Plantage Zuidwest
Uitwerkingsplan - Gemeente West Betuwe
Vastgesteld op 23-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan 'De Plantage Zuidwest' met identificatienummer NL.IMRO.1960.METHUPPlantageZw-VSG1 van de gemeente West Betuwe;
1.2 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.4 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanbouw / uitbouw
een gebouw dat aangebouwd is aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding is van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw;
1.8 aan huis gebonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.9 aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot een aan huis gebonden beroep, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is, dat de activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.10 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde
1.11 archeologisch deskundige
de regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.12 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende archeologische waarde, archeologische monumenten en/of archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage
het gedeelte van de oppervlakte van een bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1 m2, buiten beschouwing blijven;
1.15 beperkt kwetsbaar object
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.16 bestaand
- bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Als bestaand bouwwerk wordt ook aangemerkt een bouwwerk dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend. Onder bestaande bouwwerken worden niet verstaan bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 bijzonder kwetsbare objecten
objecten, zoals verzorgingstehuizen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, gesloten afdelingen van zorginstellingen en gevangenissen, die dienen tot (langdurig) verblijf en/of huisvesting van personen met een verminderde zelfredzaamheid als gevolg van een (geestelijke of lichamelijke) beperking of (een zeer lage of hoge) leeftijd, of daartoe gehinderd worden door een inbewaringstelling of penitentiaire maatregel;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 bouwwijze
bebouwingstype van hoofdgebouwen (met name woningen), onder te verdelen in vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd, waarbij:
- a. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, aan één zijde begrensd door de scheidsmuur van een ander hoofdgebouw;
- c. onder aaneengebouwd wordt verstaan een rij hoofdgebouwen, aan twee zijden begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de rij beëindigen;
- d. onder gestapeld wordt verstaan een gebouw dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
- e. onder geschakeld wordt verstaan, een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
1.26 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, niet zijnde een hoofdgebouw;
1.27 dakhelling
de hoek van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel met het hellend dakvlak;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gevel
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.31 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.32 kamerverhuurbedrijf
het geheel van onzelfstandige woonruimten die bedrijfsmatig wordt verhuurd aan derden. Hiervan is sprake als een substantieel inkomen wordt verworven met de bedrijfsmatige activiteit en minimaal 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw(en) wordt benut ten behoeve van kamerverhuur;
1.33 kantoor
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.34 kap
een dak of een gedeelte daarvan, dat bestaat uit hellende dakvlakken;
1.35 kwetsbaar object
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.36 niet-woonfunctie
een functie, gericht op gebruik van de gronden en/of opstallen voor andere doeleinden dan woondoeleinden;
1.37 nieuw
eerst aanwezig na de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.38 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.39 ondergeschikte bouwdelen
plinten, pilasters, kozijnen, risalieten, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel of kroonlijsten, overstekende daken, liftschachten, goten, luifels, balkons, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, koekoeken en hijsinrichtingen, zomede erkers en aan- of uitgebouwde entrees;
1.40 ondergronds
onder het niveau van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.41 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.42 peil
Voor gebouwen:
de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
Voor andere bouwwerken:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ;
1.43 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.44 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.45 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.46 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.47 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van dit plan;
1.48 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.49 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.50 zelfstandig bewonen
zelfstandig gebruik van een ruimte of gebouw als woning voor een afzonderlijk huishouden;
1.51 zorgwoningen
een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens en/of de lengte van het overstek ten opzichte van de buitenwerkse gevelvlakken niet meer dan 0,75 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
- c. duikers en bruggen;
- d. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
- e. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. voorwerpen van beeldende kunst;
een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersdoeleinden en parkeergelegenheid;
- b. groenvoorziening en beplanting;
- c. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
- d. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
- e. duikers en bruggen;
- f. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. voorwerpen van beeldende kunst;
één en ander met de daarbij behorende voorzieningen
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - Verblijf' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en de technische uitrusting van wegen - evenwel met uitzondering van motorbrandstofverkooppunten - worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
- b. de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen van 12 m2;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 8 m.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. waterberging en infiltratie;
- c. waterbeheersing en oeververbindingen;
en tevens ondergeschikt aan sub a:
- d. ontsluitingswegen, verkeersruimte, duikers en bruggen;
- e. voorwerpen van beeldende kunst;
een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de keur van het waterschap uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:
- a. gemalen, aanlegsteigers, duikers en bruggen zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 m;
- b. steigers mogen een lengte respectievelijk breedte hebben van ten hoogste 6 m /1 m.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend woningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede bouwwerken ten dienste van de bestemming en de technische uitrusting van wegen, water en groen.
6.3 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
- 1. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen en veranda's, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, risalieten, gevelversieringen, funderingen en andere daaraan gelijk te stellen bouwdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt;
- 2. De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, door:
- a. ondergeschikte bouwdelen, zoals (dak-)overstekken, gevelversieringen en funderingen alsmede balkons en luifels, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.4 Ondergronds bouwen en -aanleggen
6.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan
- a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. dakbeëindiging de kapvorm van gebouwen;
- c. kleuren en materialen van gebouwen;
- d. erfscheidingen;
- e. aantal te realiseren parkeerplaatsen;
- f. wijze van parkeren op private erven;
indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:
- 1. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals neergelegd in het vastgestelde Beeldregieplan De Plantage van de gemeente West Betuwe, welke als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
- 2. de parkeerbalans;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.6 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, onder de voorwaarde dat de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is en geen onevenredige consequenties heeft voor de verkeersveiligheid, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 6.2.2 sub a en sub b voor een hogere woningdichtheid;
- b. het bepaalde in 6.2.2 sub c, sub d en sub e voor een groter maximaal bebouwd oppervlak;
- c. het bepaalde in 6.2.3 voor de situering van bebouwing buiten het bouwvlak;
- d. het bepaalde in 6.2.4 sub a voor een maximum goothoogte van 9 m dan wel een maximum bouwhoogte van 15 m;
- e. het bepaalde in 6.2.4 sub c voor het plat afdekken van woningen dan wel voor een kleinere of grotere dakhelling;
- f. het bepaalde in 6.2.5 sub a bij woningen op een hoekperceel voor de bouw van een uitbouw voor de voorgevel of het verlengde daarvan met een grotere omvang;
- g. het bepaalde in 6.2.5 sub b voor het situeren van bijgebouwen bij vrijstaande en geschakelde woningen op een afstand van minder dan 11 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan;
- h. het bepaalde in 6.2.5 sub c voor het bouwen van bijgebouwen binnen 6 m achter de voorgevellijn;
- i. het bepaalde in 6.2.5 sub d voor het situeren van bijgebouwen bij vrijstaande en geschakelde woningen binnen 2 m uit de zijdelingse erfgrens;
- j. het bepaalde in 6.2.5 sub e voor het situeren van bijgebouwen bij rijenwoningen en twee-onder-een-kapwoningen binnen 1 m uit de zijdelingse erfgrens;
- k. het bepaalde in 6.2.5 sub f voor het plat afdekken;
- l. het bepaalde in 6.2.5 sub i voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen.
- m. het bepaalde in 6.2.6 voor het bouwen van een balustrade op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag mag reiken;
- 2. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen;
6.7 Specifieke gebruiksregels
6.8 Afwijken van de gebruiksregels
6.9 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:
- van aan-, uit- of bijgebouwen voor het zelfstandig bewonen;
- van aan-, uit- of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
- van de gronden voor seksinrichtingen.
- verkoop/opslag van vuurwerk
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 veiligheidszone - leiding
De voor 'veiligheidszone - leiding' aangeduide gronden zijn – naast voor de voor die gronden van toepassing zijnde bestemming – mede aangewezen om een toename van het groepsrisico beperkt te houden.
9.2 Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van (beperkt) kwetsbare objecten als bijzonder kwetsbare objecten.
9.3 Wijziging 'veiligheidszone - leiding'
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het plan te wijzigen, door de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' te verkleinen of te verwijderen.
- b. De zone mag alleen worden verwijderd als de externe veiligheid (EV) relevante leiding als zodanig blijvend buiten gebruik is gesteld of vaststaat dat binnen een periode van twee jaar na vaststelling van de wijziging de leiding verwijderd zal worden.
- c. De zone mag alleen worden verkleind:
- 1. als door risicoreducerende maatregelen of veranderingen in de gesteldheid van de omgeving die van invloed zijn op de spreiding van het risico het risico zodanig verandert dat de veiligheidszone niet meer de werkelijke situatie representeert of zal representeren;
- 2. om de veiligheidszone met de nieuwe werkelijke situatie in overeenstemming te brengen;
- 3. als uit onderzoek blijkt dat na aanpassing van de zone het groepsrisico niet significant zal kunnen toenemen door de mogelijkheid van extra (beperkt) kwetsbare objecten te realiseren als gevolg van verkleining van de zone.
- d. Alvorens toepassing te geven aan de bepaling in sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Veiligheidsregio.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van regels in dit plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut, waaronder abri's, afval- en inzamelingscontainers, transformatorhuisjes en installatiekasten, met dien verstande dat de inhoud van een gebouw niet meer mag bedragen dan 60 m³ en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
- b. het overschrijden van de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken of andere in de regels voorkomende bouwgrenzen tot ten hoogste 3 m voor ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, serres, balkons, bordessen, galerijen, buitentrappen, overhangende bouwlagen, uitspringende schoorsteenwanden, pergola's, lift- en trappenhuizen en dergelijke;
- c. het overschrijden van de regels inzake de goothoogte, bouwhoogte en de oppervlakte van gebouwen tot maximaal 10 %;
- d. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 %;
- e. geringe afwijkingen van het beloop van wegen, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het gewenst of noodzakelijk zijn, met dien verstande dat de afwijkingen ten opzichte van de plankaart niet meer dan 5 m mogen bedragen;
- f. het bouwen van voorzieningen voor de telecommunicatie, met een bouwhoogte van minimaal 10 m en maximaal 15 m;
- g. met dien verstande dat deze omgevingsvergunning ter afwijking, voor het bouwen van voorzieningen zoals bedoeld onder punt f., slechts wordt verleend indien:
- 1. toepassing van het principe van 'site-sharing' (waarbij meerdere aanbieders samen een voorziening delen) redelijkerwijs niet mogelijk blijkt, waardoor oprichting van een nieuwe voorziening kennelijk noodzakelijk moet worden geacht;
- 2. de voorziening niet leidt tot een onevenredige verstoring van het stedelijk c.q. landschappelijk beeld; een criterium hierbij is dat de plaatsing van een enkele, hogere mast de voorkeur verdient boven de plaatsing van meerdere, kleine masten.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
De regels worden aangehaald als: 'Regels van het uitwerkingsplan Plantage Zuidwest'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend uitwerkingsplan is het voornemen om woningen te realiseren in deelplan 2 van de Plantage Zuidwest in Geldermalsen. Dit betreft een volgende fase in de woningbouwontwikkeling van de uitbreidingswijk de Plantage. De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 150 woningen verdeeld over 3 uit te werken locaties.
Het uitwerkingsplan 'Plantage Zuidwest' biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor deze uitbreiding. Omdat ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan nog geen concrete invulling en bijbehorend woningbouwprogramma voor deze locatie beschikbaar was, is destijds een uit te werken woonbestemming opgenomen. Hiermee heeft de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht meegegeven om binnen de planperiode (10 jaar) een uitwerkingsplan op te stellen binnen de kaders van de uitwerkingsregels.
In het voorliggende plan wordt invulling gegeven aan de uitwerkingsplicht. Tevens wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitwerkingsregels en de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Dit uitwerkingsplan betreft een herziene versie van het eerder voor dit gebied vastgestelde uitwerkingsplan. De regels van het uitwerkingsplan zijn vanwege het ontbreken van enkele bouwregels voor bijgebouwen die hadden moeten worden overgenomen uit het moederplan en enkele onjuiste verwijzingen tussen afzonderlijke regels aangepast en aangevuld. Ook is de verbeelding enigszins aangepast. Het bouwvlak rond een aantal vrijstaande en twee onder één kap woningen is vergroot om in voldoende ruimte tussen de woningen te kunnen voorzien, voor de benodigde parkeergelegenheid op eigen terrein.
Met het opnieuw vaststellen van dit uitwerkingsplan wordt voorzien in een passende en complete regeling voor het plangebied, conform de uitwerkingsregels uit het moederplan 'De Plantage Zuid-West'.
1.2 Ligging Plangebied
De Plantage is een uitbreidingswijk aan de zuidkant van Geldermalsen. De uitwerkingslocaties liggen in deelplan 2 van de Plantage, het zuidwestelijke deel. Deelplan 2 van de Plantage wordt begrensd door de Bentickshof aan de noordzijde, de Blankertseweg aan de zuidzijde en de Rijksstraatweg aan de westzijde. Aan de oostzijde ligt op enige afstand de Randweg. In figuur 1.1 is de ligging van deelplan 2 weergegeven. De uitwerkingslocaties liggen binnen dit gebied (zie figuur 1.2).
Figuur 1.1 Ligging deelplan 2
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest'. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2017 vastgesteld. Voor het plangebied is de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' opgenomen. Het zuidwestelijke deel van deze uit te werken bestemming maakt deel uit van het gebied met de gebiedsaanduiding 'overige zone - deelgebied De Buitenplaats'. Het oostelijke deel, dat bestaat uit twee vlakken gescheiden door de bestemming 'verkeer' hoort tot het gebied met de gebiedsaanduiding 'overige zone - deelgebied De Bastide'. Verder is voor een klein gedeelte in het zuidwestelijke deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest'
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren bouwplan. Vervolgens vindt in hoofdstuk 3 toetsing aan uitwerkingsregels plaats. Dit wordt gevolgd door toetsing aan het relevante beleidskader (hoofdstuk 4) en de omgevingsaspecten (hoofdstuk 5). Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van de juridische regeling. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Opbouw van de Plantage
Voor de wijk de Plantage is een bijzonder stedenbouwkundig ontwerp gemaakt dat verschillende stedenbouwkundige concepten bevat. Deze concepten, buurtschappen genoemd refereren aan (historische) stedenbouwkundige structuren in de omgeving.
De Plantage is opgedeeld in 3 buurtschappen met elk een eigen karakter; de Buitenplaats, de Bastide en de Woongaard (zie figuur 2.1). Het plangebied van dit uitwerkingsplan bevindt zich deels in 'De Buitenplaats' en deels in 'De Bastide'. De bebouwing in 'De Buitenplaats' refereert aan de klassieke architectuur in de 17e t/m 19e eeuw: panden in principe met langskappen en met zorgvuldig gecomponeerde gevels. Verder zijn de ingetogenheid qua kleur- en materiaalgebruik en een geringe plasticiteit in de gevel kenmerkend. De stijlkenmerken voor 'De Bastide' refereren aan de compact dorpse architectuur van de Lingestadjes, zoals Buren en Asperen.
Figuur 2.1 Indicatieve weergave van de buurtschappen in de Plantage
Karakteristiek en beeldkwaliteit
Net als in de al gerealiseerde delen van de Plantage zal de nieuwbouw in de uitwerkingsgebieden ook aansluiten op de karakteristieken van de toepasselijke buurtschappen. Dit geldt voor verkaveling, dichtheid, bouwstijl, kleuren en materialen. Uitgangspunt daarbij is het beeldregieplan, dat is vertaald in de regels van dit uitwerkingsplan en ook als bijlage 1 daarbij is opgenomen.
Programma
De invulling van het uitwerkingsgebied kent een gevarieerd programma, aansluitend op de hiervoor beschreven karakteristieken en de woonwensen. De bebouwing in deelgebied Buitenplaats heeft een lage dichtheid met zowel geschakelde als vrijstaande woningen, veelal op ruimte kavels. Deelgebied de Bastide kent een meer compacte invulling met hoofdzakelijk geschakelde woningen.
De uitwerkingsregels maken totaal 150 woningen mogelijk. Hiervan is 10-15% sociale huur.
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Uitwerkingsregels
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt getoetst aan de uitwerkingsregels die in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen. In deze paragraaf is de nummering van de originele artikelen uit het bestemmingsplan De Plantage Zuidwest aangehouden. De uitwerkingsregels luiden als volgt.
7.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bestemming wordt uitgewerkt, waarbij voor zover van toepassing, wordt voldaan aan de regels van de bestemmingen Wonen, Groen, Verkeer - Verblijf, Water, en Waarde - Archeologie 1, welke deel uit maken van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat:
- 1. het aantal woningen ten hoogste 150 bedraagt voor het totale gebied aangewezen met de bestemming Woongebied - Uit te werken;
- 2. de woningbouw past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
- b. voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten een akoestisch onderzoek is uitgevoerd:
- 1. waaruit blijkt of er sprake is overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder of een door het bevoegd gezag vastgestelde hogere waarden;
- 2. indien uit het onderzoek als bedoeld onder b.1. blijkt, dat er sprake is van overschrijding van de voorkeurswaarde, dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de overschrijding sprake is van een aanvaard woon- en leefklimaat en tevens dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot het verlenen van hogere waarden.
7.2.1 Fasering
Met het bouwen van de in lid 7.2 onder a.2 bedoelde woningen mag niet eerder worden aangevangen, dan nadat ten minste 167 woningen binnen de bestemming Wonen van het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest' zijn verkocht.
7.2.2 Woningdichtheid
De woningdichtheid dient te voldoen aan het bepaalde onder lid 6.2.2:
6.2.2 Woningdichtheid
- ter plaatse van gronden, op de verbeelding aangeduid met 'overige zone - deelgebied De Buitenplaats', bedraagt het aantal woningen per hectare maximaal 17 woningen;
- ter plaatse van gronden, op de verbeelding aangeduid met 'overige zone - deelgebied De Bastide', bedraagt het aantal woningen per hectare maximaal 31 woningen, met dien verstande dat indien 7% van de woningen gestapeld worden gebouwd, dit aantal 33 mag bedragen;
- het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) voor bouwpercelen tot 800 m2 bedraagt 50% van de oppervlakte van de kavel, dit met uitzondering van appartementen, patiowoningen, bungalows of seniorenwoningen, waarbij het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) 70% bedraagt;
- het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) voor bouwpercelen tussen 800 m2 en 1000 m2 bedraagt 35% van de oppervlakte van de kavel;
- het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) voor bouwpercelen groter dan 1000 m2 bedraagt 30% van de oppervlakte van de kavel;
7.2.3 Voorlopig bouwverbod
Zolang en voor zover de in lid 7.2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, is bouwen verboden. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in dit lid op voorwaarde dat het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan, onder de volgende voorwaarde:
de omgevingsvergunning wordt pas verleend, nadat is begonnen met de bouw van de laatste 20% van de woningen, die gebouwd kunnen worden binnen de bestemming Wonen.
7.2.4 Bijzonder kwetsbare objecten
Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - leiding is het verboden om bijzonder kwetsbare objecten mogelijk te maken, binnen 50 meter vanaf de hogedruk gasleiding.
3.2 Toetsing
Bestemmingsomschrijving
De beoogde ontwikkeling met woningbouw met bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen en groen passen binnen de kaders als gesteld binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'.
Uitwerkingsregels
Algemeen
Ad a.
Door middel van dit uitwerkingsplan wordt de bestemming uitgewerkt. Hierbij wordt voldaan aan de toepasselijke regels uit het moederplan, die ook zijn overgenomen in dit uitwerkingsplan.
Ad a onder 1.
Het exacte aantal te realiseren woningen voor het totale gebied met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' is nog niet bepaald. Het maximale aantal woningen van 150 wordt echter verankerd in de regels. Zo wordt gegarandeerd dat wordt voldaan aan deze uitwerkingsregel.
Ad a onder 2.
De ontwikkeling moet passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.
In de toelichting van het moederplan staat daarover het volgende:
"Medio 2017 zal er een nieuwe 'ladder' beschikbaar komen, waarin de 3e trede zal komen te vervallen. Tevens zal de bepaling van het onderbouwen van de "actuele regionale behoefte" worden vervangen door een onderbouwing van de "behoefte". Een derde verandering betreft het gegeven dat - in het geval er een uit te werken bestemming of een wijziging in het plan wordt opgenomen - de ladderonderbouwing daarvan plaats vindt ten tijde van de uitwerking of de wijziging.
Dit laatste punt is relevant omdat een gedeelte van de woningbouw is opgenomen in een Uit te werken bestemming Wonen. Het gaat hierbij om 150 woningen die worden geprogrammeerd voor de periode na 2024. De provincie Gelderland heeft als een essentiële voorwaarde gesteld dat deze 150 woningen pas mogen worden gebouwd als is aangetoond dat deze passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Verder mogen deze woningen pas worden gebouwd als de 188 woningen en de 50 sociale woningen zijn gerealiseerd. Dit is derhalve als voorwaarde opgenomen. De ladderonderbouwing van deze 150 woningen vindt plaats ten tijde van de uitwerking."
Gelet op het bovenstaande is de ontwikkeling getoetst aan de actuele ladder voor duurzame verstedelijking.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Toetsing
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
In dit geval is echter sprake van een gebied waarvoor een uitwerkingsplicht geldt. Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1155) blijkt dat de mate waarin een uitwerkingsplicht keuzemogelijkheden biedt ten aanzien van de op te nemen functies en de omvang daarvan bepalend is voor de vraag of er een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro.
Ook in een eerdere uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016 (zaaknummer 201506618/1.R6) is bepaald dat een dergelijk onderzoek in uitwerkingsplannen feitelijk niet meer hoeft te worden gedaan.
In dit geval wordt geconcludeerd dat geen sprake is van ruime uitwerkingsmogelijkheden. Het kan alleen een nieuw woongebied worden en er is sprake van een nog onbenutte planologische mogelijkheid. Ook wanneer de ladder niet van toepassing is, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van uitvoerbaarheid moet onder andere aandacht worden besteed aan de behoefte aan het plan. Daarom is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Beschrijving behoefte
In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de woningbehoefte en opgave. De kwantitatieve opgave wonen voor regio Rivierenland is op basis van de destijds beschikbare prognose vastgesteld op 10.500 woningen voor de periode 2015-2025. Op basis van deze kwantitatieve opgave is er in regio Rivierenland behoefte aan gemiddeld 1.050 woningen per jaar. De opgave voor West-Betuwe (voormalige gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal) was op dat moment 2.005 woningen.
Figuur 3.1 Regionale opgave 2025-2025 (bron: Monitor Wonen Rivierenland 2017)
In het Rivierengebied zijn die woningen al gebouwd, ook in West Betuwe. Vooral de laatste jaren is de vraag naar woningen fors toegenomen, waardoor zowel de regio als het gemeentebestuur van West Betuwe bij de provincie hebben aangedrongen op een forse verruiming van het toegestane aantal woningen. Die noodzaak blijkt ook uit de nieuwe provinciale huishoudensprognose.
Deze fase van de Plantage is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma en past binnen de opgave.
De gemeenten in Rivierenland en de provincie Gelderland werken hebben afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. De Plantage past binnen deze regionale woonagenda. Hiervoor is een nieuw regionaalwoningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er druk is vanuit de Randstad op de woningmarkt in Rivierenland.
Huishoudensprognose 2019
Uit de actuele Bevolkings- en huishoudensprognose Gelderland 2019 (Provincie Gelderland, 17 december 2019) blijkt dat nieuwe prognose hoger uitkomt dan de vorige prognose.
De kwantitatieve woningbehoefte in de regio Rivierenland komt voor de periode 2019-2030 uit op 6.970 tot 8.170 woningen. In de periode 2030-2040 is behoefte aan 3.200 tot 3.350 woningen.
Figuur 3.2 Huishoudensontwikkeling 2019-2040 per regio in twee varianten
In Rivierenland is tot 2040 sprake van bevolkingsgroei. Rivierenland vergrijst in vergelijking met andere regio's ook minder sterk.
Figuur 3.3 Huishoudensontwikkeling naar leeftijd en huishoudenssamenstelling 2019 – 2040
In Rivierenland concentreert de kwalitatieve behoefte zich op grondgebonden koopwoningen in alle prijssegmenten. Er doen zich in deze regio geen potentiële overschotten voor. Ook in Rivierenland is er vraag naar appartementen, vooral naar sociale huurappartementen en duurdere koopappartementen.
Figuur 3.4 Fricties vraag en aanbod 2019 - 2025 en 2025 - 2030
Actieplan wonen 2020-2025, sneller, betaalbaar, flexibel
Er is onvoldoende plancapaciteit om in de grotere woningbehoefte te kunnen voorzien. Daarom is een actieplan opgesteld om de woningproductie te versnellen. Het Actieplan Wonen is gemaakt in samenwerking met gemeenten, woningcorporaties en andere partijen in de woningbouw.
Er is een groot tekort aan woningen. Dit geldt voor alle typen woningen: goedkope koopwoningen, dure huurwoningen, appartementen en starterswoningen, rijtjeshuizen met tuin en woningen zonder tuin. Alles is nodig, maar vooral het bouwen van betaalbare woningen is in deze tijd een uitdaging.
Daarom wil de provincie de woningbouw versnellen. De instrumenten die de provincie daarvoor in wil zetten vormen samen het Actieplan Wonen.
Motivering locatiekeuze
De locatiekeuze is al gemotiveerd in het moederplan. In 2017 was al duidelijk dat de woningbehoefte niet binnenstedelijk kon worden gefaciliteerd en dat dat ook op de iets langere termijn zo zou blijven. Daarom heeft een deel van het uitbreidingsgebied een rechtstreekse woonbestemming gekregen en is door voorwaarden van de provincie voor een deel van het gebied een uitwerkingsplicht opgenomen. De behoefte is inmiddels gebleken en daarom is uitbreiding op deze plek noodzakelijk.
Conclusie
De druk op de woningmarkt is groot. Er is behoefte aan meer woningen. Met dit uitwerkingsplan worden 150 woningen rechtstreeks mogelijk gemaakt.
Ad b.
Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2.
Ad 7.2.1 Fasering
Als voorwaarde is gesteld dat niet eerder mag worden aangevangen met de bouw van de woningen van dit uitwerkingsplan, nadat ten minste 167 woningen binnen de bestemming Wonen van het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest' zijn verkocht.
Ten tijde van het inwerking treden van dit uitwerkingsplan zijn meer dan 167 woningen verkocht zodat voldaan wordt aan deze eis
Ad 7.2.2 Woningdichtheid
Bij uitwerking moet worden voldaan aan de navolgende regels:
- ter plaatse van gronden, op de verbeelding aangeduid met 'overige zone - deelgebied De Buitenplaats', bedraagt het aantal woningen per hectare maximaal 17 woningen;
- ter plaatse van gronden, op de verbeelding aangeduid met 'overige zone - deelgebied De Bastide', bedraagt het aantal woningen per hectare maximaal 31 woningen, met dien verstande dat indien 7% van de woningen gestapeld worden gebouwd, dit aantal 33 mag bedragen;
- het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) voor bouwpercelen tot 800 m2 bedraagt 50% van de oppervlakte van de kavel, dit met uitzondering van appartementen, patiowoningen, bungalows of seniorenwoningen, waarbij het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) 70% bedraagt;
- het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) voor bouwpercelen tussen 800 m2 en 1000 m2 bedraagt 35% van de oppervlakte van de kavel;
- het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) voor bouwpercelen groter dan 1000 m2 bedraagt 30% van de oppervlakte van de kavel;
Bij het ontwerp van de deelgebieden worden deze regels in acht genomen. Juridische borging verder gegarandeerd doordat deze zijn opgenomen in het uitwerkingsplan.
Ad 7.2.3 Voorlopig bouwverbod
Er mag pas gestart worden met de bouw van de woningen van dit uitwerkingsplan zodra het plan rechtskracht heeft. Wel mag het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen, waarbij het bouwplan in overeenstemming moet zijn met het ontwerp-uitwerkingsplan. Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat deze vergunning pas verleend mag worden nadat begonnen is met de bouw van de laatste 20% van de woningen met de bestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest'.
Deze regel heeft verder geen inhoudelijke consequenties voor dit uitwerkingsplan.
Ad 7.2.4 Bijzonder kwetsbare objecten
Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - leiding is het verboden om bijzonder kwetsbare objecten mogelijk te maken, binnen 50 meter vanaf de hogedruk gasleiding.
Er is geen voornemen om bijzonder kwetsbare objecten in deze zone te realiseren en ook deze voorwaarde is overgenomen in het uitwerkingsplan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Toetsing van de ontwikkeling aan rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid heeft reeds plaatsgevonden bij het opstellen van het moederplan. Gezien de geringe wijzigingen in het beleidskader en het feit dat het bouwprogramma is vastgelegd in de uitwerkingsregels van de uit te werken bestemming, kan worden geconcludeerd dat de realisatie van de uitwerkingsgebieden binnen deelplan 2 van de Plantage Zuidwest past binnen het vigerende beleid.
Daarbij wordt nog opgemerkt dat de locatie specifiek door de provincie is aangemerkt als locatie waar woningbouw kan worden versneld.
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Inleiding
De uitwerking van het moederplan is dusdanig van aard - binnen de kaders van de uitwerkingsregels - dat hernieuwde uitgebreide toetsing aan sectorale aspecten achterwege kan blijven. Een uitgebreide toetsing hieraan heeft reeds plaatsgevonden bij het opstellen van het in 2017 vastgestelde bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest'. De ontwikkeling wordt in dit hoofdstuk beknopt getoetst aan de sectorale aspecten, waarbij voor de meeste aspecten is doorverwezen naar de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van het moederplan.
5.2 Onderzoeken
Aspect | Beoordelingsaspect | Afweging |
mer-wetgeving | Is de ontwikkeling planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichting? | Voor de nu door uitwerking mogelijk gemaakte 150 woningen geldt een vormvrije mer beoordelingsplicht. Gelet op de hierna en in de structuurvisie en in het moederplan beschreven onderzoeksresultaten is geen sprake van een mer verplichting noch sprake van aanvullend benodigde mitigerende maatregelen. |
Bodemkwaliteit | Bodemkwaliteit dient voldoende te zijn voor de beoogde functie | Bodemonderzoek voor het gehele plangebied is uitgevoerd in het kader van het moederplan. Het plangebied is geschikt geacht voor de woonbestemming. Het aspect bodem staat het project dan ook niet in de weg. |
Archeologie | Is er sprake van een verwachtingswaarde? | In het kader van het moederplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in het moederplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Eind 2017 hebben echter archeologische opgravingen plaatsgevonden, hiermee zijn geen archeologische waarden meer aanwezig in het plangebied. De dubbelbestemming is dan ook niet overgenomen. Het aspect archeologie staat de vaststelling van het uitwerkingsplan niet in de weg. |
Cultuurhistorie | Is er sprake van cultuurhistorische waarden waarmee rekening moet worden gehouden? | De stedenbouwkundige opzet speelt in op cultuurhistorische karakteristieken, die ook verankerd zijn in de regels. |
Water | Is wateradvies aangevraagd? | Tussen de voormalige gemeente Geldermalsen en het Waterschap Rivierenland heeft in het kader van de Structuurvisie De Plantage diverse malen overleg en afstemming plaatsgevonden over het plan. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk waterstructuurplan in 2010. Het stedenbouwkundig ontwerp dat aan het waterinrichtingsplan ten grondslag lag, is sindsdien gewijzigd. In 2020 is daarom een nieuw waterhuishoudkundig plan opgesteld voor De Plantage en Hondsgemet (d.d. 16 juni 2020). Met dit plan zijn alle waterhuishoudkundige aspecten van De Plantage vastgelegd. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.5. |
Bedrijven en milieuhinder | Zijn er bedrijfsfuncties in de omgeving aanwezig/mogelijk? | Het plangebied wordt beschouwd als een rustige woonwijk. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen bestaande inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de ontwikkeling. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn boomgaarden aanwezig. Ten zuiden van de Blankertseweg is in het bestemmingsplan 'Buitengebied - derde herziening' een zone opgenomen waar boomgaarden zijn uitgesloten ten behoeve van de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk De Plantage.Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden. |
Wegverkeerslawaai | Wordt voldaan aan het gestelde in de Wet geluidhinder? Is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat in de nieuwe woningen? | In Bijlage 2 is de notitie met geluidsberekeningen wegverkeerslawaai toegevoegd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij de plangebieden binnen het uitwerkingsplan Plantage Zuidwest overschreden. Dit ten gevolge van de Blankertseweg en ten gevolge van De Kantelen. Op de grens van de bouwvlakken zijn de hoogst berekende geluidsbelastingen: 50 dB ten gevolge van de Blankertseweg en 55 dB ten gevolge van De Kantelen. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Blankertseweg dient voor drie woningen hogere waarden te worden vastgesteld: voor één woning een waarde van 50 dB en voor twee woningen een waarde van 49 dB. Voor de Kantelen kan geen hogere waarden worden vastgesteld, omdat dit geen gezoneerde weg is in het kader van de Wet geluidhinder. Dit aspect vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. |
Verkeer | De verkeersontsluiting moet goed zijn gewaarborgd. | In het moederplan is al rekening gehouden met de toevoeging van 150 woningen binnen de uit te werken woonbestemming. Ook in het stedenbouwkundig ontwerp is hier al rekening mee gehouden voor de ontsluitingsstructuur. De verkeersontsluiting wijzigt niet als gevolg van deze ontwikkeling. |
Parkeren | De parkeerbehoefte van de ontwikkeling moet worden opgevangen. | Dit aspect wordt toegelicht in paragraaf 5.3. |
Externe veiligheid | Wordt voldaan aan normen plaatsgebonden risico en groepsrisico? | Dit aspect wordt toegelicht in paragraaf 5.4. |
Luchtkwaliteit | Wordt voldaan aan de genoemde grenswaarden in de Wet luchtkwaliteit? | De ontwikkeling van de nieuwbouwwijk ‘De Plantage’ is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), waardoor de ontwikkeling is vrijgesteld van een toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit. |
Ecologie | Is er sprake van significant negatieve effecten of aantasting, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen? | Soortenbescherming In het kader van het moederplan zijn er een quickscan ecologie en nadere onderzoeken naar de aanwezigheid van de grote modderkruiper en buizerd uitgevoerd in 2016. Om verstoring en vernieling van in gebruik zijnde nesten van vogels te voorkomen, dienen werkzaamheden aan beplanting en oevers buiten het broedseizoen plaats te vinden. Vanwege de aanwezigheid van de beschermde soort grote modderkruiper en de voorgenomen slootdempingen in de Plantage is op basis van een compensatieplan een ontheffing verleend. Onderzoek naar vleermuizen heeft aangetoond dat de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis in het gebied aanwezig zijn. Door het in acht nemen van (voorzorgs)maatregelen tijdens de aanleg van Zuidwest wordt voorkomen dat deze soorten schade ondervinden. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat voor de verdere ontwikkeling geen aanvullend onderzoek of ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Het aspect ecologie staat de vaststelling van het uitwerkingsplan niet in de weg. Het plangebied is ondertussen bouwrijp gemaakt. Gebiedsbescherming Uit de stikstofberekening die is toegevoegd in Bijlage 1 blijkt dat er geen sprake is van depositie op natuurgebieden. |
Kabels en leidingen | Zijn er planologisch relevante leidingen en hoogspanningslijnen in de directe omgeving aanwezig? | Binnen het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie aanwezig (W-527-01). Het externe veiligheidsrisico van deze leiding is behandeld onder het omgevingsaspect 'externe veiligheid'. |
5.3 Parkeren
Aanleiding
Op 30 juni 2020 heeft de gemeenteraad van West Betuwe het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 vastgesteld en het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk in werking getreden. Dit bestemmingsplan legt voor de hele gemeente het parkeerbeleid juridisch-planologisch vast. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moet het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 als juridisch-planologisch kader worden meegenomen. Concreet betekent dit dat de planregels en bijbehorende toelichting in elk nieuw plan moeten worden doorvertaald.
Geconstateerd is dat de parkeernormen uit het Parapluplan Parkeren 2019 niet overeenkomen met de uitgangspunten zoals overeengekomen voor de ontwikkeling van De Plantage. De parkeernormen uit het Parapluplan parkeren zijn hoger. De parkeeropgave claimt daarmee extra ruimte die niet voorzien is in de stedenbouwkundige opzet van De Plantage. Extra parkeerplaatsen kunnen niet zomaar ingepast worden zonder dat dit ruimtelijke en/of financiële consequenties heeft voor de gemeente West Betuwe. Het Parapluplan Parkeren geeft echter een afwijkingsmogelijkheid, waardoor ruimte ontstaat voor een afweging "op maat" voor de ontwikkeling in De Plantage.
1. Effect Parapluplan Parkeren op De Plantage
Het effect betreft zowel de parkeeropgave die ingepast moet worden als de procedure die doorlopen moet worden. Om een omgevingsvergunning voor woningen te kunnen verlenen moet momenteel getoetst worden aan het Parapluplan Parkeren 2019. Na de inwerkingtreding van onderhavig uitwerkingsplan is dat niet meer het geval omdat de regels uit het parapluplan zijn overgenomen. Met toepassing van maatwerk zoals hieronder beschreven wordt zo op een zorgvuldige wijze invulling gegeven aan het parkeerbeleid.
Het Parapluplan Parkeren 2019 geeft als parkeernorm de maximale norm uit de CROW publicatie 381 (art. 3.2.1 BP Parkeren). Bij de verlening van een omgevingsvergunning kan daar onder voorwaarden worden afgeweken (art. 3.2.4. BP Parkeren).
Parkeeropgave
Deelgebied 2 in De Plantage is volop in ontwikkeling. In totaal komen hier 424 woningen. Voor ongeveer 275 woningen moet de vergunning nog verleend worden. In De Plantage is rekening gehouden met een parkeernorm van 1,9 voor rij- en hoekwoningen, 2,2 voor tweekappers en vrijstaande woningen en 1,6 voor sociale huurwoningen, een totaal van ongeveer 549 parkeerplaatsen.
De parkeernormen in het Parapluplan Parkeren zijn hoger dan de parkeeruitgangspunten van De Plantage. De maximale parkeernorm voor een rij- en hoekwoning is 2,4, voor een tweekapper 2,6 en voor een vrijstaande woning 2,7. Met deze parkeernormen geldt een parkeeropgave van 679 woningen. Dat zijn 130 parkeerplaatsen extra bij 275 woningen. Met het Parapluplan Parkeren neemt de parkeeropgave ongeveer met een 0,5 parkeerplaats per woning toe.
.
Voor het restant van deelgebied 2 lijkt het niet realistisch dat de volledige parkeeropgave op basis van de maximale CROW-normen ingepast kan worden. In deelgebied 2 kan op enkele plekken een extra parkeerplaats worden aangelegd, maar dit is niet voldoende voor 130 parkeerplaatsen. Om zowel ruimtelijk-kwalitatieve redenen (openbare ruimte, normering groen, etc) als planeconomische redenen (grondgebruik) zal per omgevingsvergunning een afwijkingsbesluit genomen moet worden.
2. Mogelijkheid tot afwijken
Procedure
In De Plantage worden de volgende stappen doorlopen:
1. Toetsen aan BP
a. Voldoen aan maximale norm uit de CROW > vergunning kan verleend worden
b. Norm uit Parapluplan Parkeren wordt niet gehaald > zie onder 2.
Parkeren: maximale normen en wijze van tellen
2. Onderzoeken of meer parkeerplaatsen ingepast kunnen worden om te voldoen aan parkeernorm
- a. Er kunnen voldoende parkeerplaatsen worden ingepast > vergunning kan verleend worden
- b. Het is niet mogelijk voldoende extra parkeerplaatsen in te passen > zie onder 3
3. Gebruikmaken van afwijkingsmogelijkheid.
Het Parapluplan Parkeren legt de criteria om te mogen afwijken vast. Op het moment dat daaraan voldaan wordt kan het afwijkingsbesluit genomen worden. Daarvoor zijn in de regels ten aanzien van parkeren drie criteria opgenomen:
- a. Ten minste voldoen aan de minimale norm uit CROW;
- b. Belangen van eigenaren en gebruikers niet onevenredig schaden;
- c. Straat en bebouwingsbeeld niet onevenredig schaden.
Naast de mogelijkheid tot afwijken van de parkeernorm bevatten de regels ook de mogelijkheid tot geheel of gedeeltelijke afwijken van de parkeereis (artikel 11.1.4 b).
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Toetsingskader
Externe veiligheid (EV) gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Relevante risicobronnen kunnen zijn:
- risicovolle (activiteiten binnen) inrichtingen;
- ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen;
- transportroutes (over weg, water en spoor) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Omdat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn normen en een verantwoordingsplicht vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi),
- het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb),
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Regeling Basisnet.
Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim of Activiteitenbesluit) veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden van bepaalde risicovolle activiteiten tot kwetsbare functies van derden.
Binnen de belangrijkste regelgeving voor de externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand, die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door lijnen op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven. De afstand vanaf een risicovolle activiteit tot de risicocontour met een plaatsgevonden risico van 10-6 per jaar (of PR 10-6 contour) hangt af van:
- de kansen op de verschillende ongevalsscenario's;
- het effect van deze ongevalsscenario's.
Op grond van de belangrijkste EV-regelgeving geldt dit plaatsgebonden risico als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Een oriënterende waarde geldt daarbij als ijkpunt. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kansen op de verschillende ongevalsscenario's;
- het effect van deze ongevalsscenario's;
- het aantal personen dat in de omgeving (binnen het invloedsgebied) van de risicobron verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeval.
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor een gebied, dat ligt binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet het groepsrisico worden verantwoord. In de regelgeving is aangegeven welke onderdelen daarbij aan bod moeten komen. In ieder geval moet ingegaan worden op de mogelijkheden voor de hulpverlening door de brandweer bij een ongeval met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. De veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren.
In aanvulling op het gestelde in de EV-regelgeving zijn in de Beleidsvisie externe veiligheid 2019-2023 van gemeente West Betuwe richtinggevende ambities opgenomen. Volgens de beleidsvisie worden in een woongebied nieuwe "zeer kwetsbare gebouwen" in beginsel niet toegestaan binnen een aandachtsgebied (brand en/of explosie) van relevante risicobronnen. Alleen indien er sprake is van een zwaarwegend belang voor de realisatie van zo'n zeer kwetsbaar gebouw, kan eventueel een dergelijk gebouw worden toegestaan mits de principes, zoals genoemd in uitgangspunt 4 van de EV-visie, voldoende zijn verantwoord.
Voor het binnen een woongebied mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties binnen zo'n aandachtsgebied (brand en/of explosie), dienen die genoemde principes ook voldoende te worden verantwoord. Deze verantwoording is in paragraaf 5.4.3 uitgewerkt. Daarbij zijn tevens de adviezen van de EV-specialisten van Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) en Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) betrokken. Deze betrokkenheid is gewenst en daarom ook vastgelegd in de ambities van de EV-visie.
5.4.2 Relevante risicobronnen
Gelet op de regionale signaleringskaart externe veiligheid zijn enkele risicobronnen relevant voor het plangebied, omdat het invloedsgebied of de veiligheidsafstand van deze risicobronnen over (een deel van) het plangebied ligt. Het gaat dan om de volgende risicobronnen:
- een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (W-527-01) (die het plangebied doorkruist);
- enkele basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (de Betuweroute en het traject Utrecht-Meteren) en over de weg (de A15).
In onderstaande paragrafen is nader ingegaan op de consequenties voor het plan door de aanwezigheid van deze risicobronnen. Het plan voorziet immers in het binnen een woongebied mogelijk maken van nog niet aanwezige kwetsbare functies binnen het invloedsgebied van genoemde risicobronnen.
5.4.3 Onderzoek consequenties hogedruk aardgasleiding
Het plangebied wordt doorsneden door een hogedruk aardgasleiding (W-527-01) met een diameter van 8 inch en 40 bar.
Voor deze gasleiding geldt dat het plaatsgebonden risico (PR) kleiner is dan 10-6/jr. Dit betekent dat ter plaatse van de kwetsbare functies binnen het plangebied de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico niet worden overschreden.
Gelet op het gestelde in artikel 14 van het Bevb en artikel 5 van het Revb is het verder van belang dat binnen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de buisleiding de volgende activiteiten (zonder omgevingsvergunning) niet kunnen plaatsvinden:
- het bouwen van bouwwerken;
- activiteiten die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding.
Dit is in het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest' geborgd door op de verbeelding een strook met dubbelbestemming leiding-gas op te nemen en voor deze strook planregels vast te leggen. Deze strook heeft geen bestemming 'Wonen', waardoor hier geen bouwactiviteiten e.d. ten behoeve van deze bestemming kunnen plaatsvinden. Dit beperkt de kans op ongewenste activiteiten binnen deze strook en het beschadigen van de leiding. Op de verbeelding van het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest' heeft de belemmeringstrook de bestemming 'Verkeer' gekregen Deze strook blijft in eigendom bij de gemeente. Dat zorgt voor extra bescherming van de gasleiding Voor deze strook geldt overigens een omgevingsvergunningplicht voor het (laten) uitvoeren van werken of werkzaamheden. Deze vergunning kan volgens de planregels slechts worden afgegeven na advies van de Gasunie (leidingbeheerder).
In het kader van de verantwoording van het groepsrisico (artikel 12 van het Bevb) moet in de toelichting bij het ruimtelijk besluit het volgende worden vermeld:
- de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding die het groepsrisico mede veroorzaakt;
- het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip dat het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.
Om invulling te geven aan de eerste twee aspecten is in augustus 2020 door Omgevingsdienst Rivierenland een Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) ten gevolge van de hogedruk aardgasleiding uitgevoerd. Door het uitwerkingsplan (deelgebied 2B) zullen er meer personen aanwezig zijn binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding. In de QRA is berekend welke invloed dit heeft op de hoogte van het groepsrisico. In deze berekening is tevens het beoogde extra aantal personen in deelgebied 2A meegenomen, waarvoor momenteel een herziening van het bestemmingsplan wordt voorbereid.
Het rapport van de QRA is als Bijlage 3 bij dit uitwerkingsplan gevoegd.
De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door enerzijds de eigenschappen en ligging van de leiding en anderzijds de populatie binnen het invloedsgebied. Uit het onderzoek blijkt dat in vergelijking met de huidige situatie, de populatie binnen het invloedsgebied toeneemt. Hierbij wordt opgemerkt dat de populatie binnen de 100% letaliteitszone de grootste bijdrage aan het groepsrisico levert. Ondanks de toename van de populatie binnen met name de 100% letaliteitszone in deelgebied 2B (en in mindere mate in deelgebied 2A), neemt het berekende groepsrisico in de nieuwe situatie iets af. Dit komt door de doorgevoerde risicobeperkende maatregel aan de leiding (extra deklaag), die in de voorgaande berekening (2016) nog niet was meegenomen, maar nu wel.
Het hoogste groepsrisico blijft nu ruimschoots (namelijk een factor 83) lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Gelet op het gestelde in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) hoeft het groepsrisico niet uitgebreid te worden verantwoord, omdat het berekende GR lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde (namelijk 0,12% van de oriëntatiewaarde). Volgens de regelgeving (Bevb) hoeft in dat geval alleen te worden ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Over de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid heeft de VRGZ in oktober 2016 het volgende opgemerkt. De VRGZ heeft ons laten weten dat er nu geen andere inzichten zijn, waardoor het advies van 2016 nog steeds actueel is.
Rampenbestrijding
Voor de gasleidingen is een fakkelbrand maatgevend en het plan-/uitwerkingsgebied ligt deels binnen de 100% letaliteitscontour van een fakkelbrand bij een breuk van de leiding ter hoogte van het plan-/uitwerkingsgebied. Een dergelijk ongevalscenario kan potentieel een groot aantal slachtoffers veroorzaken. Men moet er vanuit gaan dat het aantal gewonden dat in het eerste uur ambulancevervoer nodig heeft, het aantal in het eerste uur beschikbare ambulances zal overschrijden. Een fakkelbrand is feitelijk voor de hulpdiensten niet bestrijdbaar. Men kan de ontstane fakkelbrand alleen uitmaken door de Gasunie de afsluiters te laten sluiten (dit kan mogelijk een uur duren), waarna het resterende gas uitstroomt en de fakkel uitdooft. De hittestraling van de fakkel is zo hoog dat de brandweer de omgeving van het lek (tot ca. 100 meter) niet kan betreden. Na het doven van de fakkel kan de brandweer secundaire branden gaan bestrijden. Hiervoor is voldoende bluswater beschikbaar.
Zelfredzaamheid
Het fakkelbrandscenario ter hoogte van het plan-/uitwerkingsgebied biedt voor personen in de directe omgeving van de leiding feitelijk geen handelingsperspectief. In dat geval zal een groot deel van de bewoners in de directe omgeving van de gasleiding komen te overlijden. Indien een dergelijk scenario zich op grotere afstand voordoet zal schuilen de beste optie zijn.
Ter bevordering van de zelfredzaamheid en ter beperking van de kans en/of het aantal slachtoffers bij een fakkelbrandscenario, heeft de veiligheidsregio in haar advies van 2016 de volgende maatregelen voorgesteld:
- overweeg in overleg met de Gasunie een extra deklaag op de leiding aan te (laten) brengen. Extra gronddekking verlaagt het risico op beschadiging van de leiding;
- overweeg aanpassing van het stedenbouwkundig plan waardoor woningen op grotere afstand van de leiding komen te liggen. In algemene zin zal een vermindering van het aantal woningen in het invloedsgebied leiden tot minder slachtoffers in geval van een ongeval met de leiding;
- zorg voor een goede aansluiting van de vluchtroutes vanuit de woningen op de openbare ruimte. In dit plangebied is het met het huidige stedenbouwkundig plan mogelijk om van de gasleiding af te vluchten via de parkeerhofjes aan de achterzijde.
Ten aanzien van bovenstaande door de VRGZ voorgestelde maatregelen is het volgende overwogen:
- In overleg met de Gasunie wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om een extra deklaag aan te laten brengen op de aardgasleiding. In de eerste fase van De Plantage is ook een extra deklaag boven de leiding aangebracht;
- Het aanpassen van het stedenbouwkundig plan (woningen op grotere afstand van de leiding en minder woningen binnen het invloedsgebied) is niet direct noodzakelijk op grond van het EV-toetsingskader. Het stedenbouwkundig plan wordt niet aangepast. In 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie De Plantage vastgesteld. In deze structuurvisie is al bepaald dat rondom het tracé van de gasleiding de Bastide wordt gerealiseerd. De Bastide vormt een compact dorps woonmilieu met een hogere woningdichtheid. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komt, bij het uitvoeren van deze maatregel, ter discussie te staan, omdat dan binnen het plan-/uitwerkingsgebied minder woningen worden gerealiseerd;
- Met het huidige stedenbouwkundige plan is het in voldoende mate mogelijk om van de gasleiding af te vluchten via de aan te leggen infrastructuur. Daarnaast worden kopers, huurders of gebruikers van nieuwe gebouwen binnen de 1% letaalzone van de buisleiding (95 meter) geïnformeerd over het mogelijke ongevalscenario en de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid.
Zoals hierboven in paragraaf 5.4.1 al is vermeld, zijn, in aanvulling op de EV-regelgeving, volgens de vigerende gemeentelijke EV-visie zeer kwetsbare gebouwen in beginsel niet toegelaten binnen het aandachtsgebied van de leiding (overeenkomend met de 1% letaliteitszone van de aardgasleiding). Dat betekent dat op basis van de huidige EV-visie het gebied waar geen zeer kwetsbare gebouwen worden toegelaten, op de verbeelding vergroot wordt van 50 meter aan weerszijden van de leiding, naar 95 meter. Een dergelijke vergroting van deze zone ter plaatse van het uitwerkingsgebied is voor het uitwerkingsplan geen probleem, omdat het plan nu niet voorziet in het oprichten van dergelijke zeer kwetsbare gebouwen. In de planregels is daarom opgenomen dat woningen en gebouwen met een maatschappelijke bestemming binnen de 95 meter zone van de leiding niet gebruikt mogen worden voor het verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. Indien er na het vaststellen van dit uitwerkingsplan toch een zwaarwegend belang is voor de realisatie van zo'n zeer kwetsbaar gebouw binnen de 1% letaliteitszone van de aardgasleiding, kan dit onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan via een partiële herziening van het bestemmingsplan of met een omgevingsvergunning.
Voor de realisatie van woningen en gebouwen met een maatschappelijke bestemming (dit zijn kwetsbare gebouwen) geldt volgens de vigerende gemeentelijke EV-visie dat dergelijke gebouwen worden toegestaan mits de principes, zoals genoemd in uitgangspunt 4 van de EV-visie, voldoende zijn verantwoord.
Onderstaand is ingaan op de betreffende principes (a t/m f):
- a. Toepassen bronmaatregelen.
Ter voorkoming of beperking van risico's heeft in 2016/2017 overleg plaatsgevonden met de Gasunie en is de aardgasleiding vervolgens verdiept aangelegd (ook ter plaatse van deelgebied 2B), waardoor er nu een dikkere deklaag op de leiding aanwezig is. Daarmee is de veiligheid aan de bron verhoogd, door de kans op een risico te verkleinen.
- b. Afstand houden tot de risicobron.
Dit principe is vooral toegepast voor de zeer kwetsbare gebouwen. De daarin aanwezige personen kunnen zichzelf bij een grootschalige calamiteit met de aardgasleiding niet zonder hulp redden. Voor de kwetsbare gebouwen is hier, om eerder genoemde redenen, afgezien van het verder afstand aanhouden tot de risicobron.
- c. Vergroten vlucht- en schuilmogelijkheden.
Het is belangrijk dat zowel de gebouwen als de omgeving mogelijkheden bieden om te schuilen en/of deze veilig te ontvluchten. De VRGZ heeft hierboven al aangegeven dat met het huidige stedenbouwkundige plan het in voldoende mate mogelijk is om van de gasleiding af te vluchten. Op enige afstand van de leiding is het schuilen in de beoogde gebouwen mogelijk. Daarbij is het van belang dat de stralingswarmte van de fakkelbrand niet zo groot wordt dat het gebouw gaat branden. In dat geval zal alsnog moeten worden gevlucht van de risicobron af.
- d. Toepassen omgevingsmaatregelen.
Een weloverwogen inrichting van de fysieke leefomgeving kan een zinvolle bijdrage leveren aan de bescherming van personen en/of een snelle en effectieve hulpverlening. De mogelijkheden hiervoor zijn niet verkend of noodzakelijk bevonden
- e. Toepassen aanvullende gebouwmaatregelen (via aanwijzing voorschriftengebied).
Er zijn geen aanvullende bouweisen voor nieuwbouw opgelegd als aanvulling op eventuele andere (omgevings)maatregelen die voor het gehele gebied gelden. Om eerder genoemde redenen is afgezien van de mogelijkheid om met een nadere eis bepaling aanvullende bouweisen te kunnen opleggen.
- f. Aanvullende risicocommunicatie.
Verantwoordelijke personen voor gebouwen of locaties, waar (zeer) kwetsbare groepen verblijven, binnen relevante aandachtsgebieden zorgen ervoor dat mensen bekend zijn met de relevante externe veiligheidsrisico's en weten hoe te handelen bij een crisissituatie. Hierboven is al aangegeven dat er in het uitwerkingsgebied hier uitvoering aan zal worden gegeven.
Geconcludeerd is dat de principes voor het toelaten van kwetsbare gebouwen binnen het aandachtsgebied van de hogedruk aardgasleiding met het bovenstaande voldoende zijn verantwoord.
5.4.4 Onderzoek consequenties transportroutes vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid ook relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, het spoortraject Utrecht-Meteren en de A15. Het plangebied ligt namelijk (deels) binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 4 oktober 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Desgevraagd heeft de VRGZ op 1 september 2020 laten weten dat het onderstaande nu ook nog geldt voor het uitwerkingsplan (deelgebied 2B).
Rampenbestrijding
Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
5.4.5 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is relevant vanwege een hogedruk aardgasleiding en enkele transportroutes. Er wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Gelet op het gestelde in de EV-regelgeving, de gemeentelijke EV-visie en de adviezen van de VRGZ en OD:
- Is volgens het Bevb in dit uitwerkingsplan alleen ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, omdat het berekende groepsrisico ruim lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde (namelijk 0,12% van de oriëntatiewaarde);
- Zijn beperkingen binnen de belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding vastgelegd in de planregels;
- Wordt in overleg met de Gasunie een extra deklaag aangebracht op de aardgasleiding;
- Zijn verder “zeer kwetsbare gebouwen” in beginsel niet toegelaten binnen 95 meter van de leiding (binnen de 1% letaalzone);
- Zijn kwetsbare gebouwen binnen de 1% letaalzone van de aardgasleiding toegelaten, omdat de principes, zoals genoemd in uitgangspunt 4 van de gemeentelijke EV-visie, voldoende zijn verantwoord;
- Zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid in het uitwerkingsgebied bij een zwaar ongeval op de relevante transportroutes (Betuweroute, spoor Utrecht-Meteren en de A15), waardoor hiervoor geen nadere eisen aan het uitwerkingsplan hoeven te worden gesteld.
Gezien de bovengenoemde overwegingen, de te treffen maatregelen en het geringe berekende restrisico zijn er voldoende argumenten om de beperkte mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te accepteren.
De gemeenteraad heeft daarom het restrisico aanvaard. Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
5.5 Waterhuishouding
Na het opstellen van het oorspronkelijke bestemmingplan (het “moederplan”) voor De Plantage zijn nadere afspraken gemaakt over de waterhuishouding. Deze zijn vastgelegd in het Waterhuishoudkundig plan voor De Plantage/Hondsgemet. In dit plan van 16 juni 2020, dat voortborduurt op afspraken en (water)plannen uit 2008, 2010 en 2017, is de huidige stand van zaken beschreven en zijn afspraken opgenomen over omvang en vormgeving van het oppervlaktewater, oevers, duikers en bruggen, én de wijze waarop het watersysteem beheerd wordt. Daarmee zijn concrete uitgangspunten voor het ontwerp van de waterstructuur en de benodigde ruimte voor bijvoorbeeld onderhoud beschikbaar. Deze uitgangspunten vormen de kaders en onderbouwing voor benodigde watervergunningen.
De doelen van het waterhuishoudkundig plan zijn in willekeurige volgorde:
- 1. Het dient als onderbouwing bij de aanvraag watervergunning voor de kunstwerken ten behoeve van het realiseren van het gewenste waterpeil in Hondsgemet en De Plantage.
- 2. Het rapport legt de huidige stand van zaken rondom de waterhuishouding van Hondsgemet en De Plantage vast. Het rapport dient daarbij als een soort nul-situatie waaraan nieuwe ontwikkelingen en vergunningaanvragen als referentie getoetst worden.
- 3. Het rapport gaat in op het functioneren van het systeem en de waterberging in het plangebied.
- 4. De afwatering en het rioolstelsel voor de verschillende deelgebieden en nog te ontwikkelen fasen worden uiteengezet.
- 5. Tevens vormt het de basis die met de ontwikkeling van iedere fase wordt geactualiseerd, onder andere aan de hand van een waterbalans.
In de rapportage worden bovendien aanbevelingen geformuleerd ten behoeve van de doorstroming van het watersysteem in De Plantage.
Voor het deel van De Plantage waar deze uitwerking op toeziet sluit het ruimtelijk ontwerp aan op de uitgangspunten zoals vastgelegd in 2020, ook is hier voldoende waterberging beschikbaar. Daarbij maken de regels van het “moederplan” en het uitwerkingsplan de benodigde ruimtelijke ingrepen mogelijk. Het is daarom ook niet noodzakelijk om aanvullende regels toe te voegen.
5.6 Eindconclusie
Op basis van wat hiervoor is beschreven zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest'
Het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest', kan worden beschouwd als het zogeheten moederplan van dit uitwerkingsplan. De bestemmingen – en de daarbij behorende regels – die in het moederplan aan het voorliggende plangebied zijn gegeven, zijn leidend voor de (juridische) invulling van dit uitwerkingsplan. Het plangebied heeft in het moederplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' gekregen.
Een groot deel van de regels van het bestemmingsplan (begrippen, wijze van meten, bestemmingen, algemene regels) blijven van toepassing op onderhavig uitwerkingsplan, tenzij deze expliciet worden aangepast of worden aangevuld.
6.2 Methodiek En Uitleg Planregels En Verbeelding
Methodiek
Het uitwerkingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De regels en de verbeelding hebben een juridisch bindende status en moeten in samenhang worden bezien. De toelichting geeft uitleg over hetgeen in de regels en de verbeelding is vastgelegd, en helpt bij de interpretatie hiervan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan.
Het uitwerkingsplan Plantage Zuidwest maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest'. De regels van het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest' zijn dan ook onverminderd van toepassing op dit uitwerkingsplan. Er zijn in voorliggend plan geen extra regels opgenomen ten opzichte van het moederplan.
Toelichting bestemmingen
In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. In dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
- Groen
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voor openbare, nuts-, verkeers- en speelvoorzieningen. - Verkeer - Verblijf
De wegen in uitwerkingsplan zijn bestemd met Verkeer-Verblijf. - Water
De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voor openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen. - Wonen
ten behoeve van het wonen, erven en tuinen, groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. In deze bestemming zijn tevens maatschappelijke voorzieningen, waaronder zorgwoningen mogelijk gemaakt. Hoewel in blok 4 geen zorgwoningen zijn opgenomen, is deze bepaling behouden omwille van de flexibiliteit van het plan.
Aanduidingen
Naast de bestemmingen bevat dit plan aanduidingen:
- bouwvlakken, het vlak waarbinnen hoofdgebouwen gebouwd mogen worden;
- maatvoeringsaanduidingen, welke aanduiden hoe hoog er gebouwd mag worden (maximum bouwhoogte).
Verder is door artikel 9 de beschermingszone rond de gasleiding die in het gebied aanwezig is voorzien van een passende regeling.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling van de Plantage is geen exploitatieplan noodzakelijk, omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie is verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte (gronden zijn in eigendom van de gemeente) en de fasering en uitwerking geen nadere eisen en/of regels vereist.
Het bouw- en woonrijp maken van het plangebied wordt uitgevoerd door de gemeente. De gewenste woningbouw wordt gerealiseerd door diverse partijen, waar reeds afspraken mee zijn gemaakt en door particulieren, middels het bebouwen van uit te geven “vrije sector” kavels.
Het plan De Plantage Zuidwest is economisch haalbaar. Dit blijkt uit grondexploitatieberekeningen. In deze opzet zijn kosten meegenomen van o.a. verwerving, bouwrijp maken, woonrijp maken, planontwikkelingskosten, rente en bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen en bovenwijkse voorzieningen. Daarnaast zijn de opbrengsten geraamd voor de verschillende typologieën woningen.
In de laatst geactualiseerde grondexploitatie De Plantage is voorzien in de raming van zowel de gerelateerde uitgaven als inkomsten. De berekening gaf een positief resultaat te zien. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan bevestigd.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van dit plan is de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen. Conform artikel 3.1.1. van het Bro is overleg gevoerd met betrokken instanties en overheden.
Het ontwerp van het uitwerkingsplan heeft met ingang van 11 februari 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Wel zijn ambtelijk enkele aanpassingen doorgevoerd. In paragraaf 5.2 is onder 'archeologie' de tekst gewijzigd en vervolgens is de dubbelbestemming verwijderd van de verbeelding en uit de regels. Daarnaast is de verbeelding op onderdelen licht aangepast. Dit gaat om geringe aanpassingen aan de bouwvlakken op basis van het stedenbouwkundig plan.
Vanwege enkele omissies in de regels en een beperkte aanpassing van de verbeelding is het uitwerkingsplan opnieuw in procedure gebracht. In dat kader zijn.... pm.
Bijlage 1 Beeldregieplan De Plantage
Bijlage 1 Beeldregieplan De Plantage
Bijlage 1 Memo Stikstofberekening
Bijlage 1 Memo stikstofberekening
Bijlage 2 Geluidsberekeningen Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Geluidsberekeningen wegverkeerslawaai