KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Woongebied
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieu
4.3 Waterhuishouding
4.4 Archeologie
4.5 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Participatie
7.3 Vooroverleg
7.4 Verslag Zienswijzen

De Kandelaar, Ameide

Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 10-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Kandelaar, Ameide met identificatienummer NL.IMRO.1961.BPAMdeKandelaar-VA01 van de Gemeente Vijfheerenlanden.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, al dan niet in combinatie met ondersteunende horeca of detailhandel.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten noch detailhandel.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.10 bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, dan wel na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarbij de aanvraag van de vergunning voor dat tijdstip is ingediend.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 carport

een overkapping voor de stalling van een auto, zonder eigen zijwanden, met dien verstande dat wel zijwanden zijn toegestaan die worden gevormd door de wand van een ander bouwwerk, zoals bijvoorbeeld de zijgevel van de woning, of een erfafscheiding, mits de naar de weg gekeerde zijde van de carport geheel open blijft.

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 gemeentelijk parkeerbeleid

de beleidsregels parkeren van de gemeente Vijfheerenlanden, zoals vastgelegd in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', of diens rechtsopvolger.

1.21 hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel/ bouwvlak door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.22 horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

1.23 huishouden

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen bewoners is.

1.24 kamergewijze verhuur

het bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van onzelfstandige woonruimte/kamer voor bewoning.

1.25 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.26 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 onzelfstandige woonruimte

woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet door één huishouden wordt bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.28 openbaar groen

bomen en struiken in parken en plantsoenen die voor iedereen toegankelijk zijn.

1.29 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal één eigen wand.

1.30 peil

  1. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  2. indien de voorgevel van een gebouw of de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming Verkeer c.q. Verkeer - Verblijfsgebied, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
  3. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.31 publiekgerichte dienstverlening

op het publiek gerichte dienstverlening met een baliefunctie, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, wasserettes, makelaarskantoren, bankfilialen, apotheken en internet- en belwinkels.

1.32 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.33 voorgevelrooilijn

een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.

1.34 waterhuishoudkundige voorzieningen

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.35 wonen

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.

1.36 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel met in achtname van het bepaalde in artikel 6.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren per bouwlaag.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. beplanting, plantsoenen, bermen, natuurvriendelijke oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. recreatief gebruik;
  3. (ondergrondse) afvalcontainers;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen;
  5. bouwwerken ten behoeve van de verbinding van oevers ter plaatse van openbaar groen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het gebruik van de gronden voor parkeervoorzieningen en tuinen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Woongebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens voor een ontsluitingsweg;
  5. wegen en paden;
  6. verblijfsgebied;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. water;
  10. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  11. nutsvoorzieningen;
met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Hoogteregels

  1. Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van gebouwen dienen - onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald - de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogten in acht genomen te worden.
  2. De ten hoogste toelaatbare hoogten van gebouwen mogen uitsluitend worden overschreden door (schotel)antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 van de regels anders is geregeld. Voor zover met de maatvoeringsaanduiding of in sub c de goothoogte is aangegeven, mag de ten hoogste toelaatbare hoogte tevens worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen.
  3. Voor zover noch op de verbeelding noch in de regels er voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. Voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte de ten hoogste toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak aan.

6.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In geval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

6.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bepalingen in het plan voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

8.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.3 Afwijking verbod kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid door kamergewijze verhuur en / of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens toe te staan mits het:
  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  2. past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeerregels

10.2 Afwijken parkeren

10.3 Nadere eisen parkeervoorzieningen

10.4 Afwijking verbod kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven

Met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid door kamergewijze verhuur en / of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens toe te staan mits het:
  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  2. past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik, dan wel laten gebruiken, van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan De Kandelaar, Ameide'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voormalige locatie van de basisschool 'De Kandelaar' in Ameide is vrijgekomen door het vertrek van de school naar een nieuwe locatie. De locatie is ingeklemd tussen de Tol, Aaksterveld en de Meidoornlaan en ligt sinds de sloop van het schoolgebouw braak. De gemeente Vijfheerenlanden is voornemens om op de voormalige schoollocatie woningbouw te realiseren. Het initiatief bestaat uit maximaal 22 woningen.
Op 19 november 2019 is er een inloopavond georganiseerd ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie, waarbij de omwonenden hun opmerkingen en gedachtes mee konden geven. Tevens is een notitie Randvoorwaarden opgesteld waar verschillende randvoorwaarden voor de planlocatie gesteld worden: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen Zederik', vastgesteld op 27 mei 2013 en de 'Herziening Kernen Zederik', vastgesteld op 15 september 2017. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is de ontwikkeling van maximaal 22 woningen niet toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hier in.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van de voormalige basisschool 'De Kandelaar' is centraal gelegen in de kern Ameide en is onderdeel van de wijk Aaksterveld. De planlocatie ligt ingeklemd tussen de Aaksterveld aan de noordzijde, de Meidoornlaan aan de oostzijde en De Tol aan de zuid en westzijde. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Ameide, sectie A, perceel 568 en heeft een oppervlakte van circa 5.970 m².
Onderstaande afbeeldingen geven de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer.
afbeelding
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Kernen Zederik', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Zederik op 27 mei 2013 en de herziening daarvan, vastgesteld op 15 september 2019. Ter plaatse van de planlocatie beschikken de gronden over de bestemming 'Maatschappelijk'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, welzijn, openbare dienstverlening, godsdienstuitoefening, begraafplaatsen, onderwijs, jeugdvoorzieningen, speelvoorzieningen, verenigingsleven en horeca-activiteiten. De gronden beschikken over een bouwvlak. Uitsluitend binnen het bouwvlak mogen de hoofgebouwen gebouwd worden. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4 en 7 m.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede geldende bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de gronden van het plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 8'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bij werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Tevens is het plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Het ontwikkelen van woningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Maatschappelijk' en de gebiedsaanduiding ;milieu - grondwaterbeschermingsgebied;, waardoor de ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Derhalve dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hier in.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten uit het vooroverleg en de zienswijzen.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied waar de voormalige basisschool 'De Kandelaar' gesitueerd was, ligt centraal in de kern van Ameide. De locatie maakt onderdeel uit van de wijk Aaksterveld, die stamt uit de periode van de jaren '50 tot begin '80 van de vorige eeuw.
Ten noorden van het plangebied is het bedrijventerrein 'De Zodeslagen' gelegen. Aan het plangebied grenzen verschillende wegen. Aan de Aaksterveld ten noorden van het plangebied bevinden zich woningen en kleinschalige bedrijvigheid. Aan de oostzijde van het plangebied staan aan de Meidoornlaan rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen, bestaande uit twee bouwlagen met kap. Ten zuiden van het plangebied is de weg De Tol gelegen. Hier bevinden zich een aantal twee-onder-één-kapwoningen en een kleinschalig appartementencomplex. De westelijke grens van het plangebied wordt eveneens gevormd door De Tol. Aan deze weg is een blok van rijwoningen, bestaande uit twee bouwlagen met kap, gelegen die uitkijken op het plangebied. De omgeving van het plangebied is voorzien van verschillende groenstroken en boombeplanting.
Aan de randen van het plangebied zelf staan aan de noord-, zuid- en westzijde bomen, met een relatief groene inrichting. De oostzijde van het plangebied is grotendeels verhard en ingericht als schoolplein. Rondom het gehele schoolterrein staat een hekwerk van ca. 1 m hoog.
Het inmiddels gesloopte schoolgebouw kende een langgerekt volume en ligt evenwijdig aan de Meidoornlaan. Het gebouw bestond uit één of twee lagen, met of zonder kap.
afbeelding
Aanzicht voormalige situatie met de school vanaf de Meidoornlaan (bron: Google Maps)
afbeelding
Aanzicht voormalige situatie met de school vanaf De Tol (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

De kavel op de hoek van het Aaksterveld en de Meidoornlaan te Ameide heeft een oppervlakte van circa 6.000 m². De kavel wordt getransformeerd naar woningbouw en mag bestaan uit maximaal 22 woningen. Voor de planlocatie is in april 2020 het stedenbouwkundige kader vastgesteld door het college. Dat is nader uitgewerkt in de notitie 'Randvoorwaarden De Kandelaar, Ameide', zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. Dit vormt de basis voor het voorliggende bestemmingsplan en vormt tevens het toetsingskader voor welstand.
Het plan moet uit verschillende bebouwingstypologieën bestaan, zoals appartementen, tweekappers, patio's en rijwoningen. Tevens dient 30% van de woningen voor de sociale sector (huur en/of koop) te zijn. De navolgende afbeelding tonen de ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkellocatie.
afbeelding
Randvoorwaardenkaart (bron: Randvoorwaarden De Kandelaar, Ameide, Buro SRO d.d. 8 januari 2021)
De maat, schaal en het beeld van de nieuwbouw zullen passend zijn binnen de dorpse omgeving, waarbij aan de zijde van de Meidoornlaan geen aaneengesloten gevelbeeld ontstaat. De woningen bestaan uit maximaal twee lagen met een kap of drie lagen met een plat dak en een terugliggende derde laag. De maximale goot- en nokhoogte voor de woningen met kap bedragen 6,5 m en 10 m. Voor woningen met een plat dak geldt een maximale bouwhoogte van 10 m. Met het ontwikkelen van de woningen dient rekening gehouden te worden met duurzaamheidsambities zoals nul op de meter, biodiversiteit, klimaatadaptatie, ondiepe waterberging, hittestress, enz. Bodemenergie en diep infiltratie zijn hier echter niet toegestaan.
De ruimtelijke hoofdstructuur zal in richting afwijken van de aangrenzende (woon)omgeving, waarbij voldoende afstand tot de bestaande bebouwing wordt behouden. Voor de oriëntatie van de nieuwe woningen wordt aansluiting gezocht op het openbaar gebied.
Voor het groen en de openbare ruimte geldt dat het moet aansluiten bij de directe omgeving. Incidenteel gekapte bomen worden binnen het plangebied gecompenseerd. De groene 'omlijsting' (buitenste rand met bomen) rond het plangebied vormt de basis van de herontwikkeling en dient zoveel mogelijk behouden te blijven.
Er is in dat verband een bomeninventarisatie uitgevoerd (‘Vooronderzoek bomen Kandelaar – Ameide' d.d. 22 juli 2020): zie bijlagen bij de regels, bijlage 2. De bomen in en om het plangebied zijn gewaardeerd en er is aangegeven of bomen behouden dienen te blijven danwel vervangen kunnen worden en onder welke condities.
De ontsluiting van het plangebied gaat via de Meidoornlaan en De Tol en sluit aan op de bestaande structuren. Het noodzakelijke parkeren wordt opgelost binnen het plangebied conform de parkeernormen van CROW. Grote parkeervelden dienen vermeden te worden en er kan geen gebruik gemaakt worden van de bestaande parkeerplaatsen in de directe omgeving. Verder is er aandacht voor een zorgvuldige uitvoering met bijvoorbeeld halfverhardingen en een groene inpassing.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, zoals aangegeven op de kaarten van het Barro. Gelet op de aard en omvang is het plan niet van nationaal belang. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maximaal 22 woningen. Derhalve wordt het plan gezien als stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied wordt volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Het plangebied betreft een voormalige basisschool in een woonwijk. Geconcludeerd kan worden dat de planlocatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt.
Behoefte
In toelichting paragraaf 3.3.1 wordt ingegaan op de regionale behoefte aan woningen. Hieruit blijkt dat er behoefte is aan woningen voor diverse doelgroepen binnen de regio. Daarnaast kan het plan een bijdrage leveren aan de overloop vanuit de Zuidvleugel van de randstad en de regio Utrecht.
Ook op gemeentelijk niveau is er sprake van een behoefte aan nieuwe woningen, zie toelichting paragraaf 3.4.2.
Volgens de in 2020 vastgestelde 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025' zal de woonbehoefte in de totale gemeente de komende 10 jaren met ruimt 11% stijgen met zo’n 2500 woningen tot 2030 en met zo’n 3885 woningen tot 2040. Voor de voormalige gemeente Zederik waarvan de kern Ameide deel uitmaakt neemt de woningbehoefte toe met zo’n 6% tot ongeveer 300 woningen.
In de Woonvisie wordt een onderscheid gemaakt in dorpskernen, verzorgingskernen en de stedelijke kernen Vianen en Leerdam. Ameide is een zogenaamde verzorgingskern. Voor deze verzorgingskernen geldt dat bouwen naar behoefte is toegestaan voor alle generaties bewoners van binnen en buiten de kern. Daarmee waarborgt de gemeente ook de vitaliteit van deze kernen door het behoud van het draagvlak voor het voorzieningenniveau.
In onderstaande tabel staat aangeven hoe de plancapaciteit zich verhoudt tot de vraag naar woningen voor voormalige gemeente Zederik en de gemeente Vijfherenlanden. Voor Ameide zijn er geen afzonderlijke cijfers bekend.
afbeelding
Tabel woningbehoefte (bron: gemeentelijke dashboard wpb en Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025)
Uit de bovenstaande cijfers blijkt dat de plannen voor De Kandelaar met 22 woningen passen binnen de kwantitatieve woningbehoefte voor de middellange en lange termijn van voormalige gemeente Zederik en van de gemeente Vijfheerenlanden.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat er een behoefte aan nieuwe woningen is binnen de gemeente en regio. Het voorgenomen plan past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

Per 1 januari 2019 is de gemeente Zederik (provincie Zuid-Holland) gefuseerd met de gemeenten Vianen en Leerdam tot de gemeente Vijfheerenlanden. Deze gemeente maakt deel uit van de provincie Utrecht. Op dit moment is er voor het voorliggende gebied nog geen nieuw provinciaal beleid geformuleerd. In deze overgangsperiode blijven de eerder door de provincie Zuid-Holland vastgestelde beleidskaders en provinciale regels van toepassing. De nieuwe Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Zuid-Holland zijn niet van toepassing op het onderhavige gebied.

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 30 mei 2018 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) - Actualisering 2018 vastgesteld. Op 15 februari 2019 is de geconsolideerde versie, waarin de recente wijzigingen van de VRM zijn opgenomen, in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit in die bebouwde ruimte te verbeteren. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave. Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan.
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de 'ladder voor duurzame verstedelijking' om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
Planspecifiek
De provincie stimuleert verdichting, herstructurering en transformatie. Een randvoorwaarde voor het beter benutten van de bebouwde ruimte is dat de leefkwaliteit behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt moet worden.
Daarnaast beschikt de provincie over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont. Voor onderhavig plan is voornamelijk de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' van belang. Relevante richtpunten voor het plangebied die hierbij gelden zijn:
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern en dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
Met de beoogde ontwikkeling wordt de ruimte die vrij is gekomen door de sloop van de voormalige basisschool benut voor woningbouw. De vrijgekomen locatie bevindt zich in een woonwijk, waardoor woningbouw als passend gezien kan worden. Daarbij sluit de openbare ruimte aan op de directe omgeving en wordt de groenstructuur versterkt.
Grondwater
De provincie stelt kaders voor grondwater en beheert een deel van het grondwater, waarbij het belangrijkste doel is dat de voorraad zoet grondwater in Zuid-Holland niet afneemt. Andere doelen zijn het voorkomen van verontreiniging door gevaarlijke stoffen en vermindering van de verontreiniging door niet-gevaarlijke stoffen. In het grondwaterbeheer van de provincie wordt ingespeeld op de risico's van verzilting van drinkwater in perioden van langdurige droogte en de risico's van temperatuurverhoging als gevolg van energieopslag en energiewinning. De provincie wil dat kwantiteit en kwaliteit van het grondwater uiterlijk in 2027 voldoen aan de normen die volgen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.
Drinkwater
Er moet altijd voldoende zoetwater aanwezig zijn om tegen maatschappelijke aanvaardbare kosten en met eenvoudige technieken voldoende drinkwater van goede kwaliteit te produceren. Zuid-Holland is sterk afhankelijk van kwalitatief goed oppervlaktewater als bron voor de drinkwatervoorziening. De provincie heeft een aantal gebieden aangewezen als strategische zoetgrondwatervoorraad. Het grondwater wordt gereserveerd voor de toekomstige drinkwatervoorziening. Het plangebied is gelegen binnen één van deze gebieden. De reservering heeft tot gevolg dat in deze gebieden een aantal functies en ontwikkelingen wordt uitgesloten, en dat zorgvuldig met andere functies moet worden omgegaan die een nadelige invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater en een risico vormen voor de drinkwatervoorziening. Woningbouw wordt hier niet uitgesloten. Wel moet rekening gehouden worden met de invloed op de kwaliteit van het grondwater.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Op 31 januari 2019 is een geconsolideerde versie van de verordening, waarin de recente wijzigingen van de verordening zijn opgenomen, in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 2.1.1 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied wordt voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 2.1.1 van de verordening.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt in een woonwijk binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. Daarnaast is er met het goed inpassen van het plan sprake van een kwaliteitswinst.
Milieubeschermingsgebieden voor grondwater
In navolging van de milieuverordening van de provincie Zuid-Holland is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' in het bestemmingsplan 'Kernen Zederik' overgenomen. In het in voorbereiding zijnde provinciale beleid van de provincie Utrecht (ontwerp interim verordening en ontwerp omgevingsverordening) ligt het onderhavige plangebied niet binnen de (matige kwetsbare dan wel kwetsbare) strategische grondwatervoorraad. Het is dan ook niet langer nodig om de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' in het voorliggende bestemmingsplan op te nemen.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan uit de Verordening ruimte 2014.

3.2.3 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Er is een nieuwe Omgevingsverordening van de provincie Utrecht in voorbereiding: de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (ontwerp. 4 september 2020). Dit nieuwe provinciale beleid gaat onder andere uit van de volgende basisprincipes voor verstedelijking (woningbouw):
  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied.
Tevens is aangegeven dat afspraken worden vastgelegd om te borgen dat binnen het woningbouwprogramma tenminste 50 % van de te bouwen woningen in het sociale en middensegment plaatsvindt en er worden afspraken gemaakt over energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw, evenredige groenontwikkeling en efficiënt ruimtegebruik.
Planspecifiek
Het betreft een binnendorpse ontwikkeling, wat aansluit bij de ambities van e provincie Utrecht. Op basis van eerdere afspraken wordt hier uitgegaan van ten minste 30% van de woningen in het sociale segment. Verder is in de Randvoorwaarden opgenomen dat rekening moet worden gehouden met duurrzaamheidsambities, zoals nul op de meter, biodiversiteit, klimaatadaptatie, hittestress, etc.
Gesteld kan worden dat het voorliggende initiatief past binnen het nieuwe provinciale beleid van de provincie Utrecht.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Actualisatie regionale woonvisie 2017-2020

De 'Actualisatie regionale woonvisie 2017-2020' van de Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is een actualisatie van de woonvisie uit 2013. Daarin maakten de regiogemeenten afspraken over hun belangrijkste strategieën en uitdagingen rond het wonen, en hoe zij hun plannen voor woningbouw onderling afstemmen.
De trend om in goed bereikbare kernen met voorzieningen en werk te wonen zet door. Hierdoor blijven de kernen en steden groeien. Ook de omliggende dorpen zijn afhankelijk van deze kernen en steden. De ruimtelijke keuzes die gesteld worden in de woonvisie sluiten daar op aan. Projectmatig bouwen voor opvangen van huishoudensgroei in de voorzieningenkernen en steden, maatwerk voor lokale behoefte in kleinere dorpen. Naast keuze op het gebied van wonen, vraagt dit om een samenhangende visie op onder andere wonen, werken, bereikbaarheid, ruimte voor maatschappelijke en commerciële voorzieningen.
Planspecifiek
De regiogemeenten bouwen vraaggericht en houden rekening met de te bedienen doelgroepen. Er moeten mogelijkheden geboden worden voor starters. Deze groep kiest vaak voor nieuwe woningen in nieuwe wijken. Naast de starters moeten doorgroeiers gebonden worden. Hier is een divers woningaanbod op de woningmarkt voor nodig. Naast deze doelgroepen moeten ook de senioren bedient worden, waarbij grondgebonden woningen en appartementen populair zijn. Voor de regiogemeenten is het van belang om nieuwkomers aan te trekken. Projecten met een bijzondere kwaliteit kunnen van toegevoegde waarde zijn voor de regio en deze doelgroep.
Naast de eigen druk op de woningmarkt is er een overloop vanuit de zuidvleugel van de Randstad en de regio Utrecht. Een deel van de overdruk kan opgevangen worden binnen de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.
Het plangebied wordt getransformeerd naar woningbouw met een gedifferentieerd programma aan woningtypen. Er worden met het plan maximaal 22 woningen voor verschillende doelgroepen mogelijk gemaakt. Het toevoegen van de woningen levert dan ook een positieve bijdrage aan de regionale behoefte aan woningen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030

In september 2015 is de 'Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030; Vitaal, nabij de stad, in het groen' opgesteld. De visie is gebaseerd op de kernkwaliteiten en kernwaarden van de gemeente, onderbouwd door relevante informatie uit bestaande plannen, onderzoeken en beleidsnotities. Hierbij is hoger overheidsbeleid als de provinciale structuurvisie en de visie 2030 van de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden geanalyseerd en zijn gemeentelijke nota’s meegenomen. Daarnaast is gekeken naar de ideeën en opvattingen van inwoners, instellingen en bedrijven. Deze opinies zijn naar voren gekomen tijdens de gemeentelijke dorpstochten, de burgerpeiling 2013 en interviews voor onder andere de woonvisie.
In het profiel van Zederik staat de vitaliteit van de kernen centraal. De omgeving wordt gekenmerkt door ruimte, groen, rust, bereikbaarheid en veiligheid. De ambitie van de gemeente is dan ook gericht op het toekomstvast maken van de vitaliteit van de kernen. Om de vitaliteit te behouden en te vergroten spelen de volgende acht onderwerpen dan ook een belangrijke rol:
  • Sociale cohesie & identiteit: de sterke sociale cohesie behouden, waardoor er ruimte is voor ontmoetingen en informele hulp, het verenigingsleven, maatschappelijke organisaties, kerkgenootschappen en gemeenschapsinitiatieven;
  • Bereikbaar: aandacht voor korte reisafstanden, mobiliteit van alle inwoners, de digitale bereikbaarheid en bereikbaarheid met het openbaar vervoer;
  • Voorzieningen: het commerciële voorzieningenniveau op peil houden, de welzijn-, zorg-, sport-, en cultuurvoorzieningen versterken en daarbij de nadruk leggen op de kwaliteit van de zorg en zorg op maat;
  • Wonen: wonen in een aantrekkelijke en rustige omgeving, met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud;
  • Zorg: de inwoners van de Zederikse dorpen zowel op lichamelijk als geestelijk vlak ondersteunen en ouderen en zorgbehoevenden zo lang mogelijk laten participeren in de samenleving;
  • Economie: inzetten op werkgelegenheid, voldoende geschikte beroepsbevolking, stimuleren van de lokale diversiteit en ruimte om te ondernemen;
  • Landschap & recreatie: de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied en de kernen benadrukken en beleefbaar maken en houden voor toerisme en recreatie;
  • Duurzaamheid: verantwoord omgaan met onze leefomgeving, aandacht voor veiligheid en een gezond toekomstperspectief voor toekomstige generaties.
Planspecifiek
Het plan om maximaal 22 woningen te realiseren op de planlocatie sluit aan op de ambities van de gemeente voor het onderwerp wonen. Er worden verschillende typen woningen gerealiseerd, waarbij 30% voor de sociale sector. De maat, schaal en het beeld van de nieuwbouw is passend binnen de dorpse omgeving. Daarbij blijft de openbare ruimte haar groene uitstraling behouden en wordt deze versterkt.
Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de economische groei van de kern en de gemeente. Er worden meer werkende inwoners aangetrokken. Deze nieuwe inwoners zullen gebruik gaan maken van de voorzieningen in de gemeente. In de kern zijn voldoende voorzieningen aanwezig. Door een binnenstedelijke ontwikkeling mogelijk te maken groeit de kern qua inwoners en blijft het landschap rond de kern behouden, waardoor hier de cultuurhistorische waarden en de recreatieve functies behouden kunnen blijven.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de 'Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030'.

3.4.2 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025

Op 16 juli 2020 is de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025 vastgesteld, met als ondertitel ‘Samen sterk, met eigenheid en diversiteit’. Als gemeente Vijfheerenlanden wordt ingezet op een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat wil de gemeente graag zo houden en waar mogelijk versterken. De kracht van Vijfheerenlanden komt bij uitstek tot uiting in de diversiteit aan dorpen en wijken die de gemeente rijk is. In de Woonvisie wordt een onderscheid gemaakt in dorpskernen, verzorgingskernen en de stedelijke kernen Vianen en Leerdam.
Door de wijken en kernen in de gemeente sterk te houden blijft de gemeente Vijfheerenlanden aantrekkelijk voor inwoners en nieuwkomers. Er is een verschil in kracht en vitaliteit in de kernen, zowel in de benadering voor woningbouw- als het voorzieningenbeleid. Een belangrijk uitgangspunt in de Woonvisie is dat er in principe in elke kern bouwmogelijkheden zijn.
Twee andere belangrijke thema's in de woonvisie zijn wonen, zorg en bewustzijn en duurzaamheid. De vraag naar zorg blijft groeien. Hierdoor ontstaat er een behoefte aan woningen voor diverse doelgroepen. Het thema duurzaamheid heeft niet alleen betrekking tot energieverbruik en opwekking. Er dient bij het inrichten van woonwijken ook rekening gehouden te worden met de wateropgave en de gevolgen voor het klimaat.
Planspecifiek
Het aantal huishoudens blijft de komende jaren toenemen. In de periode 2020 tot 2030 met ruim 2.500 huishoudens. Daarna groeit dit aantal verder door tot circa 27.015 huishoudens in 2040. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 om een extra behoefte ruim 3.860 woningen. Daarbij zijn gezinnen de grootste doelgroep in de gemeente Vijfheerenlanden. Ook de oudere doelgroep groeit relatief hard, terwijl het aantal jonge huishoudens (tot 35 jaar) krimpt.
Ameide is een zogenaamde verzorgingskern en daarvoor geldt dat bouwen naar behoefte is toegestaan voor alle generaties bewoners van binnen en buiten de kern. Daarmee waarborgt de gemeente ook de vitaliteit van deze kernen door het behoud van het draagvlak voor het voorzieningenniveau. Het voorliggende plan maakt de realisatie van 22 woningen mogelijk. Uit de cijfers blijkt dat dit past binnen de kwantitatieve woningbehoefte voor de middellange en lange termijn van voormalige Zederik en de gemeente Vijfheerenlanden.
Het plan moet uit verschillende bebouwingstypologieën bestaan. Hierbij zal de aandacht moeten gaan naar de doelgroepen die het meest groeien in de gemeente. Daarnaast dient 30% van de nieuwe woningen in de sociale sector gerealiseerd te worden. Met de ontwikkeling van het plangebied zal het thema duurzaamheid niet uit het oog verloren worden.
Gelet op de woningbehoefte binnen de gemeente en het feit dat er aansluiting gezocht dient te worden op de groeiende doelgroepen kan gesteld worden dat het beoogde plan in lijn is met de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025.

4 Milieu- & Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling omvat maximaal 22 woningen, waarmee het aantal wooneenheden ten opzichte van de huidige planologische situatie met 22 toeneemt. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt zijn de relevante criteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn van toepassing. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien de ontwikkeling zich beperkt tot een voormalige basisschool locatie, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. Daarbij komt dat de effecten van de voormalige basisschool definitief verdwenen zijn. De effecten op de omgeving zullen met name te maken hebben met verkeer en de emissie die daardoor veroorzaakt wordt. Echter is de toename van het verkeer gering en kan gesteld worden dat de effecten minimaal zullen zijn. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het betreft een opzichzelfstaande ontwikkeling.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit milieueffectrapportage. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Daarnaast is de gemeente opdrachtgever, waardoor een aparte aanmeldnotitie niet noodzakelijk is. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Op basis van de ‘vormvrije’ m.e.r.-beoordeling zal een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en wel voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (art. 7.19 lid 1 Wm). Het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt genomen ingevolge art. 7.17, derde lid, jo. art. 7.16 Wm.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In de huidige situatie beschikken de gronden van het plangebied over een maatschappelijke functie. De gronden werden gebruikt ten behoeve van een basisschool. Met het beoogde initiatief worden woningen ontwikkeld en wordt de bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Hiermee vindt een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik. Derhalve is door Inventerra een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2.
De locatie is niet verdacht op basis van voorgaand onderzoek en de bekende gegevens over de historie. Daarom is voor het gehele terrein strategie 'onverdacht' gehanteerd. Er zijn mogelijk drie voormalige sloten op de locatie aanwezig. Deze worden als 'verdachte deellocaties' aangemerkt en zijn separaat onderzocht. Daarbij is visueel geen dempingsmateriaal aangetroffen of een afwijkende bodemopbouw waargenomen die duidt op een slootdemping.
Met het onderzoek zijn licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater aangetoond. De licht verhoogde gehalten aan zware metalen in de bovengrond worden toegeschreven aan de bijmengingen van baksteen en koolas. De lichte verontreiniging met nikkel in de ondergrond en de licht verhoogde concentratie barium in het grondwater worden als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde beschouwd. Voor de lichte verontreiniging met minerale olie in het grondwater is geen oorzaak bekend. In de puinverharding en in de puinhoudende grond is geen asbest aangetoond. De locatie is dan ook onverdacht voor een verontreiniging met asbest.
De aangetoonde verhoogde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk zijn. Eventueel vrijkomende grond is vanwege het licht verhoogde gehalte koper mogelijk indicatief niet geschikt voor de functie 'Wonen'.
In het kader van de bestemmingsplanwijziging is de bodemkwaliteit voldoende inzichtelijk gemaakt en kan gesteld worden dat het terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor de beoogde bestemming.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.2 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit maximaal 22 woningen meer dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Nsl-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit rondom het plangebied. Het meest nabijgelegen rekenpunt betreft ID 172606 aan de Broekseweg. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk 18,3 μg/m³, 11,0 μg/m³ en 15,8 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
De WHO en GGD hanteren lagere advieswaarden van 20 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. In de huidige situatie wordt hier niet aan voldaan. Echter zijn ook de achtergrondconcentraties over 2030 bekeken. In 2030 bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied 15,2 μg/m³, 8,4 μg/m³ en 9,8 µg/m³. Daarmee wordt in de toekomst voldaan aan de advieswaarden van de WHO en GGD.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Woningen zijn conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige objecten. Voor de wegen rond het plangebied geldt een snelheidsregime van 30 km/uur, waardoor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai niet noodzakelijk is. Toch is er in het kader van een goed woon- en leefklimaat een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3.
De geluidbelasting op de woningbouwlocatie door wegverkeer op de 30 km wegen bedraagt meer dan 48 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bij een afstand van minder dan 18 meter tot de wegas van het Aaksterveld, aan de noordzijde van de locatie. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dan overschreden. De 53 dB contour na aftrek wordt op de locatie niet overschreden.
De gemeente hanteert vanuit haar geluidbeleid de geluidbelasting door 30 km wegen hetzelfde als gezoneerde wegen. De gemeente stelt dan geen hogere waarde vast voor 30 km wegen, maar bepaalt op basis van de geluidbelasting of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het geluidbeleid van de gemeente is aangegeven dat in kleinschalige ontwikkelingssituaties, met 25 woningen of minder, het treffen van geluidreducerende maatregelen op ernstige bezwaren stuit. In binnenstedelijke situaties als deze is het plaatsen van een scherm niet mogelijk of stuit dit op stedenbouwkundige bezwaren. De gemeente geeft aan dat bij kleinschalige ontwikkelingen een stil wegdek financieel niet haalbaar is en op kruispunten op civieltechnische bezwaren stuit. Nader onderzoek naar bron- en overdrachtmaatregelen is niet noodzakelijk.
De kwaliteit van de woonomgeving acht de gemeente in ieder geval van een acceptabel niveau als de cumulatieve geluidbelasting Lcum* (geluidbelasting van alle wegen samen na aftrek) niet boven de 53 dB komt. Dat is op de
locatie niet het geval. Wel dient te worden gestreefd naar een geluidluwe gevel en/of een geluidluwe buitenruimte.
Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De geluidbelasting zonder aftrek ligt boven de 53 dB op een afstand tot het Aaksterveld van minder dan 18 meter. De benodigde karakteristieke geluidwering voor de gevels van woningen bedraagt dan GA;k meer dan 20 dB. In dat geval zijn voor de gevels van eventuele woningen aan het Aaksterveld aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. Dit komt nader aan bod in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen.
De realisatie van 22 woningen zal ten opzichte van de voormalige situatie, waarbij er sprake was van een basisschool, zorgen voor een afname van het aantal verkeersbewegingen (zie toelichting paragraaf 4.5.1.) Derhalve zal ook geen sprake zijn van een toename van de geluidsbelasting op de bestaande woningen in de omgeving.
Er kan geconcludeerd worden dat, mits enkele maatregelen genomen worden voor woningen op een afstand van minder dan 18 m van het Aaksterveld, het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit maximaal 22 woningen meer dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Nsl-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit rondom het plangebied. Het meest nabijgelegen rekenpunt betreft ID 172606 aan de Broekseweg. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk 18,3 μg/m³, 11,0 μg/m³ en 15,8 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
De WHO en GGD hanteren lagere advieswaarden van 20 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. In de huidige situatie wordt hier niet aan voldaan. Echter zijn ook de achtergrondconcentraties over 2030 bekeken. In 2030 bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied 15,2 μg/m³, 8,4 μg/m³ en 9,8 µg/m³. Daarmee wordt in de toekomst voldaan aan de advieswaarden van de WHO en GGD.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen, hoogspanningsleidingen en/of buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied valt ook buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding van Gasunie. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met het beoogde plan wordt het plangebied heringericht. Deze activiteiten hebben mogelijk een effect op de flora en fauna. In het kader van de (inmiddels uitgevoerde) sloop van de school zijn een vleermuisonderzoek (RPS, 7 november 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) en een Aanvullend onderzoek vleermuis en huismus (RPS, 8 november 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5) uitgevoerd.
Met de onderzoeken is getoetst of de sloop van het gebouw en de bomenkap gevolgen kunnen hebben voor de ter plaatse voorkomende vleermuissoorten en huismus. Uit de onderzoeken zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
Vleermuis
Binnen het plangebied zijn drie soorten vleermuizen aangetroffen, de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Er is in het plangebied een paar- en winterverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis aanwezig. Verder heeft het plangebied geen functie als foerageergebied en/of essentiële vliegroutes voor vleermuizen.
Huismus
Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen nestplaatsen van de huismus aanwezig. Ook is geen territoria van de huismus aangetroffen. Essentiële functies voor de huismus ontbreken binnen het plangebied.
Tevens zijn er tijdens het onderzoek een rugstreeppad en egel aangetroffen. Voor deze soorten zijn tijdens de sloop van de school voorzorgsmaatregelen genomen. Voor de ruige dwergvleermuis is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd en verleend, waarna de school gesloopt is, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6.
In aanvulling hierop wordt nog een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor de planlocatie (Blom Ecologie B.V., 25 augustus 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Hier zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Ten aanzien van vleermuisverblijfplaats migratie dient de kap van bomen uitgesteld te worden tot na de realisatie van permanente verblijfplaatsen (inbouwsteen) én er sprake is van een gewenningsperiode van 6 maanden tussen april-oktober van deze permanente voorzieningen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels de AERIUS Calculator. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van januari 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er in de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Bomeninventarisatie
Binnen het plangebied staan een groot aantal bomen. Er staan structuurbepalende- en beeldbepalende bomen binnen en rond het plangebied, waarvan de meeste aan de randen zijn gesitueerd. Om te bepalen welke bomen behouden moeten blijven en welke gekapt en/of vervangen moeten worden, heeft er een bomeninventarisatie plaatsgevonden. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat bepaalde bomen behouden blijven en duurzaam worden ingepast. Op de navolgende afbeelding de inventarisatie met de te behouden, kappen en vervangen bomen weergegeven. Tevens is de bomeninventarisatiekaart als bijlage bij de regels gevoegd (zie bijlagen bij de regels, bijlage 2).
afbeelding
Bomeninventarisatie (bron: Gemeente Vijifheerenlanden d.d. 22-07-2020)
De volgende bomen mogen in beginsel niet gekapt worden:
  • Behouden - Beeldbepalend
  • Behouden - Bijzondere boom
  • Behouden - Onderdeel dorpsgroenstructuur. Aanbrengen van inritten (3 - 4 m breed) mogelijk tussen bomen wanneer afstand gehouden wordt van de bomen. Indien nodig verplanten van een enkele boom toegestaan, mits de structuur en het beeld intact gehouden worden.
De volgende bomen mogen beperkt gekapt worden met (gedeeltelijke) terug plant voorwaarde
  • Waardering - Hoog (bij kap van 1 boom, minimaal 1 boom met dezelfde potentiële waarde terug planten)
  • Waardering - Midden (bij kap van 1 boom minimaal 1 boom met dezelfde potentiële waarde terug planten)
  • Waardering - Laag (Bij kap van 2 bomen minimaal 1 boom met potentiële hoge waardering terug planten)
Dit is ook als zodanig weergeven in de notitie 'Randvoorwaarden De Kandelaar, Ameide' en het is geregeld in het voorliggende bestemmingsplan met een voorwaardelijke verplichting.
Conclusie
De ontwikkeling aan de Meidoornlaan 2 te Ameide is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wet natuurbescherming.

4.2.7 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een gevoelige bestemming (woningen) mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze milieugevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is gekeken of er aan een goed woon- en leefklimaat voldaan wordt. Zoals hiervoor aangegeven wordt de omgeving van het plangebied bestempeld als 'gemengd gebied' en kunnen de richtafstanden me één afstandstap worden verminderd. In navolgende tabel staan de bedrijven in de omgeving van het plangebied met bijbehorende richtafstanden weergegeven. Hierbij is gemeten vanaf het beoogde bouwvlak van de woningen tot het bestemmingsvlak van het betreffende bedrijf. Daarnaast is een afbeelding toegevoegd met de verschillende bedrijven en bijbehorende milieucategorie.
Adres Milieucategorie Richtafstand gemengd gebied (m) Afstand tot het plangebied
Bedrijventerrein Industrieweg max. categorie 2 10 17
Bedrijventerrein Industrieweg max. categorie 3.1 30 93
Prinsengracht 79 max. categorie 2 10
150
Aaksterveld 2 (bestemming 'Centrum') max. categorie 2 10 21
afbeelding
Omliggende bedrijven met milieucategorie, plangebied rood omkaderd
Ter plaatse van de Prinsengracht zijn bedrijven uit de categorie 1 en 2 toegestaan. Zoals in bovenstaande tabel is af te lezen geldt voor milieucategorie 2 in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Ook aan de richtafstanden die gelden voor de bedrijven op het bedrijventerrein Industrieweg en de centrumfunctie aan het Aaksterveld wordt voldaan. Er kan dan ook gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bedrijven in de omgeving niet belemmerd worden in de bedrijfsvoering.
Daarnaast heeft het vertrek van de basisschool een positief effect op de woon- en leefklimaat voor de woningen in de omgeving. Een basisschool veroorzaakt geluid vanwege spelende kinderen. In de nieuwe situatie is hier geen sprake meer van.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.

4.3 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.3.1 Rijksbeleid

Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

4.3.2 Waterschap Rivierenland

Het waterbeheer is hier in handen van het Waterschap Rivierenland. Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc. een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, bijvoorbeeld een planologisch bepaalde mogelijkheid, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
Waterplan Zederik
De voormalige gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland hebben het stedelijk waterplan Zederik vastgesteld (2009), waarin de principes van een duurzaam stedelijk waterbeheer nader uitgewerkt worden. Gelet op de verwachte klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers, hevigere buien) streven beiden met name naar een veerkrachtiger stedelijk watersysteem. Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Ook wil het waterschap vasthouden aan de ambities uit het NBW en de KRW.

4.3.3 Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Bij een eventuele toename aan verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Hiervoor geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied, waarvan hier sprake is.
Van de compensatieplicht voor nieuw verhard oppervlak, kan de oppervlakte van recent gesloopte gebouwen worden afgetrokken. Deze gebouwen zijn immers gesloopt met het doel om te herbouwen. In het gebied was sprake van een totale oppervlakte van 4.436 m² aan verhardingen (het voormalige schoolgebouw en het schoolplein aan de oostzijde van het plangebied).
afbeelding
Overzicht verhardingen voormalige situatie (bron: Buro SRO, augustus 2020)
Het is in dit stadium niet mogelijk om een verhardingsbalans op te stellen, omdat de invulling van het plangebied nog niet bekend is. Gesteld kan worden dat het verhard oppervlak in vergelijking met de huidige/voormalige situatie naar alle waarschijnlijkheid zal afnemen. In de huidige/voormalige situatie was immers circa 75% van het beoogde woongebied verhard en het voornemen is om verhardingen tot het noodzakelijke minimum te beperken en om (openbare) parkeerplaatsen zoveel als mogelijk te vergroenen. Dit is ook als zodanig in de Randvoorwaarden (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1) vastgelegd. In ieder geval kan gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van een toename aan verhardingen met meer dan 500 m²; watercompensatie is dan ook niet nodig. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de herontwikkeling binnen vijf jaar na de sloop plaats heeft. Als de ontwikkeling langer duurt, dient voor de verhardingsbalans uitgegaan te worden van het gesloopte terrein.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Waterschap Rivierenland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het hemelwater wordt afgekoppeld en zoveel als mogelijk ondiep geïnfiltreerd in de bodem. Hierbij worden geen uitlogende materialen zoals lood en zink gebruikt. Diepinfiltratie is hier niet toegestaan.
Voor de afvoer van het afvalwater worden de woningen aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Hierbij wordt rekening gehouden met de rioleringsnota 'Samen door 1 buis', waarin ook de samenwerking tussen gemeente en het waterschap beschreven.
Waterkeringen
Op de locatie liggen geen waterkeringen, persleidingen of wegen van het waterschap. Tevens zijn er geen watergangen aanwezig in en om het plangebied.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
In het bestemmingsplan 'Kernen Zederik' is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen, gebaseerd op de Provinciale Milieuverordening van de provincie Zuid-Holland. Die regels gelden nog in 2020. In 2021 treedt de provinciale interim-omgevingsverordening provincie Utrecht in werking en in 2022 volgt de provinciale omgevingsverordening. In het in voorbereiding zijnde beleid van de provincie Utrecht ligt het onderhavige plangebied echter niet binnen de (matige kwetsbare dan wel kwetsbare) strategische grondwatervoorraad.
Het grondwaterbeschermingsgebied ligt als een schil rond een waterwingebied. Binnen deze schil heeft het grondwater een periode van 25 jaar of minder nodig om de pompputten te bereiken (de 25-jaars zone). In het onderhavige gebied leidt dat tot de boringsvrije zone Langerak en Lexmond. Deze zone en de daarvoor geldende regels zijn vastgelegd in de provinciale milieu-/omgevingsverordening. Op dit moment gelden nog de regels van de Provinciale Milieuverordening van de provincie Zuid-Holland. In 2021 en 2022 treden resp. de interim-omgevingsverordening en de omgevingsverordening van de provincie Utrecht in werking.
In een boringsvrije zone kunnen activiteiten in de ondergrond gevolgen hebben voor de waterkwaliteit van de waterwinning. Daarom zijn regels of verbodsbepalingen voor bepaalde ondergrondse activiteiten opgesteld. Hierbij geldt in principe een vrijstelling tot een bepaalde diepte. Deze diepte is bepaald op basis van de ligging van een beschermde kleilaag boven de waterwinning. Het principe is dat deze kleilaag in tact moet blijven en activiteiten in of onder deze kleilaag verboden zijn of aan (zeer strikte) voorwaarden gebonden. Voor bovengrondse activiteiten zijn regels niet nodig, omdat de generieke wetgeving voldoende bescherming biedt.
Op basis van de Provinciale Milieuverordening van de provincie Zuid-Holland geldt voor het aanleggen van een fundering, een kelder of een bodemenergiesysteem een dieptegrens van 2.5 m onder maaiveld, met een mogelijkheid tot ontheffing. Zo is het heien van palen toegestaan, mits geen palen met verbrede voet worden gebruikt. Dit is ook als zodanig in het voorliggende bestemmingsplan geregeld. In de (interim-)omgevingsverordening van de provincie Utrecht wordt evenwel uitgegaan van een dieptegrens van 3 m onder maaiveld. Er zijn vrijstellingen onder voorwaarden, dit geldt ook voor bepaalde funderingswerken. Heien onder deze diepte mag echter niet. Bij de verdere uitwerkingen wordt hier rekening mee gehouden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de ontwikkeling van de planlocatie.

4.4 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De gemeenteraad van de gemeente Zederik heeft op 13 december 2010 het gemeentelijk archeologiebeleid en de bijbehorende archeologische waardenkaart en archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op deze kaarten staat vermeld welke archeologische waarden en verwachte waarden aanwezig zijn en op welke manier hiermee om gegaan dient te worden bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen.
Planspecifiek
Volgens het geldende bestemmingsplan beschikken de gronden van het plangebied over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 8'. Hierbij geldt dat bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm een archeologische onderzoek uitgevoerd dient te worden. Met de beoogde ontwikkeling worden de voorgenoemde oppervlakte en diepte overschreden, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Om die reden is door Transect een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9. Uit dit onderzoek zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
Op basis van het bureauonderzoek is in het plangebied sprake van een hoge archeologische verwachting op resten uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen. Echter zijn op basis van het veldonderzoek geen archeologisch relevante en bewoonbare afzettingen aangetroffen. Ook zijn er geen oeverafzettingen of bewoningsresten uit de IJzertijd-Late middeleeuwen gevonden.
Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen sloop en nieuwbouw van woningen geen aanvullende maatregelen nodig. Er wordt geadviseerd om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Vijfheerenlanden).
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling. Een dubbelbestemming voor archeologie is dan ook niet nodig.

4.5 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.5.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De 22 nieuwe woningen veroorzaken een verkeersgeneratie. Voor het bepalen van het aantal verkeersbewegingen wordt de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Hierbij is uitgegaan van een 'matig stedelijk' woonmilieu in de 'rest bebouwde kom'. Het woningbouwprogramma is nog onbekend waardoor een aanname gedaan is van gemiddeld 7 verkeersbewegingen per etmaal per woning. Dat komt indicatief neer op ca. 154 verkeersbewegingen per etmaal, met de kanttekening dat het definitieve aantal verkeersbewegingen afhangt van de uiteindelijke invulling.
De gemeente Vijfheerenlanden heeft de verkeersgeneratie van de school berekend. Uitgaande van een normaal rooster is de verkeergeneratie als volgt bepaald: 16 (personeel) + 8 x 16,875 (onderbouw) + 8 * 10,625 (bovenbouw) = 236 verkeersbewegingen per etmaal. Derhalve kan gesteld worden dat de ontwikkeling met 22 woningen, ten opzichte van de voormalige situatie, zal zorgen voor een afname van het aantal verkeersbewegingen. Het verkeer kan met de huidige verkeersstructuur worden opgevangen, waarbij het plangebied wordt ontsloten via de Meidoornlaan en De Tol.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.5.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Planspecifiek
Een randvoorwaarde voor het mogelijk maken van de beoogde transformatie van het plangebied is dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid conform het gemeentelijk beleid. De bestaande parkeerplaatsen aan de Meidoornlaan en De Tol worden gehandhaafd of gecompenseerd. Er kan voor de nieuwbouw geen gebruik gemaakt worden van de bestaande parkeerplaatsen in de directe omgeving. Aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', of diens rechtsopvolgers, moet worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen er gerealiseerd dienen te worden, uitgaande van 'weinig stedelijk' en de gemiddelde norm.
Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is afhankelijk van het uiteindelijke programma. Indicatief kan uitgegaan worden van een gemiddelde parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning, wat dan neer zou komen op (22 x 2 =) 44 parkeerplaatsen. Maar het uiteindelijke benodigde aantal parkeerplaatsen is afhankelijk van het woningtype en van het bebouwingsvoorstel (met of zonder eigen garages e.d.). Het parkeren dien binnen het plangebied gerealiseerd te worden, waarbij grote parkeervelden vermeden moeten worden en waarbij aandacht is voor een zorgvuldige uitvoering met bijvoorbeeld halfverhardingen en een groene inpassing.
Middels een in de regels opgenomen voorwaardelijke verplichting is veiliggesteld dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Derhalve vormt het aspect parkeren geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder andere bestemd voor beplanting, plantsoenen, bermen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en (ondergrondse) afvalcontainers. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Woongebied
Binnen deze bestemming wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij is vastgelegd dat het om ten hoogste 22 wooneenheden mag gaan. De uiterste bouwgrenzen zijn op de verbeelding weergegeven. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogten geregeld, uitgaande van twee bouwlagen met een kap. Plat afgedekte gebouwen in drie lagen zijn eveneens toegestaan, maar dan dient die derde bouwlaag aan de voorzijde terugliggend te worden uitgevoerd.
Geregeld is dat van het te realiseren programma ten minste 30% van de woningen sociaal dient te zijn (huur en/of koop). Tevens worden de in de gemeente Vijfheerenlanden gebruikelijke mogelijkheden geboden voor een aan-huis-verbonden beroep en aan-huis-verbonden bedrijf.
Verder is een zone aangegeven waarbinnen de ontsluiting van het plangebied mag worden gerealiseerd. Binnen de bestemming is ook parkeren toegelaten en bijvoorbeeld ook groen en water. Ten aanzien van de inpassing en eventuele compensatie van bomen binnen het plangebied, is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, met een verwijzing naar de bomeninventarisatie in bijlagen bij de regels, bijlage 2.
In de Overige regels is een voorwaardelijke verplichting voor parkeren opgenomen. Het gebruik van de gronden is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op basis van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', of diens rechtsopvolger. Hierbij wordt uitgegaan van 'weinig stedelijk' en van de gemiddelde norm.
Tevens is hier een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens. Daaraan worden eisen gesteld, waarbij ondermeer een ruimtelijke motivatie vereist is.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
In de Algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen voor de op de verbeelding aangeduide 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Deze is gericht op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Ten behoeve van deze ontwikkeling zal een overeenkomst met de ontwikkelende partij worden opgesteld. Daarin wordt het kostenverhaal geregeld en ook het aspect planschade. Derhalve kan gesteld worden dat het initiatief economisch uitvoerbaar is.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Participatie

Op 19 november 2019 is er een inloopavond georganiseerd ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie, waarbij de omwonenden hun wensen en ideeën kenbaar kunnen maken. Op basis van de hierop gehaalde informatie, de stedenbouwkundige analyse en de analyse van het functioneren van de woningmarkt in Ameide is een indicatief programma opgesteld en zijn stedenbouwkundige kaders en uitgangspunten opgesteld, waarna deze zijn voorgelegd aan een klankbordgroep. Deze klankbordgroep is ontstaan op de inloopavond van 19 november.
In het stedenbouwkundig kader zijn de wensen van een gedifferentieerd aanbod van woningen, maar ook de wensen voor betaalbare woningen voor senioren en/of ouderen vertaald. Daarnaast zijn in het stedenbouwkundig kader uitgangspunten voor de bebouwing opgenomen.

7.3 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'De Kandelaar, Ameide' is volgens artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening aan de bestuurlijke partners gemaild en deze zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen voor 6 september 2020 kenbaar te maken.
Er zijn vijf vooroverlegreactie ontvangen. In de als bijlagen bij toelichting, bijlage 10 bijgevoegde 'Nota bestuurlijk vooroverleg' worden die verkort weergegeven en voorzien van een reactie van de gemeente.

7.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 december 2020 tot en met 28 januari 2021 ter inzage gelegen, waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.