KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied En Omgeving
2.1 Omgeving Plangebied
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planvoornemen
3.1 Stedenbouwkundige Opzet
3.2 Woningbouwprogramma
3.3 Toetsing Aan Uitwerkingsregels
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieu- En Bedrijvenzonering
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Geur
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Natuur
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Archeologie
5.9 Cultuurhistorie
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 Leidingen
5.12 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
6.1 Inleiding
6.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Financiële En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek (Nen 5725)
Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 5 Hgw Besluit (Ontwerp)
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna Klingelenberg
Bijlage 7 Voortoets
Bijlage 8 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek Klingelenberg
Bijlage 10 Overzicht Verhard Oppervlak Per Fase
Bijlage 11 Overzicht Watervergunningen

Klingelenberg, gemeente West Betuwe, uitwerkingsplan fase 3.1

Uitwerkingsplan - Gemeente West Betuwe

Ontwerp op 18-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan 'Klingelenberg, gemeente West Betuwe, uitwerkingsplan fase 3.1' met identificatienummer NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1 van de gemeente West Betuwe;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een aan de hoofdmassa gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag -gemeten vanaf het peil- , dat bouwkundig ondergeschikt is aan de hoofdmassa en in functioneel opzicht deel uitmaakt van de hoofdmassa.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel;

1.7 ambulante handel:

het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel het aanbieden van diensten, op een openbare en in de open lucht gelegen locatie, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan de hoofdmassa en ten dienste staat van de hoofdmassa.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren is begrensd.

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdmassa, waarbij:

  1. a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdmassa, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdmassa's en/of andere functies, waarvan de hoofdmassa aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdmassa is gebouwd;
  2. b. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdmassa, waarvan de hoofdmassa deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdmassa's (twee-onder-één-kap);
  3. c. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdmassa, waarvan de hoofdmassa niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
  4. d. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.21 CROW

oorspronkelijke afkorting van 'Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek', non-profit kennispartner voor (decentrale) overheden, aannemers en adviesbureaus;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdmassa:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.25 ondergronds:

onder peil;

1.26 ondergeschikte bouwdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.27 permanente standplaats:

een standplaats die gedurende het hele jaar mag worden gebruikt;

1.28 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.29 standplaats:

een voor ambulante handel aangewezen vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen locatie, waar per dag(deel) één kraam, wagen of tafel mag worden geplaatst. Onder een standplaats wordt niet verstaan:

  1. a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
  2. b. een vaste plaats op een evenement;
  3. c. een vaste plaats op een snuffelmarkt;
  4. d. een vaste plaats voor kleinschalige verkoop van zelf geteelde producten;

1.30 tijdelijke standplaats:

een standplaats die voor een aaneengesloten periode van ten hoogste 3 maanden mag worden gebruikt;

1.31 voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdmassa, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

1.32 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.33 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan;

1.34 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.35 zorgwoning:

een woning die specifiek geoormerkt is voor mensen met een zorgvraag. Deze woningen zijn blijvend geschikt of eenvoudig geschikt te maken voor bewoners van alle leeftijden met een zorgvraag.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 peil:

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdmassa's;
  2. b. erkers, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdmassa's;
  3. c. verhardingen voor inritten;
  4. d. water en waterhuishoudkundige doeleinden.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. tijdelijke standplaatsen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van éen of meer permanente standplaatsen, mits:

  1. a. de standplaats geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en op de parkeersituatie;
  2. b. de standplaats geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden tot gevolg heeft.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen;
  3. c. tuinen, erven en verhardingen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van het bepaalde in 5.2.2 onder b, voor het bouwen van een aanbouw, bijgebouw of overkapping tot op minder dan 3 m van de voorgevelrooilijn dan wel geheel of gedeeltelijk vóór de voorgevelrooilijn, met dien verstande, dat:
    1. 1. het aan- en/of bijgebouw of de overkapping wat betreft de situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    2. 2. door de bouw van het aan- en/of bijgebouw of de overkapping geen onevenredige gronden aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning van het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
    3. 3. het aan- en/of bijgebouw of de overkapping is verbonden met de hoofdmassa aan de voorgevel respectievelijk zijgevel dan wel met de voorgevel respectievelijk de zijgevel van de hoofdmassa één geheel vormt;
    4. 4. de oppervlakte van het aan- en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 20 m² bedraagt;
    5. 5. de goothoogte van het aan- en/of bijgebouw of de overkapping ten hoogste 2,75 m bedraagt;
    6. 6. het gedeelte van het gebouw dat voor de voorgevelrooilijn wordt gebouwd, (geheel of nagenoeg geheel) gesloten wanden mag hebben;
    7. 7. de afstand tot de weg, indien de bouwgrens overschreden wordt, minimaal 3 m bedraagt;
  2. b. van het bepaalde in 5.2.2 onder e voor een goothoogte tot maximaal 5 m, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. er mag geen tweede bouwlaag ontstaan;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. c. van het bepaalde in 5.2.2 onder d voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen tot maximaal:
    1. 1. 55 m², indien het bouwperceel kleiner is van 160 m²;
    2. 2. 35% van de oppervlakte van het bouwperceel, indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van meer dan 160 m² en minder dan 240 m²;
    3. 3. 75 m², indien het bouwperceel groter is dan 240 m²;
    4. 4. 90 m², indien het bouwperceel groter is dan 1.500 m²;
  4. d. van het bepaalde in 5.2.2 onder h voor een afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de hoofdmassa tot minder dan 3 m, met dien verstande dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden aangetast.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing.
  2. b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  3. c. Detailhandel is niet toegestaan.
  4. d. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten .
  5. e. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Algemeen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

8.2 Parkeren

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk 2 zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  2. b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdmassa, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
    2. 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van de hoofdmassa;
    3. 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  5. e. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  6. f. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  7. g. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Klingelenberg, gemeente West Betuwe, uitwerkingsplan fase 3.1'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Met het vaststellen van het bestemmingsplan 'Klingelenberg' in 2011 is gestart met de ontwikkeling van de wijk Klingelenberg in Tuil. De wijk heeft door de jaren heen in verschillende fasen steeds meer vorm gekregen. Door uitwerkingsplannen zijn ondertussen twee fasen gerealiseerd. Met het realiseren van de derde fase wordt de wijkontwikkeling aan de zuid- en oostzijde afgerond.

Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op deelgebied 1 van fase 3, gelegen aan de oostzijde van de complete wijkontwikkeling. Deze fase omvat 22 woningen. In het geldend bestemmingsplan 'Klingelenberg' is (net zoals voor het gehele te ontwikkelen gebied, met uitzondering van fase 1) de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' opgenomen. Deze enkelbestemming bevat uitwerkingsregels waaraan in in dit uitwerkingsplan getoetst wordt.

1.2 Ligging Plangebied

De wijk Klingelenberg wordt ontwikkeld ten oosten van de bestaande stedelijke kern van Tuil. Fase 3.1 is kadastraal bekend als perceel 881, sectie M, kadastrale gemeente Haaften (deels) en kent een oppervlakte van ca. 7.350 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0001.png"

Begrenzing plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het geldend bestemmingsplan op de locatie is het bestemmingsplan 'Klingelenberg' (vastgesteld op 20 januari 2011). In dit bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Woongebied - uit te werken'. Voor het plangebied is een maatvoeringsaanduiding opgenomen, maar deze geldt enkel voor maatschappelijke functies. Deze komen niet voor in dit deelgebied. Er zijn verder geen dubbelbestemmingen gelegen binnen het plangebied.

Naast het geldend bestemmingsplan zijn er op het plangebied ook regels van kracht uit de volgende bestemmingsplannen:

  • Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019;
  • Standplaatsen.

Het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 vormt de juridische basis voor parkeernormen voor de gemeente West Betuwe. Aan dit parapluplan wordt verder gerefereerd en getoetst in paragraaf 5.10. Het bestemmingsplan 'Standplaatsen' voegt een aanvullende regeling toe binnen het Artikel 'Verkeer' met betrekking tot tijdelijke en permanente standplaatsen. Deze regeling wordt overgenomen in dit uitwerkingsplan. De gemeente heeft evenwel ook aangegeven dat, in relatie tot de eerdere fasen van Klingelenberg, er voldoende parkeerplaatsen zijn ingepast, waardoor wordt uitgekomen op een gemiddelde norm van 2,2. Tot slot is op basis van geactualiseerd archeologiebeleid een aanvullende archeologische regeling opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plangebied en omgeving toegelicht in zijn huidige staat. Daarna wordt in Hoofdstuk 3 het planvoornemen beschreven op stedenbouwkundig, woning-programmatisch en landschappelijk niveau. In Hoofdstuk 4 vindt vervolgens een toetsing plaats aan de geldende uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan 'Klingelenberg'. In Hoofdstuk 5 wordt getoetst aan de geldende milieu- en omgevingsaspecten. Tenslotte komen in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 de juridische aspecten en de financiële en maatschappelijke haalbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Omgeving

2.1 Omgeving Plangebied

De ruimtelijke structuur van de gemeente West Betuwe, als onderdeel van het Rivierengebied, wordt bepaald door rivierbeddingen met oevers (de uiterwaarden), bebouwde stroomruggen, open komgebieden en infrastructurele doorsnijdingen van de A2 en A15 en de spoorlijnen Utrecht - 's-Hertogenbosch en de Betuweroute. Het gebied De Klingelenberg (voormalige camping) is gelegen tussen de oostelijke rand van de bestaande kern Tuil en de westelijke rand van het bedrijventerrein Slimwei te Waardenburg. De omgeving van de kern Tiel wordt gekenmerkt door een groot open komgebied met verdichte oeverwallen langs de Waal. De landschappelijke reeks rivier-uiterwaard-oeverwal-komgebied ligt hier min of meer parallel aan de rivier. Het plangebied is gelegen op een smalle doorsnijding van het komgebied, tussen de oeverwallen waarop Tuil en Waardenburg liggen.

In de nabijheid van de A2 is ten westen van Waardenburg een nieuw bedrijventerrein ontwikkeld (Slimwei). Hierdoor is de open ruimte tussen Waardenburg en Tuil verkleind. Ten noorden van het plangebied is er nog steeds een groenzone met daarin de Oude Culemborgsche vaart die de kernen van elkaar scheidt. De trekvaart zal, ook na de omvorming van de voormalige camping tot het nieuwe woongebied Klingelenberg, een structuurelement zijn dat de ruimtelijke en functionele scheiding vormt tussen het bedrijventerrein en de uitbreiding van Tuil.

Ruimtelijk is het omliggende stedelijk en landelijk gebied sterk verdicht. Uitzonderingen hierop zijn een smalle groenzone parallel aan de dijk, waarin de Graaf Reinaldweg/ Steenweg (N830) ligt en het open komgebied ten noorden van De Klingelenberg, waar het plangebied is gesitueerd. Dit laatste gebied bestaat hoofdzakelijk uit open weides in agrarisch gebruik.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Momenteel is het plangebied de laatste strook groen tussen de reeds afgeronde fasen van de wijk Klingelenberg en het bedrijventerrein Slimwei. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Klingelenberg en aan de westzijde door de Havenstraat. De Havenstraat vormt de ontsluitingsweg van de wijk Klingelenberg en takt aan op de rotonde met de N830 ten zuiden van het plangebied. Aan de oostzijde is een waterpartij aanwezig, die behouden blijft met de ontwikkeling en die dient als hemelwaterberging. Ten oosten van deze waterpartij vormt de Oude Culemborgsche Vaart de grens tussen de ontwikkeling Klingelenberg en het bedrijventerrein Slimwei.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0002.png"

Luchtfoto van de omgeving van het plangebied (Bron: GeoObliekViewer)

Hoofdstuk 3 Planvoornemen

3.1 Stedenbouwkundige Opzet

Deze fase 3.1 is qua stedenbouwkundige opzet geheel overeenkomstig de uitgangspunten van het moederplan waarin een dorpse woonomgeving is ontworpen. De stedenbouwkundige opzet is op hoofdlijnen reeds door de gemeente akkoord bevonden voorafgaand aan de start van het uitwerkingsplan en is inmiddels uitgewerkt naar een concept inrichtingstekening (zie Bijlage 1 Inrichtingsplan). Daarin is de Havenstraat de centrale ontsluitingsweg, waaraan korte woonstraten zijn ontsloten. In plangebied fase 3.1 worden aan de westzijde twee tweekappers voorzien. Daaraan sluiten twee woonstraten aan, die aan de oostzijde als een lus aan elkaar aansluiten. Hierdoor is er een doorlopende stratenpatroon. Aan de zuidelijke woonstraat worden afwisselend vrijstaande woningen en tweekappers voorzien, waardoor hier een fijnkorrelige en transparante dorpsrand zal ontstaan. Aan de noordelijke woonstraat worden vooral rijwoningen voorzien, waarmee de beoogde differentiatie op buurtniveau wordt bereikt. Deze woningtypen sluiten aan bij het beeld aan de overzijde van de straat waar eveneens rijwoningen zijn gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0004.png"

Verkeer en parkeren

Zoals ook elders in de wijk, worden er zo veel als mogelijk parkeerplaatsen op eigen erf gerealiseerd, waardoor het straatparkeren beperkt kan blijven. Het straatparkeren wordt eenzijdig van de woonstraten voorzien, waardoor ook hier de niet symmetrische straatprofielen ontstaan in de woonstraten, zoals ook elders in de wijk het geval is.

Woningen worden uitgevoerd in 2 bouwlagen met een kap, conform de hoogtebepalingen zoals die eerder voor het plangebied zijn uitgewerkt. Bijgebouwen worden achter de voorgevelrooilijnen voorzien.

3.2 Woningbouwprogramma

Fase 3.1 van de Klingelenberg bestaat uit 22 woningen. De opzet van woningen sluit aan bij eerder gerealiseerde fasen van Klingelenberg en bestaat uit een gevarieerd aanbod aan woningen. Er worden 10 rijwoningen in het middendure segment gesitueerd tegenover Klingelenberg fase 2. Verder worden er met fase 3.1 8 twee-onder-eenkapwoningen en 4 vrijstaande woningen gerealiseerd. De tweekapper aan de bovenzijde van onderstaande afbeelding wordt gerealiseerd in fase 2, buiten onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0005.png"Beoogde programma

3.3 Toetsing Aan Uitwerkingsregels

In het moederplan 'Klingelenberg' zijn uitwerkingsregels voor de bestemmming 'Woongebied - Uit te werken' opgenomen, waaraan uitwerkingsplannen voor onderdelen van de wijkontwikkeling aan moeten voldoen. Deze uitwerkingsregels zijn opgenomen in artikel 8.2 van het moederplan 'Klingelenberg':

8.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder b van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. het totale aantal woningen mag niet meer bedragen dan 125;

Met het planvoornemen binnen fase 3.1 worden 22 woningen toegevoegd. Hiermee wordt het totale aantal woningen binnen de wijkontwikkeling Klingelenberg verhoogd maar blijft dit totaal onder de 125 binnen de uitwerkingsregels.

  1. b. hoofdgebouwen zijn toegestaan in de bouwwijzes 'vrijstaand', 'twee-aaneen', 'aaneengebouwd' en 'gestapeld';

Het planvoornemen maakt woningen mogelijk met de bouwwijzes 'vrijstaand, 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd'. Deze bouwaanduidingen zijn opgenomen ter plekke van de hoofdgebouwen van deze deelfase.

  1. c. binnen deze bestemming zijn maximaal 40 woningen in de bouwwijze 'gestapeld' toegestaan;

In het plangebied worden geen gestapelde woningen mogelijk gemaakt.

  1. d. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m);

Ter plekke van het plangebied is een maatvoering opgenomen met een maximum bouwhoogte van 10,5 meter en een maximum goothoogte van 6,5 meter. Uit 3.1 blijkt dat deze maxima aan maatvoering zoals benoemd in 1.3 niet overschreden worden.

  1. e. voor de maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' gelden de volgende regels;
    1. 1. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2000 m²;
    2. 2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 11,5 m;

De functieaanduiding 'maatschappelijk' is niet gelegen binnen de begrenzing van het plangebied.

  1. f. alvorens tot uitwerking kan worden overgegaan dient vast te staan dat er een aanvaardbare woon- en leefsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent dat milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieuhindercirkels zijn bepaald, dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving aangaande relevante milieuaspecten. Dit betekent in ieder geval dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding “milieuzone” wordt aangetoond dat er een aanvaardbaar woon- en leefmilieu is verzekerd, alsmede dat de belangen van de omliggende bedrijven niet onevenredig worden geschaad;

Het plangebied heeft alleen aan de noordoostzijde een kleine overlap met de gebiedsaanduiding 'milieuzone'. In Hoofdstuk 5 wordt het planvoornemen getoetst aan relevante milieu- en omgevingsaspecten.

  1. g. in het uitwerkingsplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

In paragraaf 5.10 Verkeer en parkeren wordt de nieuw te realiseren parkeersituatie getoetst aan het geldende parkeerbeleid van de gemeente West Betuwe (Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019) en de gemaakte maatwerkafspraken voor parkeren binnen Klingelenberg. Hieruit blijkt dat het stedenbouwkundig plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid om de toegenomen parkeerdruk door uitvoering van het planvoornemen op te vangen.

  1. h. in het uitwerkingsplan dient inzicht gegeven te worden in de uitkomsten van onderzoek naar hemelwaterretentie en is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd;

In paragraaf 5.12 Waterhuishouding wordt het aspect hemelwaterretentie uitgebreid besproken en aangetoond dat er sprake is van een geschikte waterhuishoudkundige situatie met uitvoering van het planvoornemen.

  1. i. in het uitwerkingsplan dient inzicht gegeven te worden in de financiële haalbaarheid van het plan en is gebleken dat deze is verzekerd.

In Hoofdstuk 7 worden de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het planvoornemen nader toegelicht. Uit dit hoofdstuk blijkt dat er zowel op economisch als maatschappelijk vlak voldoende draagvlak is voor uitvoering van het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking zal treden. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  1. 1. Ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het Rijk vier uitgangspunten:

  1. 1. We werken als één overheid, samen met de samenleving;
  2. 2. We stellen de opgave(n) centraal;
  3. 3. We werken gebiedsgericht;
  4. 4. We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0006.png"

De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden.

Het planvoornemen voorziet, gezamenlijk met de andere deelfasen 3.2 en 3.3 in de afronding van de wijkontwikkeling Klingelenberg. Het planvoornemen voorziet hiermee in het voltooien van een wijkontwikkeling die zowel de (relatief kleine kernen) Tuil en Waardenburg levensvatbaar houdt. Daarnaast draagt het voltooien van de wijk Klingelenberg zowel kwantitatief (meer woningen) als kwalitatief (betere afstemming op de woningvraag) bij aan het woningaanbod van de gemeente West Betuwe en de regio Riverenland. Het planvoornemen ligt verder in lijn met hetgeen gesteld is door het Rijk in de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. Het Barro bevat onder meer regels voor het bouwen in het rivierbed van de grote rivieren. De regels zijn overgenomen uit de Beleidslijn grote rivieren en vormen een juridische vertaling van deze beleidslijn. Bestemmingsplannen die zijn gelegen in het rivierbed van de grote rivieren, moeten voldoen aan de regels die in het Barro zijn opgenomen. De buitendijks gelegen gronden aan de zuidzijde van de Waalbandijk (de uiterwaarden van de Waal) maken volgens de kaarten behorende bij het Barro deel uit van de rivierbedding van de Waal en het plangebied grenst aan de dijkbeschermingszones.

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de dijk en ligt daarom volledig buiten het rivierbed. Het Barro stelt geen beperkingen aan ontwikkelingen binnen het plangebied.

4.1.3 Bro: motivering duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 2e lid van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen, te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Wanneer er sprake is van ontwikkeling binnen stedelijk gebied, dient de Laddertoets te worden uitgevoerd voor een woningbouwlocatie wanneer er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden, aangezien er dan in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het planvoornemen bestaat uit een ontwikkeling van 22 woningen. Hiermee kan gesteld worden dat sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', waardoor de Ladder van duurzame verstedelijking van kracht is voor het planvoornemen.

De woningen die worden voorzien met dit bestemmingsplan, maken deel uit van de grotere wijkontwikkeling Klingelenberg (meer specifiek van de laatste fase van Klingelenberg). In paragraaf 4.3.1 wordt deze deelontwikkeling getoetst aan regionaal beleid (Regionale Woonagenda Rivierenland) en in 4.4.1.1 aan gemeentelijk beleid (Woonvisie West Betuwe). Gelet op dit, en het feit dat hetgeen geregeld wordt in dit bestemmingsplan deel uitmaakt van een groter geheel waar al eerder met een bestemmingsplan uitspraak over is gedaan (bestemmingsplan 'Klingelenberg'), kan gesteld worden dat er behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling en de locatie geschikt is voor woningbouw. Het Bro levert geen verdere belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als plankaart of ontwikkelkaart maar zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien uit het perspectief van de Omgevingsvisie. Ze dienen hiermee voor de provincie als onderlegger om met haar partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0007.png"

Afbeelding: uitsnede visie kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Provincie Gelderland gebruikt haar omgevingsvisie om ontwikkelingen te stimuleren, ruimte te maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid en kansen te pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. Uit deze focus en ambities voor een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland volgen dan ook 'spelregels' of 'Doe-principes' voor verdere inzet en uitvoering. Deze 'Doe-principes' zijn:

  • Doen: Er wordt breed gekeken en gewerkt met focus consequent vanuit het perspectief van duurzaam én verbonden én economisch krachtig. Waar nodig stellen we regels en kaders ter discussie en zoeken we de ruimte;
  • Laten: Er worden geen zaken gestimuleerd die niet aansluiten op de visie;
  • Zelf: De provincie geeft zelf het goede voorbeeld, neemt haar verantwoordelijkheid en zet door als het vraagstuk erom vraagt;
  • Samen: De provincie werkt met open vizier, bouwt aan gezamenlijke agenda's met partners en stimuleert kansen voor innovatie en kennisdeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0008.png"

Afbeelding: Doe-principes

Voor de provincie Gelderland staat op het gebied van wonen een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. Met de wijkontwikkeling Klingelenberg wordt bij de kern Tuil een nieuw, gemêleerd woonklimaat gerealiseerd dat voldoet aan de woonwensen die spelen in regio Rivierenland en de gemeente West Betuwe (zie 4.3.1 en 4.4.1.1).

Het planvoornemen raakt verder geen belangen van de provincie Gelderland die genoemd zijn in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Gelet hierop levert de Omgevingsvisie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd op 31 januari 2023. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie Gelderland gebruikt om haar ambities te realiseren. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet tot nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De omgevingsverordening richt zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Dit betekent ook dat vrijwel alle regels omtrent de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Enig relevant ruimtelijk aspect voor het planvoornemen is de ligging binnen in een intrekgebied (kaart 9: Regels Water en Milieu). Een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied mag de winning van fossiele energie niet mogelijk maken. Het planvoornemen voorziet niet in de winning van fossiele energie; hiermee kan gesteld worden dat de Omgevingsverordening Gelderland geen belemmeringen veroorzaakt voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0009.png"

Afbeelding: uitsnede kaart Water en Milieu omgevingsverordening Gelderland

4.2.3 Gelderse woondeal

Het Rijk heeft met de provincies afspraken gemaakt over de provinciale bijdrage aan de nationale opgaven. In Gelderland is afgesproken de komende jaren in te zetten op de bouw van 100.000 woningen, waarvan minimaal 60% betaalbaar en waarvan minimaal 28% sociale huur door corporaties. Om de gestelde Gelderse woningbouwambitie te kunnen realiseren, riep de provincie het Kabinet op om steun te geven (= randvoorwaarden). Het gaat dan om:

  1. 1. Onrendabele toppen: De grote hoeveelheid eisen aan woningbouwprojecten kan er toe leiden dat ze meer geld kosten dan ze opleveren. Om de woningen betaalbaar te houden is een financiële bijdrage nodig;
  2. 2. Bereikbaarheid: Er zijn extra investeringen (en dus financiële ondersteuning) nodig in diverse mobiliteitsnetwerken (weg, ov, fiets etc.) zodat werkgelegenheid en voorzieningen bereikbaar blijven;
  3. 3. Ambtelijke capaciteit: Er is structureel geld nodig voor extra ambtelijke capaciteit bij gemeenten om onder andere plannen te maken, te toetsen en te begeleiden;
  4. 4. Stikstof: Er is voldoende stikstofruimte nodig om voldoende (betaalbare) woningen te kunnen realiseren.

Specifiek voor Rivierenland is hierbij nog aangegeven dat ook oplossingen gevonden moeten worden voor de spuitzonering, de capaciteitsproblemen van het energienet en de verbetering van de bereikbaarheid via de A2, A15 en Rijnbrug.

4.2.4 Actieplan Wonen 2020-2025

De provincie Gelderland heeft haar woonbeleid vastgelegd in het Actieplan Wonen 2020-2025. Daarbij spelen verschillende opgaven:

  • Belangrijke kwalitatieve verbeteringen op de woningmarkt vragen om aandacht. Bijvoorbeeld de snellere doorstroming van huishoudens en de grotere beschikbaarheid van zowel betaalbare woningen voor starters, ouderen en andere doelgroepen, als van sociale en middeldure koop en huurwoningen;
  • Bij de bouwproductie spelen een aantal belangrijke ambities: een zorgvuldig en zuinig gebruik van de ruimte, klimaatadaptatie, een circulaire bouw en energievoorziening, en inspelen op demografische ontwikkelingen;
  • Een vlotte woningbouw wordt bemoeilijkt door verschillende knelpunten. Denk aan de capaciteitstekorten bij bouwbedrijven, gemeenten en nutsbedrijven en gestegen bouwkosten. Met name bij energievragende grondstofproducten is er onzekerheid door de oorlog in Oekraïne. We zien op dit moment al dat grote veiligheidsmarges worden afgegeven bij prijzen tussen ontwikkelaars en aannemers, mede ten gevolge van grondstof schaarste. Ook door stikstofregels en -toetsen, duurzaamheidscriteria en procedures komt de bouw op locaties minder snel van de grond.

De urgentie is zo hoog, dat provincie Gelderland met het Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in het actieplan centraal:

  • Doelstelling 1: versnelling van de woningbouw (sneller).
  • Doelstelling 2: meer betaalbare woningen (betaalbaar).
  • Doelstelling 3: meer flexibele woonvormen (flexibel).

Met het Actieplan Wonen wil de provincie de komende vijf jaar de bouw van circa 45.000 woningen versnellen. De provincie heeft 14 maatregelen en acties ontwikkeld om deze versnelling haalbaar te maken. Daarvoor is 30 miljoen euro beschikbaar gesteld.

Het planvoornemen voorziet in de nieuwbouw van 22 woningen, waarvan rijwoningen die specifiek zijn gericht op o.a. starters op de woningmarkt. Het planvoornemen is in lijn met het provinciaal woningbeleid.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030

In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Hieruit volgt de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030, de opvolger van de 'Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen' uit 2015. Deze Regionale Woonagenda is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel en vormt de schakel tussen provinciaal en gemeentelijk beleid betreffende wonen.

De regio Rivierenland kent een aantrekkingskracht op woningzoekenden door haar centrale ligging en goede verbinding met de rest van het land. Ook dankt de regio haar aantrekkingskracht door haar afwisseling aan woonmilieus met veel groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad ten opzichte van omliggende steden.

Er zijn vijf prioritaire thema's benoemd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 waarop de acht regiogemeenten de komende jaren willen samenwerken, en waarvan de meesten al langer op de woonagenda staan:

  • Continuïteit in productie;
  • Betaalbaarheid van het wonen;
  • Flexibiliteit op de woningmarkt;
  • Wonen en zorg;
  • Duurzame woningvoorraad.

In het regionaal woningbouwprogramma is een bandbreedte aangehouden van minimaal 1.150 woningen en maximaal 2.200 woningen. Hierbij wordt in het 'onder-scenario' alleen ingelopen op de huidige tekorten die ontstaan zijn op de woningmarkt binnen de gemeente West Betuwe, in het 'boven-scenario' wordt aanvullende ruimte geboden om te voorzien in de toekomstige woningvraag. De gemeente verwacht een sterke stijging in woningvraag door de aantrekkingskracht voor woningzoekenden uit de Randstad, met name uit de omgeving Utrecht.

De Regionale Woonagenda Riverenland biedt per gemeente binnen de regiogrenzen een aanvullende onderbouwing van de visie en ambities. Klingelenberg is een woningbouwproject waar voornamelijk voorzien wordt in een lokale behoefte en het toekomstbestendig maken van de kern Tuil (één van de kleinere kernen van West Betuwe), dat een gunstige ligging kent nabij de grotere kern Zaltbommel.

Het plan Klingelenberg is in zijn geheel passend binnen de Regionale Woonagenda Rivierenland. De ontwikkeling wordt in 4.4.1.1 verder getoetst aan gemeentelijk beleid (Woonvisie West Betuwe) dat voortvloeit uit de regionale woonagenda.

4.3.2 Woondeal Rivierenland

In de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 zijn in 2020 al regionale woningbouwafspraken met provincie Gelderland gemaakt voor de daaropvolgende 10 jaar. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het aantal te realiseren woningen alsook een streefpercentrage voor het aantal te realiseren sociale huurwoningen. De Gelderse Woondeal (paragraaf 4.2.3) is vervolgens vertaald in regionale Woondeals. Deze regionale Woondeals zijn het bestuurlijk akkoord tussen Rijk, provincie en gemeenten in regioverband en zijn op 8 maart 2023 door partijen ondertekend.

Voor de regio Rivierenland gaat het om circa 13.000 te realiseren woningen vanaf 2022 tot en met 2030. Dat is ca. 1.440 woningen per jaar, waarvan minstens 28% een sociale huurwoning is en in totaal 61% een betaalbare woning is. De bijdrage van West Betuwe is minstens 1.980 woningen. Zo is o.a. de Plantage opgenomen als sleutelproject. Sleutelprojecten zijn noodzakelijk voor de realisatie van de regionale opgaven. Conform de kaders vanuit het Rijk gaat hierbij om projecten die aangemerkt zijn als grootschalige NOVEX woningbouwlocaties, grote locaties die een financiële bijdrage hebben ontvangen van Rijk en/of provincie of regionaal significante locaties.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie West Betuwe

De Omgevingsvisie West Betuwe is vastgesteld op 22 februari 2022 en bevat een actualisatie van de visie op de leefomgeving, na de fusie van de gemeente Neerijnen, Geldermalsen en Lingewaal tot de gemeente West Betuwe. De visie vertelt het verhaal van de toekomst van de gemeente en geeft antwoord op de vraag: Hoe ziet men de gemeente in 2040? Met de nieuwe Omgevingsvisie West Betuwe wordt ook voorgesorteerd op de implementatie van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie West Betuwe is de ambitie gesteld om de woningvoorraad te vergroten met ten minste 2.200 woningen. De belangrijkste woningbouwontwikkelingen om in deze toename van woningvoorraad te kunnen voorzien zijn De Plantage in Meteren en Beesd Noord. Hiernaast biedt de gemeente West Betuwe ruimte voor bouwen naar de woonbehoefte van de inwoners, onder de voorwaarde dat deze het dorpse karakter en open landschap in West Betuwe beschermen. Ook dienen nieuwe plannen bij te dragen aan de diversiteit van de woningvoorraad; de gemeente telt nu relatief veel grotere, grondgebonden gezinswoningen. Nieuwe plannen dragen bij aan de diversiteit van de woningvoorraad. De gemeente telt nu relatief veel grotere, grondgebonden gezinswoningen. In de toekomst zullen er meer kleine huishoudens bijkomen. Dit betekent dat er meer kleinere (gestapelde) woningen bijgebouwd zullen worden, mits deze passen in het dorpse karakter. We zetten in alle kernen in op een mix van duur, middelduur en goedkoop zijn om zo voor alle doelgroepen woningen te realiseren

Met het planvoornemen wordt een middelgroot woningbouwproject dat al 10 jaar in ontwikkeling is, deels afgerond. In deze deelfase worden woningen gerealiseerd in het sociale huur/goedkope segment. De kern Tuil is één van de kernen die in de visiekaart van de gemeente West Betuwe aangewezen wordt voor woningbouw- uitbreiding. Hiermee ligt het afronden van de wijk Klingelenberg in lijn met de Omgevingsvisie West Betuwe en levert deze geen verdere belemmeringen op voor het uitvoeren van het planvoornemen.

Op de visiekaart ligt de planlocatie binnen de aanduiding voor een 'kleine kern'. Daarnaast ligt er op de kern Tuil een aanduiding voor '(kleinschalige) woningbouw in de kern'. Een uitsnede van de visiekaart is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0010.png"

Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie West Betuwe (met ter plekke van de rode cirkel de ligging van de wijk Klingelenberg)

Voor de kleine kernen is geen relevant beleid opgenomen ten aanzien van woningen, uitgezonderd van het voornemen om de seniorenhuisvesting plaats te laten vinden nabij de dorpssteunpunten.

Het voornemen om nieuwe woningen binnen de kern te realiseren sluit aan op het beleidsdoel '(kleinschalige) woningbouw in de kern'.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Milieu- En Bedrijvenzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  2. 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij een planontwikkeling dient daarom rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve richtafstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Ten noordoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Slimwei. Op dit bedrijventerrein is een milieuzoneringen van kracht. Het bestemmingsplan van het bedrijventerrein kent een inwaartse milieuzonering, wat inhoudt dat aan de randen van het bedrijventerrein bedrijven in een lagere categorie (tot en met categorie 2) zijn toegestaan. Buiten deze strook zijn bedrijven met milieucategorie 3.1, 3.2 en 4.1 toegestaan. Het gebruik van de gronden voor een bedrijf van categorie 4.2 is mogelijk middels een afwijkingsbevoegdheid.

De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich, naast wonen, diverse functies. Het gaat hierbij om bedrijven (bedrijventerrein Slimwei) en een school. In de toelichting van het naastgelegen bestemmingsplan Bedrijventerrein Slimwei zijn de afstanden voor ‘gemengd gebied’ gehanteerd. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een gemengd functiegebruik tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Om deze reden mogen voor de categorieën 2, 3.1 en 3.2 de volgende richtafstanden gehanteerd worden:

  • categorie 2: 10 meter
  • categorie 3.1: 30 meter
  • categorie 3.2: 50 meter

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0011.png"

Ligging plangebied ten opzichte van bedrijventerrein 'Slimwei' en milieuzoneringen

Gelet op bovenstaande kaart kan geconcludeerd worden dat het plangebied op voldoende afstand gelegen is van de verschillende milieuzoneringen van het bedrijventerrein, waardoor bedrijven niet in hun werkzaamheden beperkt worden door de oprichting van nieuwe hindergevoelige objecten binnen het plangebied. Het plangebied ligt op ca. 60 meter van categorie 2, ca. 110 meter van categorie 3.1 en ca. 160 meter van categorie 3.2. De afstand tot categorie 4.1 is circa 290 meter.

Ten aanzien van de functies in de omgeving van het plangebied geldt dat er geen sprake is van knelpunten (beperking ten aanzien van maximale milieuruimte) wanneer aan deze maximale indicatieve hinderafstanden wordt voldaan.

5.2 Bodem

Dit bestemmingsplan schept het planologisch-juridisch kader voor de realisatie van 22 woningen. Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Om een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied te garanderen, is door NIPA Milieutechniek BV een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer N221653.001/NVV). Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 Historisch bodemonderzoek (NEN 5725) bij deze toelichting. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat deelgebied 1 van de ontwikkeling Klingelenberg (dit plangebied) voldoende onderzocht is (zowel in de periode 2004/2005, als in 2017) en een verkennend bodemonderzoek om deze reden niet noodzakelijk is.

Evenwel is er inmiddels - 2023 - door gewijzigde kaders - wel een onderzoeksaanvulling nodig geweest. In het Actualiserend bodemonderzoek, opgesteld door Nipa Milieutechniek B.V., 11 augustus 2023 (zie Bijlage 3Aanvullend bodemonderzoek) zij aanvullende resultaten uit locatieonderzoek opgenomen. Deze rapportage is beoordeeld door de ODR (advies 29 oktober 2023).

Door middel van het actualisatie bodemonderzoek is de kwaliteit van de bovengrond (inclusief bestrijdingsmiddelen) voldoende inzichtelijk gemaakt. Dit leidt niet tot een noodzaak voor nader bodemonderzoek.

De waargenomen bodemvreemde bijmenging leidt tot een verdenking op aanwezigheid van asbest. Het is noodzakelijk een verkennend asbestonderzoek volgens NEN 5707 uit te voeren. De waargenomen puinlagen (en/of gestaakte boringen op deze laag) leidt eveneens tot een verdenking op aanwezigheid van asbest. Het is noodzakelijk een verkennend asbestonderzoek volgens NEN 5897 uit te voeren. Er moet aldus nog een een gericht asbestonderzoek worden uitgevoerd voordat de plannen in uitvoering kunenn worden genomen.

5.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een ruimtelijk plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het planvoornemen voor deze deelfase voorziet in de realisatie van 22 woningen, verdeeld over rijwoningen, twee-onder-eenkapwoningen en vrijstaande woningen. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). In dat kader is door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, uitgevoerd door Econsultancy (d.d. 11 februari 2022), de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) van de woningen berekend ten gevolge van het omliggende wegennet en spoorwegennet getoetst aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Tevens is voor de 'nieuwe situatie' bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van de woningen is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4 Akoestisch onderzoekweg- en railverkeerslawaai bij deze toelichting.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet voldoende doelmatig is. Vanwege de nabije ligging van de N830, ten zuiden van het plangebied dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde 'binnenniveau') te worden gegarandeerd. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is daarom noodzakelijk.

De motivatie waarom in het plan de woningen zonder geluidluwe gevel worden geprojecteerd vloeit voort uit stedenbouwkundige aard. De opzet is van dien aard dat een geluidluwe gevel niet volstaat en maatregelen zonodig worden genomen in de vorm van suskasten. Ook landschappelijk is het niet wenselijk bijvoorbeeld een aarden wal o.i.d. te maken. Derhalve wordt een hogere grenswaarde aangevraagd. Bij de aanvraag hogere grenswaarde is dit ook nader gemotiveerd. De gemeente heeft het ontwerp besluit hogere grenswaarde opgesteld, zie ook Bijlage 5 HGW besluit (ontwerp).

5.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de gehele gemeente. Voor niet vergunningverplichte veehouderijen en overige agrarische niet-vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijk inrichting.

Er worden met het planvoornemen geurgevoelige objecten aan de omgeving toegevoegd. In de nabije omgeving van het plangebied zijn echter geen grote geurbronnen gesitueerd. Het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf (veehouderij) ligt op circa 500 meter van de planlocatie. Om deze reden is het uit te sluiten dat het aspect geur belemmeringen oplevert voor het planvoornemen.

5.5 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

Toetsing van risicovolle inrichtingen:

Uit de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat het bedrijf Rijnvallei Plantaardig (Zandweistraat 20) op ruim 700 meter van het plangebied ligt. Het Bevi is van toepassing op dit bedrijf vanwege de opslag van meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen in een opslagruimte. Het plangebied ligt echter buiten het invloedsgebied van dit Bevi-bedrijf. Het plangebied is ook gelegen buiten het invloedsgebied van andere Bevi-bedrijven. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Daarnaast ligt het plangebied ook niet binnen de veiligheidsafstanden van bestaande stationaire risicobronnen, waarop het Bevi niet van toepassing is.

Vervoer van gevaarlijke stoffen:

De routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Visie externe veiligheid gemeente West Betuwe (vastgesteld in 2019).

Aangezien op of nabij het plangebied geen bedrijven met opslag van gevaarlijke stoffen (in tanks) zijn gelegen (met uitzondering van enkele propaantanks en dieselolietanks), zal het vervoer van gevaarlijke stoffen in tankwagens over gemeentelijke wegen langs het plangebied zeer beperkt zijn. Daarom is geen rekening gehouden met de risico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal, A2, Betuweroute, Basisnetroute spoor Utrecht-Meteren en de toekomstige basisnetroute spoor Meteren-Den Bosch. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 15 november 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

  • Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
  • Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal, A2, Betuweroute, Basisnetroute spoor Utrecht-Meteren en de toekomstige basisnetroute spoor Meteren-Den Bosch. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden. Tenslotte zijn in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente ambities opgenomen over het al dan niet toelaten van risicovolle activiteiten. Gelet op het voorstaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

5.6 Natuur

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden

5.6.1 Soortenbescherming

Binnen het plangebied kunnen soorten voorkomen die beschermd worden door paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Om deze reden is door Staro BV een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is bijgevoegd als Bijlage 6 Quickscan flora en fauna Klingelenberg bij deze toelichting (rapportnummer P2022-0076, maart 2022).

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, reptielen en vissen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht.

Geconcludeerd kan worden dat de volgende stappen noodzakelijk zijn om negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten te voorkomen of verder te onderzoeken en voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming:

  1. 1. Onderzoek naar de effecten van verdroging en verstoring door licht, geluid en trilling in een voortoets.
  2. 2. De werkzaamheden vinden plaats buiten het broedseizoen van vogels om te voorkomen dat nesten van grond broedende vogels worden vernietigd of broedende vogels worden verstoord. Indien de voorgenomen werkzaamhedenechter plaatsvinden gedurende het broedseizoen van vogels, dient de vegetatie op de graslanden en langs de oever vóór aanvang van het broedseizoen kort gemaaid te worden.
  3. 3. Op de bouwlocaties worden open zand, zanddepots en waterplassen voorkomen;
  4. 4. Om negatieve effecten op foeragerende of langsvliegende vleermuizen en andere nacht actieve dieren door verlichting gedurende de nacht te voorkomen, wordt aanbevolen de (bouw)verlichting in de nacht uit te zetten en groenstroken niet te verlichten. Indien het noodzakelijk is nachtelijk te verlichten, wordt aangeraden om afschermde armatuur te gebruiken, de ledlampen naar beneden te richten en om rode of amberkleurige verlichting (<2700 Kelvin) te gebruiken;
  5. 5. Om het verwonden of (niet opzettelijk) doden van amfibieën en grondgebonden zoogdieren te voorkomen, dient bij graafwerkzaamheden en het verwijderen van vegetatie stapvoets in één richting gewerkt te worden.

Mits de aanbevelingen gevolgd worden en er voldaan wordt aan de algemene zorgplicht, zijn er geen ontheffingen nodig met betrekking tot de Wet natuurbescherming. Hiermee kan gesteld worden dat met de uitvoering van het plan het aspect soortenbescherming geen aanvullende belemmeringen oplevert.

5.6.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Natura 2000

Het plangebied is gelegen nabij het Natura 2000-gebied de 'Rijntakken' (gelegen 100 meter ten zuiden van het plangebied). Gezien het plangebied niet gelegen is binnen Natura 2000-gebied en de ontwikkeling plaatsvindt aan de overzijde van de dijk, zijn er geen negatieve gevolgen op het Natura 2000-gebied te verwachten met betrekking tot trillingen, licht en geluid, zo blijkt uit de voortoets die is doorlopen (zie Bijlage 7 Voortoets). Er volgt geen vervolgonderzoek, behalve de AERIUS berekening. Verder dienen lichtbronnen niet over de dijk te schijnen. Deze lichtbronnen kunnen ten behoeve van de bouw (realisatiefase) geplaatst worden, maar ook in de gebruiksfase dient rekening gehouden te worden met te plaatsen lichtbronnen. Het schijnsel mag tot in het Natura 2000-gebied komen.

Andere storingsfactoren bij woningbouw hebben geen negatieve effecten op habitattypen en aangewezen habitatsoorten van Natura 2000-gebied Rijntakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0012.png"

Ligging plangebied in relatie tot Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS-calculator)

Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is door Pouderoyen Tonnaer een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage8 Notitie beoordeling stikstof. Uit het onderzoek blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot een significante stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden zijn daarom uit te sluiten; een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is voor stikstofdepositie niet beschermd.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is gelegen nabij Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (100 meter ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Waalbandijk). Omdat het plangebied niet gelegen is binnen het Gelders Natuurnetwerk en de ontwikkeling aan de overzijde van de Waalbandijk gerealiseerd wordt, zijn negatieve effecten van het planvoornemen op de kernkwaliteiten van het nabijgelegen GNN-gebied uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0013.png"

Ligging plangebied in relatie tot Gelders Natuurnetwerk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van 22 woningen en maakt deel uit van de grotere wijkontwikkeling Klingelenberg. Uit paragraaf 5.10 blijkt dat het planvoornemen voorziet in een verwachte toename van 157 verkeersbewegingen per etmaal. Met deze aanname is de NIBM-tool ingevuld. Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, waardoor geen aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek benodigd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0014.png"

Ingevulde NIBM-tool

Fijnstof

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het plangebied zijn rekenpunten gelegen. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn daarom de fijnstofconcentraties nabij deze rekenpunten beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (20 µg/m3) ter plaatse van de rekenpunten niet wordt overschreden (zie onderstaande afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 6,01, waardoor het maximum van 35 dagen uit Europese regelgeving niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0015.png"

NSL-monitoringskaart met concentraties fijnstoffen, NOx, O3 en NO3 op een nabijgelegen rekenpunt

5.8 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Binnen de begrenzing van het plangebied zijn momenteel geen archeologische dubbelbestemmingen gelegen. In het onderliggende bestemmingsplan 'Klingelenberg' is al aandacht besteed aan het aspect archeologie en is in 2005 een booronderzoek uitgevoerd. Aanleiding voor dit booronderzoek was de nabije ligging van Klingelenberg bij archeologisch waardevolle locaties. Om de archeologische waarden in het plangebied vast te stellen en te actualiseren, is er nog een aanvullend archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan maakt hier deel van uit.


Onderzoek

Op de planlocatie is door de Vrije universiteit Amsterdam een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (VUhbs archeologie, Archeologisch bureau- en booronderzoek Tuil-Klingelenberg, maart 2023, projectcode WB-TKB-22). Hieronder zijn de relevante conclusies overgenomen uit zowel het bureauonderzoek als het booronderzoek. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 9 Archeologisch onderzoek Klingelenberg bij deze toelichting.

Uit het bureauonderzoek volgen onderstaande conclusies:

Wat is de ontstaansgeschiedenis, genese en diepteligging van de bodem en individuele bodemlagen? In hoeverre kan er sprake zijn van erosie of juist afdekking door sedimentatie binnen het plangebied?

In het plangebied kunnen op diepere niveaus nog oeverafzettingen van oudere stroomgordels voorkomen, zoals de stroomgordel van Varik. Deze zijn mogelijk aangetroffen in het eerdere booronderzoek op 150-250 cm onder maaiveld (1.5-0.9 m NAP). Ze worden afgedekt door een pakket komafzettingen. Aan de top van de stratigrafie komen oorspronkelijk oeverafzettingen van de Waal voor.

Onduidelijk is in welke mate deze nog intact in het plangebied voorkomen. Er is namelijk ook een pakket overslagafzettingen te verwachten, wat zal zijn ontstaan tijdens een dijkdoorbraak in de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd. De aanwezigheid van overslagafzettingen is bij eerder onderzoek in de omgeving al wel vastgesteld, maar in het eerdere booronderzoek binnen het huidige plangebied niet expliciet herkend of benoemd.

Welke (sub)recente (door de mens veroorzaakte) verstoringen hebben de bodem en tot welke diepte verstoord?

In recente perioden is zover bekend het plangebied enkel in gebruik geweest als boomgaard, bouwland of weiland, en aan het eind van de 20ste eeuw tevens als campingterrein. Onduidelijk is in welke mate deze tot bodemverstoring hebben geleidt, maar uit het eerder uitgevoerd booronderzoek blijkt dat er buiten de bouwvoor weinig tot geen antropogene verstoringen te verwachten zijn.

Wat is de bewoningsgeschiedenis van het plangebied en omgeving? Welke neerslag heeft dit in de bodem gehad? Is er mogelijk sprake van spoor- en vondstniveaus, ophogings- of leeflagen? Wat is de stratigrafie en diepteligging in of op de bodem?

Op de oeverafzettingen van de stroomgordel van Varik is bewoning gekend vanaf de Bronstijd tot in de Romeinse tijd. Dit niveau kan mogelijk bewoonbaar zijn geweest tot in de Vroege Middeleeuwen.

Eventuele vindplaatsen kunnen herkenbaar zijn geworden door de vorming van een archeologische laag. Dit niveau wordt verwacht op 150-250 cm onder maaiveld (1.5-0.9 m NAP). Op de oeverafzettingen van de Waal zal bewoning met name hebben plaatsgevonden in de historisch bekende bewoningskernen, zoals Tuil. In het plangebied wordt vrijwel geen bewoning verwacht omdat deze niet gekend is uit historisch kaartmateriaal. De uitzondering vormt (de westelijke rand van) deelgebied 1, omdat dit direct grenst aan het terrein van kasteel Tuil. Hier kunnen wel sporen en resten van bewoning, versterking en landgebruik voorkomen daterend vanaf de Late Middeleeuwen. Ze worden verwacht nabij het maaiveld.

Indien sprake is van een (potentieel) bouwhistorisch component: welke ondergrondse bouwhistorische waarden kunnen aanwezig zijn en op welke wijze kunnen deze zich manifesteren (denk hierbij ook aan bijvoorbeeld na sloop achter gebleven uitbraaksleuven)?

Er zijn geen bekende bouwhistorische waarden, het terrein van kasteel Tuil zelf heeft zich bevonden ten westen van deelgebied 1. Wel kunnen bijgebouwen van dit kasteel wellicht nog voorkomen in het plangebied.

Op basis van bodem-, bewoningsgeschiedenis, stratigrafie en verstoringen: wat is per periode de verwachting met betrekking tot het aantreffen van archeologische resten? Worden deze resten door de ontwikkeling bedreigd?

Eventuele sporen en resten van bewoning uit de periode Bronstijd-Vroege Middeleeuwen kunnen voorkomen op oeverafzettingen van de stroomgordel van Varik. Hiervoor geldt een middelhoge verwachting. Dit niveau wordt verwacht op 150-250 cm onder maaiveld (1.5-0.9 m NAP). Het bouwplan moet nog nader worden uitgewerkt, waardoor niet bekend is of dit wordt bedreigd door de ontwikkeling.

Eventuele sporen en resten van bewoning, versterking en landgebruik uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd worden met name verwacht in (de westelijke rand van) deelgebied 1, gezien de nabije ligging van het terrein van het kasteel Tuil. Als deze nog aanwezig zijn (en niet geërodeerd of anderszins verstoord), kunnen ze voorkomen nabij het maaiveld. Hoewel het bouwplan nog nader moet worden uitgewerkt, is het waarschijnlijk dat dit niveau zal worden bedreigd door de ontwikkeling.

Indien een verkennende onderzoeksfase geadviseerd wordt: Welke doelstelling heeft een verkennend onderzoek en welke methode en strategie is geschikt om de doelstelling te verwezenlijken?

Omdat de stratigrafie ter plaatse van het plangebied op basis van de verkennende boringen uit het voorgaande onderzoek nog niet goed genoeg kan worden geduid, wordt het als zinvol beschouwd om een aanvullend verkennend booronderzoek uit te voeren. Dit heeft tot doel de bodemopbouw en eventuele verstoringen in kaart te brengen, en de in dit bureauonderzoek gestelde archeologische verwachting te toetsen. Omdat er al verkennende boringen zijn gezet in het voorgaande onderzoek, is het qua strategie mogelijk efficiënt om het aanvullend verkennend booronderzoek te beperken tot het zetten van enkele controleboringen. De controleboringen dienen dan om de aangetroffen bodemopbouw in het voorgaande onderzoek beter te kunnen duiden, en aan de hand van die duiding het archeologisch verwachtingsmodel aan te kunnen scherpen. Mocht echter blijken dat de bodemopbouw significant afwijkt van de beschrijvingen uit het voorgaande onderzoek, kan het alsnog nodig zijn om een volledig verkennend booronderzoek uit te voeren.

Welke onderzoeksmethoden zijn geschikt om eventuele te verwachten archeologische vindplaatsen en resten te inventariseren bij een karterende fase?

Voor het niveau Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd, gelegen nabij het maaiveld, is een proefsleuvenonderzoek een geschikte methode om de aan- of afwezigheid van eventuele vindplaatsen vast te stellen. Een karterend booronderzoek is voor dit type resten minder geschikt. Indien het niveau van de oeverafzettingen van de stroomgordel van Varik (periode Bronstijd-Vroege Middeleeuwen) wordt bedreigd (en er nog sprake is van een middelhoge tot hoge verwachting), kan dit wel het beste onderzocht worden middels een karterend booronderzoek conform methode D1 uit de leidraad voor karterend booronderzoek.

Aanbevelingen

Er is nog sprake van een middelhoge verwachting op het aantreffen van sporen en resten uit de periode Bronstijd-Vroege Middeleeuwen vanaf 150-250 cm onder maaiveld (1.5-0.9 m NAP) in het hele plangebied, en een hoge verwachting op het aantreffen van sporen en resten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd met name in (de westelijke rand van) deelgebied 1 nabij het maaiveld.

De stratigrafie van het plangebied kon op basis van de verkennende boringen uit het voorgaande onderzoek niet goed genoeg worden geduid. Daarom is geadviseerd een aanvullend verkennend booronderzoek uit te voeren in het plangebied, bestaande uit enkele controleboringen.

Booronderzoek

De controleboringen dienden om de aangetroffen bodemopbouw in het voorgaande onderzoek beter te kunnen duiden, en aan de hand van die duiding het archeologisch verwachtingsmodel aan te kunnen scherpen. De volgende conclusies zijn daarbij getrokken.

Voor deelgebied 3 kan gesteld worden dat werkzaamheden kunnen plaatsvinden tot 420 cm onder maaiveld (0.86 m –NAP) zonder dat deze een bedreiging vormen voor eventueel aanwezige archeologische sporen en resten. Binnen deze diepte is namelijk slechts sprake van een lage archeologische verwachting. Wanneer graafwerkzaamheden dieper dan deze grens plaatsvinden dan vormen ze een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische sporen en resten op 450-485 cm onder maaiveld (1.16-1.56 m –NAP; met inbegrip van een bufferzone van 30 cm). In dat geval wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend booronderzoek conform methode D1 uit de leidraad voor karterend booronderzoek.

Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente West Betuwe, om op basis van dit advies een besluit te nemen ten aanzien van het vervolgtraject. De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht. Wanneer tijdens graafwerkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen, dan dient dit, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, direct te worden gemeld bij de bevoegde overheid.

Namens gemeente West Betuwe is regioarcheoloog van Rivierenland akkoord met de resultaten en conclusies van het onderzoek. De aanbevelingen worden onderschreven en overgenomen. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige waarden is de bestemming Waarde - Archeologie 2 toegevoegd aan voorliggend plan. De aanbeveling tot vrijgave voor ingrepen tot 420 cm onder maaiveld (0,86 m -NAP) in deelgebied 3 is daarbij overgenomen.

5.9 Cultuurhistorie

Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0016.png"

Omgeving van Klingelenberg in 1900 (links) en 2021 (rechts)

Tussen cultuurhistorische waarden en stedenbouwkundige en landschappelijke verschijningsvorm ligt een sterke relatie. Elementen die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkeling van de kern Tuil zijn:

  • De Culemborgse Trekvaart tussen Tuil en Slimwei, die sturend werkt voor de invulling van deze zone;
  • de bescherming van kasteelfundamenten nabij Tuil (zuidwestelijk van het plangebied);
  • (cultuur)historische dorpskarakteristieken in algemene zin;
  • structuur van de bestaande lintbebouwing;
  • kavelstructuur langs de oude oeverwal: noord-zuidverbindingen gebogen met haakse verkaveling;
  • karakteristieke elementen zoals boomgaarden, hagen en singels;

De Culemborgse Trekvaart vormde in 1694 de nieuwe trekschuitverbinding tussen Utrecht en Den Bosch. Als herinnering daaraan worden door Staatsbosbeheer op een deel van deze vaarweg (vanaf de Waardenburgse poldermolen) toeristische trekschuittochten georganiseerd. Van de grootse plannen uit de 16e en 17e eeuw om een nieuw kanaal te maken, is weinig terecht gekomen. Het werd duidelijk niet meer dan een zelfs voor die tijd wat primitieve verbinding te water die waarschijnlijk slechts voor regionaal verkeer werd gebruikt. De historische waarde is momenteel slechts nog toe te wijzen aan de aanwezigheid van de watergang; niet aan zijn functies of verschijning.

Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan de afronding van de wijk Klingelenberg. Het geldend bestemmingsplan ('Klingelenberg') sorteert al voor op deze ontwikkeling ter plekke van het plangebied. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen verdere belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen en het realiseren van deelfase 3.3 van Klingelenberg.

5.10 Verkeer En Parkeren

Voor een goede infrastructurele inpassing van het planvoornemen is het belangrijk de toekomstige verkeerskundige situatie in beeld te brengen. Relevant is de nieuwe verkeersgeneratie waarin het planvoornemen voorziet en de benodigde parkeervoorzieningen.

Parkeren

Geldend parkeerbeleid voor het plangebied is het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 (vastgesteld op 30 juni 2020). Met het opstellen van dit paraplubestemmingsplan parkeren wil de gemeente West Betuwe voor haar grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vastleggen, door middel van een uniforme regeling. Omdat dit uitwerkingsplan gestoeld is op het moederplan voor Klingelenberg, is aansluiting gezocht bij de parkeeroplossingen zoals die in fase 1 en 2 ook zijn gerealiseerd.

In afstemming met de gemeente heeft IMOSS bij de uitwerking van het stedenbouwkundige plan de met de gemeente besproken parkeernormeringen doorgerekend.

Deze is voor de verschillende onderdelen van deelfase 3.1 als volgt te berekenen:

  • Koop, huis, tussen/hoek + huur, huis, vrije sector: (10) minimaal 15 en maximaal 23 pp
  • Koop, huis, twee-onder-een-kap: (8) minimaal 14,6 en maximaal 20 pp
  • Koop, huis, vrijstaand: (4) minimaal 7,2 en maximaal 10,4 pp


Dit brengt de totale parkeerbalans voor deelfase 3.1 van Klingelenberg op minimaal 36,8 en maximaal 53,4 parkeerplaatsen. In afstemming met de gemeente is bepaald dat volstaan kan worden met een redelijk gemiddelde uit deze bandbreedte van 48 parkeerplaatsen, die in het plangebied worden gerealiseerd.

Verkeer

Deelfase 3.1 wordt circulair ontsloten door de weg De Klingelenberg. Momenteel is de Klingelenberg een doodlopende weg aan de noordzijde van het plangebied, die aantakt op de Havenstraat. Met uitvoering van het planvoornemen wordt de weg de Klingelenberg doorgetrokken langs de grens van het plangebied en de waterpartij ten oosten van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt met het planvoornemen dan een nieuwe ontsluiting op de Havenstraat voorzien, waardoor een circulaire ontsluiting in twee richtingen ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0017.png"

Ontsluitingsstructuur deelfasen 3.1, 3.2 en 3.3 van Klingelenberg (bron: IMOSS)

Uitgaande van een maximale verkeersgeneratie, voorziet het plan in de volgende verkeersgeneratie:

  • Koop, huis, tussen/hoek + huur, huis, vrije sector: 10 * 7,5= 75 mvt/etmaal
  • Koop, huis, twee-onder-een-kap: 8 * 8,2 = 65,6 mvt/etmaal
  • Koop, huis, vrijstaand: 4 * 8,6 = 34,4 mvt/etmaal

Totaal is er sprake van (afgerond) 175 verkeersbewegingen per etmaal. De voorziene ontsluitingsroute is ruim capabel om deze aanvullende verkeersdruk op etmaalsbasis op te vangen.

5.11 Leidingen

De (kleinere) nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, kabelkasten en rioolinstallaties zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd en bestemd, maar algemeen geregeld door het opnemen van nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving van de toegekende bestemmingen en de omvang ervan te beperken in de bouwregels.

Binnen het plangebied zijn, zoals genoemd in de paragraaf externe veiligheid, geen kabels, leidingen en straalpaden van zodanige importantie aanwezig, dat deze bij de planvorm betrokken dienen te worden c.q. afzonderlijk in het plan opgenomen dienen te worden.

5.12 Waterhuishouding

5.12.1 Inleiding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

5.12.2 Beleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2000):

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichtingen per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewater binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische toestand’ (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goede ecologisch potentieel’(GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Waterwet:

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Ook vervangt de Waterwet een groot aantal wetten op het gebied van water. Hieruit is op rijksniveau een Nationaal Waterplan ontwikkeld. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid.

De provincie Gelderland heeft een Regionaal Waterplan opgesteld. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. Deze wetgeving maakt het mogelijk om rioolheffing te heffen voor zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 "Versterken. Verbinden. Vergroenen"

Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. Meer dan in eerdere waterbeheerprogramma’s heeft het waterschap aandacht voor klimaatverandering en maatschappelijke thema’s zoals duurzaamheid, energietransitie en biodiversiteit.

Keur waterkeringen en wateren

In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. Werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer:
Op grond van de Waterwet (artikel 3.5 en 3.6) heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemel- en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structureel de gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen c.q. te beperken, tenzij dit niet doelmatig is of de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap.

5.12.3 Huidige situatie

Bodemopbouw

Ter plekke van het plangebied is sprake van een kalkhoudende poldervaaggrond met zware zavel en lichte klei, karakteristiek voor de komgronden in het rivierengebied (bodemcodering Rn95A). Ter plekke van het plangebied is sprake van een GHG van 70-80 cm onder het maaiveld, en een GLG van 130-140 cm onder het maaiveld (grondwatertrap VI). Het maaiveld zelf ligt op een hoogte van 2,7 tot 2,8 meter boven NAP.

Oppervlaktewater

Ten zuiden van het plangebied loopt aan de noordzijde van de Graaf Reinaldweg een primaire watergang, inclusief beschermingszone. Deze primaire watergang loopt parallel aan de Graaf Reinaldweg, en steekt door middel van een duiker onder de Havenstraat door. De primaire watergang en haar beschermingszone lopen buiten de begrenzingen van het plangebied.

Natuurwaarden

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kern en maakt geen deel uit van Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebieden. Ook ligt het plangebied niet binnen hydrologische beschermingszones.

Dijkbescherming

De meest zuidelijke punt van het plangebied raakt de buitenste beschermingszone langs de winterdijk langs de Waal (zie onderstaand kaartbeeld). Hier gelden geen beperkingen voor waterberging, omdat het daarbij gaat om redelijk oppervlakkige ontgravingen in relatie tot de afstand tot de waterkering en dus het risico op falen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.UWPfase31TUI-ONT1_0018.png"

5.12.4 Toekomstige situatie

Voor plan Klingelenberg zijn door waterschap Rivierenland 2 vergunningen afgegeven te weten:

Vergunning MAL/riv/200930765/113278 van 22 maart 2010;

Vergunning 2018062893/2018091674 van 6 augustus 2018.

Hierin is ontheffing verleend voor het veranderen van het watersysteem en het aansluiten van het verhard oppervlak op Klingelenberg fase 1 t/m 3. In de laatste ontheffing is het aanbrengen van het verhard oppervlak in fase 3 omschreven en vergund. Het huidige watersysteem voldoet om deze fase in dit uitwerkingsplan te realiseren. Het actuele overzicht van verhardingen in het gebied zoals dat wordt beoogd en de aan de verschillende watervergunningen gekoppelde oppervlakte- en bergingshoeveelheden zijn opgenomen in Bijlage 11 Overzicht watervergunningen en Bijlage 10 Overzicht verhard oppervlak per fase

5.12.5 Gevolgen voor de waterhuishouding

Afkoppeling en waterberging

Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater.

Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlakte water mogelijk is.

Indien de toename van het verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan meer dan 500 m2 in het stedelijk gebied of meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied bedraagt, dan is het plan op grond van het waterschapsbeleid compensatieplichtig. Dit betekent dat dan de aanleg van een extra waterbergingsvoorziening noodzakelijk is. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging dient in dat geval te worden verantwoord. Dit is reeds gedaan in het kader van voornoemde verleende vergunningen.

Daartoe is toegevoegd de waterbalansberekening en bijbehorende tekening (Bijlage 10 Overzicht verhardoppervlak per fase en Bijlage 11 Overzicht watervergunningen). Mbt opvang en afvoer van hemelwater zijn de afspraken die eerder hierover met de gemeente en het waterschap in het verleden zijn gemaakt de basis waarop de retentievijver en bijbehorende infrastructuur (transportleiding) zijn aangelegd waarvoor ook door het Waterschap vergunningen zijn verstrekt.

5.12.6 Watertoets

Voor het planvoornemen is een watertoets uitgevoerd in de vorm van meermaals overleg en afstemming per e-mail met Waterschap Rivierenland en de gemeente. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. Bij het doorlopen van de watertoets zijn dit plangebied en het westelijk daarvan gelegen plangebied in samenhang besproken en uitgewerkt. Het waterschap en de gemeente stemmen in het vooroverleg in met de gekozen wateroplossingen.Daarbij zal de bebouwing bovengronds worden afgekoppeld. Onderhoud van de retentievijver is de verantwoordelijkheid van het Waterschap aangezien dat water aan hen is overgedragen.

5.12.7 Conclusie

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering oplevert voor het planvoornemen. Het plan leidt niet tot negatieve effecten op de waterhuishouding.

Hoofdstuk 6 Juridische Regeling

6.1 Inleiding

Op de verbeelding is met behulp van de methode uit SVBP 2012 de bestemming van de gronden aangegeven. De bijbehorende bepalingen zijn vervolgens opgenomen in de planregels. De verbeelding brengt de planregels in beeld. De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 6.2 kort toegelicht.

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming. I.c. zijn dat de algemene gebruiksregels.

4. Overgangs- en slotregels

Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

6.2 De Bestemmingen

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingenopgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Tuin

De gronden aan de voorzijde van, dan wel rondom de woningen zijn bestemd tot “tuin”. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Verkeer

De gronden met een verkeersfunctie, zoals wegen en parkeerplaatsen, zijn bestemd als “verkeer”. Daarnaast valt ook het zogenaamde “snippergroen” langs de wegen en parkeerplaatsen onder deze bestemming. Binnen de bestemming zijn uitsluitend kleine gebouwen van openbaar nut en bouwwerken, geen bouwen zijnde, toegestaan, zoals wegverlichting.

Wonen

De in het plangebied nieuw te bouwen woningen zijn voorzien van de bestemming “wonen”. Voor de situering en maatvoering van de nieuwe woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:

Bouwwijze
In de regels is opgenomen dat uitsluitend woningen in de bouwwijze ‘aaneengebouwd’, ‘vrijstaand’ en ‘twee-aaneen’ mogen worden gebouwd.

Binnen het bouwvlak is door middel van de aanduiding ‘maximum aantal woningen’ aangegeven hoeveel woningen binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

Goot- en bouwhoogte
De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak op de verbeelding.

Situering gebouwen
Teneinde de toekomstige situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak, en - indien van toepassing - een onbenoemd deel, de zij- en achtertuinen. Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan.

Waarde - Archeologie 2

De systematiek van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt overgenomen uit de archeologische beleidskaart van de gemeente West Betuwe, gebaseerd op het uitgevoerde archeologische onderzoek in het plangebied.

De regels van het bestemmingsplan 'Standplaatsen' (vastgesteld 2015-09-17) en het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' (vastgesteld 2020-06-30) zijn doorvertaald in de onderhavige uitwerkingsplanregels.

Hoofdstuk 7 Financiële En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Voor de ontwikkeling van Klingelenberg fase 3 wordt in zijn geheel een exploitatieopzet opgesteld, waarin de kosten en baten van de ontwikkeling van het gebied in beeld worden gebracht. De exploitatieopzet wordt gedurende de looptijd van de ontwikkeling periodiek geactualiseerd.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerp uitwerkingsplan 'Klingelenberg, gemeente West Betuwe, uitwerkingsplan fase 3.1' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Daarnaast is het plan conform de inspraakverordening voor een ieder ter inzage gelegd, waarbij aan eenieder de mogelijkheid wordt geboden om een zienswijze in te dienen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek (Nen 5725)

Bijlage 2 Historisch bodemonderzoek (NEN 5725)

Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai

Bijlage 5 Hgw Besluit (Ontwerp)

Bijlage 5 HGW besluit (ontwerp)

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna Klingelenberg

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna Klingelenberg

Bijlage 7 Voortoets

Bijlage 7 Voortoets

Bijlage 8 Notitie Beoordeling Stikstof

Bijlage 8 Notitie beoordeling stikstof

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek Klingelenberg

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek Klingelenberg

Bijlage 10 Overzicht Verhard Oppervlak Per Fase

Bijlage 10 Overzicht verhard oppervlak per fase

Bijlage 11 Overzicht Watervergunningen

Bijlage 11 Overzicht watervergunningen