Nieuwe Steeg, Herwijnen
Bestemmingsplan - Gemeente West Betuwe
Vastgesteld op 29-09-2020 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Nieuwe Steeg, Herwijnen' met identificatienummer NL.IMRO.1960.HERnieuwesteeg-VA01 van de gemeente West Betuwe.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning.
1.5 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.8 bed & breakfast
kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed and breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.9 bedrijf aan huis
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.10 beroep aan huis
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk stellen gebieden, waaronder kappers, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.12 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.18 erf
op de verbeelding als zodanig aangegeven gronden, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 Geschakelde woning
een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
1.21 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.22 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.23 Patiowoning
een woning, waarvan de woonruimten zijn gelegen om of aansluitend aan een onbebouwde onoverdekte met wanden omsloten ruimte.
1.24 peil
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen die worden gebouwd in de dijk tot 2 m onder de kruin van de dijk: de kruin van het aanliggende dijklichaam;
- c. voor gebouwen in de dijk op meer dan 2 m onder de kruin van de dijk: het gemiddelde bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
1.25 Twee-aan-één gebouwde woning
een woning, waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelsgrens wordt gebouwd en samenvalt met een ander hoofdgebouw.
1.26 voorgevelbouwgrens
de grens van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.27 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loop langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.28 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.29 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van maximaal twee afzonderlijke huishoudens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.7 de hoogte van een antenne-installatie
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. water;
met daaraan ondergeschikt:
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval begrepen voorzieningen voor waterzuivering, waaronder wadi’s en infiltratiegebieden.
- f. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een maximale breedte van 6 meter, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. geluidswerende voorzieningen;
- h. groen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokkenvoorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Wonen - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in aaneengesloten woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis of bedrijf aan huis zoals opgenomen in milieucategorie 1 van de Lijst van bedrijven, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis en/of bedrijf aan huis, met een maximum van 50 m²;
- b. mantelzorg in de woning;
met de daarbijbehorende:
- c. tuinen en erven;
- d. parkeervoorzieningen, waarbij de parkeernormen van toepassing zijn zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage Parkeernormen, waarnaast ruimte dient te worden gereserveerd voor minimaal 1 parkeerplaats ten behoeve van het beroep aan huis en/of bedrijf aan huis;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
- c. kamerbewoning;
- d. seksinrichtingen;
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene bepalingen m.b.t. ondergronds bouwen
- a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwen zijn gebouwd.
- b. Overdekte en niet-overdekte zwembaden zijn in afwijking van het bepaalde onder a toegestaan buiten de plaatsen waar bovengronds is gebouwd.
- c. Zwembaden zijn uitsluitend toegestaan achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van minimaal 3 m van de perceelsgrens.
- d. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Bed & Breakfast
De uitoefening van een bed and breakfast is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij een woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. De bed and breakfast dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie.
- b. De bed and breakfast mag plaatsvinden in het hoofdgebouw met eventuele aan- en uitbouwen. Vrijstaande bijgebouwen mogen niet gebruikt worden.
- c. De bed and breakfast mag maximaal bestaan uit 2 kamers en 6 slaapplaatsen.
- d. Maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt als bed and breakfast, met een maximum van 50 m².
- e. De bed and breakfast mag niet functioneren als zelfstandige wooneenheid. De bed and breakfast of de afzonderlijke kamers mogen geen aparte kookgelegenheid bevatten.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen geheel dienen te worden ontzien;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
- 3. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 4. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsregels overschrijden bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein en voorzover mogelijk op grond van de milieuhygiënische situatie;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. De breedte van de weg mag hierbij niet meer dan 5 meter bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nieuwe Steeg, Herwijnen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De woningcorporatie Kleurrijk Wonen heeft het voornemen om enkele percelen (percelen T1163, T79 en T825) gelegen aan de Nieuwe Steeg opnieuw te ontwikkelen. Hiervoor hebben zij al een aantal verkavelingen gemaakt en besproken met de gemeente Lingewaal. Daar is een voorkeursverkaveling op uitgewerkt, welke wordt gerealiseerd (zie Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan). Voorliggend bestemmingsplan Nieuwe Steeg betreft een centrumdorpse herontwikkeling van deze woonlocatie, waar reeds de voormalige woningen gesloopt zijn. Op basis van de voorkeursvariant worden het stratenpatroon en de verkaveling op onderdelen anders dan in de voormalige situatie. Daartoe is aanpassing van de bestemmingen noodzakelijk.
Op deze locatie zijn 18 woningen voorzien, een eigen gebiedsontsluiting en een openbare parkstrook parallel aan de Nieuwe Steeg.
1.2 Ligging Plangebied
Afbeelding: luchtfoto met globale ligging plangebied (rood omkaderd) (bron: GoogleMaps
Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen ten westen van de straat Nieuwe Steeg, centraal in de kern Herwijnen. De locatie grenst met de noord-, west- en zuidzijde aan achter en zijtuinen van bestaande woningen. De locatie is ontsloten vanaf de Nieuwe Steeg.
Afbeelding: luchtfoto ingezoomd met ligging plangebied (rood omkaderd) (bron: Bing)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kern Herwijnen" dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Lingewaal op 30 juni 2011. In dit bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Wonen-2". Tevens geldt ter plaatse een archeologische dubbelbestemming. Naar aanleiding daarvan is in het plangebied archeologisch onderzoek gedaan (zie verderop in deze toelichting en de onderzoeksbijlagen).
Uitsnede vigerend bestemmingsplan, met indicatieve plangrens in rood (bron: ruimtelijkeplannen)
Binnen de bestemming 'Wonen-2' is de realisatie van het beoogde stedenbouwkundige plan niet mogelijk, omdat de aard en situering van de woningen aangepast is. Ook wordt er openbaar gebied gerealiseerd in het plangebied, dat bijpassende groen- en verkeersbestemmingen moet krijgen.
1.4 Leeswijzer
De voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 is de bestaande karakteristiek van het plangebied beschreven;
- In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- In hoofdstuk 4 volgt de planbeschrijving: deze bestaat uit een korte impressie van het onderliggende stedenbouwkundig plan en een beschrijving van het voorgenomen bouwplan;
- In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten;
- In hoofdstuk 6 komt de juridische regeling aan de orde;
- In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid besproken;
- In hoofdstuk 8 is ingegaan op de resultaten van het vooroverleg en zienswijzenprocedure.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De kernen in de gemeente Lingewaal bevinden zich in het gebied tussen de Linge in het noorden en de Waal in het zuiden. Voor de historische ontwikkeling van Herwijnen is met name de wijze waarop de Waal in dit gebied gronden heeft afgezet, bepalend geweest. Door de afzetting van deeltjes vanuit de rivier ontstonden op korte afstand van de rivier zandige oevergronden en verder van de rivier kleiachtige komgronden. De oeverwallen in de nabijheid van de rivier waren geschikt voor vestiging aangezien deze door hun hogere ligging gevrijwaard bleven van overstromingen. De achtergelegen komgebieden waren, gezien hun lagere ligging, minder geschikt voor bebouwing.
De eerste bewoning in het plangebied vond al plaats vóór de bedijking van het gebied in de 10e eeuw. Na de aanleg van de Waaldijk is het gebied blijvend bewoond geweest. De bebouwing in het gebied concentreerde zich lange tijd op de stroomrug van de Waal en langs de hoger gelegen Waaldijk. De komgronden ten noorden van de rivierdijk zijn lange tijd onbewoond gebleven als gevolg van de hoge grondwaterstand en de slechte bodemgrondslag.
De lintbebouwing, die zich concentreerde langs de Waaldijk, is in de loop der jaren verdicht.In een aantal gevallen leidde dit tot het ontstaan van een buurtschap of dijkdorp. De buurtschappen Benedeneind, Kerkeneind en Boveneind zijn hier voorbeelden van. De bebouwing concentreerde zich in eerste instantie op en direct aan de dijk. Binnendijks was veelal sprake van tweedelijns bebouwing onderaan de voet van de dijk, die van de dijkbebouwing werd gescheiden door een extra ontsluitingsweg. De bebouwing in de buurtschappen is afwisselend en bestaat van oudsher uit grotere, monumentale boerderijen afgewisseld met kleinere panden.
In de loop van de 20e eeuw werd de beheersing van de grondwaterstand in het binnendijkse gebied geleidelijk beter. Daarmee namen ook de bebouwingsmogelijkheden toe. De noodzaak om de rivierdijken te versterken heeft ertoe geleid dat Herwijnen zich op enige afstand van de Waal heeft ontwikkeld. Rond 1900 is in het gebied waar de kern Herwijnen zich bevindt nog nauwelijks bebouwing aanwezig. De Achterweg, Nieuwe Steeg, de Graaf Reinaldweg en de Schoutensteeg (destijds Houtsteeg) zijn op de topografische kaart van 1905 duidelijk zichtbaar. In de eerste helft van de 20e eeuw is het dorp Herwijnen tot ontwikkeling gekomen. In eerste instantie werd bebouwing gerealiseerd langs de Achterweg. Na 1950 is het beeld van de dorpskern Herwijnen sterk veranderd. De sterke bevolkingsgroei en de dijkverzwaringsplannen gaven de eerste aanzet tot het ontstaan van nieuwe dorpen en planmatige dorpsuitbreidingen op de komgronden.
De ruimtelijke structuur van de gemeente Herwijnen, die zich tot dan toe had ontwikkeld als een typische dijkgemeente, transformeerde hierdoor tot de huidige situatie: één grotere dorpskern in het komgebied achter de dijk, en lintbebouwing langs de dijk die is verdicht tot drie buurtschappen.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De planlocatie bevindt zich centraal in de kern Herwijnen aan één van de wegen die haaks op de dijk is ontwikkeld. Voorliggende locatie is binnen de bebouwde kom gelegen. De Nieuwe Steeg vormt de oude verbindingsroute tussen de Achterweg (centrumontwikkeling lintbebouwing) en het noordelijk gelegen buitengebied. De planlocatie is in het verleden projectmatig bebouwd. De woningen zijn zo'n 10 jaar geleden gesloopt met de bedoeling een vervangend woningbouwproject te realiseren.
In de tussentijd is de locatie gebruikt voor hobbymatige dierenweitjes, als tijdelijke invulling. De planlocatie grenst aan achtertuinen van woningen (voornamelijk tweekappers) aan de Berkenlaan (noordzijde). Deze hebben schuurtjes op de achterste perceelsgrens, die een ruimtelijke scheiding vormen naar het plangebied. Ook de woningen aan de Geerstraat (westelijk van plangebied) zijn met achtertuinen van de planlocatie afgericht.
Aan de zuidrand van het plangebied grenst een zijtuin met oprit (woning aan de Nieuwe Steeg) aan het plangebied.
Langs de Nieuwe Steeg ligt een trottoir en aan de zijde van de planlocatie een bermstrook met een rij lindebomen. De bestaande woningen aan de andere zijde van de Nieuwe Steeg zijn met voorgevels naar het plangebied gericht.
Afbeelding: luchtfoto (bron: Bing)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke beleidskaders voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied aangegeven.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Onderhavig rijksbeleid kent geen doorwerking voor dit bestemmingsplan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationaal Natuur Netwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, waaronder de Nieuw Hollandse Waterlinie.
3.1.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa als geheel te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000. Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief.
Doel van Natura 2000 is om deze flora en fauna duurzaam te beschermen. In juridische zin komt Natura 2000 voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen; in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Binnen een Natura 2000-gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat private en publieke ontwikkelaars willen.
Het plangebied is niet direct gelegen in, of grenst niet direct aan een Natura 2000 gebied. In de ruime omgeving van het plangebied zijn drie Natura 2000-gebieden gelegen. Dit betreft de gebieden:
- 4. Lingegebied & Diefdijk-Zuid: circa 4,5 km ten noorden;
- 5. Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem: circa 3.5 km ten westen;
- 6. Rijntakken: circa 8 km ten oosten.
Uitsnede overzichtskaart Natura 2000 gebieden in geel (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek2.aspx)
Effectbeoordeling
Het planvoornemen betreft de realisatie van 18 woningen, daar waar er reeds 18 woningen (9 maal twee aaneen) bestemd zijn, in de bebouwde kom van Herwijnen. De locatie ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden, te weten op 4 of meer kilometers. Een dergelijk gering project op deze afstand, heeft geen negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden. E.e.a. is nader onderbouwd na de Raad van State uitspraak vioorjaar 2019; zie daarvoor de paragraaf flora en fauna en bijlagen memo en berekening Aerius).
Conclusie
De voorgenomen plannen zullen geen negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden tot gevolg hebben (zie ook quickscan flora en fauna verderop in deze toelichting).
3.1.4 Toets duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'toets voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze toets stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In het geval een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient de toelichting te voldoen aan de volgende voorwaarden:
- er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient tevens gemotiveerd te worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien;
De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Het begrip woningbouwlocatie dat wordt gebruikt in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling is niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat 11 woningen niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen omvat de realisatie van 18 woningen, daar waar er reeds 18 bestemd zijn. Ofwel planologisch wordt de mogelijkheid gecreëerd voor de vervanging van het reeds bestemde aantal woningen, dus dit is geen stedelijke ontwikkeling. Een toets aan deze voorwaarden is derhalve niet aan de orde.
3.1.5 Conclusie
Met onderhavige ontwikkeling worden nieuwe woningen gerealiseerd buiten de in het Barro aangeduide Nieuw Hollandse Waterlinie. De bescherming hiervan vindt plaats in de provinciale Omgevingsverordening, waarbij in paragraaf 3.2 blijkt dat de planlocatie buiten de gedetailleerde begrenzing valt.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve hebben de SVIR en Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
Op grond van vaste rechtspraak geldt dat de herbestemming voor een gelijkblijvend aantal woningen niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Nadere toetsing aan de duurzame verstedelijkingsvereisten is derhalve niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurvisie van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
o Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
o Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
o Circulaire economie: sluiten van kringlopen
o Biodiversiteit: werken met de natuur
o Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
o Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
o Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':
o Doen: Er wordt breed gekeken en consequent gewerkt vanuit het perspectief van duurzaam én verbonden én economisch krachtig. Waar nodig worden regels en kaders gesteld;
o Laten: zaken die niet aansluiten op de omgevingsvisie worden niet gestimuleerd;
o Zelf: het goede voorbeeld wordt zelf gegeven, de nodige verantwoordelijkheid wordt genomen, en er is voldoende doorzettingsvermogen;
o Samen: er wordt met open vizier gewerkt en gebouwd aan gezamenlijke agenda's met partners, en er worden kansen voor innovatie en kennisdeling gestimuleerd.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio's versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven.
Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.
De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau.
Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.
Ruimte in kernen en vrijgekomen bebouwing kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het (landelijk) gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.
Nationaal landschap / Nieuw Hollandse Waterlinie
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone, of een aangewezen 'waardevol open gebied'. Ook valt de planlocatie buiten de gedetailleerde begrenzing van de door het Rijk aangewezen Nieuwe Hollandse Waterlinie' en het Nationaal Landschap 'Nieuw Hollandse Waterlinie'. Tussen de planlocatie en de buitenste begrenzing van deze gebieden is bestaand stedelijk gebied aanwezig. Aldus heeft onderhavige ontwikkeling geen effecten op de beschermde gebiedswaarden.
Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland, deelkaart Landschap
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland en op 18 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor onderhavig plan is Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda) van belang, dat het volgende aangeeft:
Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
- Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Nationaal landschap / Nieuwe Hollandse Waterlinie
De planlocatie is niet gelegen in een waardevol open gebied en maakt geen onderdeel uit van de door het Rijk aangewezen 'Nieuw Hollandse Waterlinie', waarvoor specifiek ruimtelijk beleid geldt. De planlocatie is ook niet gelegen binnen het (provinciaal) Nationaal landschap 'Nieuw Hollandse Waterlinie'.
Uitsnede Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Nieuw Hollandse Waterlinie
3.2.3 Conclusie
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op realisering van per saldo een gelijk blijvend aantal woningen. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling, waarvoor een expliciete toetsing aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet noodzakelijk wordt geacht. De planologische realisatie van 18 vervangende (reeds bestemde) woningen, verdeeld naar prijsklasse en type, past binnen het regionale woningprogramma, zoals dat doorwerking heeft gekregen binnen de gemeente (zie hierna, gemeentelijk beleid).
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, een aangeduid waardevol open gebied, weidevogelgebied, beschermingsgebied natte landnatuur, grondwaterbeschermingsgebied of de door het Rijk aangewezen Nieuwe Hollandse Waterlinie of Nationaal landschap 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'.
Gelet op bovenstaande leidt het ruimtelijk voornemen op onderhavige planlocatie niet tot strijdigheid met de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Plus 2030 (Manifest van Lingewaal)
Het afwegingskader voor het toekomstige beleid ten aanzien van de kernen en het buitengebied in Lingewaal is vastgelegd in 'Het Manifest van Lingewaal: Structuurvisie Plus 2030', dat op 28 januari 2010 is vastgesteld. De Structuurvisie is meer dan een visie op ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is een visie op de leefbaarheid van de kernen en gemeente als geheel, waarbij gestreefd wordt naar een samenhang tussen ruimte, economie en gemeenschap. Het hart van de Structuurvisie wordt gevormd door het Manifest van Lingewaal.
Hierin staan de basiskeuzen, de hoofdlijnen die de koers voor de gemeente Lingewaal naar 2030 uitzetten:
De hoofdlijnen van het Manifest zijn nader uitgewerkt en vertaald naar de belangrijkste beleidsvelden binnen de gemeente. De gemeentelijke inzet in Herwijnen is met name gericht op:
- ruimte bieden voor doelgroepen van beleid (zoals jongeren en ouderen);
- clustering van zorg- en onderwijsvoorzieningen in combinatie met ontmoetingsfunctie;
- het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- het mobiliseren en faciliteren van bewonersparticipatie.
Uitsnede en legaenda Structuurvisie
De planlocatie is gelegen in het gebied 'herstructureringsopgave'. Om Herwijnen leefbaar te houden is er zowel ruimte nodig voor jong als oud. Dit naast de twee- en eenoudergezinnen waarop het huidige woningaanbod is toegesneden. Juist de binnen Lingewaal meer geïsoleerde positie van Herwijnen, op enige afstand van grotere steden, maakt dat er voldoende (woon)ruimte aanwezig moet zijn voor deze doelgroepen. Het plangebied voorziet in deze woonruimte; de woningen zijn gericht op de doelgroep.
3.3.2 Woningbouwprogramma Lingewaal 2018 - 2019
Voor het woningbouwprogramma in de gemeente Lingewaal is het 'Woningbouwprogramma Lingewaal Evaluatie 2017, Programma 2018 - 2019 met een doorkijk tot 2025' opgesteld.
Eind 2016 heeft de gemeenteraad een afwegingskader voor de woningbouwprojecten in Lingewaal vastgesteld. Naar aanleiding van de vaststelling van de woonvisie, het traject van woningprogrammering in de regio en de uitvoeringsagenda van het manifest was meer inzicht en prioritering van de woningbouwprojecten in Lingewaal gewenst. Uit dit afwegingskader zijn ook strategieën voor de woningbouwprojecten naar voren gekomen, te weten doorgaan, herprogrammeren, faseren en verwijderen. Dit afwegingskader, het woningbehoeftenonderzoek en de regionaal gemaakte afspraken zijn gezamenlijk verwerkt in een woningbouwprogramma voor de jaren 2017 en 2018 met een doorkijk tot 2025.
Hetgeen afgesproken is in regionaal verband betekent voor Lingewaal dat we zo'n 20 tot 30 woningen per jaar kunnen bouwen. Dit komt ook overeen met de behoefte, dit is ruim 300 woningen in 10 jaar. In 2017 zijn we ook gestart om de principeverzoeken die binnen komen voor woningbouwinitiatieven op een andere manier te beoordelen. Het afwegingskader vormt hierbij het uitgangspunt.
In het derde hoofdstuk komt het uitvoeringsprogramma voor 2018 - 2019 per kern aan bod. Per 1 januari 2019 is de nieuwe gemeente West Betuwe een feit. Echter in het programma 2018 en 2019 worden enkel de woningen opgenomen, die in die jaren ook daadwerkelijk worden opgeleverd. De plannen voor deze woningen zijn inmiddels vergevorderd en onomkeerbaar of de woningen zijn inmiddels reeds in aanbouw. Op blz 8 van het document is aangegeven dat voor Herwijnen ruimte is voor 24 huurwoningen. Voorliggend plan geeft hier goeddeels invulling aan; de woningen in het plangebied zijn hierin opgenomen. Het bouwprogramma is verder uitgewerkt in het KWP3 van de provincie.
3.3.3 Welstandsnota
De gemeente Lingewaal heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de wet. Met de herziening van 2015 in de vorm van een Nota ruimtelijke kwaliteit (d.d. 5 maart 2015) wil de gemeente het ruimtelijke kwaliteitsbeleid actualiseren, waar mogelijk vereenvoudigen en meer afstemmen op de beleving van de burger.
Het kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Lingewaal zoekt naar een evenwicht tussen de bouwmogelijkheden voor burgers en bedrijven enerzijds en het aanzien van de gemeente anderzijds. Langs beeldbepalende linten en in de historische kernen is een hoge beeldkwaliteit uitgangspunt en moet toetsing van bouwplannen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Voor de meeste woongebieden en bedrijventerreinen wil de gemeente zich wat betreft de ruimtelijke kwaliteit terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor particulier initiatief. Voor het vergunningvrij bouwen wordt aangesloten op de mogelijkheden die het Rijk biedt.
De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Met de nieuwe nota is het aantal gebieden en objecten sterk gereduceerd. De gebieden vormen de kern van het beleid. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals linten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven gevolgd door een waardering en een verwachting over eventuele veranderingen. Deze bepalen de uitgangspunten voor de kwaliteitstoets. De gebiedscriteria zijn te zien als een uitwerking van de algemene criteria, die de voor een bouwplan gewenste eigenschappen beschrijven.
Net als te onderscheiden gebieden zijn er bescheiden objecten, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Voorbeelden daarvan zijn bijgebouwen bij en dakkapellen op een woning. Voor dit soort plannen zijn zo eenduidig en meetbaar mogelijke criteria opgenomen, die de planindiener vooraf een grote mate van duidelijkheid geven over de uitkomst van de toetsing.
Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van het gebied 'woongebied', met ter plaatse een soepele welstandstoets. Een en ander is omschreven op pagina 42 en verder van de "Nota ruimtelijke kwaliteit" van de gemeente. Dit betekent concreet dat enkel voor dakkapellen en dakopbouwen een welstandstoets geldt.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
Rondom het dorpscentrum, zowel ten noorden als ten zuiden van de Achterweg, zijn woonbuurten gesitueerd. Deze planmatig opgezette woonbuurten hebben over het algemeen een eenvoudig patroon van rechte straten met een symmetrisch straatprofiel en bomen op de trottoirs. De woningen in het noordwestelijk deel van Herwijnen zijn gesitueerd rondom hofjes die zijn georganiseerd rondom een centraal groen gebied. Langs de straten zijn woningen gebouwd, veelal rijtjes van drie of meer, afgewisseld met half vrijstaande en vrijstaande woningen, in een enkel geval met een laag appartementengebouw. De samenhang in het straatbeeld ontstaat onder meer door een ingetogen materiaal- en kleurgebruik. De bebouwing in Herwijnen bestaat overwegend uit woningen met een bouwhoogte van één à twee bouwlagen met kap. Beeldbepalende hoogte-accenten ontbreken. Deze karakteristieken vormen het stedenbouwkundige kader waarop de nieuwe ontwikkeling van woningen binnen het plangebied gestoeld is: een dorps-eigen woningbouwplan.
Voor de gebiedsontwikkeling gelden de volgende algemene uitgangspunten:
- Aansluiting zoeken bij dorpse maat qua aantallen woningen, voornamelijk grondgebonden woningen;
- Aansluiting zoeken bij vrijstaande & 2^1kap woningen Zworrelstraat;
- Aansluiting zoeken bij 2^1kap woning Nieuwe Steeg;
- Aansluiting bij achtererven/achterkanten Geerstraat;
- Handhaven fraaie rij bomen (Linde) Nieuwe Steeg;
- Parkeernorm toepassen conform gemeentelijke norm, parkeren op eigen erf inbegrepen.
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan vervaardigd, gebaseerd op een voorafgaande modellenstudie die in opdracht van de gemeente is uitgewerkt.
Het voorkeursmodel gaat er vanuit dat er op enige afstand van de Nieuwe Steeg een carré-vormige bebouwde structuur onstaat van stroken waarin woningen worden gerealiseerd. Op deze wijze ontstaan er aan de zijde van de Nieuwe Steeg een openbaar groengebied, waarbij de bestaande bomenstructuur (linden) langs de Nieuwe Steeg maximaal de ruimte krijgt.
De woningen worden gebouwd in blokken van meerdere woningen, die alleen gericht worden naar het binnenterrein. In aansluiting op de traditionele bouw van 1 en 2-laags woningen met kap in de omgeving, zullen binnen het plangebied vergelijkbare bouwhoogten worden aangehouden.
Stedenbouwkundig plan (versie 24-04-2019)
De woningen zijn aan de voorzijde met een erfinrichting ontsloten. De straatbreedte is geschikt voor autotoegankelijkheid, waarbij nabij alle woonblokken parkeervoorzieningen worden aangebracht. Gezien de aard van de bebouwing (rijen) zal in hoofdzaak worden voorzien in parkeeroplossingen in het openbaar gebied en slechts beperkt bij de hoekwoningen op eigen terrein.
Het stedenbouwkundige plan is opgenomen als bijlage bij deze toelichting (zie Bijlage 1 Stedenbouwkundigplan).
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het criterium van 'een goede ruimtelijke ordening' dient te zijn.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van de goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er een voldoende mate van scheiding aanwezig is tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen. De milieuzonering heeft twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij wonen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam en onder aanvaardbare voorwaarden kunnen (blijven) uitoefenen.
Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing van concrete situaties dient echter maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.
In dit bestemmingsplan wordt de bouw van woningen mogelijk gemaakt, daar waar reeds een woonbestemming geldt, die evenwel is toegesneden op de voormalige bebouwde structuur en niet op de nieuwe structuur.
Woningen
In de omgeving van het plangebied is sprake van een aantal burgerwoningen. Deze kennen geen milieubelastend effect op de omgeving en zijn derhalve niet gezoneerd. Zoals uit onderstaande uitsnede van het vigerende bestemmingsplan blijkt, komen er direct aangrenzend aan het plangebied geen andere functies voor dan wonen.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan, met indicatieve plangrens in rood (bron: ruimtelijkeplannen)
Ten zuidwesten van de planlocatie is nabij het plangebied de locatie Geerstraat 10 gelegen, waarvoor een bedrijfsbestemming geldt. Daarbinnen is conform het bestemmingsplan bedrijvigheid toegestaan in de milieucategorieen 1 en 2, die als algemeen passend worden beschouwd binnen een rustig woongebied. Voor dit bedrijf en overige functies op grotere afstand van de planlocatie, zijn bestaande woningen/woonbestemmingen reeds maatgevend voor de mogelijke bedrijfsontwikkelingen. Het plangebied heeft daar geen negatief effect op.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering leidt niet tot belemmeringen voor het plan en andersom zal de planrealisatie niet leiden tot verslechterende belemmeringen voor omliggende bedrijven.
5.3 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in of de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden:
- wegverkeerslawaai;
- spoorweglawaai en
- industrielawaai.
5.3.1 Spoorweglawaai
Onderhavige planlocatie bevindt zich niet in de onderzoekszone van een spoorlijn. Het aspect spoorweglawaai hoeft derhalve voor onderhavig plangebied niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.3.2 Wegverkeerslawaai
In opdracht van Pouderoyen is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai in het kader van de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 2Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai).
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen Achterweg, Nieuwe Steeg en Graaf Reinaldweg wordt op geen enkele gevel van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB overschreden.
De geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de 30 km/uur wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan. Ten gevolge van het wegverkeer op de 30 km/uur weg Nieuwe Steeg bedraagt de maximale geluidbelasting 60 dB. Deze geluidbelasting is zonder aftrek.
Ter bepaling van de gecumuleerde geluidbelasting dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. Dit betekent dat in onderhavige situatie formeel gesproken de cumulatieve geluidbelasting niet bepaald hoeft te worden omdat er géén zoneplichtige weg is die de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald van alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. Op de woningen gelegen binnen de bestemming “Wonen – 3” en op de gevels oost van de woningen gelegen in het midden van het plangebied ligt de gecumuleerde waarde tussen 55 en 60 dB waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie ‘matig’ en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten van uitvoerbaarheid en financiële aard, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevels.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de cumulatieve geluidbelasting op enekel woningen hoger is dan 53 dB, dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid van het wegverkeerslawaai geen planologische belemmering vormt voor de oprichting van de nieuwe woningen maar dat de Omgevingsdienst naar aanleiding van het onderzoek reeds een nadere toets vraagt van een goed woon- en leefklimaat. Door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV is daarom een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gevelbelasting als geviolg van het wegverkeerslawaai(zie Bijlage 3 Aanvulling akoestisch onderzoek).
Hieruit blijkt dat ten gevolge van alle gezoneerde wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Derhalve is hoofdstuk 3 “Beleid bij hogere grenswaarden” uit de nota “Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Lingewaal” niet aan de orde. De geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de 30 km/uur wegen Zworrelstraat, Achterweg, Geerstraat, Sluimerskamp en Kolstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan. Ten gevolge van het wegverkeer op de 30 km/uur weg Nieuwe Steeg bedraagt de maximale geluidbelasting 56 dB. Deze geluidbelasting is inclusief 5 dB aftrek. Geconcludeerd kan worden dat de geluidbelasting 7 dB onder de maximaal te ontheffen waarde ligt, zijnde 63 dB voor een nieuwe woning in stedelijk gebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald van alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. Op de woningen 4 t/m 13 en woning 18 (totaal 11 woningen) ligt de gecumuleerde waarde tussen 55 en 60 dB waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie ‘matig’ en daarmee wordt bezien of maatregelen mogelijk zijn.
Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten van invloed c.q. uitvoerbaarheid door initiatiefnemer én financiële aard (zie het onderzoek voor de nadere toelichting hierop), dient de oplossing door initiatiefnemer gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevels. Bij toepassing van deze geluidwerende materialen en maatregelen is het aannemelijk dat een binnenniveau van 33 dB in de woningen 4 t/m 13 én in de woningen 17 en 18 gewaarborgd wordt en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens wordt voldaan aan het geluidbeleid “Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Lingewaal”: grenswaarden uit Wgh hanteren als cumulatieve grenswaarden.
Buitenruimten
Op verzoek van de Omgevingsdienst Rivierenland is aanvullend ook de gecumuleerde geluidbelasting in de buitenruimten inzichtelijk gemaakt. Bij toepassing van een tuinmuur met een hoogte van 2,00 meter bij woning 5 en woning 18 bedraagt bij woning 5 de geluidbelasting in de buitenruimte 50 dB en bij woning 18 bedraagt de geluidbelasting in de buitenruimte 49 dB. Bij de overige woningen is sprake van een geluidluwe buitenruimte.
Bij toepassing van een tuinmuur met een hoogte van 2,00 meter bij woning 5 en woning 18 én wegdektype W11 Dunne deklagen A zijn alle buitenruimten van de woningen geluidluw.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting op de woningen 4 t/m 13 én 17 en 18 hoger is dan 53 dB dienen de gevels van deze woningen meer geluid te weren dan de minimaal gestelde eis uit het bouwbesluit, zijnde 20 dB.
Op de woningen woningen 1 t/m 3 én 14 t/m 16 bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 53 dB. Bij deze woningen is geen nader onderzoek noodzakelijk, het binnenniveau van 33 dB is bij deze woningen gewaarborgd. Dit is in het kader van de aanvraag activiteit bouwen van belang.
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect geluid.
5.3.3 Industrielawaai
De planlocatie is niet gelegen binnen een zone voor industrielawaai. Het aspect industrielawaai hoeft derhalve voor onderhavig plangebied niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bedraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 1500 woningen.
Conclusie
Omdat het bestemmingsplan slechts de bouw van 18 woningen mogelijk maakt, wat planologisch niet leidt tot een toevoeging van extra woningen aan het reeds bestemde aantal van 18, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
5.5 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.
Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.
Op korte afstand (ca. 400 meter) van het plangebied zijn geen veehouderijbedrijven gesitueerd. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Achterweg 4. Er is dan ook geen sprake van geurbelasting op de woning als gevolg van een nabijgelegen veehouderij.
Aan "Rapport Actualiseren Geurgebiedsvisie Onderbouwing verordening ogv Wet geurhinder en veehouderij - Gemeente Lingewaal" uit 2016 zijn kaarten toegevoegd, met daarin de achtergrondsituatie op basis van de vergunningen en op basis van een toekomstig maximaal scenario opgenomen. Deze rapportage vermeldt dat in de vergunde situatie door toedoen van de achtergrondbelasting in de kern van Herwijnen sprake is van een ‘goed’ leefklimaat. Daarnaast is in deze rapportage de achtergrondbelasting in beeld gebracht voor de maximale situatie.
Uitsnede uit bijlage II Achtergrondbelasting toekomst (maximaal) (bron: Geurverordening Gemeente Lingewaal)
In de maximale situatie is geen sprake van een verslechtering van het leefklimaat door toedoen van de berekende uitbreidingsmogelijkheden van alle veehouderijen: Alleen een gedeelte van de kern van Herwijnen (noord) is gelegen buiten de contour van 19,0 ou E /m3 gelegen, waardoor het leefklimaat uitsluitend buiten het plangebied als ‘slecht’ te definiëren is.
In de vergunde situatie is het leefklimaat door toedoen van de achtergrondbelasting in het grootste gedeelte van de bebouwingsconcentraties binnen de gemeente ‘redelijk goed’ tot ‘goed’. Ondanks de berekende groeimogelijkheden op uitsluitend geur van alle veehouderijen is het leefklimaat ter plaatse van alle dorpskernen in deze fictieve maximale situatie bijna overal ‘redelijk goed’ tot ‘matig’ en incidenteel in de directe omgeving van een veehouderij ‘tamelijk slecht’, tot ‘slecht’. Omdat de vergunde geursituatie geen knelpunt vormt en omdat de berekende maximale situatie zich niet voor kan doen op basis van het huidige bestemmingsplan of andere wetgeving dan de Wgv of het Activiteitenbesluit vormt de achtergrondbelasting geen aanleiding voor het aanpassen van de wettelijke geurnormen.
Conclusie
Eén en ander leidt tot de conclusie dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van geur.
5.6 Bodem
Bij het toekennen van een bestemming wonen aan de grond is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. Het is bijvoorbeeld in strijd met een goede ruimtelijke ordening om gevoelige bestemmingen zoals woondoeleinden te plannen op gronden die verontreinigd zijn. In dit verband zijn voor het onderhavig plangebied, waarin woningen zijn voorzien, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Aelmans Eco (zie Bijlage 4 Bodemonderzoek).
Bovengrond
De visuele schone bovengrond is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1 t/m 4. Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonsters blijkt, dat de concentraties lood, zink en/of PCB de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de maximale waarden voor de klasse wonen. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde bovengrond als zijnde klasse AW2000 grond bestempeld worden.
De afwijkende bodemlaag ter plaatse van boring 11 is separaat onderzocht in grondmonster 5. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat de concentraties zink, lood, cadmium en PAK de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden, doch niet de bodemindex of interventiewaarden. De concentratie zink overschrijdt tevens de maximale waarde voor de klasse wonen, doch niet de maximale waarde voor de klasse industrie. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de voornoemde bodemlaag als klasse industrie grond bestempeld worden.
De toplaag van de boringen 7 en 8 zijn onderzocht in grondmengmonster 8 en alleen geanalyseerd op bestrijdingsmiddelen. Uit de analyseresultaten van dit grondmengmonster blijkt, dat de som DDD en DDE de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de maximale waarden voor de klasse wonen. De aangetroffen concentraties zijn dermate marginaal dat de bodemlaag als klasse AW2000 grond kan worden bestempeld.
Ondergrond
De ondergrond van onderhavig perceel is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 6 en 7. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 6 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 7 blijkt, dat enkele concentraties zware metalen de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden, doch niet de bodemindex of interventiewaarden. De concentratie nikkel overschrijdt tevens de maximale waarde voor de klasse wonen, doch niet de maximale waarde voor de klasse industrie. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde ondergrond als klasse industrie grond bestempeld worden.
Grondwater
Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat de concentraties barium, xylenen en/of naftaleen de betreffende streefwaarden overschrijden, doch niet de tussenwaarden of interventiewaarden. Voornoemde verontreinigingen kunnen veelal als gebiedseigen bestempeld worden en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde bouwplannen en het hiermee gepaard gaande toekomstig gebruik.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zowel zintuiglijk als analytisch geen tot een minimale verhoogde concentratie asbest aangetoond. Aangezien de aangetroffen concentratie ruim onder de norm voor nader onderzoek (zelfs onder de detectiegrens) is gelegen, is er geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek. Op basis van vorenstaande kan de hypothese “onverdacht” met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Toetsing hypothese
De hypothese “onverdachte locatie” wordt op basis van de onderzoeksresultaten niet geheel bevestigd. De hypothese “verdacht” op bestrijdingsmiddelen kan worden verworpen. Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Resumerend kan gesteld worden dat ondanks de licht verhoogde concentraties in zowel de boven- en ondergrond en grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het voorgenomen gebruik, zijnde wonen. Bij eventueel grondverzet dient er rekening mee gehouden te worden dat de diverse bodemkwaliteiten niet met elkaar vermengd worden. Geadviseerd wordt om de afwijkende bodemlaag ter plaatse van boring 11 apart te ontgraven en af te voeren. Dit om vermenging met de omliggende ‘schone‘ bodem te voorkomen.
5.7 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling zijn de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk gemaakt.
Verkeer
Het planvoornemen leidt niet tot een wezenlijke wijziging van de bestaande verkeerskundige structuur en situatie. Door de toevoeging van de ontsluiting in het plangebied parallel aan de Nieuwe Steeg, zullen woningen niet direct op de Nieuwe Steeg ontsloten worden. In plaats daarvan ontstaan 2 T-aansluitingen op de Nieuwe Steeg, waardoor het verkeer zich via de lusvormige ontsluiting in het plangebied evenredig zal verdelen in verschillende richtingen. Door aanleg van deze structuur in combinatie met het gegeven dat de planologische vervanging van 18 woningen betreft, kan worden geconstateerd dat de verkeersafwikkeling zowel kwalitatief als kwantitatief op een juiste wijze invulling krijgt.
De omvang van de toename in verkeersbewegingen als gevolg van het voornemen is dusdanig gering dat er geen knelpunten zullen ontstaan ten aanzien van de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid.
Parkeren
Op basis van de gemeentelijke parkeernorm en het beoogde woningbouwprogramma is de parkeerbehoefte en parkeernorm als volgt bepaald:
De parkeernormen voor woning midden (tussen 170.000 en 233.000) is 1,85 plaats per woning. Voor de 18 beoogde woningen in dit segment betekent dit 18 stuk x1,85 = 33 plaatsen noodzakelijk, waar er in het stedenbouwkundige plan in wordt voorzien.
Deze moeten overigens wel voldoende bereikbaar en bruikbaar zijn. De plaatsen op eigen terrein moeten daartoe minimaal 3 m breed zijn om (naast een muur) uit te kunnen stappen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorische Waarden
5.8.1 Archeologie
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumenten-zorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Erfgoedwet. In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak 'in situ' te beschermen. Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wamz in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief.
Zoals in paragraaf 1.3 Geldend bestemmingsplan.is aangegeven, geldt voor de locatie een archeologische dubbelbestemming. Om verdergaand inzicht te verkrijgen op de kans op archeologische waarden, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd: "Bureau voor Archeologie Rapport 718, Nieuwe Steeg, Herwijnen, gemeente Lingewaal: een bureauonderzoek"(zie bijlage Bijlage 5 Archeologisch onderzoek), waaruit de volgende resultaten blijken.
De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocol 4002. In het kader van het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.
De beoogde ingreep bestaat uit de bouw van woningen en schuren en de aanleg van parkeerplaatsen. De open ontgraving voor de beoogde ontwikkeling zal reiken tot ongeveer 1 m -mv. Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Rijn-Maasdelta'. In de ondergrond zijn mogelijk oeverafzettingen en/of crevasses van de Herwijnen, Eigenblok-Voetakker en/of de Enspijk beddinggordel aanwezig. De oeverafzettingen waren geschikt voor bewoning vanaf het Neolithicum. Concrete aanwijzingen voor de aanwezigheid van crevasses en voor de aanwezigheid van archeologische resten uit deze perioden zijn er echter niet. Hierboven liggen naar verwachting komafzettingen en veen. De dikte van het pakket komafzettingen en veen is onbekend.
Het plangebied ligt buiten de oude kern van het dorp Herwijnen dat in de Middeleeuwen is ontstaan als dijknederzetting. Het plangebied is lange tijd in gebruik geweest als grasland en akkerland. In de jaren 50 van de 20e eeuw is het plangebied bebouwd langs de oostzijde van het perceel. Deze bebouwing is ongeveer tien jaar geleden gesloopt. Door de bouw- en sloopwerkzaamheden is de bovengrond aan de oostkant van het perceel verstoord. Mogelijk is het bodemprofiel in de rest van het plangebied nog intact.
Bureau voor Archeologie heeft vervolgens het nadere onderzoek "Nieuwe Steeg, Herwijnen, gemeente Lingewaal: een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende en karterende fase" uitgewerkt (zie Bijlage 6 Aanvullend archeologisch onderzoek). De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling? In het plangebied worden woningen en schuren gebouwd en een parkeerplaats aangelegd. De bodemingrepen zullen tot ongeveer 100 cm -mv reiken. In het plangebied zijn zestien boringen gezet tot 200 cm -mv. Het bodemprofiel is opgebouwd uit oever- en crevasseafzettingen op komafzettingen. In het noordwesten van het plangebied is onder de komafzettingen een tweede pakket oever- en crevasseafzettingen aanwezig. De top van de bodem is geroerd door 20e-eeuwse bouw- en sloopwerkzaamheden. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische lagen of indicatoren aangetroffen. De kans dat archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn is klein.
Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat bij de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen op plaatsen en dieptes waar die niet worden verwacht. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet uit 2015. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Lingewaal.
De gemeente zal op basis van dit onderzoek nog een selectiebesluit nemen.
5.8.2 Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoKo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De planlocatie is niet gelegen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Binnen dit deel van de bebouwde kom wordt het historisch ontstane stratenpatroon gerespecteerd, evenals de weliswaar nog niet zo oude, maar wel ruimtelijk waardevolle Lindeaanplant langs de Nieuwe Steeg. Het gebied was tot een aantal jaren terug bebouwd met projectmatige na-oorlogse woonbebouwing waarbij geen historisch waardevolle structuren of elementen aanwezig waren. Vanuit cultuurhistorie is de woningbouwontwikkeling als indifferent te beschouwen.
Conclusie
Het plan houdt rekening met de historische verkaveling en stratenpatroon. Als gevolg van het plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast of geschaad. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen beletsel voor de planontwikkeling.
5.9 Water
Pouderoyen Compagnons heeft een digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets volgt de normale watertoetsprocedure (zie ook Bijlage 7 Watertoets). Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Als start voor dit overleg is voorgaande uitgangspuntennotitie opgenomen in deze toelichting, die automatisch is opgesteld met de ingevulde antwoorden op vragen en het ingetekende plangebied. De notitie bevat de voor uw plan relevante waterhuishoudkundige uitgangspunten en randvoorwaarden van Waterschap Rivierenland.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.
Voor plannen met een toename van verharding is compenserende waterberging nodig. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht. Bij oppervlaktes groter dan 500 m2 in het stedelijk gebied kan eventueel de vrijgestelde oppervlaktes in mindering worden gebracht.
De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn.
De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha. In stedelijk gebied kan de waterberging eventueel ook worden geregeld via een waterbergingsbank (indien beschikbaar). Plannen met een toename van het verhard oppervlak in stedelijk gebied tot 1500 m2 komen hiervoor in aanmerking.
Voorkeursvolgorde aanleg watercompensatie
Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
- Hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie
- Hemelwater bergen in open water (of droogvallende watergang)
- Hemelwater bergen in kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi, bassins, kratten, kelders).
Watergangen
Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Bij de herstructurering van bestaande woonwijken of herbouw van woningen is er de kans om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat er minimaal tot aan de erfgrens een gescheiden stelsel wordt aangelegd.
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Riolering en zuiveringswerken
Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Vervolgtraject
Voor het verdere proces is het van belang om de accountmananger van het waterschap te betrekken bij het plan en rekening te houden met de in dit document aangegeven uitgangspunten en adviezen. In het kader van het vooroverleg over het voorontwerp bestemmingsplan is hier invulling aan gegeven, waarbij het overleg tussen initiatiefnemende partij, gemeente (rioolzaken) en waterschap (waterbeheer) is gevoerd en op bais daarvan wordt de hemelwaterafvoer nader uitgewerkt. Uitgangspunt is dat de voormalige verharding en bebouwing gesaldeerd mag worden tegen de toename nieuwe verharding en bebouwing.
Vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan is meer in detail de vergunningaanvraag in voorbereiding. Daartoe is het civieltechnisch ontwerp verder in uitwerking genomen en afgestemd met het waterschap, zodat voor vaststelling van hte bestemmingsplan ook zicht is op een vergunbare uitvoering.
5.10 Flora En Fauna
Staro Natuur en Buitengebied een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor voorliggende gebiedsontwikkeling (zie Bijlage 8 Natuurtoets). Daarin zijn de volgende bevindingen opgenomen.
Beschermde gebieden
Gezien de ligging van het plangebied in de kern van Herwijnen en de relatief grote afstand tot het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (drie kilometer) is het redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg zullen hebben op Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van het GNN en de GO hebben de voorgenomen plannen geen (significant) negatief effect tot gevolg op de kernkwaliteiten van het gebied. Bovendien is het stikstofeffect onderzocht en in een memo vervat (zie Bijlage 9 Quickscan stikstof). Daarin is het volgende opgenomen.
Onderhavig initiatief leidt niet tot een berekenbare toename in de belasting van Natura-2000 gebieden als gevolg van uitstoot van stikstof in de sloop- en bouwfase of gebruiksfase. Er is aldus geen strijd met wet- en regelgeving op dit gebied en er is geen vergunning vereist in relatie tot de natuurwetgeving. Het was daarbij niet nodig de afname van stikstof te salderen als gevolg van de beëindiging van de schapenbeweiding. Indien deze doorgerekend zou worden, zou een afname van stikstofuitstoot ontstaan van ca. 125 kg NOx (stalemissies van 20 schapen; 14 kg NH3 afname).
Dit maakt het effect na saldering gunstiger maar verandert de conclusies m.b.t. de natuurbescherming niet: aan de wettelijke norm kan worden voldaan en er is geen vergunningvereiste.
Omdat kort na het uitwerken van deze memo de Aerius-calculator is is aangepast, en alsnog een pdf-uitvoer kon worden gegenereerd, is deze alsnog uitgewerkt (zie Bijlage 10 Aerius berekening stikstof). deze bevestigt hetgeen in de memo reeds is uitgewerkt.
Beschermde soorten
In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder
paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied is geschikt als broed- en foerageergebied voor diverse vogelsoorten.
De voorgenomen plannen zullen geen negatieve effecten hebben ten aanzien van foerageergebied van algemene vogels. Door het verwijderen van bomen en oeverbegroeiing buiten het broedseizoen uit te voeren wordt voorkomen dat negatieve effecten zullen optreden ten aanzien van broedende vogels. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt echter geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
Het plangebied vormt mogelijk foerageergebied voor ransuil, steenuil en kerkuil. De herinrichting van het plangebied heeft geen negatief effect op ransuil, steenuil en kerkuil.
Vanwege de ongeschiktheid van de schuurtjes als nestplaats voor huismussen, is de aanwezigheid van huismusnesten in het plangebied uit te sluiten.
Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het plangebied zal na de herinrichting even geschikt zijn als foerageergebied voor vleermuizen, aangezien de bomen langs de Nieuwe Steeg behouden blijven en een groenstrook wordt aangelegd.
Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming
De amfibiesoorten gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander, bastaardkikker en meerkikker gebruiken het plangebied mogelijk als leefgebied. Als gevolg van de voorgenomen plannen kunnen exemplaren van deze soorten worden verstoord en verdwijnt mogelijk leefgebied. Voor deze amfibiesoorten geldt in provincie Gelderland, in het kader van ruimtelijke ontwikkeling, een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht gelden, zie §1.3 van het onderzoeksrapport.
Vanwege de ligging in de kern van Herwijnen, het ontbreken van beschutte, doorlopende migratieroutes naar het plangebied toe en de grote openheid van het gebied (het plangebied bestaat voornamelijk uit open weiland) kan het voorkomen van das, wezel en hermelijn in het plangebied worden uitgesloten. Het plangebied is voor hen niet bereikbaar. Daarnaast is er te weinig struweel en ander opgaand groen aanwezig waar de soorten kunnen verblijven. De aanwezigheid van bunzing in het plangebied is niet uit te sluiten.
Mogelijk behoort het plangebied tot het leefgebied van een aantal grondgebonden zoogdieren van §3.3 Wnb, zoals bunzing, konijn en vos. Het plangebied zal na de voorgenomen plannen slechts nog deels geschikt zijn als leefgebied van deze soorten. In de wijde omgeving is en blijft echter voldoende, even geschikt leefgebied aanwezig.
Daarnaast hebben bunzingen en vossen een groot leefgebied en vormt het plangebied slechts een klein onderdeel van het territorium. De herontwikkeling zal geen negatief effect hebben op de bunzing en vos, indien het plangebied onderdeel van het grotere leefgebied van deze soorten vormt. Het plangebied vormt echter geen belangrijk onderdeel van het leefgebied van deze soorten.
Het plangebied is geschikt als leefgebied voor algemene (spits)muizensoorten en egel mogelijk zijn verblijfplaatsen aanwezig in het plangebied. Door de voorgenomen plannen verdwijnt (een deel van) het leefgebied en worden mogelijk verblijfplaatsen vernietigd. Mogelijk worden bij het vernietigen van verblijfplaatsen individuen van algemene (spits)muizensoorten en egel verwond.
Voor de algemene (spits)muizensoorten geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen voor deze zoogdiersoorten. Wel geldt de algemene zorgplicht, zie §1.3 van het onderzoeksrapport.
Advies en aanbevelingen
De volgende maatregelen dienen te worden genomen om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:
- 1. Het verwijderen van bomen en struiken in het plangebied wordt (indien nodig) uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen echter geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
- 2. Om effecten te voorkomen op overwinterende amfibieën (in het kader van de algemene zorgplicht) is het noodzakelijk om het aanwezige opgestapelde materiaal en takkenhopen in het plangebied buiten de winterperiode van amfibieën te verwijderen.
- 3. Door takkenhopen in de winterperiode voorzichtig en buiten de winterperiode te verwijderen en eventueel aangetroffen egels naar een veilige plaats (buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden) te verplaatsen wordt voldaan aan de zorgplicht.
- 4. Door het grasland in het oosten van het plangebied en bij de wadi in te zaaien met een inheems bloemrijk graslandmengsel (van bijvoorbeeld Cruydthoeck) of door verschillende soorten bloembollen te planten die in verschillende perioden bloeien kan het plangebied bijdragen aan een verbetering van de biodiversiteit.
5.11 Externe Veiligheid
Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
5.11.1 Externe veiligheidsbeleid
De gemeente Lingewaal wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen is de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (2008). In de visie is het externe veiligheidsbeleid van de gemeente opgenomen. Het gaat in de beleidsvisie om risico's in samenhang met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Ten behoeve van de beleidsvisie is een inventarisatie van huidige risicobronnen verricht, die is verwerkt op een signaleringskaart.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken en lpg-tankstations. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het bes luit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Door Windmill Milieu en Management is een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico’s ten behoeve van een planontwikkeling in de dorpskern van Herwijnen in de gemeente Lingewaal (zie Bijlage 11Externe veiligheid, quickscan. Het plan omvat de realisatie van 18 woningen. Hieruit volgen onderstaande onderzoeksresultaten.
Transport over het water
Op circa 1.000 meter van het plangebied is de Waal gelegen. Over dit water vindt transport van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer plaats. Op grond van de stoffen die over het water getransporteerd worden, ligt het zuidelijke deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van dit water (toxisch scenario). De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over water dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Transport over de weg
Op circa 2.260 meter van het plangebied is de rijksweg A15 gelegen. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer plaats. De A15 is opgenomen in het Basisnet. Op grond van de ruimtelijke scheiding is het plangebied niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Op grond van de stoffen die over de A15 ter hoogte van het plangebied getransporteerd worden, ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze weg. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg vormen geen aandachtspunt uit het oogpunt van externe veiligheid voor het plan.
Transport over het spoor
Op circa 2.300 meter is de spoorlijn Kijfhoek – Betuweroute Meteren gelegen. Gezien de ruimtelijke scheiding is het plangebied niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van dit spoor waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op grond van de stoffen die over deze spoorlijn worden vervoerd, ligt het plangebied wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn.
De risico’s als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Buisleidingen
De dichtstbijzijnde buisleiding bevindt zich op een afstand van ruim 2 kilometer van het plangebied. Het plangebied ligt derhalve niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt uit het oogpunt van externe veiligheid voor het plan.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of invloedsgebied van een nabijgelegen risicovolle inrichting. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt uit het oogpunt van externe veiligheid voor de planontwikkeling.
5.11.2 Beperkte verantwoording groepsrisico
Door Windmill Milieu en Management is op basis van voornoemde quickscan een beperkte verantwoording groepsrisico uitgewerkt (zie Bijlage 12 Externe veiligheid, verantwoording). In deze notitie zijn elementen aangedragen die de gemeenteraad kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie zelfstandig in veiligheid kunnen brengen.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3).
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. Aangezien het plan de nieuwbouw van woningen omvat, wordt hier al vanuit de bouwregelgeving hoge eisen gesteld aan de luchtdichtheid. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties moeten met één handeling zijn uit te schakelen.
Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.
Bestrijdbaarheid
Beheersbaarheid
De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de regionale brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico’s voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden.
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied en de risicobronnen goed bereikbaar moeten zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is.
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.
Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Risicocommunicatie
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Volgens de Wet veiligheidsregio’s draagt het bestuur van de Veiligheidsregio er zorg voor dat de noodzakelijke informatie wordt verschaft ter voorkoming en bestrijding of beheersing van een ramp. De Veiligheidsregio adviseert de gemeenten.
De gemeente Lingewaal dient in het kader van de ruimtelijke procedure advies in te winnen op basis van bovenstaande bij de Veiligheidsregio en een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico. Dit zal gedurende de bestemmingsplanprocedure verder invulling krijgen en meegenomen worden bij het bestuursbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
5.12 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen die vanuit planologisch opzicht van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling.
5.13 Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de wet- en regelgeving en dat er met het planvoornemen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Plansystematiek
6.1.1 Algemeen
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels verbonden over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van hierop bevindende bouwwerken. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het uitwerkingsplan nader toegelicht. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Wet ruimtelijke ordening en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).
Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord. - Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. - Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels bestaan in dit bestemmingsplan uit een antidubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings- en afwijkingsregels en overige regels. - Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.
6.1.2 Specifiek
Bij de invulling van dit bestemminsplan zijn overeenkomstig de systematiek in het moederplan alsmede het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Lingewaal de bestemmingen opgenomen.
6.1.3 Bestemmingen
Wonen – 3
Deze gronden zijn bestemd voor wonen in nieuw te bouwen rijwoningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis of bedrijf aan huis zoals opgenomen in milieucategorie 1 van de Lijst van bedrijven.
Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen dat volledig mag worden bebouwd. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen dat bouwvlak worden gebouwd. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf'.
In de regels is de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen opgenomen, evenals de maximale goot- en bouwhoogte, welke ook op de verbeelding is weergegeven.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijsgebied' is opgenomen voor de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg van het woongebied en de te realiseren openbare parkeerplaatsen. Deze gronden hadden in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'.
Groen
Het ter realiseren openbaar groen aan de Nieuwe Steeg en de groenstrook achter de woningen Geerstraat krijgen de bestemming Groen.
Waarde - Archeologie 3
In voorliggend plangebied is de archeologische dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen omdat op basis van de archeologische bureaustudie een nader onderzoek is uitgevoerd. Zodra met een selectiebesluit het gebied archeologisch wordt vrijgegeven, kan deze dubbelbestemming komen te vervallen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De woningstichting heeft de gronden in eigendom en exploiteert het plan zelf. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling als uitvoerbaar kan worden aangemerkt.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, moet een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd.
De initiatiefnemer en de gemeente West Betuwe gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld en de kosten van planschade worden afgewenteld op initiatiefnemer. Voor dit plan zijn de kosten derhalve anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet nodig.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg En Inspraak
8.1.1 Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg te plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten. De bedoeling van dit vooroverleg is om het plan tijdig aan te kunnen passen op opmerkingen van andere overheden. Hiertoe is het concept ontwerpplan aan de betreffende instanties toegezonden.
Hierop is één reactie ontvangen.
Waterschap Rivierenland
Het waterschap heeft laten weten dat een regulier overleg gewenst is in het kader van de watertoets. Hieraan is een vervolg gegeven door meer in detail het civieltechnisch ontwerp voor de waterbehandeling uit te werken en deze af te stemmen met het waterschap, zodat ook tijdig zicht is op een vergunbare wateroplossing.
8.2 Zienswijzenprocedure
8.2.1 Zienswijzen
Dit ontwerp bestemmingsplan wordt op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eenieder is in de gelegenheid hierop een zienswijze naar voren te brengen.
8.2.2 Vaststelling
Binnen twaalf weken na afloop van de termijn van terinzagelegging neemt de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan met inachtneming van de ingebrachte zienswijzen. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt gepubliceerd. Belanghebbenden kunnen eventueel beroep aantekenen bij de Raad van State.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Aanvulling Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Aanvulling akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Aanvullend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Aanvullend archeologisch onderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Natuurtoets
Bijlage 9 Quickscan Stikstof
Bijlage 10 Aerius Berekening Stikstof
Bijlage 10 Aerius berekening stikstof
Bijlage 11 Externe Veiligheid, Quickscan
Bijlage 11 Externe veiligheid, quickscan