doelen was de verbetering van de ecologische waterkwaliteit. In het ontwerp zijn natuurvriendelijke oevers, losstaande poelen, ondiepere poelen en verschillende hoogteprofielen opgenomen. Naast een verbetering van de waterkwaliteit zorgen de hiervoor genoemde inpassingen voor verschillende habitatvoorzieningen voor vissen en vogels. Hierbij kan gedacht worden aan het creëren van paaiplekken voor vissen. Tevens zal een deel van het terrein deels ontgraven worden voor de vorming van een moeras. Een ander vastgesteld doel is het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit in en rondom het plangebied. Er worden extra bomen en een extra verhoging geplaatst ter hoogte van de afvalzuivering. Dit creëert een mooier beeld voor de omwonenden.

Beschrijving van betrokken werk

De aanleg van de ecologische verbindingszone wordt uitgevoerd op vier percelen ten zuiden van de rivier Linge. In figuur 4.1 staan de betrokken percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0010.png"

Figuur 4.1 Project percelen Geldermalsen

De te verrichte werkzaamheden zijn als volgt:

  • De betrokken percelen worden afgegraven en krijgen wisselende taluds en dieptes. Dit zal in samenspraak gaan met de ecoloog van de provincie.
  • De duiker die gaat zorgen voor de verbinding met de Linge wordt aan weerszijden voorzien van een houten damwand. Dit om uitspoeling te voorkomen. De BOB (bodem onderkant buis) van de duiker wordt hoger dan de bodem van de berging geplaatst om het dichtslibben van de duiker te voorkomen.
  • De nevengeul wordt stroomafwaarts weer aangesloten op de Linge. Gekozen is voor een smalle opening waar tijdens het onderhoud van de geul een rooster in geplaatst kan worden. Dit om ervoor te zorgen dat het vrijgekomen maaisel opgevangen en verzameld kan worden om te voorkomen dat het de Linge instroomt. Om het plaatsen van het rooster mogelijk te maken zullen enkele damwanden met trekankers geplaatst worden. Dit om ervoor te zorgen dat de machine veilig en stabiel staat tijdens het erin hijsen van het rooster. Ook zal een strook grasbetonsteen worden aangelegd zodat het gebied goed begaanbaar is.
  • Ten westen van perceel 2432 wordt de al bestaande watergang verbreed. De aanwezige begroeiing wordt verwijderd om de waterafvoer vanuit het achterliggende gebied te bevorderen.
  • De op de hiervoor genoemde watergang aangesloten duiker (Ø315) zal worden vervangen door een nieuwe betonnen duiker (Ø800). Er is hier bewust gekozen om de watergang niet open te leggen om het gebied bereikbaar te houden voor het uitvoeren van onderhoud.
  • Van de twee aanwezige kabels (eigendom van KPN) kan de westelijke kabel volledig blijven liggen. De oostelijke kabel moet worden verdiept door middel van een gestuurde boring i.v.m. de geul.
  • De verbindingszone is en blijft afgesloten d.m.v. afrastering en is alleen van het zuidwesten bereikbaar voor beheer en onderhoud.

In figuur 4.2 is het definitief ontwerp van de ecologische verbindingszone Geldermalsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GDMTrichtsvoetpad-VSG1_0011.png"

Figuur 4.2 Definitief ontwerp ecologische verbindingszone Geldermalsen

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

De effecten van de uitvoering van het wijzigingsplan worden hieronder beschreven. Dit wijzigingsplan voorziet in een wijziging van het bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost'. Voor aanvullende onderdelen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Stationsgebied Oost'.

5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)

Wettelijk kader

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r.-procedure staat nooit op zichzelf maar is altijd gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure' of 'hoofdprocedure'. Naast de eisen van de 'moederprocedure' moet ook worden voldaan aan de eisen van de m.e.r.-procedure, bijvoorbeeld bij het opstellen van een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunningaanvraag.

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk voor een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als indicatieve richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, moet plaatsvinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiele effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan-m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming (art. 2.8, lid 1) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r..

Toetsing

De ingrepen die plaatsvinden gaan gepaard met grondwerkzaamheden. Er zal maximaal 1,5 hectare ontgrond worden. Dit nadert noch de 25 hectare die in lijst C van het Besluit m.e.r. (categorie 16.1) is genoemd, noch de 12,5 hectare die in lijst D van het Besluit m.e.r. (categorie 16.1) genoemd is. Een m.e.r.-procedure is daarom op basis van het Besluit m.e.r. niet verplicht. Een m.e.r.-beoordelingsprocedure hoeft alleen vormvrij doorlopen te worden, dit omdat de activiteit (ontgronden) wel in lijst D van het Besluit m.e.r. wordt genoemd, maar ruim onder de daargenoemde grenswaarde gebleven wordt.

Het plangebied ligt op grote afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (zie ook paragraaf 4.8). Het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op 6 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege deze afstand zijn (significant) negatieve effecten niet te verwachten. Uitgangspunt is dat externe effecten van stikstofdepositie niet optreden vanwege de grote afstand, beperkte uitstoot en korte duur van de aanlegfase. Tijdens de operationele fase waarbij de natuur en de waterkwaliteit zich ontwikkelen is sowieso geen uitstoot te verwachten.

Conclusie

Op basis van het Besluit m.e.r. en de Wet natuurbescherming is het voor de voorgenomen maatregelen niet nodig een m.e.r. uit te voeren.

5.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit (Wlk)' genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Toetsing

Met het wijzigingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden door dit plan dan ook niet overschreden.

Conclusie

Het wijzigingsplan is met oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze aarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe in niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Toetsing

In dit wijzigingsplan worden geluidgevoelige- of geluidproducerende bestemmingen, zoals woningen en scholen niet mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.4 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het doel van het Bevi is om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegenplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In deze regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieen (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb gepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergegeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Toetsing

In het plangebied vindt natuuraanleg plaats. Dit is geen kwetsbare of beperkt kwetsbare activiteit.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet onderzocht verricht worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming stelt regels om de bodem te beschermen, waarbij grondwater een belangrijk deel uitmaakt van de bodem. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld, evenals lozingen in of op de bodem. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wbb is overgegaan naar de Waterwet.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) is om een gezonde bodemkwaliteit én ruimte voor maatschappelijke ontwikkelingen te creëren door bouwstoffen, grond en baggerspecie zoveel mogelijk te hergebruiken. Het besluit bevat daarom heldere regels voor het verantwoord toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat het altijd moet gaan om een functionele en nuttige toepassing. Dit is vertaald in een klassenindeling, afhankelijk van de beoogde toepassing. Voor grond is dit bijvoorbeeld gekoppeld aan de gebruiksfunctie van de bodem: landbouw/natuur, wonen en industrie (aflopend van vrij toepasbaar tot beperkt toepasbaar). Het besluit stelt ook kwaliteitseisen aan personen en bedrijven die werkzaam zijn in de bodemsector.

Tenslotte legt het Besluit bodemkwaliteit de bevoegdheid tot het vaststellen van een nota bodembeheer neer bij de gemeente, of bij belanghebbenden (bijvoorbeeld terreineigenaren). Een nota bodembeheer is een praktische richtlijn voor gemeentelijke organisatieonderdelen, adviesbureaus, aannemers en andere bodemintermediairs. In een nota bodembeheer wordt ook beschreven hoe een bodemonderzoek- en sanering kan worden uitgevoerd.

Toetsing

Voor de voorgenomen realisatie van de ecologische verbindingszone is verkennend onderzoek gedaan naar de bestaande (water)bodemkwaliteit, evenals de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem (Realisatie Ecologische Verbindingszone Linge te Geldermalsen Verkennend asbest- en waterbodemonderzoek, Royal HaskoningDHV, 25 januari 2019, Bijlage 1).

Grond

De conclusie uit het onderzoek is dat de bovenste laag van de bodem (circa 0,5m-mv) ter plekke van het plangebied uit klei bestaat. Daaronder wordt eveneens klei aangetroffen. Plaatselijk bevindt zich ook zand in de ondergrond. Plaatselijk is ook een lichte bijmenging met puin aangetroffen. Op één locatie is er sprake van metaalslakken. Dit zijn glasachtige of steenachtige stukken afval die zich vormen bij het smelten van metalen. De milieukundige kwaliteit is in 2015 vastgesteld, waarbij het oostelijk deel bestaat uit vrij hergebruikbare grond. Uit het westelijk deel komt klasse 'industrie' grond vrij. Er is geen asbest boven de detectiegrens gemeten in het gebied.

Waterbodem

In de poel is een sliblaag van circa 20 centimeter aangetroffen met daaronder een vast bodem van zand. In zowel het slib als de vaste bodem van de poel zijn geen verhoogde gehalten gemeten en zijn beide schoon en vrij herbruikbaar. In de te dempen sloot wordt een sliblaag van ruim 100 centimeter aangetroffen, met daaronder een vaste bodem bestaande uit zand. Uit de toetsing blijkt dat het slib en onderliggende bodem niet zondermeer toepasbaar zijn op basis van verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB en OCB. Wel is het slib en de onderliggende bodem van de te dempen sloot verspreidbaar op het aangrenzend perceel.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan de grond ten dele worden hergebruikt op locatie, of kunnen afvoermogelijkheden op basis van de Nota Bodembeheer worden bepaald. Grond uit het oostelijk deel van de locatie kan vrij hergebruikt worden. Grond uit het westelijk deel is geclassificeerd als 'Industrie' en kan als zodanig worden hergebruikt.

Indien de grond niet binnen het plangebied wordt toegepast, volstaat het uitgevoerde onderzoek mogelijk niet en dient een onderzoek volgens het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Geadviseerd wordt om de vrijkomende waterbodem uit te spreiden op het aangrenzend perceel. Indien dit niet mogelijk is, zal een eventuele hergebruik- of afzetlocatie nader bepaald moeten worden.

5.6 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

De initiatiefnemer of verantwoordelijke van het ruimtelijke plan moet in een vroeg stadium het waterschap betrekken in de watertoets.

Toetsing

In deze waterparagraaf zijn de keuzes gemotiveerd voor waterhuishoudkundige aspecten die zijn gemaakt over deze bestemmingsplanwijziging.

Binnen het wijzigingsplan worden geen wooneenheden gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

In onderstaande tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten aangegeven.

Waterhuishoudkundig aspect Relevantie Toelichting
Veiligheid Ja De ecologische verbindingszone in Geldermalsen is getoetst aan de beleidsregels van waterschap Rivierenland. De verbindingszone wordt stroomafwaarts aangetakt op de Linge om erosie door stroming te voorkomen.
De ecologische verbindingszone zorgt voor een verbeterd watersysteem. Door de waterbergende functie wordt de kans op overstromingen en wateroverlast in de omgeving verminderd. Dit heeft louter positieve gevolgen voor de omgeving m.b.t. waterveiligheid.
Riolering en afwaterketen N.v.t. Er is geen sprake van afvalwaterafvoer.
Wateroverlast N.v.t. Het plangebied heeft ondermeer het bergen van water tot doel.
Grondwateroverlast N.v.t. De grondwatersituatie verslechterd niet als gevolg van de realisatie van de ecologische verbindingszone in het winterbed.
Grondwaterkwaliteit N.v.t. Het plan is niet van invloed op de grondwaterkwaliteit.
Verdroging Nee Er treedt geen verdroging op. Door de continue wateraanvoer door de Linge zullen er geen gevolgen zijn wat betreft waterschaarste. De komst van de ecologische verbindingszone zal daar geen verandering in brengen.
Inrichting/beheer en onderhoud Ja Het plangebied wordt ingericht, beheerd en onderhouden volgens de uitgangspunten van ecologische verbindingszones. De provincie ondersteunt de waterschappen bij het aanleggen van natte ecologische verbindingszones zoals de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie N.v.t. Het plan is niet van invloed op cultuurhistorie m.b.t. water (bijvoorbeeld historische beeklopen).

Watertoets

Het plan is in nauwe samenwerking met waterschap Rivierenland tot stand gekomen, die tegelijkertijd de initiatiefnemer is van dit plan.

Conclusie

Middels de watertoetstabel is aangetoond dat het project geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundig systeem. Deze toetsing is gebaseerd op de 'Toetsing Waterwet' die is opgenomen in het 'Ontwerp-Projectplan Waterwet voor de realisatie ecologische verbindingszone Geldermalsen'.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming de bescherming van bos en houtopstanden. De Wet natuurbescherming legt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen bij de provincies. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan uitgevoerd (Quickscan Wet Natuurbescherming Ruimtelijke ingrepen Culemborg, Geldermalsen en Lienden, Viridis, 07-08-2018, Bijlage 2).

Ondanks dat de voorgenomen ontwikkeling natuurherstel ten doel heeft, kan er niet op voorhand worden uitgesloten dat de inrichtingswerkzaamheden leiden tot negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten en/of beschermde gebieden. Derhalve is onderzocht of de werkzaamheden kunnen leiden tot effecten op middels de Wet natuurbescherming beschermde soorten en hoe hiermee om moet worden gegaan in het kader van deze wet. Tevens is onderzocht of het plan leidt tot effecten op beschermde gebieden. Tenslotte is bepaald of er verdere mitigerende maatregelen dienen te worden genomen in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

De (potentiële) aanwezigheid van beschermde soorten is bepaald op basis van een literatuuronderzoek en een veldinventarisatie onderzocht.

In het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten, beschermde grondgebonden zoogdieren (met uitzondering van enkele vrijgestelde soorten als konijn en haas), beschermde vogels, beschermde amfibieën, beschermde reptielen en beschermde ongewervelden aangetroffen. Op basis van het literatuur- en veldonderzoek is niet te verwachten dat deze voorgenoemde soorten in het plangebied of binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen. Het is daarom uitgesloten dat de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten veroorzaken op voorgenoemde flora- en fauna.

Op basis van het literatuuronderzoek is bekend dat in de directe omgeving van het plangebied vleermuizen verwacht kunnen worden. Het onderzoek heeft daarom gekeken naar de af- of aanwezigheid van mogelijke vliegroutes voor vleermuizen. In het plangebied zijn geen potentiële vliegroutes (zoals ononderbroken bomenrijen) aanwezig. Ook zijn er geen grote bomen aanwezig, die een verblijfplaats voor vleermuizen kunnen vormen.

Tenslotte is het gebied erg geschikt voor algemene broedvogels. Met name de slootkanten en oevers zijn uitermate geschikt als nestplaats voor bijvoorbeeld de wilde eend, meerkoet en knobbelzwaan. De aanlegfase kan deze vogels verstoren; het is namelijk mogelijk dat algemene broedvogels tot langs de oever broeden. Om verstoring en vernietiging van nesten te voorkomen, dient gewerkt te worden buiten de broedperiode. De broedperiode loopt globaal van half maart tot half juli. Daarbij dienen de oevers en slootkanten kort gemaaid te worden voorafgaand aan de werkzaamheden en buiten het broedseizoen om broedgevallen te voorkomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op grote afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op 6 km afstand van het plangebied. Vanwege deze afstand kan het optreden van (significant) negatieve effecten worden uitgesloten. Een nadere uitwerking daarvan in de vorm van een voortoets (ten behoeve van een habitattoets in het kader van Natura 2000) is daarom niet nodig.

Het wijzigingsplan beoogd de inrichting van een ecologische verbindingszone. De voorgenomen werkzaamheden leiden daarmee niet tot aantasting van de huidige wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN of NNG, maar geven er juist invulling aan. Negatieve effecten op lokale natuurgebieden zijn daarom uit te sluiten.

Algemene zorgplicht

Daarnaast geldt een algemene zorgverplichting vanuit de Wet natuurbescherming (artikel 1.11). Om invulling te geven aan deze zorgverplichting zijn de volgende mitigerende maatregelen noodzakelijk. Ten eerste dienen werkzaamheden in het plangebied met de minste schade voor aanwezige planten en dieren uitgevoerd te worden. Ten tweede dienen de werkzaamheden vanuit één richting te worden uitgevoerd zodat eventueel aanwezige dieren de tijd hebben voor de werkzaamheden uit te vluchten naar een nieuwe omgeving. Tenslotte dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van bestaande wegen en paden.

Conclusie

Door het treffen van maatregelen kunnen negatieve effecten op algemene broedvogels voorkomen worden. Deze zijn hierboven beschreven.

Het plan is niet van invloed op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en heeft een versterking van natuurnetwerken tot gevolg.

Gezien bovenstaande is het wijzigingsplan vanuit het oogpunt van ecologie uitvoerbaar.

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologische onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan – indien nodig – een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Programma van Eisen, M. Bot & G. Williams, 23-5-2018, Bijlage 3).

Het doel van het onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten vast te stellen en waar mogelijk, door planaanpassing, deze in situ (op de oorspronkelijke plaats) te behouden.

Volgens de beleidskaart archeologie van de gemeente Geldermalsen is het plangebied gelegen binnen een gebied van middenhoge en hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten. Voor het plangebied geldt op basis van de aanwezigheid van de Linge stroomgordel een middelhoge tot hoge archeologische verwachting op archeologische resten in zijn algemeenheid. Gezien de vrij jonge datering van de actieve fase van de Linge (190 v.Chr. – 1307 n. Chr.) worden geen prehistorische resten verwacht. In het plangebied geldt wel een middelhoge verwachting op Romeinse resten en een hoge verwachting op middeleeuwse resten en resten uit de Nieuwe tijd.

Conclusie

In opdracht van Royal HaskoningDHV is een programma van eisen (PvE) opgesteld voor de uitvoering van werkzaamheden. De voorgenomen werkzaamheden moeten voldoen aan wat is voorgeschreven in het PvE. Dit PvE maakt onderdeel uit van de stukken behorende bij de reeds aangevraagde omgevingsvergunning. Werkzaamheden mogen plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

5.9 Conventionele Explosieven

Beleid

Als gevolg van gevechtshandelingen in het verleden kunnen conventionele explosieven in het plangebied zijn achtergebleven. Wanneer conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog bij de aanlegwerkzaamheden spontaan worden aangetroffen, dan ontstaat mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties (zware explosies) bij de uitvoering van werkzaamheden kunnen in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane vondsten van conventionele explosieven kunnen daarnaast tot extra uitvoeringskosten leiden, hetgeen gevolgen kan hebben voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Onderzoek

AVG Explosieven Opsporing Nederland heeft een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (Vooronderzoek WSRL Culemborg-Geldermalsen-Lienden deellocatie: Geldermalsen, AVG, 16 oktober 2018, Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied naar alle waarschijnlijkheid explosieven uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig kunnen zijn. Het specifieke opsporingsgebied is verdacht op:

  • Geschutmunitie vanaf het kaliber 2 cm t/m 8,8 cm
  • Hand- en geweergranaten
  • Afwerpmunitie
  • Klein kaliber munitie

Op basis van deze verdenking is door AVG een detectieonderzoek uitgevoerd (Detectierapportage Geldermalsen - NVO / Waterberging, AVG, 13 maart 2019, Bijlage 5). Met dit onderzoek zijn er in een gedeelte van het plangebied ter plaatse van de grondroerende werkzaamheden verdachte objecten aangetroffen. Deze moeten danwel benaderd en geïdentificeerd worden, danwel dient het gebied laagsgewijs realtime te worden gedetecteerd.

Bij identificatie dienen de aangetroffen objecten veiliggesteld of verwijderd te worden.

Bij het laagsgewijs realtime detecteren wordt de grond laagsgewijs afgegraven en opnieuw bemeten. Eventueel aan te treffen objecten moeten geïdentificeerd worden, waarna deze ook veiliggesteld of verwijderd kunnen worden.

Conclusie

Omdat het gebied niet onverdacht is op het aantreffen van conventionele explosieven is een detectieonderzoek uitgevoerd. Op basis van het detectieonderzoek zijn objecten gevonden. Voor en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden moeten deze objecten geïdentificeerd worden. Daarna kunnen ze veiliggesteld of verwijderd worden.

5.10 Verkeer

De bestemmingsplanwijziging is niet van invloed op de verkeersintensiteit of de parkeersituatie ter plaatse. Aan- en afvoer gaat bij aanleg wel over het terrein van de RWZI.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingplan "Stationsgebied Oost", die op 25 januari 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van toepassing.

Voor een nadere toelichting op de regels wordt daarom verwezen naar de bestemmingsregeling in paragraaf 5.3 van de toelichting op het bestemmingsplan "Stationsgebied Oost".

Artikel 3 Natuur

De bestemming 'Natuur' is nieuw toegevoegd aan dit bestemmingsplan. In de bestemming zijn de wijzigingsregels uit de wijzigingsbevoegdheid, waaraan met dit wijzigingsplan invulling gegeven wordt, volledig verwerkt. Hiermee voldoet dit wijzigingsplan geheel aan de wijzigingsregels.

Binnen de bestemming zijn natuur en water toegestaan. Ondergeschikt zijn recreatief medegebruik en voet- en fietspaden toegestaan. Er zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de natuurontwikkeling toegestaan. Deze mogen niet hoger zijn dan 6 m.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Voor de realisatie van de KRW opgave is een projectbudget beschikbaar gesteld door het waterschap Rivierenland. Realiseringskosten, exploitatiekosten en eventuele planschade door het realiseren van de KRW opgave komen voor rekening van dit projectbudget.

De gemeente heeft afspraken gemaakt met het waterschap Rivierenland. Hierin is vastgelegd dat eventuele kosten als gevolg van planschade voor rekening komen van het waterschap Rivierenland.

Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

De ingrepen waarin dit wijzigingsplan voorziet vallen niet onder één van de categorieën bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12, lid 1 Wro. Hiervoor bestaat dus niet de verplichting een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van het bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Waterschap Rivierenland is initiatiefnemer van dit wijzigingsplan en is daarom nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het wijzigingsplan.

8.2 Inspraak

Volgens de gemeentelijke inspraakverordening van de gemeente West Betuwe kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt er geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd.

Het ontwerp voor de ecologische verbindingszone is tot stand gekomen in samenwerking met de betrokken partijen. Dit betreft waterschap Rivierenland, de voormalige gemeente Geldermalsen en de omwonenden. Op 3 oktober 2018 zijn omwonenden betrokken bij het ontwerp van de ecologische verbindingszone in de vorm van een inloopbijeenkomst. Hier werd het Voorlopig Ontwerp (VO) gepresenteerd en toegelicht door het waterschap Rivierenland. De aanwezigen hebben het VO positief ontvangen.

8.3 Zienswijzen En Kennisgeving

Het ontwerpwijzigingsplan heeft op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 11 juli 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Verkennend Asbest- En Waterbodemonderzoek

Bijlage 2 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 3 Archeologisch Programma Van Eisen

Bijlage 4 Vooronderzoek Conventionele Explosieven

Bijlage 5 Detectieonderzoek Conventionele Explosieven