KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Wijzigingsregels
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Toets Aan Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Water
4.7 Ecologie
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
4.11 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Opzet Van Het Plan
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Vaststellingsprocedure
7.4 Beroep

Molenstraat 43 te Ophemert

Wijzigingsplan - Gemeente West Betuwe

Vastgesteld op 14-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1.1 Plan

het wijzigingsplan Molenstraat 43 te Ophemert met identificatienummer NL.IMRO.1960.OPHBUIMolenstr43-VSG1 van de gemeente West Betuwe;

Artikel 1.2 Wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

Artikel 1.3 Bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017

het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' van de gemeente Neerijnen met identificatienummer NL.IMRO.0304.BPbgneerijnenveegp-1704 , zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 6 december 2018.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Wijzigingsregels

2.1
Dit wijzigingsplan wijzigt de geometrisch bepaalde planobjecten van het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' van de gemeente Neerijnen met identificatienummer NL.IMRO.0304.BPbgneerijnenveegp-1704 overeenkomstig de wijze zoals vervat in dit plan.
2.2
De regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' van de gemeente Neerijnen met identificatienummer NL.IMRO.0304.BPbgneerijnenveegp-1704 zijn van toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 3 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Molenstraat 43 te Ophemert van de gemeente West Betuwe;

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is sinds 1996 eigenaar van het perceel aan de Molenstraat 43 in Ophemert. Op dit perceel is een vrijstaande woning met bijgebouw gesitueerd. Het perceel heeft een agrarische bestemming, bedoeld voor agrarische activiteiten. Het perceel Molenstraat 43 wordt echter al minimaal 50 jaar voor woondoeleinden gebruikt.
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' is het huidige gebruik voor woondoeleinden niet mogelijk. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden.
Op 29 augustus 2019 heeft de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij de gemeente West Betuwe om de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Op 29 januari 2020 heeft het college van de gemeente West Betuwe een positief standpunt ingenomen over het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 in Ophemert.
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de oostkant van Ophemert. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door agrarische weidegronden, aan de zuidzijde door de Molenstraat en aan de westzijde door een hoveniersbedrijf/kwekerij. Ten oosten van het perceel is rivier de Waal en nevengeul De Kil gelegen. De navolgende afbeeldingen tonen de ligging van het plangebied.
afbeelding
Ligging plangebied (bron: google maps)
afbeelding
Begrenzing plangebied(bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied aan de Molenstraat 43 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017’, vastgesteld op 6 december 2018, van toepassing. Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch’ met een bouwvlak. Deze gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De feitelijke situatie, het privé bewonen van een bedrijfswoning, is dus strijdig met het bestemmingsplan. Naast de bestemming ‘Agrarisch’ heeft het plangebied ook de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ en de gebiedsaanduiding ‘Overige zone – Oeverwal stroomrug’.
afbeelding
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het perceel Molenstraat 43 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de huidige situatie geen sprake van. In de huidige situatie wordt het perceel gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor in artikel 3.7.7 een wijzigingsbevoegdheid.
3.7.7 Wijziging naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De agrarische gronden mogen niet gelegen zijn in een glasconcentratiegebied ter plaatse van een overige zone – regionaal cluster glastuinbouw';
  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.
  3. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieu hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  4. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
  5. Het aantal woningen mag niet toenemen, met dien verstande dat de inhoud per woning niet meer mag bedragen dan 750 m3.
  6. De oppervlakte aan aan- uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m2 .
  7. Overtollige bebouwing, met uitzondering van monumentale bebouwing, dient te worden gesloopt. In bijzondere gevallen is het college bevoegd om bij een fraai ensemble in goede bouwkundige staat en binnen een verantwoorde stedenbouwkundige opzet (naar het oordeel van een ter zake deskundige) een groter oppervlak aan te handhaven bebouwing toe te staan, mits daar een goede bestemming (gebruik) voor zal zijn
  8. In afwijking van het bepaalde onder d e mag per 100 m2 aan gesloopte bedrijfsgebouwen 40 m3 toegevoegd worden aan de inhoud van de woning, waarbij de inhoud van de woning maximaal 1.200 m3 mag bedragen.
  9. In afwijking van het bepaalde onder e f mag per 500 m2 aan gesloopte bedrijfsgebouwen of per 1.000 m2 aan gesloopte kassen 100 m2 extra aan nieuwe bijgebouwen worden opgericht, waarbij de totale oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 500 m2 mag bedragen.
  10. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
  11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen.
Conclusie
Om het regulier wonen op het perceel Molenstraat 43 te formaliseren zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden. Er kan hiervoor gebruik worden gemaakt van artikel 3.7.7 uit het geldend bestemmingsplan. Het initiatief kan voldoen aan de gestelde voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Het wijzigingsplan "Molenstraat 43 te Ophemert" bestaat uit de volgende stukken:
  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.1960.OPHBUIMolenstr43-;
  • regels;
  • toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het wijzigingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Initiatiefnemer is de eigenaar van het perceel Molenstraat 43 in Ophemert. Het betreffende perceel bevindt zicht aan de oostzijde van de kern Ophemert. Dit gebied heeft een landelijk en divers karakter. Dit gedeelte van de Molenstraat kenmerkt zicht door de afwisseling van agrarische percelen, bedrijfspercelen en woonpercelen. De Molenstraat betreft een agrarisch lint met een smal profiel.
Het perceel (kadastraal bekend als 614) aan de Molenstraat 43 wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door agrarische weidegrond, aan de zuidzijde door de Molenstraat en aan de westzijde door hoveniersbedrijf / kwekerij ‘Flora Nova’.
Het perceel aan de Molenstraat 43 is in gebruik voor woondoeleinden en heeft een oppervlakte van circa 5000 m2. Er vinden al minimaal 50 jaar geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel. De bebouwing bestaat uit een woning (90 m2) met een bijgebouw (200m2). Het bijgebouw is de oorspronkelijke T-boerderij uit 1933. Achter op het perceel staat nog een historisch schuurtje uit 1933 met een oppervlakte van circa 25 m2. Het perceel heeft een ontsluiting op de Molenstraat.
Het perceel is in de loop der tijd landschappelijk ingepast met gebiedseigen houtsingels en hagen.
afbeelding
Perceel Molenstraat 43 (bron: pdok.nl)
afbeelding
De oorspronkelijke T-boerderij met schuurtje op het perceel Molenstraat 43
afbeelding
Foto vanaf Molenstraat, de perceelsgrens is aangezet met gebiedseigen beplanting (bron: google)
afbeelding
Foto vanaf Molenstraat, de perceelsgrens is aangezet met gebiedseigen beplanting (bron: google)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie verandert er niets aan het feitelijk gebruik van het perceel Molenstraat 43. De feitelijke situatie wordt planologisch vastgelegd met een bestemmingsplanwijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’. Er wordt geen bebouwing op het perceel toegevoegd. De ontsluiting van het perceel wijzigt niet, er is voldoende ruimte op eigen erf voor het parkeren. Het voorliggend wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk maakt.

2.3 Toets Aan Wijzigingsbevoegdheid

Het perceel Molenstraat 43 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de huidige situatie geen sprake van. In de huidige situatie wordt het perceel Molenstraat 43 gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid.
Toets aan artikel 3.7.7 Wijziging naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De agrarische gronden mogen niet gelegen zijn in een glasconcentratiegebied ter plaatse van een overige zone – regionaal cluster glastuinbouw';
    1. Het perceel Molenstraat 43 is niet gelegen binnen de ‘overige zone – regionaal cluster glastuinbouw'.
  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.
    1. De agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel Molenstraat 43 zijn al ruim 50 jaar geleden beëindigd.
  3. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieu hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
    1. Uit onderzoek blijkt dat het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel Molenstraat 43 niet onevenredig wordt aangetast. Zie hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten.
  4. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
    1. Uit onderzoek blijkt dat het naastgelegen bedrijf voldoende ruimte heeft om haar toekomstige bedrijf te exploiteren. Zie paragraaf 4.1 Milieuzonering.
  5. Het aantal woningen mag niet toenemen, met dien verstande dat de inhoud per woning niet meer mag bedragen dan 750 m3.
    1. Er worden geen extra woningen gerealiseerd, de bestaande feitelijke situatie op het perceel Molenstraat 43 wordt vastgelegd.
  6. De oppervlakte aan aan- uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m2 .
    1. 1. De bebouwing op het perceel bestaat uit een woning (90 m2) met een bijgebouw (200m2). Het bijgebouw is de oorspronkelijke T-boerderij uit 1933. Achter op het perceel staat nog een historisch schuurtje uit 1933 met een oppervlakte van circa 25 m2. De oorspronkelijke T-boerderij en het bijbehorende schuurtje hebben een gezamenlijk oppervlakte van 225 m2. Deze blijven vanuit cultuurhistorisch oogpunt behouden.
  7. Overtollige bebouwing, met uitzondering van monumentale bebouwing, dient te worden gesloopt. In bijzondere gevallen is het college bevoegd om bij een fraai ensemble in goede bouwkundige staat en binnen een verantwoorde stedenbouwkundige opzet (naar het oordeel van een ter zake deskundige) een groter oppervlak aan te handhaven bebouwing toe te staan, mits daar een goede bestemming (gebruik) voor zal zijn.
    1. Er wordt geen bebouwing gesloopt. De bebouwing op het perceel bestaat uit een woning (90 m2) met een bijgebouw (200m2). Het bijgebouw is de oorspronkelijke T-boerderij uit 1933. Achter op het perceel staat nog een historisch schuurtje uit 1933 met een oppervlakte van circa 25 m2. De oorspronkelijke T-boerderij en het bijbehorende schuurtje hebben een gezamenlijk oppervlakte van 225 m2. Deze blijven vanuit cultuurhistorisch oogpunt behouden
  8. In afwijking van het bepaalde onder d e mag per 100 m2 aan gesloopte bedrijfsgebouwen 40 m3 toegevoegd worden aan de inhoud van de woning, waarbij de inhoud van de woning maximaal 1.200 m3 mag bedragen.
    1. Op het perceel Molenstraat 43 zijn geen bedrijfsgebouwen aanwezig, de inhoud van de woning hoeft niet vergroot te worden.
  9. In afwijking van het bepaalde onder e f mag per 500 m2 aan gesloopte bedrijfsgebouwen of per 1.000 m2 aan gesloopte kassen 100 m2 extra aan nieuwe bijgebouwen worden opgericht, waarbij de totale oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 500 m2 mag bedragen.
    1. Op het perceel Molenstraat 43 zijn geen bedrijfsgebouwen aanwezig, de inhoud van de woning hoeft niet vergroot te worden.
  10. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
    1. Het perceel Molenstraat 43 is in de loop der jaren landschappelijk ingepast door gebiedseigen houtsingels en hagen.
  11. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen.
    1. Het feitelijk gebruik van het perceel Molenstraat 43 is passend binnen artikel 20 van het geldend bestemmingsplan. In de voorgenomen bestemmingsplan wijziging wordt aansluiting gezocht bij de regels uit het geldend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit wijzigingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.2.3 Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. Het perceel Molenstraat 43 is in de loop der jaren landschappelijk ingepast door gebiedseigen houtsingels en hagen.
Het plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en/of Natura 2000 gebied. De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied bedraagt meer dan 300 meter. Gezien de aard van de wijziging (formaliseren gebruik perceel voor woondoeleinden) is er geen significante verstoring op biotische factoren. De planologische gebruikswijziging van een bestaand bijgebouw naar een reguliere kleine woning heeft geen nadelige invloed op de (kern) kwaliteiten van het gebied. Er vindt geen vergroting of vermindering plaats van de natuuroppervlakte.
Het plangebied is wel gelegen binnen Amoniakbuffergebied, Plussenbeleid en inttekgebied. Dit wijzigingsplan maakt echter geen ontwikkeling mogelijk die gevolgen hebben voor deze beleidsthema's.
Gezien de nieuwe situatie geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving en dat er geen nadelige gevolgen zijn voor natuur voldoet het plan aan voornoemde provinciale ambitie. Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Per 1 januari 2019 is door een fusie van de gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal de nieuwe gemeente West-Betuwe ontstaan. Omdat de gemeente nog maar kort bestaat, wordt voor het gemeentelijk beleid nog teruggegrepen naar het beleid van de voormalige gemeente Neerijnen. Zolang er nog geen nieuw beleid is opgesteld door de gemeente West-Betuwe, vormt dit beleid het toetsingskader.

3.3.1 Structuurvisie Neerijnen 2020

De gemeente West-Betuwe is momenteel bezig de Structuurvisie Neerijnen 2025 op te stellen. Deze visie is nog niet vastgesteld en dus blijft tot die tijd de Visie Wonen en werken 2002-2011 van kracht. Begin 2010 heeft de gemeente deelproduct 1 besproken en vastgesteld: Inventarisatie, Knelpunten en Keuzes. Voor het buitengebied zijn toen de verschillende knelpunten en keuzes benoemd. Deze komen tering in de visie buitengebied.
Zowel vanwege de wettelijke verplichting om over een structuurvisie te beschikken, als vanwege beleidsinhoudelijke motieven, wordt momenteel de ‘Structuurvisie Neerijnen 2025’ opgesteld. De structuurvisie is nog niet vastgesteld. Deelproduct 1 van de structuurvisie is gereed en betreft de inventarisatie, knelpunten en keuzes. Voor iedere kern is in dit deel van de structuurvisie in beeld gebracht in hoeverre het vigerende beleid van de provincie (Ruimtelijke Verordening) en de gemeente (Visie Wonen en Werken 2002-2011, Woonvisie Neerijnen) nog overeenstemt met de gewenste ruimtelijke koers.
Toetsing aan de structuurvisie Neerijnen 2020
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. De stedenbouwkundige en landschappelijke structuur wordt daarmee niet veranderd, het betreft slechts een wijziging van gebruik. Geconcludeerd wordt dat het initiatief passend is op de locatie.

3.3.2 Gebiedsvisie Buitengebied

Voor de structuurvisie is in augustus 2012 een separate gebiedsvisie buitengebied opgesteld.
Deze gebiedsvisie is vastgesteld en vormt een bouwsteen voor de op te stellen structuurvisie.
Het plangebied is gelegen in Passewaaij-Opijnen en wordt bestempeld als een waardevol landschap
met belangrijke natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Wanneer er bouwlocaties of andere ruimtelijke ingrepen toegevoegd worden in dit gebied, geldt er een ‘ja, mits’ benadering, waarbij recht gedaan moet worden aan de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van deelgebied 49 Ophemert-Neerijnen, waarin het plangebied ligt, zijn:
  • gebied van stroomruggen, agrarisch cultuurlandschap; veel fruitteelt; modern;
  • kastelen Ophemert, Neerijnen en Waardenburg;
  • leefgebied steenuil;
  • karakteristieke, kleinschalige oeverwal met rijke afwisseling van boomgaarden en bouwlanden, landgoederen, beeldbepalende boerderijen, verspreide bebouwing, buurtschappen, dorpen, kasteelterreinen;
  • kleine karakteristieke, matig grootschalige, open kommen met weidebouw (o.a. De Steendert);
  • lintbebouwing op de smalle oeverwal langs de Waal;
  • alle door de Flora- en Faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied.
Eventuele nieuwe bebouwing dient te passen in de door de regio vastgelegde danwel nieuw vast te
leggen zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking. Het waardevolle landschap bij Neerijnen is niet toegevoegd aan het Nationale Landschap ‘Rivierengebied’.
Toetsing aan de Gebiedsvisie Buitengebied
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. De cultuurhistorische waardevolle gebouwen blijven behouden. Het perceel is in de loop der jaren landschappelijk ingepast met gebiedseigen houtsingels en hagen. De waarden en kenmerken van dit landschapstype zijn daardoor niet aangetast maar behouden en versterkt. Omdat de voorgenomen ontwikkeling slechts een wijziging van gebruik betreft, wordt geconcludeerd dat het initiatief passend is binnen de Gebiedsvisie Buitengebied.

3.3.3 Wonen naar behoefte, woonvisie West Betuwe 2020- 2030

Op 15 december 2020 heeft de gemeente West-Betuwe de visie “Wonen naar behoefte, woonvisie
West Betuwe 2020 – 2030” vastgesteld. Met deze woonvisie wordt het woonbeleid van de drie
voormalige gemeenten Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen geharmoniseerd. De woonvisie gaat uit
van vier leidende principes.
  1. We beschermen de unieke landschappelijke kwaliteiten en het karakter van West Betuwe en haar kernen:
    • Dit principe geeft aan dat bescherming van het unieke karakter van het gebied en de kernen altijd voorop staat. De beleidskeuzes die hier bij horen zijn:
    • Nieuwbouw heeft een dorps karakter: veel grondgebonden woningen, groene en ruime planopzet en voldoende parkeerruimte.
    • We beschermen het open landschap in en buiten de kernen.
    • We zetten flankerende maatregelen in om voorzieningen bereikbaar te houden.
  2. Voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar:
    • Dit betekent dat de gemeente zich inzet om voor alle groepen woningen te bieden die passen bij de persoonlijke situatie. De beleidskeuzes die hier bij horen zijn:
    • Nieuwbouwplannen krijgen een goede mix van duur, middelduur en goedkoop (sociale huur en goedkope koop). In nieuwe plannen in de woningbouwprogrammering nemen we tenminste 30% goedkoop (koop tot € 230.000,-- en huur tot € 737,14) en 30% in het middensegment op (duurdere huur en koopwoningen tussen € 230.000,-- en € 400.000,--).
    • In de sociale woningmarkt is sprake van een transitieopgave. We bouwen sociale huurwoningen voor ouderen en kleine huishoudens. T.b.v. de transitie wordt bestaand bezit beperkt verkocht, waarbij in plaats van deze woningen nieuwe worden gerealiseerd die passen bij de vraag. De verkoop op beperkte schaal van bestaand bezit biedt kansen voor koopstarters.
    • We stimuleren doorstroming van ouderen en faciliteren koopstarters bij het kopen van een goedkope woning.
    • We bieden ruimte voor huisvesting van overlast veroorzakende inwoners.
  3. Ieder kan gezond en veilig wonen:
    • De beleidskeuzes die hier bij horen zijn:
    • Ouderen kunnen zo lang mogelijk gezond thuis wonen.
    • Nieuwbouw van seniorenwoningen plannen we nabij voorzieningen. De woningen zijn zorggeschikt en met voldoende buitenruimte. We bevorderen de doorstroming van ouderen in de huur- en koopmarkt.
    • We blijven de stimuleringsregeling toekomstbestendig wonen inzetten.
    • We stimuleren meer “zorg nabij”.
    • Grijs, groen en gelukkig. We stimuleren kleinschalige zorginitiatieven.
    • We maken de plaatsing van mantelzorgunits gemakkelijker en staan zorgunits toe.
    • We zetten sterk in op de verduurzaming van woningen.
    • We bouwen klimaatadaptief en duurzaam.
  4. Woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijgt de ruimte in de A2-corridor.
    • De beleidskeuzes die hier bij passen zijn:
    • We kiezen voor het versnellingsscenario waarbij tot 2030 2.200 woningen worden gerealiseerd.
    • Flankerend: we zetten ons in voor een intercity-status voor station Geldermalsen.
    • We versnellen de ontwikkeling van De Plantage. De wijk wordt niet in 2036, maar al voor 2030 geheel gerealiseerd.
    • Woningbouw in elke kern, passend bij de aard en schaal.
    • Beesd is aan de beurt. De ontwikkeling van ca.150 woningen in Beesd krijgt prioriteit.
    • Dorpen aan zet: bij lokaal draagvlak is er in elke kern ruimte voor kleinschalige ontwikkeling.
    • We stimuleren collectieve wooninitiatieven.
    • We faciliteren tijdelijke flexibele woonvormen.
    • We zorgen voor een evenwichtige verdeling van woningen over projecten, kernen en prijsklassen.
Toetsing aan Wonen naar behoefte, woonvisie West Betuwe 2020-2030
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
Er is daarmee geen sprake van een nieuwe ruimteclaim in het landelijke gebied. Geconcludeerd wordt dat het initiatief passend is op deze locatie, het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk woningbouwbeleid.

3.3.4 Conclusie

Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Neerijnen, de Gebiedsvisie Buitengebied en de visie Wonen naar behoefte, woonvisie West Betuwe 2020- 2030.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevings-type gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
afbeelding
Richtafstandentabel (bron: VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering)
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercate-gorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De gemeente Oldebroek is conform de meststoffenwetgeving gelegen in een concentratiegebied.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

4.1.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe.
De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning, is net als een reguliere woning dus een geluidgevoelig object. Bedrijven in de omgeving (behalve het eigen bedrijf) moeten rekening houden met deze bedrijfswoning. De wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning beperkte het naastgelegen agrarisch bedrijven in die zin dus niet.
Naast het perceel Molenstraat 43 is op het perceel Molenstraat 41b een hoveniersbedrijf / kwekerij ‘Flora Nova’ gevestigd. Dit is een milieubelastende functie en heeft een externe werking. Het is noodzakelijk om aan te tonen dat het woon- en leefklimaat van de woning op het perceel Molenstraat 43 is geborgd en dat het bedrijf niet belemmerd wordt in de bedrijfsvoering. Voor een bedrijf als Flora Nova is daarbij het aspect ‘geluid’ maatgevend.
Eind 2018 is er een bestemmingsplan (NL.IMRO.0304.BPbgMolstr41bOph-1802) opgesteld voor de uitbreiding van het hoveniersbedrijf aan de Molenstraat 41b. Het onderzoekaspect ‘Bedrijven en milieuzonering’ is hier uitgebreid in behandeld. Op basis van een uitgevoerd industrielawaaionderzoek is de conclusie dat dat de onderzochte bedrijfsvoering in de bestaande situatie geen knelpunten veroorzaakt met betrekking tot de geluiduitstraling en dat ook na uitbreiding het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse van woonbestemmingen in de omgeving niet onevenredig wordt aangetast.
Geconcludeerd wordt dat omliggende woningen en bedrijven niet in hun belangen geschaad worden
en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd heeft het bedrijf Flora Nova ook
voldoende ruimte om haar toekomstige bedrijf te exploiteren. Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’
zorgt niet voor een belemmering bij uitvoering van onderhavig initiatief. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plan, anderzijds vormt de ontwikkeling van het plan geen belemmering voor agrarische bedrijven in de omgeving. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

4.2.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat. Op de Molenstraat is een maximum snelheid toegestaan van 60 km/h. Deze weg heeft een geluidzone van 250 meter. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als in deze zone een geluidsgevoelig object (woning) wordt toegevoegd. In het voorliggend wijzigingsplan is daar echter geen sprake van, het betreft de omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.

4.2.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

4.3.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
Er worden geen gebouwen gerealiseerd of gesloopt. Er vindt op het buitenterrein geen grondverzet plaats.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. In november 2020 heeft is daarom een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1 van deze toelichting) uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of op het perceel bodemverontreiniging aanwezig is. De conclusie van het onderzoek is dat de bovengrond plaatselijk sterk verontreinigd is met koper. Om beter inzicht te krijgen in de omvang van de verontreiniging dient er nader onderzoek uitgevoerd te worden.
In juni 2021 is er daarom nader en aanvullend bodemonderzoek (zie bijlage 2 van deze toelichting) uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de omvang van de verontreiniging, het vaststellen van de bodemkwaliteit ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank en de mogelijke aanwezigheid van verontreiniging ten gevolge van het voormalig gebruik als boomgaard. Er zijn geen ernstige bodemverontreinigingen (<25 m3) van koper aangetroffen, daarnaast gaat het om een historische verontreiniging (voor 1987). Een spoedeisende sanering wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Op basis van het OCB onderzoek en de ondergrondse tank hoeven ook geen beperkingen te worden gesteld aan het huidige en toekomstige gebruik van het perceel.

4.3.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodemkwaliteit.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.4.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
afbeelding
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
afbeelding
Achtergrondconcentratie PM10 in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
afbeelding
Achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden (jaargemiddelden). De cijfers zijn van 2018.
Achtergrondconcentratie 2018 Grenswaarde (jaargem)
Fijnstof PM 2,5 11-12 ug/m3 25 ug/m3
Fijnstof PM 10 18-19 ug/m3 40 ug/m3
Stikstofdioxide 14-16 ug/m3 25 ug/m3
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.4.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. In het kader van externe veiligheid dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt belemmerd door deze risico’s.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.5.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object. Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied.
Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied, maar buiten de 200 meter zone, van de Waal en is er een buisleiding gelegen ten noorden van het perceel.
Op grond van artikel 9 van het Bevt en artikel 12 van het Bevb is Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de verantwoordingselementen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Zij heeft op 17 februari 2021 laten weten dat zij akkoord gaat met het gebruik van de onderstaande uitwerking van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid vanwege de Waal en de buisleiding. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
De Waal
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg
van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone,
een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en;
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied.
De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid wijzigen niet als gevolg van de beoogde functiewijziging.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleiding A-555
Tussen de Hermoesestraat en de Molenstraat ligt een hogedrukaardgasleiding, deze ligt op geruime afstand van het plangebied (circa 165 meter). Uit de regionale signaleringskaart blijkt dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze buisleiding (490 meter aan beide zijden van de leiding). Het plangebied ligt ook binnen de 100% letaliteitsgrens (190 meter). Op grond van art. 12 van het Bevb moet in dat geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
  • de personendichtheid binnen het invloedsgebied;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval in verband met een lekkage of breuk van de leiding; en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Personendichtheid en groepsrisico
De buisleiding heeft een plaatsgebonden risico uitsluitend ter plaatse van de buisleiding. Het uitvoeren van groepsrisicoberekeningen is vooral van belang om te bevestigen dat het berekende groepsrisico lager is dan 10% van de oriënterende waarde, waardoor geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig is. Gelet op de zeer lage personendichtheid binnen de 100% letaliteitszones (tot 190 m) van het relevante traject van de buisleiding A-555 (tot 1 km aan weerszijden van het plangebied), mag worden verwacht dat het groepsrisico verwaarloosbaar is. In ieder geval is het groepsrisico ruimschoots lager dan 10% van de oriënterende waarde. Hierdoor is het duidelijk dat geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig is. Bovendien is er tevens geen verandering van het groepsrisico gezien het initiatief slechts een wijziging van gebruik betreft, waarmee er geen sprake is van een toename van het aantal personen ter plaatse.
Het maatgevende scenario met betrekking tot de aardgastransportleiding A-555 is een fakkelbrand door een leidingbreuk ter hoogte van het plangebied. De kans op een dergelijk ongeval is zeer
klein, maar de mogelijke gevolgen kunnen groot zijn.
Bestrijdbaarheid
Calamiteiten met hogedruk aardgastransportleidingen doen zich alleen voor als een leiding beschadigd raakt en gas ontsnapt. Een fakkelbrand is daarbij het maatgevende scenario. Bestrijding van het maatgevende scenario is in beginsel niet mogelijk. Uitgaande van een fakkelbrand ter hoogte van het plangebied, moet men er vanuit gaan dat vanwege de intense hittestraling de brandweer het plangebied pas kan betreden, nadat de fakkel gedoofd is. Op dat moment kan pas worden begonnen
met de bestrijding van de door de fakkelbrand ontstane omgevingsbranden. De fakkel zal pas doven nadat de Gasunie de leiding heeft afgesloten/ingeblokt, dit kan tot een uur na aanvang duren.
De inzet van de hulpdiensten zal gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden. Gezien de omvang van het te verwachten effectgebied zal over het algemeen de inzet van een
brandweercompagnie (ongeveer honderd man brandweerpersoneel en bijbehorend materieel) noodzakelijk zijn. Volgens de landelijke richtlijn vergt het formeren van een brandweercompagnie 45 minuten. Gezien de hoeveelheid personeel, materieel en de omvang van het te verwachten effectgebied dienen de bereikbaarheid en de blus/koelwatervoorzieningen vooral op gebiedsniveau te worden beoordeeld. Het grote aantal slachtoffers dat bij incidenten met hogedruk aardgastransportleidingen kan vallen, zal de capaciteit van de geneeskundige hulpverlening in veel gevallen te boven gaan.
Zelfredzaamheid
Uitgaande van een fakkelbrand op een ongunstige locatie, dichtbij het plangebied, moet men er rekening mee houden dat het pand binnen enige tijd zal gaan branden. Gezien de intense hittestraling is het waarschijnlijk dan niet mogelijk om het plangebied te ontvluchten. Bij een fakkelbrand ter hoogte van het plangebied is het dan ook waarschijnlijk dat bewoners dit niet zullen overleven.
Indien een fakkelbrand op een grotere afstand van het plangebied optreedt, is het schuilen in een gebouw in principe de beste optie. Na verloop van tijd zal de hittebelasting afnemen en dan is ontvluchting van het pand wellicht wel mogelijk. In geval van een calamiteit met de gasleiding dient tijdig te worden gewaarschuwd. Dit gebeurt normaliter door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) of een melding via NL-alert. Een fakkelbrand is echter ook zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen, waardoor de effectieve strategie voor zelfredzaamheid door aanwezigen juist kan worden ingeschat.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied aangeduid met ster (bron: www.risicokaart.nl)

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en door een hogedruk aardgasleiding. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er (voldoende) mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute en buisleiding. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een
goede ruimtelijke ordening.
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.

4.6 Water

4.6.1 Beleidskader

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Waterschapsbeleid
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen
benutten’ bepalend voor het waterbeleid. Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op
koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te
hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. De speerpunten hierin zijn:
  • Een veilig rivierengebied. Verbeteren en versterken dijken en boezemkades. Met daarnaast oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie);
  • Anticiperen op klimaatveranderingen. Een robuust ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie;
  • Het duurzaam en doelmatig zuiveren van afvalwater door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.
Verordening ‘de Keur’
Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is
bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen
beschadiging. In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een
beschermingszone in acht dient te worden genomen. De beschermingszone is een obstakelvrije
onderhoudsstrook die in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal
onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Binnen de beschermingszone van een
A- of B-watergang mogen niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden
plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. Voor een A-watergang geldt in de
Alblasserwaard een beschermingszone van 5 meter en voor een B-watergang 1 meter.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning- en of
meldingsplichtig, omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het
onderhoud. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of
veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de
jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.6.2 Watertoets

Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Bestaande situatie
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Het perceel aan de Molenstraat 43 is in gebruik voor woondoeleinden en heeft een oppervlakte van circa 5000 m2. De bebouwing bestaat uit een woning (90 m2) met een bijgebouw (225 m2). Er vinden al minimaal 50 jaar geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
Hemelwater
In de huidige situatie wordt de neerslag die in het plangebied valt opgevangen en geïnfiltreerd op
eigen terrein.
Afvalwater
In de bestaande situatie wordt het afvalwater door middel van een drukriolering geloosd.
Oppervlaktewater
Het plangebied valt binnen het beheergebied van het waterschap Rivierenland. In de nabijheid
van het plangebied zijn enkele categorie B watergangen gelegen. Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van De Kil en/of de Waal. Op basis van deze ligging gelden geen beperkingen voor het plangebied ten behoeve van watergangen en/of beschermingszones.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie verandert er niets aan het feitelijk gebruik van het perceel Molenstraat 43. De feitelijke situatie wordt planologisch vastgelegd met een bestemmingsplanwijziging van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’. Er wordt geen bebouwing op het perceel toegevoegd, de oppervlakteverharding neemt niet toe.
Hemelwater
De toekomstige situatie blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.
Afvalwater
In de nieuwe situatie blijft de afvoer van afvalwater ongewijzigd.
Oppervlaktewater
Onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de B-watergang. Er vinden
geen werkzaamheden plaats binnen de beschermingszone.
Watertoets
Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 3 van deze toelichting). Uit de gegevens volgt dat het plan uitsluitend een functieverandering van bestaande bebouwing betreft. Er vindt geen aanpassing van bebouwing of ruimte plaats. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.

4.6.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

4.7.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Het perceel aan de Molenstraat 43 is in gebruik voor woondoeleinden en heeft een oppervlakte van circa 5000 m2. De bebouwing bestaat uit een woning (90 m2) met een bijgebouwen (225 m2). Er vinden al minimaal 25 jaar geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd. Er vindt geen verstoring plaats van mogelijk aanwezige beschermde planten en dieren. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk of Natura 2000 gebied. Het voorgenomen plan maakt geen ontwikkeling of activiteiten mogelijk die een negatief effect hebben op deze thema’s.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt nabij maar niet in het Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebied Rijntakken ligt op een afstand van meer dan 300 meter. Gezien de afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggende gebied en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natuurnetwerk.
Soortenbescherming
Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan eventuele werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten. Het initiatief betreft echter alleen een formalisering van het feitelijk gebruik, er is geen risico op verstoring van beschermde soorten.
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht,
geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen
geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli-huismus tot 15 augustus).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen
dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Stikstof
Een berekening met behulp van de Aerius calculator moet bij ontwikkelingen aantonen dat de
stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet hoger bedraagt dan 0,00 mol/ha/j. Met het
planvoornemen worden echter geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waar een natuurvergunning
voor vereist is. Het volledige plangebied blijft behouden in de huidige staat. Daarnaast blijft op het terrein één woning aanwezig, waardoor hier eveneens geen veranderingen in plaats vinden. Het aspect stikstof vormt zodoende geen belemmering.

4.7.3 Conclusie

Het initiatief wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op gebied van de ecologie is niet noodzakelijk.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

4.8.1 Algemeen

Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
Nota cultuurhistorisch beleid
Op 5 februari 2014 heeft de gemeenteraad de Nota cultuurhistorisch beleid vastgesteld. Onder cultuurhistorie verstaat de gemeente West Betuwe het volgende:
  • Archeologische waarden waarmee rekening gehouden dient te worden op grond van de Archeologische waarden- en beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente West Betuwe;
  • Panden en objecten die beschermd zijn, of zijn geweest, op grond van de Monumentenwet of de gemeentelijke erfgoedverordening;
  • Objecten en structuren binnen het beschermd dorpsgezicht West Betuwe – Waardenburg;
  • Wegen en structuren en gebouwen die gebouwd of aangelegd zijn voor 1826, het moment dat de eerste kadastrale kaart voor de gemeente West Betuwe getekend is;
  • Bouwwerken uit de periode 1940 – 1965 die gebouwd zijn binnen het kader van de wederopbouw.

4.8.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Het perceel aan de Molenstraat 43 is in gebruik voor woondoeleinden en heeft een oppervlakte van circa 5000 m2. De bebouwing bestaat uit een woning (90 m2) met een bijgebouwen (225 m2). Er vinden al minimaal 50 jaar geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
Archeologie
Aangezien er geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
Cultuurhistorie
Ophemert is in de vroege middeleeuwen ontstaan op een stroomrug. Er ontwikkelde zich een gestrekt
esdorp langs de Waalbandijk min of meer parallel hiermee lopende wegen, in het bijzonder de
Molenstraat. Haaks op deze structuren staan de Kapelstraat en Dreef. Deze laatste vormt de
verbinding met net ten noorden van Ophemert gelegen kasteelterrein van Huis Ophemert. De linten
langs dijk en Molenstraat werden in de loop van de 19e en 20e eeuw verdicht. Tot aan de Tweede
Wereldoorlog is de dorpsstructuur weinig veranderd. In de jaren '60 vond een kleine uitbreiding plaats aan de noordoostrand van het dorp (Gulhofstraat), in de vorm van blokjes geschakelde
eengezinswoningen in een eenvoudige halfopen stratenverkaveling. In dezelfde periode werd een
nieuw buurtje gerealiseerd aan weerszijden van de Groenestraat. In de jaren 90 breidde Ophemert
verder uit aan de oostzijde van de Kapelstraat. Bij de dijkversterking in de jaren 60 zijn in het gebied
ten noordoosten en ten zuiden van het dorp veel dijkwoningen gesloopt.
Het plangebied van voorliggend plan is gelegen aan de Molenstraat. De bebouwing op het perceel bestaat uit een woning (90 m2) met een bijgebouw (200m2). Het bijgebouw is de oorspronkelijke T-boerderij uit 1933. Achter op het perceel staat nog een historisch schuurtje uit 1933 met een oppervlakte van circa 25 m2. De Molenstraat en zijn historische bebouwing is van cultuurhistorische waarde voor het esdorp Ophemert. De historische bebouwing blijft vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook behouden.

4.8.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.

4.9 Verkeer En Parkeren

4.9.1 Algemeen

Om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt de gemeentelijke Nota Parkeren gehanteerd.

4.9.2 Beoordeling

Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de wijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor het perceel Molenstraat 43 mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Het perceel aan de Molenstraat 43 is in gebruik voor woondoeleinden en heeft een oppervlakte. Er worden geen woningen op het perceel toegevoegd.
Verkeer
Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie.
Per saldo worden er geen woningen toegevoegd in het plangebied, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen.
Parkeren
Er is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken op eigen terrein.

4.9.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.

4.10 Besluit Milieueffectrapportage

4.10.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

4.10.2 Beoordeling

Het plan maakt geen activiteiten mogelijk die zijn genoemd in de D-lijst. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.

4.10.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.

4.11 Kabels En Leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Beoordeling

Aardgastransportleidingen
Tussen de Hermoesestraat en de Molenstraat ligt een hogedrukaardgasleiding, deze ligt op geruime afstand van het plangebied (circa 165 meter).
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De riolering (stamriool) bevindt zicht langs/onder de Notselseweg. Voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.11.3 Conclusie

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Opzet Van Het Plan

5.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.1.2 Planmethodiek

Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.
In dit voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017’, NL.IMRO.0304.BPbgneerijnenveegp-1704, van toepassing verklaard. Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’ en het ‘wijzigingsplan’. In artikel 2 en artikel 3 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017’ van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4 wordt ten slotte afgesloten met een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.

5.1.3 Toelichting op de bestemmingen

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017’,
van de gemeente Neerijnen, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0304.BPbgneerijnenveegp-1704 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan.

5.1.4 Verbeelding

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend wijzigingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt op het perceel Molenstraat 43 wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De financiële kosten worden verzekerd door het heffen van leges en het aangaan van een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Het voorliggend wijzigingsplan wordt bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan 'Molenstraat 43 te Ophemert' op 3 februari 2021 toegestuurd aan de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft op 23 februari 2021 de volgende reactie gegeven:
Er is geen provinciaal belang. In het voorontwerp spelen geen provinciale belangen. We hebben dan ook geen nader advies voor u. Als het plan niet wijzigt, hoeft u het ons niet toe te sturen

7.1.3 Waterschap

Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 2 van deze toelichting). Uit de gegevens volgt dat het plan uitsluitend een functieverandering van bestaande bebouwing betreft. Er vindt geen aanpassing van bebouwing of ruimte plaats. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit wijzigingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners

7.3 Vaststellingsprocedure

Het ontwerpwijzigingsplan Molenstraat 43 te Ophemert heeft met ingang van 29 juli 2021 voor zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.