Nieuwe Steeg fase 2, Herwijnen
Bestemmingsplan - Gemeente West Betuwe
Vastgesteld op 20-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Nieuwe Steeg 12 - 42a Herwijnen' met identificatienummer NL.IMRO.1960.HERNieuwesteegf2-VSG1 van de gemeente West Betuwe.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning.
1.5 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.8 bed & breakfast
kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed and breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.9 bedrijf aan huis
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.10 beroep aan huis
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk stellen gebieden, waaronder kappers, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.11 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.12 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;
1.13 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.19 erf
op de verbeelding als zodanig aangegeven gronden, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan.
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 Geschakelde woning
een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
1.22 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.23 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.24 Patiowoning
een woning, waarvan de woonruimten zijn gelegen om of aansluitend aan een onbebouwde onoverdekte met wanden omsloten ruimte.
1.25 peil
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
voor gebouwen die worden gebouwd in de dijk tot 2 m onder de kruin van de dijk: de kruin van het aanliggende dijklichaam;
voor gebouwen in de dijk op meer dan 2 m onder de kruin van de dijk: het gemiddelde bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
1.26 Twee-aan-één gebouwde woning
een woning, waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelsgrens wordt gebouwd en samenvalt met een ander hoofdgebouw.
1.27 voorgevelbouwgrens
de grens van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.28 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loop langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.29 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.30 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van maximaal twee afzonderlijke huishoudens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.7 de hoogte van een antenne-installatie
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. water;
met daaraan ondergeschikt:
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval begrepen voorzieningen voor waterzuivering, waaronder wadi’s en infiltratiegebieden.
- f. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een maximale breedte van 6 meter, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. geluidswerende voorzieningen;
- h. groen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Wonen - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in twee-aaneengebouwde en/of geschakelde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis of bedrijf aan huis zoals opgenomen in milieucategorie 1 van de Lijst van bedrijven, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis en/of bedrijf aan huis, met een maximum van 50 m²;
- b. mantelzorg in de woning;
met de daarbijbehorende:
- c. tuinen en erven;
- d. parkeervoorzieningen, met inachtneming van de parkeerregeling zoals opgenomen in 13.1;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
- c. kamerbewoning;
- d. seksinrichtingen;
Artikel 6 Wonen - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in aaneengesloten woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis of bedrijf aan huis zoals opgenomen in milieucategorie 1 van de Lijst van bedrijven, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis en/of bedrijf aan huis, met een maximum van 50 m²;
- b. mantelzorg in de woning;
met de daarbijbehorende:
- c. tuinen en erven;
- d. parkeervoorzieningen, met inachtneming van de parkeerregeling zoals opgenomen in 13.1;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
- c. kamerbewoning;
- d. seksinrichtingen;
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen geheel dienen te worden ontzien;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
- 3. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 4. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemene bepalingen m.b.t. ondergronds bouwen
- a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwen zijn gebouwd.
- b. Overdekte en niet-overdekte zwembaden zijn in afwijking van het bepaalde onder a toegestaan buiten de plaatsen waar bovengronds is gebouwd.
- c. Zwembaden zijn uitsluitend toegestaan achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van minimaal 3 m van de perceelsgrens.
- d. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Bed & Breakfast
De uitoefening van een bed and breakfast is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij een woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. De bed and breakfast dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie.
- b. De bed and breakfast mag plaatsvinden in het hoofdgebouw met eventuele aan- en uitbouwen. Vrijstaande bijgebouwen mogen niet gebruikt worden.
- c. De bed and breakfast mag maximaal bestaan uit 2 kamers en 6 slaapplaatsen.
- d. Maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt als bed and breakfast, met een maximum van 50 m².
- e. De bed and breakfast mag niet functioneren als zelfstandige wooneenheid. De bed and breakfast of de afzonderlijke kamers mogen geen aparte kookgelegenheid bevatten.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsregels overschrijden bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein en voorzover mogelijk op grond van de milieuhygiënische situatie;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. De breedte van de weg mag hierbij niet meer dan 5 meter bedragen.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel e14.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nieuwe Steeg 12 - 42a Herwijnen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Kleurrijk Wonen is voornemens om 19 nieuwe sociale huurwoningen te realiseren aan de oostkant van de Nieuwe Steeg in Herwijnen. De 16 bestaande woningen zullen worden gesloopt. Dit plan betreft de 2e fase van de ontwikkeling aan de Nieuwe Steeg. Reeds is begonnen met de realisatie van nieuwe woningen aan de westkant van de Nieuwe Steeg. Daar heeft de gemeenteraad van West-Betuwe in september 2020 het bestemmingsplan 'Nieuwe Steeg, Herwijnen' voor vastgesteld. De ontwikkeling van 19 nieuwe woningen aan de oostkant van de Nieuwe Steeg past niet in het geldende bestemmingsplan 'Kern Herwijnen'. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostkant van de Nieuwe Steeg in de plaats Herwijnen, gemeente West-Betuwe. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Het plangebied (rode ellips) en de omgeving (bron: openstreetmaps.nl)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan Nieuwe Steeg 12-42a in de kern van Herwijnen. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. De nieuwe steeg is van oudsher de verbindingsweg tussen het buitengebied en de lintbebouwing in het zuidelijk gelegen centrum. De weg wordt ter hoogte van het plangebied begeleid door lindebomen. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de achtertuinen van de woningen aan de Zworrelstraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de achtertuinen van de woningen aan de Kolstraat. De zuidzijde van het plangebied is georiënteerd richting de zijgevel en tuin van de woning aan de Nieuwe Steeg 10. De overzijde van het plangebied is in gebruik geweest als kleinschalige dierenweide maar is reeds door Kleurrijk Wonen in ontwikkeling als woonlocatie. Daartoe is in september 2020 het bestemmingsplan 'Nieuwe Steeg Herwijnen' vastgesteld. Binnen het plangebied staan 16 woningen, ook in eigendom van Kleurrijk Wonen. De woningen, voornamelijk tweekappers, staan met de voorgevel gericht op de Nieuwe Steeg. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 6.800 m². Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Indicatie van het plangebied aangegeven op de luchtfoto
Impressie van de huidige woningen aan de Nieuwe Steeg (google streetview)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie worden 19 nieuwe sociale huurwoningen in eigendom van Kleurrijk Wonen binnen het plangebied gerealiseerd. De 16 bestaande woningen worden gesloopt. De stedenbouwkundige opzet van de woonlocatie sluit aan bij de opzet van de reeds in ontwikkeling zijn locatie tegenover het plangebied. Navolgende afbeelding toont de inrichtingstekening van de ontwikkeling aan de Nieuwe Steeg, met aan de oostkant van de weg de ontwikkeling van voorliggend initiatief.
Stedenbouwkundig plan Nieuwe Steeg Herwijnen, fase 1 en 2
Aansluitend op de nieuwe lus aan de westzijde zal ook binnen het plangebied een ontsluitingslus worden gerealiseerd. De ontsluitingswegen binnen het plangebied krijgen een zelfde breedte (5 m) als de ontsluitingswegen van het plan tegenover de Nieuwe Steeg. Aan de nieuwe weg binnen het plangebied komen drie blokken rijwoningen te liggen (17 in totaal in blokken van 4, 5 en 8 woningen). In het zuidelijk deel van het plangebied is er direct aan de Nieuwe Steeg ruimte voor een enkele tweekapper die past in het bestaande bebouwingslint. De goot- en bouwhoogtes van de hoofdgebouwen worden afgestemd met de woningen uit de omgeving. De 17 rijwoningen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 8 meter, de tweekapper 6 en 10 meter. De bestaande laanbeplanting aan de westelijke zijde van de weg zal in de toekomstige situatie ook aan de oostzijde komen te liggen. Aan de Nieuwe Steeg is ruimte voor een groenstrook met wadi. Samen met de laanbeplanting en groenstrook aan de overzijde krijgt de Nieuwe Steeg daardoor een groener en ruimtelijker karakter. Ook voor de materialisering van de bestrating en het type groen wordt aansluiting gezocht met de overzijde. Parkeren is straks geheel mogelijk binnen het plangebied. Meer hierover volgt in paragraaf 4.4 Verkeer. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in de vorm van halfverharding. Hierdoor ontstaan er, naast het toevoegen van groen, extra mogelijkheden om hemelwater te infiltreren in de bodem.
2.3 Duurzame Stedenbouw
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de planontwikkeling van voorliggend initiatief. De woningen zullen gasloos worden gebouwd wat de uitstoot van CO2 zal beperken ten opzichte van de huidige situatie.
Daarnaast zal er rekening worden gehouden met het klimaat robuust bouwen. Wat inhoudt dat er maatregelen genomen zullen worden voor de extreme weersituaties. Om te zorgen dat het openbaar gebied niet overbelast raakt tijdens zware regenbuien wordt er binnen het plangebied een wadi aangelegd. Overtollig hemelwater wordt naar deze wadi afgevoerd waarna het water vertraagd in de bodem wordt geïnfiltreerd. Daarnaast wordt er nieuw groen binnen het plangebied toegevoegd waaronder een nieuwe bomenrij ter hoogte van de Nieuwe Steeg. Deze bomen zorgen door de schaduwwerking voor een verkoelend effect op de omgeving. Dit komt het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen tijdens warme dagen ten goede. Een definitieve uitwerking van deze maatregelen volgt bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere gebieden met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Ten opzichte van het bestaande aantal woningen binnen het plangebied neemt het aantal woningen door voorliggend plan per saldo toe met drie. Nieuwe woningbouwplannen zijn aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als een plan per saldo 11 nieuwe woningen of meer toevoegt. Daarmee is voorliggend initiatief niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere motivatie in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het rijksbeleid staat voorliggend initiatief niet in de weg.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening Gelderland is voor het laatst geactualiseerd op 31 maart 2021.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie- en omgevingsverordening Gelderland zijn ter plaatse van het plangebied geen beleidsuitgangspunten en/of regels opgenomen met een raakvlak met voorliggend initiatief. De ruimtelijke impact van dit initiatief op de omgeving is, mede door te beperkte toename van het aantal woningen, beperkt.
Het provinciale beleid staat voorliggend initiatief niet in de weg.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Plus 2030 (Maninfest Lingewaal)
Het afwegingskader voor het toekomstige beleid ten aanzien van de kernen en het buitengebied in Lingewaal is vastgelegd in 'Het Manifest van Lingewaal: Structuurvisie Plus 2030', dat op 28 januari 2010 is vastgesteld. De Structuurvisie is meer dan een visie op ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is een visie op de leefbaarheid van de kernen en gemeente als geheel, waarbij gestreefd wordt naar een samenhang tussen ruimte, economie en gemeenschap. Het hart van de Structuurvisie wordt gevormd door het Manifest van Lingewaal.
Hierin staan de basiskeuzen, de hoofdlijnen die de koers voor de gemeente Lingewaal naar 2030 uitzetten:
De hoofdlijnen van het Manifest zijn nader uitgewerkt en vertaald naar de belangrijkste beleidsvelden binnen de gemeente. De gemeentelijke inzet in Herwijnen is met name gericht op:
- ruimte bieden voor doelgroepen van beleid (zoals jongeren en ouderen);
- clustering van zorg- en onderwijsvoorzieningen in combinatie met ontmoetingsfunctie;
- het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- het mobiliseren en faciliteren van bewonersparticipatie.
Uitsnede van de structuurvisiekaart incl legenda en het plangebied ter plaatse van de cele cirkel (bron: Structuurvisie Plus 2030 (Maninfest Lingewaal)
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen het in de structuurvisie aangegeven gebied 'bebouwde kom' waar behoefte is aan woningen voor oud en jong. De huidige bebouwing valt onder de groep naoorlogse woningen en in relatie tot de veranderende woningbehoeften zijn met name in deze buurten goede slagen te maken om het woningaanbod in het dorp te vernieuwen en bij de tijd te brengen en tegelijk de ruimtelijke kwaliteit van de buurt te verbeteren. Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat de bestaande woningen worden vervangen voor nieuwe eigentijdse en duurzame woningen. Het plan sluit daarmee aan op de beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie.
Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie Plus 2030 (Maninfest Lingewaal)'.
3.3.2 Wonen naar behoefte - Woonvisie West Betuwe 2020-2030
West Betuwe is een geliefde woongemeente, met een gezonde ontwikkeling. Er is veel bedrijvigheid, er wordt flink gebouwd, en bedrijven en inwoners zijn via weg, water en spoor uitstekend verbonden met grote steden en werklocaties elders. De 26 dorpen en kleine stadjes zijn dorps, ruim en groen, en alle dagelijkse voorzieningen zijn in de gemeente beschikbaar. Het is een aangename en rustige thuishaven.
Met de Woonvisie geeft de gemeente aan hoe het de komende 10 jaar inspeelt op alle actuele onderwerpen rondom de woningmarkt. De gemeente wil een toekomstbestendige woningmarkt waar ruimte is voor alle doelgroepen. Het aanbod dient te worden afgestemd op de behoefte van de inwoners uit de 26 kernen. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid wonen.
Wat is nodig in de sociale voorraad?
Belangrijke opgaven voor de sociale woningbouwsector zijn:
- Voldoende woningen voor de doelgroep beschikbaar houden, in de juiste prijs. Om dit ook in de toekomst te kunnen waarborgen, is het belangrijk dat ook in nieuwbouw sociale huurwoningen beschikbaar komen.
- Transformatieopgave. Het grootste deel van het bestaande bezit betreft eengezinswoningen; de grootste vraag de komende jaren bestaat uit woningen voor ouderen en een- of tweepersoonshuishoudens. De omvang van de vraag verschilt per kern.
- In nieuwbouw realiseren we voldoende sociale huur en goedkope koop zodat we ook op lange termijn een evenwichtige woningvoorraad houden.
- Voldoende bouwlocaties om de transformatie van de sociale voorraad mogelijk te maken.
- Voor de kern Herwijnen is de afronding van het woningbouwproject aan de Nieuwe Steeg opgenomen als één van de twee belangrijkste opgaven in de periode 2021 - 2022.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat de bestaande 16 sociale huurwoningen in eigendom van woningcorporatie Kleurrijk Wonen aan de oostkant van de Nieuwe Steeg in Herwijnen worden vervangen voor 19 nieuwe sociale huurwoningen. Daarmee vormt voorliggend initiatief de concrete uitwerking van één van de twee belangrijkste opgaven in de periode 2021 - 2022 voor de kern Herwijnen. Namelijk het afronden van het woningbouwproject aan de Nieuwe Steeg. Naast het behalen van deze opgave heeft voorliggend initiatief tot gevolg dat de bestaande voorraad wordt vervangen voor 19 eigentijds en duurzame grondgebonden sociale huurwoningen, waardoor voorliggend plan bijdraagt aan een toekomstbestendige woningvoorraad.
Per saldo neemt het aantal sociale huurwoningen toe met 3, waarmee tevens is gewaarborgd dat er voldoende betaalbare sociale huurwoningen beschikbaar blijven binnen de gemeente en de kern Herwijnen.
Het Voorliggend plan past binnen de Woonvisie West Betuwe 2020 - 2030.
3.3.3 Welstandsnota
De gemeente Lingewaal heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de wet. Met de herziening van 2015 in de vorm van een Nota ruimtelijke kwaliteit (d.d. 5 maart 2015) wil de gemeente het ruimtelijke kwaliteitsbeleid actualiseren, waar mogelijk vereenvoudigen en meer afstemmen op de beleving van de burger.
Het kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Lingewaal zoekt naar een evenwicht tussen de bouwmogelijkheden voor burgers en bedrijven enerzijds en het aanzien van de gemeente anderzijds. Langs beeldbepalende linten en in de historische kernen is een hoge beeldkwaliteit uitgangspunt en moet toetsing van bouwplannen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Voor de meeste woongebieden en bedrijventerreinen wil de gemeente zich wat betreft de ruimtelijke kwaliteit terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor particulier initiatief. Voor het vergunningvrij bouwen wordt aangesloten op de mogelijkheden die het Rijk biedt.
De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Met de nieuwe nota is het aantal gebieden en objecten sterk gereduceerd. De gebieden vormen de kern van het beleid. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals linten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven gevolgd door een waardering en een verwachting over eventuele veranderingen. Deze bepalen de uitgangspunten voor de kwaliteitstoets. De gebiedscriteria zijn te zien als een uitwerking van de algemene criteria, die de voor een bouwplan gewenste eigenschappen beschrijven.
Net als te onderscheiden gebieden zijn er bescheiden objecten, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Voorbeelden daarvan zijn bijgebouwen bij en dakkapellen op een woning. Voor dit soort plannen zijn zo eenduidig en meetbaar mogelijke criteria opgenomen, die de planindiener vooraf een grote mate van duidelijkheid geven over de uitkomst van de toetsing.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van het gebied 'woongebied', met ter plaatse een soepele welstandstoets. Dit betekent concreet dat enkel voor dakkapellen en dakopbouwen een welstandstoets geldt. Het stedenbouwkundige ontwerp, zoals verder wordt toegelicht in paragraaf 2.2, past binnen de welstandsnota. Bij de uitwerking van het bouwplan zal het bepaalde uit de welstandnota voor de onderdelen 'dakkappelen' en 'dakopbouwen' in acht worden genomen.
Het initiatief sluit aan op de welstandsnota.
3.3.4 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Herwijnen', vastgesteld op 30 juni 2011. Ook geldt voor het hele grondgebied van de gemeente het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019'. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan 'Kern Herwijnen' ter plaatse van het plangebied (rode lijnen). In paragraaf 4.4 'Verkeer' wordt nader ingegaan op het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' in relatie tot voorliggend initiatief.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan kern Herwijnen (ruimtelijkeplannen.nl)
In het vigerende bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen-2', 'Wonen-3' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Binnen de bestemming 'Wonen - 2' zijn tweekappers toegestaan, de bestemming 'Wonen - 3' is opgenomen ter plaatse van rijwoningen. Het stedenbouwkundig plan van voorliggend initiatief sluit niet aan op de huidige positionering van de bouwvlakken en de daarbinnen toegestaan woontypes. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Ter plaatse van het plangebied zijn geen verontreinigingen met asbest vastgesteld. In de grond en/of het grondwater zijn lichtverhoogde gehalten aangetroffen. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De verhoogde concentraties worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. De conclusie luidt dat het plangebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor het bestaande en toekomstig gebruik als woonlocatie. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15557652 (aan de Graaf Reinaldweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2021 (µg/m3) | 16,9 µg/m3 | 18,2 µg/m3 | 11,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Uitvoering van voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat het aantal woningen binnen het plangebied per saldo toeneemt met drie (16 sloopwoningen, 19 nieuwe). Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarmee van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten beperkte toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het initiatief is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Vanwege de nieuwe geluidgevoelige objecten binnen het plangebied is het relevant te kijken naar de mogelijke gevolgen vanuit industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Voor dit plan is het wegverkeer over de Nieuwe Steeg relevant.
Wegverkeer
Ter plaatse van de Nieuwe Steeg en aangrenzende wegen geldt een maximale snelheid van 30 km/u. In de Wgh zijn geen onderzoekszones toegekend aan wegen met deze maximale snelheid. Wel is het van belang om, mede op basis van geluidbeleid van de gemeente West-Betuwe, aan te tonen dat als gevolg van het wegverkeer sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is akoestisch onderzoek voor het onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd, zie bijlage 2. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de geluidbelasting op de woningen grenzend aan de Nieuwe Steeg boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt die geldt voor gezoneerde wegen. Het treffen van maatregelen om geluidbelasting te verlagen is niet doeltreffend dan wel stedenbouwkundig ongewenst. De geluidbelasting door 30 km wegen overschrijdt niet de maximale grenswaarde voor woningen langs gezoneerde wegen. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Bij de uitwerking van voorliggende ontwikkeling, tijdens de omgevingsvergunningfase, wordt rekening gehouden met de conclusies uit het akoestisch onderzoek. Daar waar nodig zullen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht zodat voor alle beoogde woningen binnen het plangebied voldaan wordt aan het bepaalde in het Bouwbesluit zodat de geluidbelasting binnenshuis voor alle woningen wordt beperkt tot 33 dB. Met inachtneming van voorgaande kan geluidhinder voor het onderdeel wegverkeerlawaai worden uitgesloten.
Overige geluidsbronnen
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen en/ of industrieterreinen gelegen. Geluidhinder afkomstig van deze geluidbronnen kan daarom op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving van de kern Herwijnen en in de overige delen van het buitengebied van de gemeente West-Betuwe zijn veehouderijen actief. Aan de hand van de beschikbare geurkaarten van de gemeente is het geureffect van deze veehouderijen op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen binnen het plangebied bepaald.
Voorgrondbelasting
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de veehouderijen met bijbehorende afstandscontouren in de directe omgeving van Herwijnen. De ligging van het plangebied is te herkennen aan de rode ellips. Alle veehouderijen in de omgeving van Herwijnen zijn veehouderijen met vaste afstandsdieren. Daarvoor geldt een minimale afstand van 100 m tussen de dichtstbij gelegen stal en het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom. De dichtstbij gelegen veehouderij ligt op 400 m afstand vanaf het plangebied waardoor ruimschoots aan de minimale afstand eis wordt voldaan. De veehouderijen uit de omgeving van Herwijnen zorgen niet voor geurhinder op de nieuwe woningen en de veehouderijen worden door voorliggend initiatief ook niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.
Afstandscontouren veehouderijen uit "Rapport Actualiseren Geurgebiedsvisie Onderbouwing verordening ogv Wet geurhinder en veehouderij - Gemeente Lingewaal".
Achtergrondbelasting
In het rapport "Rapport Actualiseren Geurgebiedsvisie Onderbouwing verordening ogv Wet geurhinder en veehouderij - Gemeente Lingewaal" uit 2016 wordt geconcludeerd dat uitgaande van de situatie in 2016 ter plaatse van de kern Herwijnen sprake is van een 'goed' klimaat vanuit geur. Na de 0-situatie uit 2016 is het aantal veehouderijen in de omgeving van Herwijnen niet noemenswaardig toegenomen. De situatie uit 2016 blijft daarmee representatief voor de bestaande situatie. Als gevolg van de achtergrondbelasting is er geen sprake van geurhinder op de geurgevoelige objecten binnen het plangebied. Vanuit het aspect geur is er sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied, zie ook de uitsnede van het vigerende bestemmingsplan uit paragraaf 3.3, liggen een aantal bedrijf- en centrumlocaties. De omgeving is door de verscheidenheid aan funties (naast wonen ook enkele bedrijfslocaties, centrumlocaties en maatschappelijke functies) aan te merken als een gemengd gebied. Bij de beoordeling van het milieueffect kan er daarom getoetst worden aan de richtafstanden van één lagere milieucategorie. In het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat ter plaatse van de bedrijfs- centrum en maatschappelijke bestemmingen bedrijven en inrichtingen zijn toegestaan tot aan milieucategorie 2, die als algemeen passend worden beschouwd binnen een rustig woongebied. Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt een maximale richtafstand van 30 m. Vanwege het gemengd gebied kan getoetst worden met een richtafstand van 10 m. Binnen een straal van 10 m rondom het plangebied zijn geen bedrijven en/of inrichtingen gelegen. Geconcludeerd wordt dat in het kader van milieuzonering ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat bedrijven en inrichtingen ook niet worden gehinderd in hun ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van voorliggend initiatief.
Het voorliggend plan is uitvoerbaar op het aspect milieu.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Door Windmill Milieu en Management is een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico’s ten behoeve van een planontwikkeling in de dorpskern van Herwijnen in gemeente West Betuwe (zie Bijlage 3
Externe veiligheid, quickscan). Het plan omvat de realisatie van circa 19 woningen. Hieruit volgen onderstaande onderzoeksresultaten.
Transport over het water
Op circa 1.000 meter van het plangebied is de Waal gelegen. Over dit water vindt transport van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer plaats. Op grond van de stoffen die over het water getransporteerd worden, ligt het
zuidelijke deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van dit water (toxisch scenario). De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over water dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Transport over de weg
Op circa 2.260 meter van het plangebied is de rijksweg A15 gelegen. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer plaats. De A15 is opgenomen in het Basisnet. Op grond van de
ruimtelijke scheiding is het plangebied niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Op grond van de stoffen die over de A15 ter hoogte van het plangebied getransporteerd worden, ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze weg. De risico’s als
gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg vormen geen aandachtspunt uit het oogpunt van externe veiligheid voor het plan.
Transport over het spoor
Op circa 2.300 meter is de spoorlijn Kijfhoek – Betuweroute Meteren gelegen. Gezien de ruimtelijke scheiding is het plangebied niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van
dit spoor waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op grond van de stoffen die over deze spoorlijn worden vervoerd, ligt het plangebied wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn.
De risico’s als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Buisleidingen
De dichtstbijzijnde buisleiding bevindt zich op een afstand van ruim 2 kilometer van het plangebied. Het plangebied ligt derhalve niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding. De risico’s als gevolg van
transporten van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt uit het oogpunt van externe veiligheid voor het plan.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of invloedsgebied van een nabijgelegen risicovolle inrichting. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen
aandachtspunt uit het oogpunt van externe veiligheid voor de planontwikkeling.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Het plangebied ligt namelijk
binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone,
een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes, en;
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 14 oktober 2021 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich
dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de
zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende
mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.1.7 Milieueffectrapportage
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
- in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
- een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
- op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
- als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
- als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voegt geen activiteiten toe die zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Per saldo worden drie nieuwe woningen toegevoegd op een locatie die in de bestaande situatie al in gebruik is als woonlocatie. Er is geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling nodig. In de overige uitvoerbaarheidsaspecten uit voorliggend hoofdstuk is aangetoond dat voorliggend plan ook geen noemenswaardige negatieve milieueffecten tot gevolg heeft.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Beleid Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerplan zijn de kaders voor het waterbeheer gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
- Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
In afwijking van voorgaande standaardregel hanteert het waterschap hanteert voor wadi's een afwijkende, hogere, minimale inhoud om het verhard oppervlak te compenseren. In plaats van 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak geldt voor wadi's een norm van 664 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
- Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0664
Verordening afvoer hemel- en grondwater
Op 29 april 2021 heeft de gemeente West-Betuwe de verordening afvoer hemel-water en grondwater gepubliceerd. Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen toe. Dat vraagt om maatregelen, die samen met bewoners en projectontwikkelaars genomen moeten worden. Daarbij wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw.
Nieuwbouw
Voor nieuwbouwlocaties in heel de gemeente geldt een waterbergingseis op eigen terrein. Het
regenwater bergen is in de meeste gevallen haalbaar en wordt met de bouw meegenomen. Dit kan
bijvoorbeeld in een krattensysteem, zandpakket, regenwaterschutting, regenwaterkelder (voor
hergebruik), groen dak, et cetera. Met het vaststellen van deze verordening door uw raad, wijst uw raad
het gehele gemeentelijke grondgebied aan als gebied waarbinnen deze waterbergingseis voor
nieuwbouw geldt.
Lozen grondwater
Daarnaast is met deze verordening in de hele gemeente het lozen van grondwater op het openbaar
vuilwaterriool verboden. Het grondwater loost op een watergang of hemelwaterriool.
Artikel 4 Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw
- 1. Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig
beheer van afvalwater wordt alleen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool
geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden
- 2. De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is:
- a. 20 l per m2 verhard oppervlak op het perceel als de totale omvang van het verhard oppervlak niet
meer is dan 500 m2; of;
- a. 43,6 l per m2 verhard oppervlak op het perceel als de totale omvang van het verhard oppervlak 500
m2 of meer is.
- 3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder b, is de minimale capaciteit van de
hemelwaterberging 20 l per m2 verhard oppervlak, als al compenserende waterberging is gerealiseerd op grond van de keur van het waterschap.
- 4. De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze tussen 1 en 3 dagen
weer voor 90% beschikbaar is, tenzij het opgevangen hemelwater bestemd is voor hergebruik.
- 5. De hoeveelheid hemelwater die niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare
riool of in de openbare ruimte.
- 6. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting om een
hemelwaterberging aan te brengen, voor zover het aanbrengen van de hemelwaterberging
redelijkerwijs niet mogelijk is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rivierenland. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend plan, zie bijlage 5. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten.
Waterberging
Voorliggend initiatief voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak. Het uitgangspunt van het stedenbouwkundig plan van Nieuwe Steeg fase 2 is om net als bij de woningbouwontwikkeling Nieuwe Steeg fase 1 aan de overkant van de weg, een groenzone aan te leggen parallel aan de Nieuwe Steeg. Deze groenzone, zie ook de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2, is mogelijk door een efficiënte inrichting van de ruimte. De groenzone wordt als zodanig bestemd, waarmee planologisch is geborgd dat het initiatief voorziet in een aanzienlijke toename van onverhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie. Op grond van het beleid van het waterschap hoeven er daarom geen verplichte compensatiemaatregelen te worden getroffen. Wel is het nodig om op grond van de 'Verordening afvoer hemel- en grondwater' van de gemeente West-Betuwe hemelwater binnen eigen terrein te bergen. Bij nieuwbouw waarbij de totale omvang van het verhard oppervlak 500 m2 of meer is, dient te worden uitgegaan van een minimale capaciteit van 43,6 l per m².
Op basis van het stedenbouwkundig plan dat voorligt kan de volgende globale inschatting worden gemaakt van het toekomst verhard oppervlak binnen het plangebied:
- Woningen (100%): 1370 m²
- Wegen (100%): 525 m²
- Halfverharde parkeerplaatsen (50%): 375 m²*0,5 = 188m²
- Overig verhard oppervlak zoals parkeerplaatsen op eigen terrein, inritten en terrassen (50% van overige gronden woonbestemmingen): 1625 m².
Het totale verhard oppervlak binnen het plangebied in de toekomstige situatie komt daarmee uit op ca 3710 m2. Op basis van artikel 4 uit de 'Verordening afvoer hemel- en grondwater' van de gemeente West-Betuwe dient daardoor uit te worden gegaan van een minimale bergingscapaciteit van 43,6 l per m² (bij een verhard oppervlak groter dan 500 m²), wat neerkomt op een totale inhoud van 3710*0,0436 = 161 m³ aan waterberging.
Te realiseren waterberging
Om overtollig hemelwater binnen eigen terrein te kunnen borgen wordt er binnen het plangebied een wadi aangelegd langs de Nieuwe Steeg, zie ook de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2. Het voornemen is overtollig hemelwater bovengronds naar deze nieuwe wadi af te voeren. De wadi krijgt een oppervlak van 400 m² (peilstijging 0,3 m). De totale bergingscapaciteit van de wadi komt daarmee uit op 120 m³, waardoor een aanzienlijk deel van de benodigde compensatie van 161 m³ als gevolg van het toekomstig verhard oppervlak kan worden opgevangen. Voor de overgebleven inhoud (41 m³) zijn er binnen plangebied voldoende mogelijkheden. Uitgangspunt bij de resterende bergingsvoorzieningen is om overtollig hemelwater zoveel mogelijk vast te houden. Gedacht wordt aan het plaatsen van regentonnen en bergingsdaken. Een aanzienlijk deel van het plangebied blijft in de toekomstige situatie onverhard door openbaar groen en tuinen (ca 2000 m², exclusief wadi). Om de resterende wateropgave in te vullen is er de keuze uit een aantal bergingsvoorzieningen. Voorzieningen die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn grindkoffers, kratten of een greppel. Daarnaast is het mogelijk om bij de aanleg en inrichting van de tuin rekening te houden met de waterberging. Hemelwater dat valt op terrassen kan in de tuin infiltreren. Tevens worden alle parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd met halfverharding. Gelet op het onverharde oppervlak in de toekomstige situatie (ca 2000 m²) zijn daar meer dan voldoende mogelijkheden voor.
Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er werkelijk gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting, op basis waarvan geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan met betrekking tot water uitvoerbaar is.
De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning. Bij de uitwerking worden de voorwaarden uit de gemeentelijke 'Verordening afvoer hemel- en grondwater' in acht genomen.
Schakel in de keten
Het bergingssysteem van Nieuwe Steeg fase staat in de toekomstige situatie in verbinding met het bestaande watersysteem in de omgeving. Nieuwe Steeg fase 2 vormt daarmee een nieuwe schakel in een groter bergings- en infiltratiesysteem. De bestaande wadi binnen het plangebied van Nieuwe Steeg fase 1 beschikt over een overstort op de watergang aan de achterzijde van de daar gelegen woningen. Het voornemen is om de nieuwe wadi binnen het plangebied van Nieuwe Steeg fase 2 te verbinden met de bestaande wadi van Nieuwe Steeg fase 1. Bij piekbuien waarbij de nieuwe wadi vol komt te staan is er daardoor een mogelijkheid om het overtollig hemelwater af te voeren op bestaand oppervlaktewater. Daarmee wordt voorkomen dat bij hevige buien wateroverlast in de nabije omgeving van de wadi ontstaat. En dat de wadi versneld weer over de volledige capaciteit beschikt. Een nadere uitwerking van deze verbinding volgt tijdens de omgevingsvergunningfase, waarbij het bepaalde in de 'Verordening afvoer hemel- en grondwater'.
Overige waterhuishoudkundige aspecten
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen watergangen, waterkeringen of andere relevante oppervlaktewateren of gebieden. De woningen worden aangesloten op het bestaande riool. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal woningen toe met drie. Drie woningen zorgen niet voor een noemenswaardige extra belasting van het riool. Tijdens de bouw worden geen uitloogbare materialen gebruikt.
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van de sloopwerkzaamheden in het kader van het aspect ecologie te kunnen bepalen, is een quicskscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 6. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt op 3,2 km ten westen van het plangebied. Vanwege deze ruime afstand kunnen negatieve effecten vanuit licht, trilling en geluid op voorhand worden uitgesloten. Volledigheidshalve is voor het aspect stikstof een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 7. In de voortoets is de conclusie opgenomen dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd, de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j. Op grond van de Wet stikstofreductie en natuurherstel is de aanlegfase niet meegenomen in het onderzoek, zie verder paragraaf 2.4 van de voortoets. Op basis van voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In de quickscan Flora en Fauna uit bijlage 6 is de conclusie opgenomen dat voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden aanvullend onderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen bepalen of de te slopen woningen een relevante functie hebben voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluren. Indien sprake is van een overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb dan kan het bevoegd gezag onder voorwaarden ontheffing verlenen. Mits de juiste maatregelen worden genomen dan is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen niet verkregen zouden kunnen worden. Het aanvullende onderzoek zal voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. Verder zal tijdens de werkzaamheden binnen het plangebied ten alle tijden de algemene zorgplicht zoals bedoeld in de Wnb in acht worden genomen. Vanuit soortenbescherming is het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
In de huidige situatie zijn de 16 woningen direct ontsloten via de Nieuwe Steeg. In de toekomstige situatie zullen 17 van de 19 woningen ontsloten worden via de lus die op twee plaatsen met een T-splitsing aansluit op de Nieuwe Steeg. Hierdoor zal er geen noemenswaardige verandering optreden aan de verkeersstructuur.
De toename van verkeersbeweging zal minimaal zijn aangezien er per saldo maar 3 woningen worden toegevoegd en er zullen geen knelpunten ontstaan ten aanzien van verkeersveiligheid en doorstroming.
Parkeren
De gemeente West-Betuwe heeft op 30 juni 2020 het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' vastgesteld. Het plangebied is daarin, net als de gehele kern Herwijnen, aangemerkt als 'rest bebouwde kom' binnen een 'niet stedelijke' omgeving. Verder is opgenomen dat de gemeente uitgaat van de maximale parkeernormen van het CROW, publicatieversie 381. Voor een sociale huurwoning komt de parkeernorm daarmee uit op 2 parkeerplaatsen, met een totale parkeerbehoefte van 38 parkeerplaatsen tot gevolg (19 woningen * 2 parkeerplaatsen per woning). Op de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2 zijn nu in totaal 37 parkeerplaatsen binnen het plangebied opgenomen, verdeeld over drie centrale parkeervoorzieningen en enkele parkeerplaatsen op het eigen terrein van onder andere de tweekapper. Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om ook de laatst benodigde parkeerplaats te realiseren. In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting parkeren opgenomen. Daarmee is planologisch geborgd dat bij de uiteindelijke inrichting van het plangebied het aantal parkeerplaatsen in overeenstemming is met de geldende parkeernormen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Uitsnede kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' provincie gelderland
Zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten en/of (rijks)monumenten aanwezig. Ook blijkt uit de uitsnede van de provinciale kaart dat het plangebied niet in cultuurhistorisch waardevol gebied ligt. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
In het kader van de beoogde grondwerkzaamheden als gevolg van de bouw van de nieuwe woningen is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek opgesteld, zie bijlage 8. De belangrijkste conclusie van het onderzoek luidt dat mede op basis van onderzoeksresultaten uit de omgeving van het plangebied het selectieadvies uit het rapport niet over te nemen. Daarnaast is geconstateerd dat onder vergelijkbare omstandigheden archeologische waarden ontbreken. Het plangebied kan daarom worden vrijgegeven voor de ontwikkeling. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen – 2
De bestemming 'Wonen - 2' is opgenomen ter plaatse van de twee woningen die in een twee-onder-een-kapopstelling worden opgericht, aan de zuidkant van het plangebied. Hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen de daarvoor opgenomen bouwvlakken op de verbeelding. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf'. In de regels is de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogtes van hoofdgebouwen zijn via maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding aangegeven.
Wonen – 3
De bestemming 'Wonen - 3' is opgenomen ter plaatse van de rijwoningen. Hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen de daarvoor opgenomen bouwvlakken op de verbeelding. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf'. In de regels is de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogtes van hoofdgebouwen zijn via maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding aangegeven.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg van het woongebied en de te realiseren openbare parkeerplaatsen.
Groen
Het te realiseren openbaar groen, waaronder de wadi aan de Nieuwe Steeg en de groenstrook achter de woningen Geerstraat krijgen de bestemming Groen.
Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Voorliggend initiatief is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de relevante instanties. Waterschap Rivierenland heeft een beperkt aantal opmerkingen gemaakt op het bestemmingsplan, onder andere over de waterbergingseis die het waterschap hanteert. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in de toelichting van voorliggend bestemmingsplan, in paragraaf 4.2 Water.
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
Bij voorliggend plan is geen sprake van een informele inspraakprocedure ex artikel 3.1.6 Bro. Het bestemmingsplan is direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De omwonenden van het plangebied zullen persoonlijk door de initiatiefnemer op de hoogte worden gebracht van de ontwikkelingen binnen het plangebied.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 2 Gebiedsindeling Parkeren
Bijlage 2 Gebiedsindeling parkeren
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Quicskcan Ev
Bijlage 4 Notitie Groepsrisico
Bijlage 4 Notitie groepsrisico
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 6 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 7 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 7 Voortoets stikstofdepositie