KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 De Bestaande Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Water
4.6 Ecologie
4.7 Bodem
4.8 Archeologie
4.9 Cultuurhistorie
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Ro Standaarden 2012
5.3 Wet Ruimtelijke Ordening
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 1 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Spuitzoneonderzoek
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen

Opijnen - Slotstraat

Bestemmingsplan - Gemeente West Betuwe

Vastgesteld op 15-12-2020 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Opijnen - Slotstraat van de gemeente West Betuwe.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw / uitbouw

een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag -gemeten vanaf het peil-, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel.

1.7 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.23 maaiveld

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.24 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.25 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.26 peil

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

1.27 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.28 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.29 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.30 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.31 weg

alle voor het rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.32 wet

de genoemde wettelijke regeling zoals deze luidt op het tijdstip van tervisielegging van het plan;

1.33 zijgevel

een al dan niet aangebouwde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel;

1.34 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Bestemmingsomschrijving

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;

en in beperkte mate voor:

  1. c. tuinen, erven en verhardingen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder a, voor het bouwen van bijgebouwen bij het hoofdgebouw van de de aangrenzende bestemming 'Wonen', met dien verstande dat de regels van artikel 4 lid 4.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. c. tuinen, erven en verhardingen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.3 onder a, voor herbouwen van een aanbouw, bijgebouw of overkapping tot op minder dan 3 m van de voorgevelrooilijn dan wel geheel of gedeeltelijk vóór de voorgevelrooilijn, met dien verstande, dat:
    1. 1. het aan- en/of bijgebouw of de overkapping wat betreft de situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    2. 2. door de bouw van het aan- en/of bijgebouw of de overkapping geen onevenredige gronden aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning van het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
    3. 3. het aan- en/of bijgebouw of de overkapping is verbonden met het hoofdgebouw aan de voorgevel respectievelijk zijgevel dan wel met de voorgevel respectievelijk de zijgevel van het hoofdgebouw één geheel vormt;
    4. 4. de oppervlakte van het aan- en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 20 m² bedraagt;
    5. 5. de goothoogte van het aan- en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 2,75 m bedraagt;
    6. 6. het gedeelte van het gebouw dat voor de voorgevelrooilijn wordt gebouwd, (geheel of nagenoeg geheel) gesloten wanden mag hebben;
    7. 7. de afstand tot de weg, indien de bouwgrens overschreden wordt, minimaal 3 m bedraagt;
  2. b. van het bepaalde in lid 4.2.3onder b voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen tot maximaal 75 m²;
  3. c. van het bepaalde in lid 4.2.3 onder d voor een goothoogte tot maximaal 5 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. er mag geen tweede bouwlaag ontstaan;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. d. van het bepaalde in lid 4.2.4 onder f voor een afstand van en vrijstaande bijgebouw tot het hoofdgebouw tot minder dan 3 m, met dien verstande dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden aangetast.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

6.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

6.2 Bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met een verleende vergunning tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Algemene gebruiksregels

In die gevallen dat het bestaande gebruik, dat in overeenstemming met een verleende vergunning tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de gebruiksregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt dat gebruik in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

7.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalfen, behoudens voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. a. Van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhoud van een woning, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  2. b. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de as van de weg niet minder mag bedragen dan 10 m, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
    2. 2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies.
  3. c. Van deze regels en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens met derden niet minder mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
    1. 1. de afwijking stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
    2. 2. er geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende functies;
  4. d. Van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
  5. e. Van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
  6. f. Van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van de voorgevellijn of voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
    2. 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    3. 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  7. g. Van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen.
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
  8. h. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  9. i. Van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Opijnen - Slotstraat'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Slotstraat te Opijnen is momenteel sprake van een verouderde boomgaard die deels ook wordt gebruikt voor het houden van vee. De boomgaard en kleinschalige veehouderij blijken niet langer houdbaar, daarom is de initiatiefnemer voornemens om vijf (senioren)woningen in het gebied te realiseren. Dit project wordt gerealiseerd op basis van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. Voor het plangebied zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld waarbinnen de woningen ontwikkeld moeten worden,

De ontwikkeling is echter niet mogelijk op basis van de huidige geldende planologische regeling. Momenteel heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017. Hierbinnen is de bouw van woningen niet toegestaan.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Daarbij hoort een onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het perceel ligt aan de Slotstraat te Opijnen en is ook wel bekend onder de naam De 5 Hont. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische Regeling

Voor het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017. Een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan, ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Ter plaatse zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Tevens gelden binnen het plangebied drie archeologische dubbelbestemmingen.

In het zuiden van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 5.000 m² en dieper dan 50 centimeter in de bodem dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In het noorden geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 250 m² en dieper dan 50 centimeter in de bodem, archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Tot slot geldt in de zuidoostelijke hoek voor een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 100 m² en dieper dan 50 centimeter in de bodem dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Tot slot geldt ook de aanduiding 'Overige zone - oeverwal - stroming'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke elementen van de rivieroeverwallen en stroomruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de huidige situatie wordt ook behandeld.

2.1 De Bestaande Situatie

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de Slotstraat, aansluitend op de dorpskern van Opijnen. Aan de westzijde grenst het plangebied aan een jaren '80-'90 wijk waarin veel groene openbare ruimte te vinden is. Aan de Slotstraat zijn veel vrijstaande woningen te vinden en ook een aantal 2-onder-1-kapwoningen. Aan de noordzijde van het plangebied ligt nog een stuk terrein waar momenteel de dieren van de initiatiefnemer grazen. Verder ten noorden is een kleinschalig kassencomplex aanwezig waar kersen worden gekweekt. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een perenkwekerij. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn de woningen te vinden van de eigenaren van de perenkwekerij. Het gaat om vrijstaande woningen met veel groen als erfafscheiding.

Het plangebied is momenteel ingericht als boomgaard. Tevens wordt het gebied gebruikt ten behoeve van kleinschalige veehouderij. In het plangebied staan verspreid bomen op grasland. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. In figuur 2.2 is een vooraanzicht van het gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van het plangebied, vanaf de Slotstraat

2.2 Gewenste Situatie

In de gewenste situatie worden vijf seniorenwoningen binnen het plangebied ontwikkeld. De seniorenwoningen zullen allen richting de Slotstraat gebouwd worden met perceeloppervlakten van circa 900 tot 1.200 m². Het worden woningen in één bouwlaag met kap, in eigentijdse landelijke stijl.

Gezien het groene karakter van het huidige perceel, vindt de initiatiefnemer het belangrijk om als doelstelling te hebben om energie-neutraal te ontwikkelen. Daarom zullen zonnepanelen en KW-pompen worden gebruikt. De woningen worden ontwikkeld op basis van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap. Dit stelt de eindgebruiker in staat om de woning naar eigen wens te ontwikkelen binnen de gestelde kaders. De ontwerpen van de woningen zullen worden getoetst door de welstandscommissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0005.png"

Figuur 2.3 Indeling van het plangebied in de toekomstige situatie

De woningen zullen in de toekomstige situatie binnen de kaders van dit plan worden gerealiseerd. Daarvoor zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Deze zijn opgenomen als bijlage 1. Dit houdt onder meer in dat de woningen een maximale goot- en bouwhoogte krijgen van 6 en 10 meter en een maximale inhoud van 750 m³. De woningen worden allen individueel ontsloten op de Slotstraat met een dam en duiker aan de westzijde van de kavels. In figuur 2.3 is de indeling van het plangebied in de toekomstige situatie weergegeven. In figuur 2.4 zijn sfeerbeelden opgenomen, die ter inspiratie dienen voor de te bouwen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0006.png"

Figuur 2.4 Referentiebeelden ter inspiratie van de te ontwikkelen woningen

Verkeer en parkeren

Verkeerstructuur

De woningen worden ontsloten door middel van een eigen oprit aan de Slotstraat. Via deze weg kan in zuidelijke richting de dorpskern van Opijnen bereikt worden. En kan via de Repensestraat in westelijke richting Neerijenen en Waardenburg worden bereikt. Hier loopt tevens de rijksweg A2. Aan de Repensestraat is tevens een bushalte gevestigd die ervoor zorgt dat het plangebied ook bereikbaar is via het openbaar vervoer. Op deze wijze is het plangebied op een goede manier ontsloten.

Verkeersgeneratie en - afwikkeling

De verkeersgeneratie bedraagt 48 mvt/etmaal op basis van publicatie 381 van het CROW. Hierbij is uitgegaan van een ligging in het buitengebied met een stedelijkheidsgraad van 'niet stedelijk'. De toevoeging van deze verkeersgeneratie aan de Slotstraat en aansluitende straten die binnen de ontsluitingsroute van het plangebied vallen, zal niet tot problemen leiden. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af via de Slotstraat en de Repensestraat, dan wel de Zandstraat.

Parkeren

De parkeerbehoefte voor 5 vrijstaande woningen in het buitengebied bedraagt 14 parkeerplaatsen op basis van publicatie 381, van het CROW. In de praktijk zal dit aantal lager uitvallen omdat het in dit geval gaat om de realisatie van seniorenwoningen. Over het algemeen beschikt deze doelgroep over een minder groot aantal auto's. Daarom kan er vanuit worden gegaan dat twee parkeerplaatsen per woningen voldoende zal zijn voor dit plan. De woningen worden allen voorzien van een eigen oprit met ruimte voor 2 parkeerplaatsen. Daarmee wordt op eigen erf voorzien in de parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking

De realisatie van vijf woningen hoeft in principe niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden, omdat een woningbouwontwikkeling van deze omvang niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Desondanks is in paragraaf 3.3 opgenomen dat de woningbouwontwikkeling binnen het woningbouwprogramma van de kern Opijnen past. Hiermee is de behoefte voldoende onderbouwd, dit blijkt ook uit het feit dat het project vanuit een CPO wordt opgepakt. De woningbouwlocatie is gelegen in het buitengebied. Echter vormt de locatie een aansluiting op de bestaande dorpsbebouwing en is binnen bestaand bebouwd gebied geen ruimte voor een dergelijke woningbouwlocatie. Omdat deze locatie goed aansluit op bebouwd gebied en ontsloten wordt door een bestaande weg, betreft het een logische uitbreidingslocatie.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Gelderland (geconsolideerd 2018)

De Omgevingsvisie Gelderland betreft een integrale visie waarin de wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven aan bod komt. De visie is in cocreatie tot stand gekomen, in samenwerking met andere partijen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleide, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over onder meer wonen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herrijking van het Natuurnetwerk Nederland, die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De hoofddoelstellingen van de provincie zijn:

  1. 1. het versterken van een duurzame economische structuur;
  2. 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat betreft het laatste komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

De provincie en haar partners streven samen naar het behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is. De provincie zet in op krachtige steden en vitale dorpen. Als leidend principe voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen hanteren de provincie en haar partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hieraan dienen initiatieven getoetst te worden.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied, met behoud van levendigheid en een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding. De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze aanwezige en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten moeten versterken. Nieuwe stedelijke functies in het buitengebied moeten worden afgewogen in het licht van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Toepassing Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Nieuwe woningbouwinitiatieven dienen getoetst te worden aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Deze komt in principe overeen met de voorgaande ladder voor duurzame verstedelijking, waarin getoetst moet worden aan drie treden:

  1. 1. Is er een regionale behoefte?
  2. 2. Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  3. 3. Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

In paragraaf 3.3 is beschreven dat het plan past binnen de woonvisie van de voormalige gemeente Neerijnen. Hiermee is de regionale behoefte aan de vijf woningen voldoende aangetoond. Het plangebied is niet gelegen in bestaand stedelijk gebied omdat hier geen geschikte locatie is voor dit nieuwbouwplan. Daarentegen grenst het plangebied direct aan het bestaand stedelijk gebied en is de locatie goed ontsloten door de Slotstraat en nabijgelegen bushaltes aan de Repensestraat. Bovendien wordt op deze locatie landelijk wonen mogelijk gemaakt en kunnen huizen en percelen ruim worden opgezet met als extra kwaliteit de landelijke ligging. Daarmee wordt voldaan aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland is het provinciale beleid vertaald in regels ten aanzien van de leefomgeving en ruimtelijke ontwikkelingen. In de toelichting op een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan de relevante gestelde regels wordt voldaan.

Ten aanzien van nieuwe woonlocaties is in artikel 2.2.1.1 de regel opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde, Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In paragraaf 3.3 is onderbouwd dat de woningbouw past binnen de geldende woonvisie van de voormalige gemeente Neerijnen. Hiermee wordt in voldoende mate voldaan aan het gestelde in artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Per 1 januari 2019 is door een fusie van de gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal de nieuwe gemeente West-Betuwe ontstaan. Omdat de gemeente nog maar kort bestaat, wordt voor het gemeentelijk beleid nog teruggegrepen naar het beleid van de voormalige gemeente Neerijnen. Zolang er nog geen nieuw beleid is opgesteld door de gemeente West-Betuwe, vormt dit beleid het toetsingskader.

Structuurvisie Neerijnen (2012-2013)

De gemeente West-Betuwe is momenteel bezig de Structuurvisie Neerijnen 2025 op te stellen. Deze visie is nog niet vastgesteld en dus blijft tot die tijd de Visie Wonen en werken 2002-2011 van kracht. Begin 2010 heeft de gemeente deelproduct 1 besproken en vastgesteld: Inventarisatie, Knelpunten en Keuzes. Voor het buitengebied zijn toen de verschillende knelpunten en keuzes benoemd. Deze komen tering in de visie buitengebied.

Gebiedsvisie Buitengebied (augustus 2012)

Voor de structuurvisie is in augustus 2012 een gebiedsvisie buitengebied opgesteld. Deze gebiedsvisie is vastgesteld en vormt een bouwsteen voor de op te stellen structuurvisie. De Visie Buitengebied maakt onderscheid tussen de functionele structuur en de ruimtelijke structuur. Wat betreft de functionele structuur worden de volgende aandachtspunten benoemd:

  • Algemene trends (Minder agrarische bedrijven, Schaalvergroting in de landbouw, Intensivering in de landbouw, Verbreding in de landbouw en Bedrijfsbeëindiging/Omschakeling)
  • Realisatie ecologie / natuur
  • Stijgende grondprijzen
  • Verbreding Landbouw Neveninkomsten (Recreatie en educatie, Zorgboerderijen, Natuurbeheer, Boerderijwinkels en huisverkoop, Teelt van alternatieve gewassen, Bio-energie)
  • Ontwikkeling van de paardenhouderij
  • Vergrijzing, behoefte aan mantelzorg constructies
  • Woonboerderijen en toename bezit tweede woningen
  • Wetgeving (bv Geurhinder en Veehouderij)

Wat betreft de ruimtelijke structuur wordt er een onderscheid gemaakt in drie deelgebieden;

  1. 1. Ontwikkeling grondgebonden landbouw/veeteelt (westelijk komgebied)
  2. 2. Ontwikkeling fruitteelt met ondersteunende voorzieningen (oostelijk komgebied)
  3. 3. Verbreding binnen een fijnmazige schaal (alle oeverwallen langs de Waal)

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de aandachtspunten van de functionele en de ruimtelijke structuur. Omdat het plangebied aansluit op bestaand stedelijk gebied en gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, doet op deze locatie de voorgenomen woningbouw geen onevenredige afbreuk aan de waarden van het buitengebied.

Landschapsontwikkelingsplan Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen

Het landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeenten Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het LOP vormt een adviserend beleidsstuk dat meegenomen kan worden voor het opstellen van bestemmingsplannen. Het plan is gericht op het versterken van de landschappelijke eenheid en kwaliteit en op het bieden van ruimte aan bestaande bedrijven en ontwikkelingen. De landschapsvisie stelt dat het stromenlandschap van de drie gemeenten een groene parel in verstedelijkend Nederland is.

De drie gemeten willen die groene natuurparel koesteren en oppoetsen door die parel trots te tonen langs de bovenregionale stromen, de lokale historische stromen te beschermen en te versterken met nieuwe landschapselementen en ontwikkelingsruimten te doorstromen met een robuuste groenstructuur.

Het plangebied ligt aangrenzend aan bestaand stedelijk gebied en is aan de west- en zuidzijde omringd door woningen. Door op deze locatie een beperkt aantal woningen te realiseren wordt de groenstructuur niet onevenredig geschaad. Het plangebied betreft in de huidige situatie een boomgaarde waar ook in kleinschalige veehouderij plaatsvindt. Omdat de boomgaarde niet goed wordt onderhouden dreigt het gebied te verwilderen. Door het gebied te herontwikkelen wordt dit tegengegaan.

Woonvisie 2012-2020

In de Woonvisie van de gemeente Neerijnen is uiteengezet welke behoefte aan woningen er in de gemeente bestaat. De Woonvisie is toegespitst op de afstemming tussen de behoefte en de plancapaciteit. Per dorp bestaan er grote verschillen tussen de berekende behoefte en de aanwezige plannen. Ook kwalitatief zijn er onevenwichtigheden. De woonvisie is erop gericht evenwicht te brengen in vraag en aanbod.

In de woonvisie is voor de kern Opijnen opgenomen dat er een behoefte is aan 80 tot 120 woningen tot aan 2020. De plancapaciteit voorziet echter nog niet in dit aantal. Door de toevoeging van 5 woningen in het plangebied wordt voorzien in de behoefte aan woningen binnen de kern Opijnen. Bovendien is binnen deze kern sprake van vergrijzing. Door seniorenwoningen te ontwikkelen wordt aangesloten op deze trend.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.

4.1 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 5 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.


Hiervoor wordt een beoordelingsnotitie opgesteld, het besluit wordt opgenomen in de bijlage.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied is sprake van meerdere bedrijven die getoetst dienen te worden aan de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Ten eerste is ten noorden van het plangebied een glastuinbouwbedrijf gevestigd aan de Slotstraat 2a. Voor een dergelijk type bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan ten opzichte van het plangebied. Dit bedrijf vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Verder ten noorden aan de Slotstraat is een begraafplaats aanwezig. Voor een begraafplaats geldt een richtafstand van 10 meter. Hier wordt ook ruimschoots aan voldaan. Direct aan de noordzijde van de begraafplaats is tot slot een bagger- en gronddepot aanwezig. Een dergelijke type bedrijf is niet opgenomen in de richtafstandenlijst behorende bij de VNG-brochure. Qua aard en omvang van de inrichting is deze gelijk te stellen aan een gemeentewerf, die wel in de brochure voorkomt. Hiervoor geldt de milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Ten oosten van het plangebied is sprake van een kleinschalige perenkwekerij. Een dergelijke inrichting is gelijk te schalen aan een milieucategorie 2 bedrijf, met daarbij een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Daarom is een spuitzoneonderzoek uitgevoerd om te bepalen of als gevolg van drift van gewasbeschermingsmiddelen binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de plaatselijke situatie in het plangebied overeenkomt met de zogeheten praktijksituatie 6. Hiervoor geldt voor de relevante luchtlaag tussen 0 en 30 meter een aan te houden afstand voor driftgevoelige bestemmingen van ten minste 20 meter. Aangezien de afstand tussen de dichtstbijzijnde bomenrij en de voor drift gevoelige bestemmingen minder dan 5 meter bedraagt, wordt niet aan het afstandcriterium voldaan.

Indien binnen het plangebied een wintergroene windhaag wordt aangeplant, komt de situatie het best overeen met de zogeheten praktijkstituatie 8. Voor deze situatie geldt voor de relevante luchtlaag tussen 0 en 3 meter een aan te houden afstand tot voor drift gevoelige bestemmingen van ten minste 10 meter. Als aanvullende maatregel dient er ten oosten van de aan te planten windhaag ruimte vrij te worden gehouden. De afstand vanaf de westzijde van de bestaande windhaag tot aan de westzijde van de nieuwe wintergroene windhaag dient 5 meter te zijn. Door de aanplant en het onderhoudt van deze windhaag juridisch te borgen in dit plan wordt voldaan aan deze maatregelen en is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Ten zuiden van het plangebied is een kleine nutsvoorziening aanwezig (trafohuisje). De richtafstand bedraagt hiervoor bedraagt 30 m, waarbij geluid maatgevend is. Aangezien het om een klein trafohuisje gaat met naar verwachting geen waarneembare geluidemissie, kan zonder meer worden gesteld dat ter plaatse van de nieuwe woningen wordt voldaan aan de VNG-richtwaarde van 45 dB(A) als etmaalwaarde.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet in principe akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing

Het plangebied ligt tegen de kern van Opijnen aan, aan de oostzijde van de Slotstraat. Deze straat betreft, ter hoogte van het plangebied, een 30 km/uur-weg. Verder richting het noorden leidt de Slotstraat richting het buitengebied, naar de Estse Omloop. De Slotstraat betreft in het buitengebied een zeer smalle weg, die voornamelijk dient ter ontsluiting van aangrenzende percelen en niet bedoeld is als een ontsluitingsweg voor een groter gebied. Er ligt slechts één perceel aan de Slotstraat in het buitengebied. Aan de Estse Omloop is sprake van een zeer kleine hoeveelheid percelen. Hoewel de maximum snelheid in het buitengebied hoger dan 30 km/uur ligt, kan gezien het karakter van de weg en het kleine aantal percelen worden gesteld dat het aantal verkeersbewegingen zeer klein is. Daarmee is het zeer onwaarschijnlijk dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder als gevolg van verkeerslawaai van deze straat wordt overschreden.

Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de Zandstraat, de hoofdweg door Opijnen, waar een maximum snelheid van 50 km/uur geldt. Gezien de afstand tot de weg, circa 80 meter, en het feit dat sprake is van tussenliggende bebouwing aan de Zandstraat 1 en 3, kan worden gesteld dat ook als gevolg van deze weg de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 22 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 25 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Bij woningbouwplannen van minder dan 1.500 is dit het geval.

Toetsing

In dit plan worden vijf woningen gerealiseerd. Dit plan valt daarom onder de regeling 'Niet In Betekenende Mate' en draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.5 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Rivierenland.

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben enToetsingskader om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • Gebiedsgericht werken;
  • Waterbewustzijn ;
  • Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Watertoetsproces

In het kader van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen (dossiercode: 20200708-9-23771) Door middel van de watertoets is nagegaan wat voor type watergangen er rondom het plangebied zich bevinden. Hieruit is naar voren gekomen dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is.

Beschrijving huidige situatie

Bodem en grondwater

Uit de bodemkaart Nederland blijkt dat de bodem ter plaatse van het noordelijk deel bestaat uit zware zavel, het zuidelijk deel bestaat uit lichte zavel (zie onderstaand figuur). In het noordelijk deel is er sprake van grondwatertrap VI dat wil zeggen dat de hoogste grondwatertand tussen 0,40-0,80 m-mv is gelegen. De gemiddelde laagte grondwaterstand bedraagt >1,20 m-mv. Voor het zuidelijk deel is er sprake van grondwatertrap VII. De hoogste grondwaterstand ligt tussen 0,80-1,40 m-mv. de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op >1,20 m-mv. De gemiddelde maaiveldhoogte ligt op circa 3,65 m NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0007.png"

Uitsnede Bodemkaart Nederland (oranje cirkel, globale locatie plangebied)

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is ten westen parallel aan de Slotstraat een C-watergang gelegen (zie onderstaand figuur). Deze C watergang watert in noordelijke richting af naar een A-watergang. Type A-watergangen zijn de belangrijkste wateren van de regio, zoals grotere sloten, beken en waterplassen die belangrijk zijn voor een goede waterhuishouding. Deze wateren worden door of namens het waterschap onderhouden. Een type C-watergang betreft bijvoorbeeld een poel of zakslootje (een slootje waar het regenwater wordt verzameld en kan infiltreren).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPISlotstraat-VSG1_0008.png"

Uitsnede Legger wateren Rivierenland

Waterkwaliteit

De watergangen binnen het plangebied maken geen deel uit van een KRW waterlichaam, hierdoor zijn er geen specifieke doelstellingen en maatregelen van toepassing voor het verbeteren van de waterkwaliteit.

Keringen

Binnen het plangebied zijn geen kern en beschermingszones van waterkeringen gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Op dit moment zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het plangebied aanwezig die aangesloten zijn op riolering.

Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat uit het realiseren van 5 seniorenwoningen op een voormalig grasperceel. Ten westen van het plangebied is een C-watergang gelegen parallel aan de Slotstraat. De 5 seniorenwoningen krijgen alleen een aansluiting op de Slotstraat. Er zijn voor de aansluitingen dammen en duikers voorgesteld om de huidige waterhuishouding te borgen.

Waterkwantiteit

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren. De maximale afvoer van water uit het plangebied mag niet meer zijn dan 1,5 l/s/ha (landelijke afvoernorm). Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Er wordt gerekend met de rekenmethode van het waterschap.

Er worden 5 woningen gerealiseerd met een maximale perceelgrootte van 1.200 m2. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 0,48 hectare. Er van uitgaande dat de toename van het verhard oppervlak circa 80% van het plangebied zal bedragen wordt circa 0,38 hectare verharding aangebracht. Conform de rekenmethode van het waterschap is er dan 165,68 m3 aan watercompensatie nodig, dit komt neer op 553 m2.

Om in deze watercompensatie te voorzien zal de C-watergang, die ten westen van het plangebied en het perceel ten noorden hiervan (perceel 222) ligt, over de gehele lengte worden verbreedt. Daarmee wordt deze C-watergang opgewaardeerd naar een B-watergang, met een talud van 1:2. Door de watergang niet breder te maken dan 6 meter zal het onderhoud worden uitgevoerd door de gemeente. Over de gehele lengte zal de watergang circa 5,7 meter breed moeten worden.De bodemdiepte van de watergang zal op minimaal zomerpeil liggen. Voor deze werkzaamheden geldt een vergunningplicht.

De woningen zullen worden ontsloten door individuele dammen met daarin duikers met een minimale doorsnede van 800 mm en een maximale lengte van 10 meter. De afstand tussen de duikers zal minimaal 10 meter bedragen. In de uitvoeringsfase zal hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

• hemelwater vasthouden voor benutting,

• (in-) filtratie van afstromend hemelwater,

• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,

• afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd en aangeboden voor zuivering. Het hemelwater stroomt af naar het naastgelegen watergang aan de zijde van de Slotstraat. Voor het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering aan de Slotstraat.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen effect op de waterveiligheid en waterkeringen.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Het water valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Binnen het huidige bestemmingsplan zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan op de bestaande locaties.

Klimaat

Binnen het plangebied wordt rekening gehouden met klimaatverandering die tegenwoordig optreedt. Zo wordt op een goede wijze voorzien in afwatering op de watergang langs de Slotstraat, ook wanneer sprake is van piekbuien. Bovendien zal zoveel mogelijk grond groen worden ingericht om hittestress tegen te gaan.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Stikstofdepositie

Om te onderzoeken of sprake is van aanvaardbare stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is met behulp van de AERIUS-calculator een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4. Uit de berekeningen van het onderzoek blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Het is niet noodzakelijk een ontheffing op de Wet natuurbescherming aan te vragen voor dit plan.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een aantal bomen gekapt ten behoeve van de voorgenomen woningbouw. Om te onderzoeken of bij de kap van de bomen en herontwikkeling van het plangebied rekening moet worden gehouden met beschermde soorten, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan is opgenomen als bijlage 5.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging in het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Er wordt hierin geen belemmering verwacht. Op basis van de uitgevoerde quickscan vormt soortenbescherming geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

Om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor de woonfunctie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6. Met het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • in de bovengrond een lichte verontreiniging met kwik en de bestrijdingsmiddelen DDE en DDT is gemeten.;
  • in de ondergrond geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde is gemeten;
  • in het grondwater barium boven de streefwaarde is gemeten.

Op basis van de resultaten bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

Voor het plangebied is de archeologische verwachtingswaarden in de vorm van dubbelbestemmingen in het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Voor het plangebied gelden drie archeologische dubbelbestemmingen op basis van het geldende bestemmingsplan. Voor het grootste deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hier geldt dat voor ontwikkelingen met een minimale oppervlakte 5.000 m² en dieper dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hier geldt dat voor ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de zuidoosthoek van het plangebied geldt tot slot de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Hier geldt dat voor ontwikkelingen met een oppervlakte van 100 m² en dieper dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In onderstaande figuur is de ligging van de archeologische dubbelbestemming weergegeven.

Omdat de grenswaarden worden overschreden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd om aan te tonen of er archeologische waarden in het plangebied zijn waar rekening mee gehouden dient te worden. Tijdens het booronderzoek zijn vanaf circa 2 meter onder het maaiveld restgeulafzettingen aangetroffen. De restgeulafzettingen bestaan uit sterk tot uiterst siltige klei met zand- en detrituslagen. Deze behoren vermoedelijk tot de Varik stroomgordel, die in dat geval een meer noordelijke ligging zou moeten hebben dan verwacht. In het noorden van het plangebied is diepen dan 1,50 meter onder het maaiveld matig fijn tot matig grof beddingzand aangetroffen, waarschijnlijk van de Opijnen stroomgordel. Hierboven bevindt zich een pakket oeverafzettingen (matig fijn zand met kleilagen, naar boven toe overgaand in zandige klei en/of sterk siltige klei). Dit is een pakket oeverafzettingen die waarschijnlijk ook vanuit de Opijnen stroomgordel zijn afgezet. In de top van de oeverafzettingen is een zwak humeus vegetatieniveau ontwikkeld. De top van deze afzettingen bevindt zich op 85 tot 100 centimeter onder het maaiveld.

Boven deze diepte is een pakket zandige klei aanwezig, die eveneens een pakket oeverafzettingen betreft. Gezien de duidelijke andere lithologische eigenschappen zijn deze waarschijnlijk afkomstig van een andere stroomgordel. Vermoedelijk zijn deze afzettingen vanuit de Waal afgezet. In deze afzettingen zijn geen humeuze lagen aangetroffen en de top is niet meer intact.

De bovenste 20 tot 50 centimeter van de bodem bestaat uit een recente bouwvoor.

In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen. Er is wel en humeus niveau aangetroffen in de oeverafzettingen, maar hierin zijn geen aanwijzingen van betreding of andere antropogene invloeden waargenomen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht.

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt daarom geadviseerd het gebied vrij te geven. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Het archeologisch onderzoek is opgenomen als bijlage 7. Omdat geen archeologische waarden zijn aangetroffen, worden in dit plan de archeologische dubbelbestemmingen niet meer opgenomen.

Ondanks de zorgvuldige afweging die naar aanleiding van alle beschikbare relevante informatie is gemaakt, is niet uit te sluiten dat toch relevante archeologische sporen en vondsten in de bodem verborgen zijn. Deze kunnen in de uitvoeringsfase van de graafwerkzaamheden aan het licht komen. Dit ondanks vrijgave van het plangebied door het Bevoegd Gezag en ondanks de wettelijke vrijstelling. Voor dergelijke vondsten bestaat de wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Binnen het plangebied is sprake van cultuurhistorische waarden in de vorm van enkele hoogstamfruitbomen in het noorden van het gebied. Hoogstamfruitbomen zijn kenmerkend voor de gehele Betuwe en vooral ook in en rondom Opijnen. Dit blijkt onder meer uit de diverse wandelroutes die voor dit gebied bestaan. In de Structuurvisie Neerijnen 2020 staat het te bebouwen gebied aangegeven als zoekzone wonen, aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied aan de westzijde van de Slotstraat. Ten noorden daarvan is een grote zoekzone landschappelijke versterking. In dit plan wordt rekening gehouden met de hoogstamfruitbomen door de noordelijke zone van het plangebied niet te bebouwen, maar open te houden voor de hoogstamfruitbomen. Daarmee blijft de cultuurhistorische waarde van het gebied behouden.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen '(Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Risicovolle bedrijven

Binnen de beoogde bestemming 'Wonen' passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire bronnen ligt. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid el relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute;
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 17 juni 2019 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijk besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) 'bijzonder kwetsbaar object', bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.11 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de aanwezige functies, de ontwikkelingen daarbinnen en de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde geweest. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

5.2 Ro Standaarden 2012

Het bestemmingsplan voldoet aan de RO standaarden 2012. Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere instanties. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

5.3 Wet Ruimtelijke Ordening

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen.

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen én van de wijze van meten, wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

In de 'Overgangs- en slotregels' is het overgangsrecht conform het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Daarnaast bevatten de regels een slotregel met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan.

5.4 Toelichting Op De Bestemmingen

Op grond van de informatie zoals genoemd in paragraaf 1.4 is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige functies in het plangebied. De situering en hoogte van deze functies is vertaald naar de diverse bestemmingen in het plangebied. Onderstaand wordt een verantwoording van de keuzes van bestemmingen weergegeven.

In het plangebied is uitsluitend sprake van twee enkelbestemmingen:

Groen

De strook grond die in de voorgenomen situatie tussen de nieuw aan te planten windhaag en de perceelsgrens aan de oostzijde van het plangebied ligt is bestemd als 'Groen'. Conform de uitkomst van het spuitzone onderzoek is het niet toegestaan hier voor langere tijd te verblijven omdat het geldt als tussenruimte die bescherming moet bieden tegen het spuiten van gewasssen op het naburige perceel. Via een afwijking is het wel mogelijk om bijgebouwen deels binnen deze gronden te realiseren.

Wonen

Omdat het gebied als hoofdfunctie wonen wordt en er vijf woningen worden ontwikkeld, wordt het gehele plangebied bestemd als 'Wonen'. Binnen de bestemming zijn de maatvoeringen afgestemd op de stedenbouwkundige randvoorwaarden die voor dit gebied gelden. Verder zijn de regels overeenkomstig met de regels voor de kern van Opijnen opgesteld. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de kaart zijn een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter opgenomen. Daarnaast is in deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een wintergroene windhaag aan te planten, conform de uitkomsten van het spuitzoneonderzoek.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan wordt eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Tevens worden de direct omwonenden nauw betrokken in de totstandkoming van de planvorming.

Zienswijze

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hierop is één zienswijze ingediend en is een ambtshalve wijziging toegepast. In de nota van zienswijzen (bijlage 8) is opgenomen hoe met deze zienswijze is omgegaan.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van vijf woningen aan de Slotstraat in Opijnen. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarmee zijn de kosten voldoende verzekerd en hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van inrichtingen

Bijlage 2 Parkeernormen

Bijlage 2 Parkeernormen

Bijlage 1 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden

Bijlage 1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Spuitzoneonderzoek

Bijlage 3 Spuitzoneonderzoek

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 8 Nota van zienswijzen