Steenfabriek 3 en 5 Heesselt
Bestemmingsplan - Gemeente West Betuwe
Vastgesteld op 25-04-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Steenfabriek 1, 3 en 5 Heesselt' van de gemeente West-Betuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1960.HEESteenfabriek3-VSG1 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aanbouw:
een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag -gemeten vanaf het peil-, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgeboden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
- 5. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, handel en/of gebruiksgerichte paardenhouderij;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de productie (nagenoeg) niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel;
- c. overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al eerder verleende omgevingsvergunning;
1.13 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren is begrensd;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 extensief agrarisch medegebruik:
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
1.20 extensieve dagrecreatie:
recreatieve activiteit, zoals het bewandelen van hazenpaadjes, die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
1.21 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.22 kleinschalige recreatieve voorziening:
voorziening ter ondersteuning van het recreatieve gebruik, waaronder begrepen zit- en schuilgelegenheden, picknickplaatsen, ondergeschikte horecavoorzieningen voorzien van terras en sanitaire voorzieningen en voorzieningen voor de verhuur van boten, huifkarren en paarden- of ezeltrektochten.
1.23 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;
1.24 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.25 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;
1.26 theetuin:
kleinschalige horeca, in de periode 21 maart t/m oktober in de vorm van een terras waar dranken en eenvoudige etenswaren aan de bezoekers en passerende recreanten geserveerd wordt.
1.27 zwak alcoholische drank:
zwak alcoholische drank is drank met een alcoholgehalte onder de 15%.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 peil:
- a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van landschappelijke waarden en de natuurwaarden;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. het bestaande agrarisch gebruik is ondergeschikt aan bovenstaande doeleinden, met dien verstande dat uitsluitend extensief agrarisch medegebruik is toegestaan;
- d. wegen en paden;
- e. ter plaatse van de aanuiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeervoorzieningen' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor parkeervoorzieningen.
- f. extensief recreatief medegebruik;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen en het oppervlakte niet meer dan 5 m2.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden-beroepen;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - theetuin ondersteunend' ondersteunende voorzieningen voor een theetuin;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoofdtransportleidingen, met een strook van 25 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.
5.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals hoogspanningsmasten, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. Voor de hoogspanningsmasten geldt dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 30 meter.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting of bomen;
- 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 5 meter;
- 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
- 4. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen.
- b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
- c. De onder a. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen over het verlenen van de onder a. genoemde omgevingsvergunning wint bevoegd gezag advies in van de leidingbeheerder / directeur van het energiebedrijf.
Artikel 6 Waterstaat - Uiterwaardgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Uiterwaardgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater.
6.2 Bouwregels
- a. In of op de voor stroomvoerend rivierbed bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in lid 6.2 sub b genoemde riviergebonden en de in lid 6.2 sub c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.
- b. De riviergebonden activiteiten zijn:
- 1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
- 2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
- 3. de bouw of wijziging van scheepswerven;
- 4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
- 5. de realisatie van natuur;
- 6. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
- 7. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
- 8. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
- c. De niet-riviergebonden activiteiten betreffen:
- 1. een groot openbaar belang waarbij de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- 2. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven waarbij de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- 3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing, of
- 4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
- d. De activiteiten genoemd onder lid 6.2 sub b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
- 1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
- 2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
- 3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
- 5. en specifiek voor het bepaalde in sub d onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
- e. In afwijking van het bepaalde in lid 6.2 sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
- 1. activiteiten als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht;
- 2. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
- 3. overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
- 4. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of - verruiming;
- 5. tijdelijke activiteiten;
- 6. een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid 6.2 sub d onder punt 1 tot en met 3.
- f. Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de grenzen van de in lid 6.1 bedoelde bestemming te wijzigen dan wel deze bestemming geheel op te heffen, uitsluitend naar aanleiding van en conform door de Staatssecretaris bekrachtigde wijzigingen in de kaartbijlage van de 'Beleidsregels grote rivieren', Staatscourant 12 juli 2006;
- b. Indien toepassing wordt gegeven aan de in sub a bedoelde wijzigingsbevoegdheid, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Artikel 12 van deze regels.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Maatvoering
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Overige zone - theetuin
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - theetuin' zijn de gronden mede bestemd voor een kleinschalige recreatieve voorziening in de vorm van een theetuin:. Hierbij geldt het volgende:
- a. het is verboden een terras te plaatsen of te exploiteren met meer dan 50 zitplaatsen tevens het is verboden bezoekers toe te laten of te laten verblijven die geen gebruik maken van de zitplaatsen;
- b. de bedoelde theetuin is enkel toegestaan in de periode van 21 maart tot en met oktober. Buiten deze periode dient de theetuin gesloten te zijn;
- c. de verkoop van zwak alcoholische dranken is toegestaan;
- d. het organiseren van (besloten)feesten, bruiloften en partijen binnen de theetuin is niet toegestaan.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemene afwijkingsregels
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m mag bedragen;
- d. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
- 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
- e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
11.2 Kleinschalige recreatieve voorzieningen
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van het toestaan van kleinschalige recreatieve voorzieningen, met dien verstande dat:
- a. het oppervlak aan recreatieve bouwwerken per voorziening bedraagt maximaal 30 m²;
- b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
- c. aangetoond moet zijn dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, cultuurhistorische en archeologische waarden en de waterhuishoudkundige situatie;
- d. geen aantasting van de waterveiligheid plaatsvindt;
- e. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad;
- f. er geen onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid plaatsvindt;
- g. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
- h. buitenopslag niet is toegestaan.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Met betrekking tot de voorbereiding van wijziging ingevolge de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, geldt de volgende procedure:
- a. Het voornemen wordt gepubliceerd in het plaatselijk huis-aan-huisblad;
- b. Het voornemen ligt vervolgens twee weken ter inzage op het gemeentehuis;
- c. Gedurende de periode van de terinzagelegging kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken aan het college van burgemeester en wethouders;
- d. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging beslissen burgemeester en wethouders omtrent wijziging.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Steenfabriek 1, 3 en 5 Heesselt.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Met het voorliggend bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan voor de locatie Steenfabriek 3 en 5 in Heesselt in overeenstemming gebracht met het feitelijk (legaal vergunde) gebruik en de feitelijke bebouwde situatie ter plekke. Voor Steenfabriek 1 wordt de bebouwingsmogelijkheid aangepast en in overeenstemming gebracht met de in voorbereiding zijnde watervergunning. Op de locatie Steenfabriek 3 en 5 zijn twee burgerwoningen en bijgebouwen aanwezig. In 2013 is het bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden' vastgesteld. De destijds toegekende woonbestemming is niet in overeenstemming met het feitelijk (legaal vergunde) gebruik en omvat niet alle feitelijk aanwezige bebouwing en de vergunde situatie.
In het voorliggend bestemmingsplan 'Steenfabriek 1, 3 en 5 Heesselt' wordt de planologische situatie geactualiseerd, zodat de bestaande bebouwing alsnog binnen de woonbestemming en binnen een bouwvlak komt te liggen en de woonbestemming ook juist begrensd wordt conform gebruik en eigendommen. Voor Steenfabriek 1 wordt de maximale bebouwde oppervlakte vergroot, in overeenstemming met de in voorbereiding zijnde watervergunning. Het uitgangspunt van de actualisatie voor Steenfabriek 3 en 5 is een bestemmingsplanherziening, waarbij de bestemde oppervlakte van de bebouwing binnen de woonbestemming gelijk is aan de huidige situatie.
Deze toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing van de herziening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Heesselt in het buitengebied van de gemeente West Betuwe.
Het plangebied Steenfabriek 1 (zie onderstaande blauwe contour) bestaat uit de bestaande bestemde woning met tuin. Aan de vorm van deze bestemming zal niets veranderen.
Het plangebied Steenfabriek 3 - 5 bestaat uit de kadastrale percelen Varik, sectie C, nummers 448 en 449 (beiden gedeeltelijk). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 0,4 hectare en is onderstaand met een oranje contour aangegeven.
Luchtfoto met de globale ligging van het plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden' (vastgesteld, 28 november 2013). In dit bestemmingsplan is Steenfabriek 1 bestemd als wonen en het plangebied Steenfabriek 3 - 5 gedeeltelijk als 'Wonen' en gedeeltelijk als 'Natuur'.
Binnen de woonbestemming Steenfabriek 1 is maatvoering opgenomen voor het bouwen van één vrijstaande woning en een maximum bebouwd oppervlak van 257 m2. Binnen de woonbestemming Steenfabriek 3 -5 is maatvoering opgenomen voor het bouwen van twee vrijstaande woningen en een maximum bebouwd oppervlak van 472 m2.
Daarnaast is het plangebied aangewezen als uiterwaardgebied van de Waal. Daarom is de dubbelbestemming 'Waterstaat – Uiterwaardgebied' toegekend. In deze dubbelbestemming is vastgelegd dat het plangebied mede is bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater. De dubbelbestemming bevat met name eisen voor (nieuwe) bebouwing in de rivierbedding. Voor Steenfabriek 1 geldt ook een dubbelbestemming voor de hoogspanningsverbinding, die in voorliggend plan onveranderd wordt meegenomen.
Uitsnede van het geldend bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden' met ligging Steenfabriek 1 (blauwe contour) en Steenfabriek 3 - 5 (oranje contour) nieuw bouwvlak
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 vormt de beschrijving van het plan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is op het plangebied. In Hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van milieu- en omgevingsaspecten. Ten slotte komen in Hoofdstuk 6, Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 de juridische vertaling in de regels en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planvoornemen
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het landschap van de gemeente West Betuwe is voor en belangrijk deel gevormd door de rivieren Waal en Linge. Als gevolg van stroming van het rivierwater zijn aan beide zijden van de rivier de oeverwallen ontstaan. De oeverwallen langs de rivieren zijn hoger en droger gelegen en kregen een karakteristiek kleinschalig en besloten karakter met afwisseling van fruitgaarden, laanbeplanting, bosschages en landgoederen. Verder van de rivier af liggen de komkleigebieden, die een veel opener karakter kennen.
Tot het moment dat gestart werd met de aanleg van kades en dijken waren bewoning en landbouwkundig gebruik slechts in beperkte mate mogelijk. Van een regionaal georganiseerd dijk- en waterschapsbeheer en van een gesloten dijkring was echter nog geen sprake. Later is de doorgaande bedijking aangelegd over de hoger gelegen delen van de oeverwallen.
De uiterwaarden zijn door het risico van overstromingen slechts geschikt voor een agrarisch gebruik als wei- of hooiland. Bewoning in de uiterwaarden is beperkt tot enkele, op huisterpen gebouwde boerderijen. Daarnaast zijn in de loop der tijd op diverse plekken in de uiterwaarden steenfabrieksterreinen ontstaan. De hoogwatervrije terpen van deze fabrieken zijn nog steeds te zien, zo ook op deze planlocatie. Geschikte grondstof werd gevonden in de hoog opgeslibde uiterwaarden, die over grote oppervlakten werden afgeticheld. Steenovens en tichelgaten bepaalden omstreeks 1900 het beeld van vrijwel alle Neder-Betuwse uiterwaarden.
Na de implementatie van Ruimte voor de Rivier zijn veel uiterwaarden ingericht als natuurgebied en zijn grote delen aangewezen als Europees beschermd Natura2000-gebied. Grote oppervlaktes bebouwing in de uiterwaarden zijn verdwenen om plaats te maken voor een goede afwatering van rivierwater in tijden van hoogwater.
Op de onderstaande afbeeldingen is te zien dat ook de omgeving van het plangebied in de afgelopen periode deze gedaantewisseling heeft ondergaan. Het grote steenfabriekterrein, dat zichtbaar is op de topografische kaart van omstreeks 1950 (rechtsboven), is inmiddels grotendeels verdwenen. Op de kaart van 2019 (rechtsonder) is te zien dat de bebouwing rondom het plangebied de laatste bebouwing is, die herinnert aan de periode als fabriekslocatie. De woningen vormen voormalige bedrijfswoningen bij de steenfabriek en zijn inmiddels omgeven door natuurgronden.
De omgeving van het plangebied door de jaren heen (linksboven: 1900, rechtsboven: 1950, linksonder: 1990, rechtsonder: 2019; bron: topotijdreis)
2.2 Omgeving Van Het Plangebied
De kern Heesselt wordt door de Waalbandijk beschermd tegen hoogwater van de Waal. Het dorp is net als Varik en Ophemert ontstaan op een relatief hoger gelegen oeverwal langs de rivier de Waal en bestaat uit de Gerestraat en de Kerklaan. Op de kruising van deze twee wegen staat de protestantse kerk die het hart vormt van de kern.
Via de zuidelijke dijkopgang aan de Kerklaan is de Waalbandijk te bereiken. De Waalbandijk heeft een waterstaatkundige functie, maar vormt ook de functionele scheiding tussen het buitengebied van Heesselt met hoofdzakelijk agrarisch grondgebruik en de uiterwaarden van de Waal, waar natuur en water samen het meest dominante landgebruik vormen. De uiterwaarden worden gekenmerkt door een natuurlijk, open landschap met waterpartijen en bosschages.
Tegenover de dijkopgang ligt de ontsluiting van de woningen Steenfabriek 1, 3 en 5.
Zicht op de dijkopgang en de kerk van Heesselt vanaf de 'Steenfabriek'
2.3 Huidige Situatie
In de huidige situatie liggen binnen het plangebied Steenfabriek 3 - 5 twee burgerwoningen op een woonbestemming van 1.769 m2. Het overige gedeelte van het plangebied bestaat uit voor natuur bestemde gronden, die feitelijk niet zijn ingericht als natuur, maar in gebruik zijn voor de woonfunctie inclusief gebouwen. De woongronden zijn gedeeltelijk ingericht als landschapstuin (zuid- en westzijde). Het bebouwingsoppervlak binnen het plangebied bedraagt 575 m2. De locatie is in noordoostelijke richting ontsloten naar de Waalbandijk.
Concreet bestaat het plangebied Steenfabriek 3 - 5 uit woongebouwen en tuinen, met daarbinnen:
- Woning Steenfabriek 3;
- Woning Steenfabriek 5;
- Bijgebouwen met een totale oppervlakte van circa 150 m2.
Steenfabriek 1 bestaat uit een vrijstaande woning met tuin en bijgebouwen en vormt samen een ruimtelijk solitair gelegen erf, dat geheel bestemd is voor Wonen. met binnen de woonbestemming van 257 m2. Het bebouwingsoppervlak binnen het plangebied bedraagt 257 m2 overeenkomstig de huidige bestemming. De locatie is in oostelijke richting ontsloten naar de Waalbandijk.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plan
Ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden' (vastgesteld, 28 november 2013) is Steenfabriek 1 als 'Wonen' met een maximum bebouwde oppervlakte van 257 m2 bestemd en Steenfabriek 3 - 5, een gedeelte van de percelen Varik, sectie C, nummers 448 en 449 bestemd als 'Wonen' met een maximum bebouwd oppervlak van 472 m2.
3.1 Functiegebruik
Steenfabriek 1
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden' is op het perceel Steenfabriek 1 binnen de bestemming Wonen aan maximale bebouwde oppervlakte aan hoofd- , aan- en bijgebouwen 257 m2 toegestaan. Op grond van het geldende bestemmingsplan is door de eigenaren van Steenfabriek 1 het bebouwd oppervlakte teruggebracht van 305 m2 naar 257 m2.
In een gevoerde procedure die geëindigd is bij uitspraak van de Raad van State van 20 april 2022 (nummer 202104238/1/R1) is door Rijkswaterstaat toegezegd om de oorspronkelijke rechten terug te geven en de situatie terug te draaien naar de situatie van 2002. Met het terug draaien wordt het verschil tussen de watervergunning tussen de eigenaren van Steenfabriek 1 en 3 - 5 weggenomen.
De watervergunning uit 2002 geeft slechts een contour aan waarbinnen bebouwing is toegestaan en deze bedraagt 305 m2. Reden waarom deze oorspronkelijk 305 m2 aan toegestane bebouwde oppervlakte wordt opgenomen voor het perceel Steenfabriek 1.
Steenfabriek 3 - 5
De woningen en bijbehorende bijgebouwen waren ten tijde van de vaststelling van het geldend bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden' en de daaropvolgende periode onafgebroken in gebruik voor een woonfunctie. Bij vaststelling van het geldend bestemmingsplan zijn echter niet alle gebouwen bestemd ten behoeve van deze functie. Ook waren/zijn de percelen, behoudens het deel dat open water is, geheel in gebruik als tuinen.
Het voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een correctie van de woonbestemming, zodanig dat in de nieuwe situatie alle bebouwing ten behoeve van de woonfunctie binnen de woonbestemming en binnen een bouwvlak komt te liggen, conform feitelijk en bestaand gebruik. Daarnaast worden de volledige kadastrale percelen, voor zover die uit land bestaan, als wonen bestemd, zodat die blijvend als tuinen gebruikt kunnen worden, in overeenstemming met een juiste bestemming.
Eén van de bijgebouwen is in gebruik als ondersteunend theehuis bij de theetuin, die in een gedeelte van het aansluitende natuurgebied en een gedeelte van de woonbestemming, is vergund. Dit bijgebouw mag alleen ondersteunend aan de theetuin worden gebruikt. Zo mag in het bijgebouw een keukentje, opslag en sanitair aanwezig zijn maar is het verstrekken en nuttigen van etenswaren in dit bijgebouw niet toegestaan.
Dit gebruik kan worden voortgezet. Het vergunde gebruik van een theetuin met verkoop van zwak alcoholische drank wordt in dit bestemmingsplan gereguleerd. Het verkopen van zwak alcoholische drank vormt een uitzondering op het gemeentelijk beleidsuitgangspunt dat in een theetuin geen alcohol wordt geschonken. Deze uitzondering wordt gemaakt vanwege de bestaande rechten voor het verkopen van zwak alcoholische dranken.
Het voornemen leidt niet tot een vergroting van de feitelijke oppervlakte die kan worden gebruikt voor een woonfunctie. Het oppervlak dat in de nieuwe situatie kan worden ingezet voor wonen betreft uitsluitend de bestaande tuinen. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak op ondergeschikte delen van vorm veranderd en alle gebouwen binnen de bestemming 'Wonen' en binnen een bouwvlak komen te liggen. Deze verandering wordt in het kader van het provinciaal beleid aangemerkt als een ondergeschikte aanpassing bij een bestaande functie, die binnen de gebiedsaanduiding Groene Ontwikkelzone (GO) passend is (zie verderop in deze toelichting).
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden' is voor het plangebied een maximum bebouwingsoppervlak van 472 m2 toegekend. Het bebouwingsoppervlak van 472 m2 is echter niet in overeenstemming met het feitelijke, bestaande bebouwingsoppervlak van 575 m2 op de locatie.
Het voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een correctie van de maximale bebouwingsoppervlakte, zodanig dat in de nieuwe situatie alle bestaande bebouwing positief is bestemd binnen een bouwvlak. Het maximum bebouwingsoppervlak bedraagt in het nieuwe plan 575 m2, conform de feitelijke bestaande situatie.
3.2 Wijziging Van De Geldende Planologische Situatie
De huidige feitelijke situatie is niet geheel juist vastgelegd in het geldend bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden'. Er is geen sprake van een wijzigingsbevoegdheid voor een vormverandering van een woonbestemming of toevoeging/herstel van bouwmogelijkheden. De gemeente ziet, na afstemming met provincie Gelderland, voldoende aanleiding om de bestaande, feitelijke, c.q. te vergunnen situatie vast te leggen in een bestemmingsplan. De vormverandering en verruiming van het bebouwingsoppervlak ten opzichte van het geldend bestemmingsplan moet daarom worden vastgelegd door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft de Nationale Omgevingsvisie geen consequenties voor voorliggend plan.
4.1.2 Beleidslijn Grote Rivieren
De Rijksoverheid hanteert voor het stroomvoerend rivierbedding de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn is in 2019 geactualiseerd door Rijkswaterstaat. De Beleidslijn bevat een afwegingskader waaraan nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren moeten voldoen. De toepassing van het afwegingskader waarborgt de veiligheid in het achterland; de ruimte die de rivier nodig heeft bij een hoogwatersituatie blijft hiermee behouden. Voor nieuwe of uitbreiding van bestaande activiteiten in het rivierbed is in veel gevallen een vergunning op grond van de Waterwet nodig. Een goede doorwerking van het beleid vereist een adequate coördinatie tussen de ruimtelijke ordening en waterveiligheid. De Beleidslijn is het instrument dat hierin voorziet.
Een aantal activiteiten is – waar ook gelegen in het rivierbed – onder voorwaarden toegestaan. Deze activiteiten zijn opgenomen in artikel 3 van de Beleidsregels. Het betreft hier:
- a. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;
- b. het slopen en vervangen van bebouwing door bebouwing van gelijke omvang;
- c. tijdelijke activiteiten, anders dan bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel b, van de Waterregeling; of
- d. overige activiteiten die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met activiteiten van ondergeschikt belang als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid van de Waterregeling.
Het voorliggend bestemmingsplan kan worden gezien als een activiteit die valt onder categorie d. Voor deze activiteiten geldt het volgende:
Deze zogenaamde ‘kleine ingrepen’ hebben een dusdanig gering effect op de rivier dat ze redelijk en billijk zijn. Het gaat hierbij om ingrepen die niet behoren tot de onder artikel 3 lid a of b genoemde activiteiten of activiteiten die zijn vrijgesteld van vergunningsplicht, maar qua aard en omvang hiermee wel vergelijkbaar zijn.
Bij de categorie 'kleine ingrepen' is maatwerk mogelijk en is het oordeel van de rivierbeheerder doorslaggevend. Een ingreep moet hiervoor aan de volgende kenmerken voldoen:
- de ingreep wordt algemeen ervaren als een kleine ingreep;
- er is redelijkerwijs geen sprake van een feitelijke belemmering voor rivierverruiming; en
- het effect van de ingreep op de waterstanden is marginaal.
Het plan brengt geen nieuwe fysieke werken of werkzaamheden met zich mee en maakt een minimale (planologische, geen feitelijke, reeds eerder vergunde) toename van het oppervlak aan bijgebouwen mogelijk. Het plan wordt algemeen ervaren als een kleine ingreep. De planlocatie ligt op een hoogwatervrije locatie binnen het stroomvoerend rivierbed. Over een lengte van circa 400 meter ligt een verhoging in het landschap (op circa 8 m +N.A.P.), waar voorheen de steenfabriek heeft gestaan. Ten noorden en ten zuiden van de locatie liggen relatieve laagtes (op circa 5 m + N.A.P.). Voor de doorstroming en afvoer van het rivierwater heeft het plangebied daarom een beperkte rol. Er is redelijkerwijs geen sprake van een feitelijke belemmering voor rivierverruiming. Daarom kan tevens worden gesteld dat het effect van de ingreep op de waterstanden nihil is. Tussen de dijken van de Waal zijn in 2019 drie projecten afgerond: de Heesseltsche Uiterwaarden, de Afferdense en Deestse Waarden en de Loenensche Buitenpolder. Daarin is de planlocatie in zijn huidige aard en omvang opgenomen, passend binnen de doelen en normen voor waterberging, waterafvoer en waterveiligheid. De aard en omvang van de woningen, tuinen en bijgebouwen was alleen nog niet bevestigd in een geactualiseerd bestemmingsplan.
Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat het plan voldoet aan de kenmerken van een 'kleine ingreep', die kan worden toegestaan binnen het rivierbed op basis van artikel 3 van de beleidsregels, zo is ook al besloten in het kader van de rivierverruiming Heeseltsche Uiterwaarden. Voor het bepalen of sprake is van een kleine ingreep is het oordeel van de rivierbeheerder doorslaggevend. In de voorbereiding van het voorliggend plan heeft afstemming plaatsgevonden met Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft aangegeven in te stemmen met de voorgestelde planologische wijziging.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan in lijn is met de Beleidslijn Grote Rivieren.
4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op de onderstaande kaart van het Barro is weergegeven dat het plangebied deel uitmaakt van het stroomvoerend deel van het rivierbed van de Waal. Op de kaart is ook inzichtelijk welke zone is gereserveerd voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt. Het plangebied ligt niet binnen deze gebiedsreservering.
Uitsnede Barro kaart 4: 'Grote rivieren' met ligging van de planlocatie
De regels met betrekking tot het rivierbed en het stroomvoerend deel van het rivierbed zijn opgenomen in artikel 2.4.3 tot en met 2.4.5 van het Barro. Artikel 2.4.5 is niet van toepassing. Onderstaand wordt het bestemmingsplan getoetst op artikel 2.4.3 en 2.4.4 van het Barro.
Artikel 2.4.3 (rivierbed)
- 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
- a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
- d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
- 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
- 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.
Aangezien het bestemmingsplan geen feitelijke ingrepen tot gevolg heeft en de bouwrechten die in het verleden zijn toegekend worden bestendigd, kan worden voldaan aan de bepalingen in artikel 2.4.3 van het Barro. De woonbestemmingen zijn zodanig gesitueerd dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewater gewaarborgd blijft (a). Er is geen sprake van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (b). Daarnaast heeft het bestemmingsplan geen gevolgen voor het bergend vermogen van de Heesseltsche uiterwaarden (c) en de ecologische toestand van het oppervlaktewater (d).
Artikel 2.4.4 (stroomvoerend deel rivierbed)
Onverminderd artikel 2.4.3 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:
- a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
- b. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
- c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
- d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
- e. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
- f. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
- g. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
- h. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
- i. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
- j. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
- k. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
- l. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
- m. activiteiten die onderdeel uitmaken van de lijst van maatregelen opgenomen in de Bijlage bij de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier en waarvan de uitvoering wordt gefinancierd door Onze Minister.
- n. het behoud van bekende of te verwachten archeologische monumenten.
Het voorliggend plan maakt geen nieuwe bebouwing of niet reeds vergunde bebouwing mogelijk, maar bestaat uit het vastleggen van de woonfunctie en de bestaande en vergunde oppervlakte aan gebouwen in het bestemmingsplan. Daarmee is het voorliggend bestemmingsplan een activiteit die wordt ingedeeld onder artikel 2.4.4 onder l. Een functieverandering binnen bestaande bebouwing (positief bestemmen van bestaand gebruik binnen bestaande bebouwing) is krachtens 2.4.4. onder l toegestaan binnen het stroomvoerend deel van het rivierbed.
Conclusie: Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voorliggend plan past binnen de regels die de Rijksoverheid heeft gesteld in het Barro. Het voorliggend plan is niet in strijd met de vastgestelde nationale belangen; het Barro heeft geen consequenties voor het voorliggend plan.
4.1.4 Bro: motivering duurzame verstedelijking
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het huidige planvoornemen voorziet alleen in een bestemming van bestaande gebouwen en tuinen en maakt geen nieuwe woningen of een toename van bebouwing mogelijk, voor zover die niet vergund is. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarom is er geen nadere onderbouwing in het kader van duurzame verstedelijking noodzakelijk.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en bevat thematische visieschetsen. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dit streven te behalen wordt handelen vanuit een gezamenlijke horizon nodig geacht.
Met behulp van zeven ambities - op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat – wordt richting gegeven aan de doelstelling van de Omgevingsvisie. Middels vier 'spelregels' of 'doe-principes' – doen, laten, zelf en samen – wordt hier werking aan gegeven. Tezamen vormen de ambities en spelregels het kader waarbinnen er wordt gewerkt en afwegingen worden gemaakt om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart, maar zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die de provincie Gelderland op dit moment ziet uit het perspectief van de Omgevingsvisie. Ze dienen wat betreft de provincie als onderlegger om met haar partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland: Klimaatadaptatie
Klimaatadaptatie in het rivierengebied bestaat uit waterberging in het oppervlaktewater en veiligheid tegen overstromingsrisico's. De doorstroming en berging van water in de uiterwaarden speelt daarbij een rol. De locatie Steenfabriek 1, 3 en 5 wordt omgeven door een gebied waarin water een grote rol speelt en zal blijven spelen. Het planvoornemen leidt niet tot de toevoeging van nieuwe bebouwing in de uiterwaarden, waardoor rekening wordt gehouden met deze ambitie.
Er is geen sprake van een grootschalige ruimtelijke ontwikkeling, hetgeen betekent dat er geen nadere toetsing aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik noodzakelijk is. Het voornemen is kleinschalig en raakt daarom maar beperkt aan het provinciaal belang voor de lange termijn. De waterstaatkundige functie van de uiterwaarden wordt gerespecteerd met het planvoornemen. De natuurkundige functie van de uiterwaarden wordt behandeld in paragraaf 4.2.2 en 5.1. Er zijn geen andere sectorale aspecten die een rol spelen in het voorliggend plan. Het planvoornemen past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd op in januari 2023. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie Gelderland gebruikt om haar ambities te realiseren. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Dit betekent ook dat vrijwel alle regels omtrent de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
De voorliggende ontwikkeling is gesitueerd op gronden binnen de Groene Ontwikkelingszone en deels binnen GNN (zuidwestelijke put). Daarnaast ligt het plangebied binnen de zone waar windturbines zijn uitgesloten en kan het gebied worden aangewezen als stiltegebied.
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven in Gelderland liggen. Het voorliggend plangebied ligt niet in een aangewezen Nationaal Landschap. De met dit bestemmingsplan te repareren regeling voor de bestaande woningen en hun bijgebouwen ligt buiten een Nationaal Landschap, Romeinse Limes of Hollandse Waterlinie. De te repareren onderdelen maken eveneens geen deel uit van een aangeduid weidevogelgebied, beschermingsgebied natte landnatuur of grondwaterbeschermingsgebied.
Wel ligt het plangebied in het ganzengebied. Omdat hier evenwel geen andere ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt en het bestaande gebruik met de bestemming wordt bevestigd, heeft dit daar geen nadelige invloed op.
Op de voormalige, digitaal gepubliceerde kaart van de Omgevingsverordening Gelderland maakte de planlocatie Steenfabriek 3 - 5 volledig deel uit van het GNN. De provincie Gelderland heeft echter geconstateerd dat deze aanwijzing onjuist is. Daarom is het GNN herbegrensd en maakt het plangebied na deze herbegrenzing deel uit van de Groene Ontwikkelingszone, zoals ook Steenfabriek 1. Een kleine zuidwestelijke punt van het plangebied vormt hierop een uitzondering en blijft onderdeel van het GNN. In paragraaf 5.1.2 Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de herbegrenzing en toetsing aan het provinciaal natuurbeleid behandeld. Het plangebied maakt onderdeel uit van de uiterwaarden tussen Tiel en Waardenburg en is in paragraaf 5.1.3 Groene Ontwikkelingszone (GO) getoetst aan de kernkwaliteiten van dit landschap. Dit vanwege onderstaande relevante bepaling uit de verordening, waarbij in cursief is aangegeven hoe aan deze bepaling invulling is gegeven.
Artikel 2.53 (uitbreiding bestaande bedrijven of functies in Groene ontwikkelingszone)
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30 procent mogelijk maken, als:
- in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast;
Omdat de uitbreiding van de woonbebouwing minder dan 30% betreft t.o.v. het vigerende bestemmingsplan, wordt aan deze bepaling invulling gegeven. Er is daarbij geen significante aantasting van de kernkwaliteiten (zie paragraaf 5.1.3 Groene Ontwikkelingszone (GO)).
- deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan regelt zowel het gebruik als de bouwmogelijkheden die zijn getoetst aan de kernkwaliteiten.
Gelet op het bovenstaande en de toetsing op het natuurbeleid zoals opgenomen in paragraaf 5.1 Natuur van deze toelichting, kan worden geconcludeerd dat de Omgevingsverordening Gelderland geen belemmering vormt voor het voorliggend plan.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Neerijnen 2020
Per 1 januari 2019 maken de voormalige gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal deel uit van de gemeente West Betuwe. Omdat de gemeente West Betuwe nog geen omgevingsvisie heeft opgesteld, wordt getoetst op het beleid van de voormalige gemeente Neerijnen.
In deelproduct 1 – Inventarisatie, Knelpunten en Keuzes van de structuurvisie Neerijnen 2020 wordt per kern van de gemeente Neerijnen een aantal thema’s doorlopen, zoals wonen, werken, water en groen, et cetera. Hierin wordt vermeld waar de knelpunten in het beleid liggen. Vervolgens wordt per deelgebied een korte samenvatting opgenomen van het relevante beleid voor het buitengebied.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Neerijnen 2020 met ligging planlocatie
De Structuurvisie Neerijnen 2020 sluit voor de uiterwaarden aan bij het nationaal en provinciaal beleid dat richting geeft aan ontwikkeling van natuur- en waterfuncties in de uiterwaarden. Het voorliggend plan is in die zin een neutrale ontwikkeling, die geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van natuurwaarden (zie ook paragraaf 5.1 Natuur).
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie van de voormalige gemeente Neerijnen.
4.3.2 Structuurvisie WaalWeelde West
De gemeente Neerijnen heeft op 22 maart 2016 de Structuurvisie WaalWeelde West vastgesteld. De structuurvisie is een intergemeentelijk beleidsstuk en is tot stand gekomen in samenwerking met de provincie Gelderland, de gemeenten Lingewaal, Maasdriel en Zaltbommel en een consortium van private partijen gewerkt. Het doel van de structuurvisie is een duurzame inrichting van het buitendijks gebied. De structuurvisie maakt een ruimtelijke verdeling voor (toekomstige) functies op het gebied van rivierverruiming, natuurontwikkeling en ruimtelijkeconomische ontwikkelingen. Daarnaast bevat de structuurvisie een uitvoeringsprogramma. Eén van de aanleidingen voor het opstellen is de te realiseren hoogwaterveiligheidsopgave die de Rijksoverheid aankondigde in haar plannen.
Voor de Heesseltsche Uiterwaarden is in samenwerking met Rijkswaterstaat een inrichtingsplan opgesteld in het kader van de Nadere Uitwerking Rivieren Gebied (NURG). Het herinrichtingsplan voorziet met betrekking tot rivierveiligheid onder andere in de realisatie van een nevengeul. Voor de inrichting van de Heesseltsche Uiterwaarden wordt tevens door de provincie Gelderland en Rijkswaterstaat gezocht naar meekoppelkansen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Ten aanzien van het verbeteren van de toegankelijkheid en beleefbaarheid van de uiterwaarden en de Waal worden er recreatieve voorzieningen aangelegd.
De nevengeul is niet geprojecteerd op de planlocatie. Het behoud van de bebouwing binnen het plangebied leidt niet tot een belemmering voor het inrichten van de Heesseltsche Uiterwaarden en het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie WaalWeelde West.
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
In voorliggend hoofdstuk worden de effecten van het planvoornemen nader onderbouwd. Voor steenfabriek 1 geldt dat hier feitelijk alleen oude bouwrechten worden hersteld. De plaats war gebouwd kan worden, veranderd niet. Vanuit deze reparatie volgen aldus geen milieukundige gevolgen, zowel niet voor de woonlocatie als voor de omgeving. Voorliggend hoofdstuk is dan ook vooral gericht op de effecten van de vormverandering va de woonbestemming en het bouwvlak bij Steenfabriek 3 - 5.
5.1 Natuur
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving.
Om aan te tonen dat het voorliggend plan niet in strijd is met geldende natuurwetgeving en past binnen de Europese, nationale en provinciale natuurdoelstellingen, is door ecologisch bureau Staro B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de locatie Steenfabriek 3 - 5 (rapportnr. P20-0249, d.d. 20 november 2020, zie Bijlage 1).
In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten. In de onderstaande paragrafen is omschreven wat de effecten zijn van het plan op Europees beschermde Natura2000-gebieden (paragraaf 5.1.1), het Gelders Natuurnetwerk (paragraaf 5.1.2) en de Groene Ontwikkelingszone (paragraaf 5.1.3). Daarna is de soortenbescherming behandeld (paragraaf 5.1.4).
5.1.1 Natura2000-gebieden
Het plangebied wordt omgeven door het Natura2000-gebied 'Rijntakken' (zie navolgende afbeelding). Op de kaart is bovendien te zien dat een klein gedeelte in het zuidwesten van het plangebied onderdeel is van het Natura2000-gebied.
Het zuidelijk gedeelte van het plangebied wordt bestemd als 'Wonen'. Daarmee wordt ook het gedeelte van het plangebied dat binnen Natura2000-gebied ligt, bestemd als 'Wonen'. Evenwel is alle bebouwing vastgelegd binnen het bouwvlak dat buiten Natura2000 is gelegen en regelt het bestemmingsplan binnen Natura2000 uitsluitend het bestaande gebruik als tuin. Daarmee zorgt het plan voor het betreffende plangedeelte voldoende voor een planologische borging van de natuurwaarden en -ambities voor het Natura2000-gebied 'Rijntakken'.
Hierdoor kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. De effecten die volgens de effectenindicator van het ministerie van LNV op kunnen treden zijn: oppervlakteverlies, verontreiniging, verstoring door geluid, verstoring door licht, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. In het ecologisch onderzoek van Staro B.V. (zie Bijlage 1) wordt geconcludeerd dat het redelijkerwijs is uit te sluiten, dat negatieve effecten ontstaan op Natura2000-gebied als gevolg van de wijziging van het bestemmingsplan (verplaatsing bestemmingsvlak en bouwvlak bestemming wonen) en het daarmee gepaard gaande functiegebruik.
Het plan leidt niet tot significant negatieve effecten op het Natura2000-gebied; het gaat immers om het vastleggen van bestaande bebouwing. Er worden geen woningen en/of gebruiksmogelijkheden toegevoegd aan de planlocatie. Er is geen sprake van nieuwe stikstofemissiebronnen. Ook bij nieuwbouw is de eis van gasloos bouwen van toepassing en zal aldus geen stikstoftoename uit het gebruik voortkomen.
5.1.2 Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het Rijk heeft in 1990 een landelijk natuurnetwerk geïntroduceerd. Deze Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is uiteindelijk planologisch vastgelegd, zodat nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen ten dienste staan aan het ontwikkelen van het natuurnetwerk. Bij de planologische aanwijzing van het natuurnetwerk zijn de bestaande planologische mogelijkheden gerespecteerd. Woonbestemmingen zijn bij de aanwijzing van de planologische EHS geëxclaveerd, zodat zij geen onderdeel uitmaken van het natuurnetwerk. Op die manier is ervoor gezorgd dat het aanwijzen van een landelijk natuurnetwerk niet heeft geleid tot onevenredige planologische beperkingen op bestaande woonlocaties.
Met de decentralisatie van het natuurbeleid en de verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de realisatie van het natuurnetwerk naar de provinciale overheden, is de landelijke EHS omgezet tot twaalf provinciale natuurnetwerken, die samen het Natuurnetwerk Nederland vormen. Het Natuurnetwerk Nederland is in Gelderland geborgd als het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
De planlocatie is een woonlocatie met bijbehorende bebouwing, waar reeds langere tijd een woonbestemming op rust. Omdat sprake is van een woonbestemming met bebouwing en reeds jarenlang feitelijk gebruik, had de locatie ten tijde van de aanwijzing van de EHS geëxclaveerd moeten worden. De onjuiste aanwijzing van de woongronden als onderdeel van het GNN is inmiddels bekend bij de provincie Gelderland. De provincie heeft de begrenzing van het GNN aangepast, zodanig dat de woonbebouwing geheel en de woonbestemming grotendeels buiten het GNN komt te liggen.
Op de onderstaande afbeelding is de nieuwe begrenzing weergegeven, waarbij het GNN is weergegeven in donkergroen en het GO in roze.
Begrenzing van het GNN en GO i.r.t. de grenscorrectie (GNN: groen; GO: roze)
Het plangebied is na de herbegrenzing bijna volledig onderdeel van het GO. Een klein gedeelte in het zuidwesten van het plangebied onderdeel is van het GNN. Het gaat om hetzelfde plangedeelte dat deel uitmaakt van het Natura2000-gebied 'Rijntakken'. Het zuidelijk gedeelte van het plangebied wordt bestemd als 'Wonen', maar zonder bouwvlak. Daarmee wordt ook het gedeelte van het plangebied dat binnen GNN ligt bestemd als 'Wonen', maar staat het plan uitsluitend een conserverende regeling voor het gebruik als tuin, zoals reeds jaren het geval is. Daarmee zorgt het plan voor het betreffende plangedeelte voor een planologische borging van de natuurwaarden en -ambities voor het GNN; de conserverende regeling leidt ertoe dat er geen aantasting van kernkwaliteiten ontstaat (zie ook hierna).
5.1.3 Groene Ontwikkelingszone (GO)
Na de herbegrenzing van de provincie Gelderland maakt het plangebied deel uit van de Groene Ontwikkelingszone (GO) en een klein deel GNN. Vanwege de ligging in de GO en het GNN zijn de kernkwaliteiten van natuur en landschap beschouwd. Het plangebied maakt onderdeel uit van gebied nummer 179: de Waaluiterwaarden Tiel - Waardenburg.
- Dynamische rivier met actieve geologische en geomorfologische processen, water-, sediment- en diasporentransport; ecologisch kerngebied (Natura 2000-gebied) én verbinding tussen Midden-Europa en de Noordzeekust;
- Noordoever Waal met variabel, grotendeels halfnatuurlijk cultuurlandschap met natuurcomplexen in de Passewaaij, Stiftsche Uiterwaarden, Heesseltsche Uiterwaarden en de Rijswaard; in Rijswaard en Stiftse Waard grote oppervlakten glanshaverhooiland; nevengeulen in Passewaaij, Stiftse Waard en Heesseltse Waard;
- A-locatie bos: Rijswaard Neerijnen: een aantal geïsoleerd liggende grienden en doorgeschoten schietwilgenbos in de uiterwaard; van belang vanwege potenties voor zachthout- en hardhoutooibos en epifyten op oude stoven, waarvan Rodelijstsoorten;
- waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bever
- leefgebied steenuil;
- plaatselijk kleinschalige landschappen met strangen, hagen en singels, knotwilgen en ooibos;
- cultuurhistorische waarden van de uiterwaarden, oude kavelpatronen, doorbraakkolken, waterstaatswerken (kades en sluisjes), kleiwinningen; in Rijswaard samenhangend met landgoederen binnendijks;
- onbebouwdheid van de uiterwaarden (enkele boerderijen en (steen)fabrieken);
- rust, ruimte en donkerte m.u.v. de omgeving van stedelijke gebieden;
- abiotiek: aardkundige waarden (o.m. reliëf van oeverwallen, strangen en andere stromingspatronen), kwel, bodem;
- ecosysteemdiensten: recreatie, wateropvang en -afvoer;
- alle door de Wet natuurbescherming beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied.
Het plangebied ligt te midden van de dynamische rivier, maar ligt op een relatief hoger gelegen deel (zie hoogtekaart in paragraaf 5.2.2), waar geen geomofologische processen plaatsvinden. De omliggende natuurgronden vormen een leefgebied voor soorten, die worden genoemd als kernkwaliteit van het gebied. Aangezien het gaat om een bestaande woonfunctie en sprake is van het planologisch vastleggen van bestaande bebouwing en bestaande tuinen is geen sprake van een negatief effect op de leefgebieden van deze soorten.
De onbebouwdheid van de uiterwaarden wordt genoemd als kernkwaliteit, waarbij enkele boerderijen en steenfabrieken wel als kenmerkend worden gezien. De bebouwing in het plangebied is bebouwing die oorspronkelijk toebehoort aan de voormalige steenfabriek en staat daarom cultuurhistorisch en landschappelijk gezien op een logische locatie. Het plan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk, waarmee deze kernkwaliteit niet wordt geschaad.
Het theehuis, dat als aan-huis-verbonden nevenactiviteit mogelijk wordt gemaakt in het voorliggend plan kan worden gezien als een recreatieve ecosysteemdienst en kan daarmee ook worden gezien als een kernkwaliteit van het gebied.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen niet leidt tot een negatief effect op de kernkwaliteiten van de Waaluiterwaarden tussen Tiel en Waardenburg.
5.1.4 Soortenbescherming
In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het voorkomen van beschermde soorten uit de soortengroepen flora, kevers, weekdieren, vissen en reptielen in het plangebied is uitgesloten. Staro B.V. heeft in haar veldbezoek geen beschermde soorten geconstateerd (zie Bijlage 1). Bovendien is geen sprake van fysieke ingrepen. Het planvoornemen leidt niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
5.1.5 Conclusie
Het plan zal niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming en past binnen het natuurbeleid voor de omliggende natuurgronden. Het plan leidt niet tot negatieve effecten op het Natura2000-gebied of de kernkwaliteiten van het GNN en GO. Daaruit kan worden opgemaakt dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid het planvoornemen.
5.2 Water
5.2.1 Inleiding
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, een motivatie van de meest geschikte oplossingen en ruimtelijke gevolgen daarvan. Indien aan de orde, is ook het advies van het waterschap verwerkt in de waterparagraaf.
5.2.2 Huidige situatie waterhuishouding
Oppervlaktewater: De oppervlaktewateren in de directe omgeving van het plangebied maken deel uit van de grote rivieren en zijn daarom niet aangeduid op de legger van het waterschap. Er bevinden zich geen leggerwatergangen nabij het plangebied. De waterpartij direct ten zuiden van het plangebied is onderdeel van het stroomvoerend rivierbed van de Waal.
Uitsnede legger wateren Waterschap Rivierenland met ligging planlocatie
Waterkeringen: Vanwege de ligging van het plangebied langs de Waal zijn meerdere waterkeringen aanwezig in de omgeving van het plangebied. De winterdijk bij Heesselt ligt op ruime afstand van het plangebied. De zomerdijk loopt door het plangebied en is aangewezen op de legger waterkeringen.
Uitsnede legger waterkeringen Waterschap Rivierenland met ligging planlocatie
Reliëf: Het plangebied ligt op een relatief hoge locatie in haar omgeving en ligt op circa 8 m +N.A.P. De gronden ten noorden en zuiden van het plangebied liggen op circa 5 m +N.A.P.
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN; bron ahn-viewer)
5.2.3 Toekomstige situatie
Het planvoornemen voorziet niet in nieuwe fysieke ingrepen, waarmee per saldo geen nieuwe mogelijkheden ontstaan om meer verhardingen aan te brengen. De bestaande bebouwing, die momenteel buiten de woonbestemming ligt, wordt met het plan binnen de woonbestemming en binnen een bouwvlak gesitueerd.
5.2.4 Waterbeleid
Europese Kaderrichtlijn Water (2000):
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichtingen per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewater binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische toestand’ (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goede ecologisch potentieel’(GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Waterwet:
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Ook vervangt de Waterwet een groot aantal wetten op het gebied van water. Hieruit is op rijksniveau een Nationaal Waterplan ontwikkeld. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid.
De provincie Gelderland heeft een Regionaal Waterplan opgesteld. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. Deze wetgeving maakt het mogelijk om rioolheffing te heffen voor zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.
Nationaal Waterplan 2016-2021:
Het nationaal waterbeleid voor de komende jaren is in 2015 vastgesteld door het kabinet in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte termijn.
Waterbeheerprogramma 2022-2027 "Versterken. Verbinden. Vergroenen"
Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. Meer dan in eerdere waterbeheerprogramma’s heeft het waterschap aandacht voor klimaatverandering en maatschappelijke thema’s zoals duurzaamheid, energietransitie en biodiversiteit.
Keur waterkeringen en wateren: In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
In het plangebied liggen geen A-, B-, of C-watergangen gelegen. De aanwezigheid van de zomerdijk binnen het plangebied vormt geen belemmering voor het plan, aangezien het plan niet leidt tot fysieke ingrepen. Het plan voldoet daarmee aan de Keur.
5.2.5 Digitale watertoets
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen.
De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De rapportage is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. Uit de ingevoerde gegevens blijkt dat geen toetslaag wordt geraakt en het ruimtelijk plan onder de korte procedure valt.
Daarnaast heeft de gemeente voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure uitvoerig overleg gevoerd met Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft voor de planlocatie en omgeving een integraal plan uitgevoerd waarin geulaanpassingen Heesseltsche Uiterwaarden en andere werken zijn uitgevoerd ter bevordering van de waterdoorvoer en waterberging. Daarin is de feitelijke situatie, zoals die nu ook positief wordt bestemd binnen onderhavig gebied, als bestaand meegenomen. Rijkswaterstaat heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het positief bestemmen van de feitelijke situatie.
5.2.6 Conclusie
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.
5.3 Archeologie
In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin worden meegewogen in de besluitvorming. In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
Het plan heeft geen nieuwe bodemingrepen tot gevolg. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.4 Cultuurhistorie
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid is de Erfgoedverordening Neerijnen 2010. In deze verordening zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van gemeentelijke monumenten. In de erfgoedverordening is bepaald dat gemeentelijke monumenten zonder vergunning niet mogen worden beschadigd of vernield. Het plan heeft geen effect op (gemeentelijke) monumenten.
Steenfabriek Heesselt
Tot in de jaren '60 van de vorige eeuw had vrijwel ieder dorp aan de Waal een steenfabriek. De ligging van steenfabrieken langs de rivier is vanuit historisch oogpunt logisch. De lokale ontsluitingsweg 'Steenfabriek' herinnert nog aan de voormalige steenfabriek in Heesselt. De woningen zijn voormalige bedrijfswoningen bij de verdwenen steenfabriek en liggen op relatief hoger gelegen gronden in de uiterwaarden. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Dit heeft geen verdere gevolgen voor de aanwezige cultuurhistorische elementen.
5.5 Verkeer En Parkeren
Het bestemmingsplan leidt niet tot nieuwe ontwikkelingen en maakt daarmee geen extra verkeersbewegingen en parkeerbehoefte mogelijk. Nabij de woningen ligt reeds een parkeervoorziening die voldoet bij de behoefte van de theetuin die grenst aan dit bestemmingsplan. Tevens is op het terrein bij de theetuin ruimte voor 4 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn met name bedoeld voor minder validen. Deze gronden bestemd voor deze parkeerplaatsen zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeervoorzieningen'. Binnen deze aanduiding zijn de gronden uitsluitend bestemd voor parkeervoorzieningen ten behoeve van de theetuin.
Het gebruik van de theetuin is als bestemmingsplanafwijking reeds vergund. Voor parkeren bij de bestaande woningen is voldoende ruimte op eigen terrein. Bij de woningen is op eigen erf voldoende parkeergelegenheid.
Het aspect verkeer en parkeren levert gelet op het voorstaande hiermee geen belemmering op voor het planvoornemen.
5.6 Leidingen
In of nabij het plangebied lopen geen ondergrondse leidingen die een planologische bescherming vereisen. Het aspect leidingen levert daarmee geen belemmering op voor het planvoornemen. Nabij Steenfabriek 11 is een bovengrondse hoogspanningsverbinding gelegen, waarvan de dubbelbestemming ongewijzigd is overgenomen in voorliggend plan.
5.7 Bedrijven- En Milieuzonering
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Het voorliggend plan maakt geen nieuwe hindergevoelige functies mogelijk. In het plangebied liggen drie bestaande hindergevoelige objecten (woningen). De woningen zijn bestaand en reeds bestemd en hoeven daarom niet opnieuw te worden getoetst aan de richtafstanden van bedrijven in de directe omgeving. Bovendien liggen er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied.
Het aspect bedrijven- en milieuzonering levert hiermee geen belemmering op voor het planvoornemen.
5.8 Bodem
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Het voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, maar legt de bestaande situatie vast. Er is in de huidige en in de toekomstige situatie sprake van drie woningen omgeven door natuurgronden. Daarmee kan worden gesteld dat sprake is van een toereikende bodemkwaliteit en is het niet noodzakelijk de bodemkwaliteit nader te onderzoeken.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.9 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in of de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige functies. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
In het planvoornemen wordt er geen geluidsgevoelig object toegevoegd aan de huidige feitelijke situatie. Nadere akoestische toetsing is om deze reden niet noodzakelijk, voor wat betreft gevoelige objecten binnen de planlocatie. Het planvoornemen voorziet bovendien niet in nieuwe geluidveroorzakende activiteiten.
Het aspect geluid levert hiermee geen belemmering op voor het planvoornemen.
5.10 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Er is sprake van drie bestaande geurgevoelige objecten. Omdat het gaat om bestaande objecten is geen nadere toets nodig. Er liggen bovendien geen veehouderijen in de nabijheid van het plangebied.
5.11 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Woningen worden gekenmerkt als kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. Er is echter geen sprake van een toevoeging van woningen. Daarmee neemt het risico op invloeden van buiten het plangebied ten opzichte van de bestaande situatie niet toe en kan een nadere toets aan het aspect externe veiligheid achterwege blijven.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
5.12 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hanteert de NIBM-tool om te bepalen dat of een project al dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Het voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk en heeft daarmee geen effect op de luchtkwaliteit. Verder kan worden gesteld dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de functie wonen.
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Algemeen
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.
Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.
6.1.1 Vergelijkbare bestemmingsplannen
SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.
De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.
6.1.2 Bestemmingen
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.
Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
6.1.3 Verbeelding
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.
6.2 Opbouw Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
- betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
- de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
- algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
- overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
- van werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.
De planregels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden'.
6.3 Bestemmingen
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Natuur: De bestemming 'Natuur' is grotendeels ongewijzigd overgenomen uit het bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden'. De belangrijkste doelstelling van deze bestemming is het ontwikkelen en het behoud van natuurlijke waarden. Naast deze hoofdfunctie zijn er nog enkele nevenfuncties mogelijk gemaakt op deze gronden. Het betreft dan onder meer recreatief medegebruik, zoals bijvoorbeeld wandelen en fietsen en extensief agrarisch medegebruik. Op 12 mei 2014 is namens het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor de vestiging van een theetuin op het perceel bij de Steenfabriek 3. In het voorliggende besetemmingsplan wordt de theetuin middels een gebiedsaanduiding in de algemene regels van het plan mogelijk gemaakt. In de in 2014 verleende vergunning was een deel van de ruimte voor de theetuin gereserveerd voor parkeervoorzieningen. Deze parkeervoorzieningen zijn voorzien binnen de natuurbestemming. Om deze reden is de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeervoorzieningen' aangebracht. Ter plekke van deze aanduiding zijn de gronden uitsluitend bestemd voor parkeervoorzieningen.
Wonen: Met de bestemming 'Wonen' wordt geregeld dat het gebruik van de drie woningen is toegestaan en dat alle bestaande bebouwing is vastgelegd binnen een bouwvlak. Om alle bestaande bebouwing voor Steenfabriek 3 - 5 vast te leggen is de maatvoering waarmee het maximum bebouwingsoppervlak is bepaald verhoogd van 472 m2 naar 575 m2. Omdat het gaat om twee vrijstaande woningen is de bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte bedragen respectievelijk 5,5 meter en 10 meter in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan. Tevens is de aanduiding "specifieke vorm van wonen - theetuin ondersteunende voorzieningen' opgenomen. Het gebruik van het hier ter plaatse zijnde bouwwerk mag ondersteunend zijn aan de theetuin. Het schenken van alcoholische dranken is hier echter expliciet niet toegestaan. Verder zijn buiten het bouwvlak de overige, als tuin te gebruiken gronden opgenomen, conform de feitelijke en kadastrale situatie. Voor Steenfabriek 1 is het maximum bebouwd oppervlakte uitgebreid van 257 m2 naar 305 m2.
Leiding - Hoogspanningsverbinding: In het plangebied is een bovengrondse hoogspanningsverbinding met masten gelegen.Naast de andere aan de gronden toegekende bestemmingen, is hier een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aan gegeven. Deze dubbelbestemming regelt niet alleen de bouwwerken van de hoogspanningsverbinding zelf, maar tevens de zakelijk rechtzone behorend bij een dergelijke verbinding. Deze zakelijk rechtzone voldoet qua maatvoering aan de vereisten die de leidingbeheerder hieraan stelt en binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van bouwmogelijkheden voortvloeiend uit andere daar ter plaatse geldende bestemmingen. Het betreft dan met name ligging en bouwhoogte van bouwwerken die niets met de hoogspanningsverbinding te maken hebben. Deze bestemming is ongewijzigd overgenomen uit het plan "Heesseltesche Uiterwaarden".
Waterstaat - Uiterwaardgebied: Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Uiterwaardgebied' opgenomen. In deze dubbelbestemming is de geldende bescherming van het uiterwaardgebied als stroomvoerend rivierbed overgenomen.
6.4 Algemene Regels
De algemene regels zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Heesseltsche Uiterwaarden'. Hier is één toevoeging aan gedaan. Teneinde het gebruik van de in 2014 vergunde theetuin te reguleren is de algemene aanduiding 'overige zone - theetuin' opgenomen. Deze gebiedsaanduiding reguleert de locatie en omvang van de theetuin. Binnen deze aanduiding is, in lijn met de verleende vergunning, de verkoop van zwak alcoholische dranken toegestaan.
6.5 Overgangs- En Slotregel
De overgangs- en slotregel zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wro dient in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht te worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan binnen de wettelijke planperiode van 10 jaar.
Ingevolge artikel 6.12 Wro is het opstellen van een exploitatieplan verplicht indien een bestemmingsplan de realisatie van een bouwplan mogelijk maakt. Er is geen sprake van een bouwplan. Daarom is het opstellen van een grondexploitatieplan dus niet verplicht.
De kosten voor de gemeente bestaan uit de kosten voor het opstellen en in procedure brengen van voorliggend bestemmingsplan. Er is geen sprake van bouwen- of aanleggen. De plankosten zijn niet zodanig hoog, dat daarmee het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het vooroverleg is afstemming geweest met Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en het waterschap Rivierenland. Met de provincie Gelderland is het concept ontwerp bestemmingsplan daarna nogmaals doorgesproken en op onderdelen aangepast, om nog beter aan te sluiten bij de juridische bepalingen en de bedoelingen van de verordening.
De inhoud van het voorliggend plan is mede gestoeld op de uitkomst van het mediationtraject tussen de eigenaren van de locatie Steenfabriek 3 en 5, de gemeente West Betuwe en Rijkswaterstaat.
8.1.1 Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft in het kader van de gebiedsontwikkeling Hoogwatergeul Varik-Heesselt contact gehad met de gemeente West-Betuwe over het voorliggend bestemmingsplan. Rijkswaterstaat heeft het plan afgewogen tegen het nationaal belang van de functie van het plangebied als onderdeel van rivierbedding van de Waal. Rijkswaterstaat is akkoord met de voorgenomen aanpassing van het woonperceel en de toegestane oppervlakte bebouwing; het plan leidt niet tot negatieve gevolgen voor de afvoer en doorstroming van rivierwater.
8.1.2 Provincie Gelderland
De provincie Gelderland is in de voorbereiding van het voorliggend bestemmingsplan betrokken bij de grenswijziging van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De provincie heeft het GNN herbegrensd en aangegeven in te kunnen stemmen met de bestemmingsplansystematiek, waarbij de bebouwing binnen het bouwvlak is vastgelegd en de bestaande tuinen buiten het bouwvlak ook binnen de woonbestemming zijn opgenomen. De provinciale belangen zijn in het bestemmingsplan geborgd.
8.1.3 Waterschap Rivierenland
Tijdens de voorbereiding van het voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd, die is toegezonden aan het waterschap. Uit de watertoets is gebleken dat de waterschapsbelangen niet worden geschaad.
8.2 Procedure
8.2.1 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarin eenieder een zienswijze naar voren kon brengen. Gedurende de terinzagelegging zijn vier zienswijzen ingekomen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat, beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie in Bijlage 3 Nota van zienswijzen Bp Steenfabriek 3-5 Heesselt.
8.2.2 Vaststelling
Na de inzagetermijn zal het bestemmingsplan worden voorgelegd aan de gemeenteraad ten behoeve van vaststelling. Het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt gepubliceerd. Belanghebbenden kunnen vervolgens eventueel beroep aantekenen bij de Raad van State.
Bijlage 1 Gebiedsindeling
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna En Toets Go
Bijlage 1 Quickscan flora en fauna en toets GO