Hei- en Boeicopseweg 66 en naast 74
Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden
Vastgesteld op 04-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan Hei- en Boeicopseweg 66 en naast 74 van de Gemeente Vijfheerenlanden .
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.BPHBheiboeicop66-VA01.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden bedrijf
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.6 aan-huis-verbonden beroep
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten noch detailhandel.
1.7 achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.
1.8 achtergevelrooilijn
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.
1.9 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bed and breakfast
het op kleinschalige wijze tegen betaling aanbieden van een toeristisch kortstondig verblijf met het serveren van ontbijt door de bewoner van het pand. De B&B-functie is ondergeschikt aan de hoofdfunctie van het perceel, niet zijnde een zelfstandige (vakantie-)woning;
1.14 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bijbehorende bouwwerken:
een functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak, hieronder worden begrepen:
aanbouw/uitbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag/woonlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kelder en zolder.
1.22 bouwmassa
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een ander-bouwwerk.
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of architectuur.
1.29 dakkapel
een uitbouw op een hellend dakvlak.
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen of daarmee naar aard gelijk te stellen diensten.
1.32 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 gebruiksoppervlakte
de oppervlakte volgens NEN 2580.
1.35 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.36 gemeentelijk parkeerbeleid
de beleidsregels parkeren van de gemeente Vijfheerenlanden, zoals vastgesteld in de 'Nota Parkeerbeleid gemeente Zederik' vastgesteld d.d. 24 november 2014.
1.37 hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.38 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.39 huishouden
een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is.
1.40 kamergewijze verhuur
het bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van onzelfstandige woonruimte/kamer vor bewoning.
1.41 kelder
een geheel ondergrondse gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.
1.42 maatschappelijke en culturele voorzieningen
educatieve-, (para) medische-, sociaal-culturele-, levensbeschouwelijke-, religieuze-, onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.43 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.44 ondergeschikte bouw(onder)delen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
1.45 onzelfstandige woonruimte
woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet door één huishouden wordt bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.
1.46 peil
- de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
- indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming Verkeer c.q. Verkeer - Verblijfsgebied, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
- in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.47 perceel
de aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling.
1.48 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prositutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.49 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.50 voorgevelrooilijn
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.51 vrijstaande woning
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.
1.52 wonen
het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.
1.53 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.
1.54 webwinkel
het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.
1.55 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
- ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.6 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel met in achtname van het bepaalde in artikel 9.
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 vloeroppervlakte
de som van het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren per bouwlaag.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, welzijn, openbare dienstverlening, godsdienstuitoefening,
- begraafplaatsen, onderwijs, jeugdvoorzieningen, speelvoorzieningen, verenigingsleven en horeca-activiteiten;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- opslag van goederen op onbebouwde gronden met een stapelhoogte van meer dan 2 m is niet toegestaan.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, toegangswegen, paden, water en groen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- bed and breakfast met in acht name van het bepaalde in artikel 10 lid 5;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de plaatsbepaling en de goot- en/of bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, indien de afstand tot de perceelsgrens over een lengte van meer dan 2,50 m minder dan 3,00 m bedraagt, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende gronden en/of de Iicht- en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing, met dien verstande dat daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
- het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning is niet toegestaan;
- de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of een aan-huis-verbonden-bedrijf bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief bijbehorende bouwwerken met een maximum van 150 m².
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- Op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
9.2 Hoogteaanduidingen
- De goothoogte en de inhoudsmaat van een hoofdgebouw, zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van dit plan, mogen – naast de uitbreidingsmogelijkheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 – door het plaatsen van dakkapellen worden vergroot.
- Indien zich aan enige zijde van een gebouw één of meerdere dakkapellen, dakopbouwen of gelijksoortige bouwwerken bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte wordt de goot- of boeiboord hoogte van de dakkapel als hoogste punt aangemerkt.
9.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, voorgevellijnen en bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- tot gebouwen behorende balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 ,5 m bedraagt.
9.4 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
9.5 Ondergronds bouwen
Bouwwerken mogen ondergronds worden gebouwd met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de verticale bouwdiepte van een (ondergronds) bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
- binnen het bouwperceel mogen ondergrondse bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan:
- direct onder bovengrondse gebouwen, en;
- in gronden gelegen buiten bovengrondse gebouwen, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken gelegen buiten de bovengrondse gebouwen niet meer dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de, binnen het bouwperceel gelegen, bovengrondse gebouwen, bedraagt.
9.6 Afstand tot waterlopen
- In verband met het toezicht en onderhoud van watergangen mag geen bebouwing worden geprojecteerd:
- bij A-watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 5 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds;
- bij overige watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 1 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds.
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a teneinde een kleinere afstand toe te laten, na overleg met de waterbeheerder.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Parkeerregels
10.2 Gebruiksregels parkeren
10.3 Afwijken parkeren
10.4 Nadere eisen parkeervoorzieningen
10.5 Bed and breakfast
De uitoefening van een bed and breakfast is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij een (bedrijfs-)woning waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand. Zij staan op dat adres ingeschreven in het GBA-register en zijn aanwezig tijdens het nachtverblijf.
- de bed and breakfast kamers maken deel uit van het hoofd(woon)verblijf of daartoe behorende aan- en uitbouwen of zijn gevestigd in een bijgebouw.
- de bed and breakfast bestaat uit maximaal 3 slaapverblijven voor in totaal maximaal 6 personen.
- voor de bed and breakfast mag maximaal 30 m² per kamer worden gebruikt. Dit is inclusief de benodigde ruimte voor bijbehorende voorzieningen zoals sanitair.
- de bed and breakfast wordt gebruikt voor een wisselend publiek dat voor een korte periode, maar ten hoogste 14 aaneengesloten nachten verblijft;
- bij de B&B mag geen horeca (alleen ontbijt) of detailhandel plaatsvinden;
- de benodigde parkeerplaatsen, te bepalen op grond van de gemeentelijke parkeernota, worden gerealiseerd op eigen terrein;
- het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
- er moet een nachtregister bijgehouden worden;
- onder een B&B wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van (tijdelijke of seizoensgebonden) werkzaamheden en/of arbeid of permanente bewoning. Bij controle moet een nachtregister aan de gemeente kunnen worden overlegd.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat:
- de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
- het vergroten van de inhoudsmaat van (bedrijfs-)woningen tot maximaal 1.000 m³.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.2 Afwijking verbod kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid door kamergewijze verhuur en / of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens toe te staan mits het:
- past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
- past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
- de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
12.2 Archeologische waarden
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- dit lid onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik, dan wel laten gebruiken, van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Hei- en Boeicopseweg 66 en naast 74'.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Wilgenhoeve aan de Hei- en Boeicopseweg 66 in Hei- en Boeicop wil een woongebouw op het voorerf van het zorgcentrum afbreken en de vrijkomende grond vervolgens herinrichten. Ter compensatie van de woning is het de bedoeling iets verderop, naast de Hei- en Boeicopseweg 74, een nieuwe woning te realiseren.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik', vastgesteld op 15 september 2017. De bestaande woning valt binnen de bestemming 'Wonen'. Voor het perceel waarbinnen de woning wordt gerealiseerd geldt de bestemming 'Agrarisch'. Om de hierboven geschetste ontwikkeling mogelijk te maken, wordt de bestaande bestemming 'Wonen' gewijzigd naar de bestemming 'Maatschappelijk' aansluitend op de bestemming van Woonzorgcentrum de Wilgenhoeve en wordt de bestemming 'Wonen' toegekend aan een verderop gelegen perceel. Daar wordt ook de bestemming 'Tuin' toegevoegd.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat sturing biedt bij de toekomstige ontwikkeling van het gebied.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee percelen aan de Hei- en Boeicopseweg ten noordwesten van Hei- en Boeicop. Op het perceel aan de Hei- en Boeicopseweg 66, kadastraal bekend onder perceel 140 sectie C, staat de huidige woning. Dit betreffende perceelsgedeelte heeft een oppervlakte van 220 m². De toekomstige woning wordt gebouwd binnen het perceel aan de Hei- en Boeicopseweg 78, kadastraal bekend onder perceel 146 sectie C. Het plangebied wordt binnen dit perceel afgebakend tot de omvang van de beoogde ontwikkeling en heeft een oppervlakte van bijna 2.000 m².
Onderstaande afbeeldingen geven de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer.

Globale ligging plangebied (rode omkadering | Bron: Google Maps)

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering | Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
In het vastgestelde bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' (2017) is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en deels 'Waarde - Archeologie 1'. In het onderliggende bestemmingsplan 'Kernen Zederik', vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Zederik op 27 mei 2013 heeft het plangebied de bestemming ‘Agrarisch' en de bestemming 'Wonen'.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan.

Bestemmingen van het plangebied (rood omkaderd) Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Om de beoogde ontwikkeling, het wijzigen van de bestaande bestemming 'Wonen' naar de bestemming 'Maatschappelijk' en het compenseren van de bestemming 'Wonen' (inclusief de bestemming 'Tuin') op een verderop gelegen perceel, mogelijk te maken zal het vigerend bestemmingsplan moeten worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin. De gronden voor de huidige woning bij De Wilgenhoeve hebben de bestemming 'Tuin'; deze bestemming hoeft niet gewijzigd te worden. Die gronden maken dan ook geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten uit het vooroverleg en de inspraakmomenten.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de Hei- en Boeicopseweg, binnen de bebouwde kom, grenzend aan de kern van Hei- en Boeicop. Ter hoogte van het westelijke plangedeelte is een wegversmalling aanwezig in de Hei- en Boeicopseweg.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Hei- en Boeicopseweg. Het bebouwingslint kenmerkt zich door een afwisseling van woningen, veelal in één laag met een kap, kleinschalige bedrijvigheid, maatschappelijke functies en agrarische percelen. Het achterliggende gebied wordt gekenmerkt door agrarisch gebied met een ruim zicht.
De navolgende afbeelding geeft een indruk van het bebouwingslint langs de Hei- en Boeicopseweg.

Bebouwingslint langs de Hei- en Boeicopseweg, met rechts het oostelijke plangebied (Bron: google streetview)
Het plangebied bestaat uit twee delen. Het ene gedeelte betreft een plek nabij De Wilgenhoeve Particuliere woonzorg, met zorgwoningen achterop het perceel. Het plangebied bestaat uit een houten woning, naast het hoofdgebouw van De Wilgenhoeve.
Het andere gedeelte is een gedeelte van het perceel naast Hei- en Boeicopseweg 74. In de huidige situatie is dit gebied in gebruik als agrarische grond.
De navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.

Huidige situatie gezien vanaf de Hei- en Boeicopseweg. Links de agrarische gronden en rechts het perceel van De Wilgenhove (Bron: google streetview)
2.2 Toekomstige Situatie
De beoogde ontwikkeling voorziet in het verwijderen van de bestaande houten woning aan de Hei- en Boeicopseweg 66, waarna het terrein van De Wilgenhoeve kan worden heringericht. Hierbij wordt de toegang tot het achterterrein verlegd, waarbij ook enkele parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor De Wilgenhoeve. Verder wordt ruimte gemaakt voor de aanleg van een belevingstuin die direct aansluit op de bebouwing. Deze belevingsruimte is ten behoeve van de bewoners van De Wilgenhoeve. Dit zorgt voor zowel een ruimtelijke als landschappelijke kwaliteitsimpuls voor het gebied.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint aan de Hei- en Boeicopseweg. Vanuit historisch oogpunt is het meer voor de hand liggend om de belevingstuin grenzend aan de Hei- en Boeicopseweg te situeren, dit sluit ook beter aan op de inrichting van de omliggende percelen. Echter blijkt uit een rapport van bureau BLAUW, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4, dat het voor de bewoners van de zorginstelling van belang is zelfstandig vanuit het gebouw de tuin te kunnen betreden. Hierdoor ervaren de bewoners een gevoel van vrijheid, in plaats van opgesloten te zitten achter deuren met codes. Hiermee is rekening gehouden met de inrichting van het perceel door de belevingstuin direct grenzend aan de zorginstelling te situeren.
In het voorliggende bestemmingsplan worden de gronden van de huidige woning omgezet naar de bestemming 'Maatschappelijk', waarbij aan dit gedeelte geen bouwvlak wordt toegekend.
De navolgende afbeeldingen tonen een plattegrond van de beoogde situatie aan de Hei- en Boeicopseweg 66.

Ontwerp plattegrond beoogde situatie Hei- en Boeicopseweg 66 (Bron: aangeleverd door opdrachtgever)
Voorgesteld wordt om de woning te verplaatsen naar een perceel naast Hei- en Boeicopseweg 74. De woning wordt 2 meter achter de voorgevel van woning nummer 74 geplaatst, met een perceelsdiepte die daar ook bij aansluit. De woning zal gaan bestaan uit één laag met een kap, in aansluiting op de overige bebouwing aan de noordzijde van de Hei- en Boeicopseweg: zie onderstaande afbeeldingen.

Voorstel nieuwbouw woning naast nummer 74 (Bron: Huibers bureau voor architectuur, 4 september 2019)

Gevelaanzichten nieuwbouw woning naast nummer 74 (Bron: Huibers bureau voor architectuur)
Op het terrein zal ruimte worden geboden voor het benodigde parkeren (3 parkeerplaatsen). De woning zal worden ontsloten vanaf een nieuwe brug, nabij een bestaande brug (zie onderstaande afbeelding). Voor die brug heeft Waterschap Rivierenland reeds vergunning verleend (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2).
Middels voorliggend bestemmingsplan worden de gronden voor de toekomstige woning voorzien van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'.
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief draagt in enige mate bij aan prioriteit 3, maar voorts is de NOVI niet specifiek van toepassing op het onderhavige initiatief.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan:
een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan geen nieuwe woningen worden gerealiseerd, hooguit een woning elders wordt gecompenseerd, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Per 1 januari 2019 is de gemeente Zederik (provincie Zuid-Holland) gefuseerd met de gemeenten Vianen en Leerdam tot de gemeente Vijfheerenlanden. Deze gemeente maakt deel uit van de provincie Utrecht. Op dit moment is er nog geen nieuw provinciaal beleid geformuleerd. In deze overgangsperiode blijven de eerder door de provincie Zuid-Holland vastgestelde beleidskaders van toepassing. De nieuwe Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Zuid-Holland zijn niet van toepassing op het onderhavige gebied.
3.2.1 Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 30 mei 2018 Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) - Actualisering 2018 vastgesteld. Op 15 februari 2019 is de geconsolideerde versie, waarin de recente wijzigingen van de VRM zijn opgenomen, in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit in die bebouwde ruimte te verbeteren. Dit beleid voorziet in de maatschappelijke vraag naar betaalbare woningen nabij (stedelijke) voorzieningen, waaronder hoogwaardig openbaar vervoer. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking, vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave. Zo wil de provincie sociaal-ruimtelijke segregatie tegengaan.
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de 'ladder voor duurzame verstedelijking' om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
Het plangebied ligt binnen het BSD. In paragraaf 3.2.3 is nader gemotiveerd waarom de voorgenomen ontwikkeling passend is.
Kwaliteitskaart
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. In artikel 2.1.1 'Ladder voor duurzame verstedelijking' van de Verordening ruimte 2014 wordt aangegeven dat indien een stedelijke ontwikkeling niet binnen het BSD plaatsvindt, de voorgenomen ontwikkeling moet passen binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart. Omdat in dit geval geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling hoeft het voorgenomen plan niet nader getoetst te worden aan de kwaliteitskaart.
Gebiedsprofiel
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. In toelichting paragraaf 3.2.3 worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken.
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland.
3.2.2 Verordening Ruimte 2014 Zuid-Holland
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Op 31 januari 2019 is een geconsolideerde versie van de verordening, waarin de recente wijzigingen van de verordening zijn opgenomen, in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 2.1.1 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 2.1.1 van de verordening.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. In toelichting paragraaf 3.2.3 worden de relevante gebiedsprofielen nader toegelicht. De gebiedsprofielen gelden als uitwerking van de kwaliteitskaarten. Hieruit wordt geconcludeerd dat met de beoogde ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezig kernkwaliteiten van het gebied.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Verordening ruimte 2014.
3.2.3 Gebiedsprofiel Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Begin 2012 heeft Gedeputeerde Staten het gebiedsprofiel ‘Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden' vastgesteld. Dit vormt een handreiking om de ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit diverse elementen. Voor het plangebied zijn met name de elementen 'Veenlint' en 'Komgrond' van belang.
Veenlint
De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Het plangebied ligt aan een veenlint binnen het gebied 'Veenweide met rivierinvloeden'. In de Vijfheerenlanden zijn de linten over het algemeen grilliger van beloop, ruimer van maat en lommerrijker. De ‘rechte’ linten van Hei- en Boeicop en Leerdam-Zijderveld vormen hierop een uitzondering. De linten kennen een voortdurende dynamiek van inbreiden, herstructureren en aanvullen. Toekomstige ontwikkelingen moeten in dezelfde lijn met de omliggende bebouwing worden gerealiseerd. Van belang is dat de massa, het profiel en de ligging aansluit bij de bestaande situatie. De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een woning die qua omvang en positionering aansluit op de omgeving.
Komgrond
De komgronden zijn de gebieden die verder van de rivieren gelegen zijn. Deze werden vroeger regelmatig overstroomd. Hier hebben zich zeer fijne kleideeltjes afgezet die de komgronden vormen. Deze gronden zijn vaak nat en moeilijk te bewerken. Vroeger waren ze vooral in gebruik als grienden, eendenkooien en hooilanden. Tegenwoordig is het meestal weiland vanwege de geringe draagkracht van de bodem, en vooral de hoge grondwaterstand. Binnen de kom- en oeverwalgebieden dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het versterken van het contrast tussen verdichte, multifunctionele oeverwallen en stroomruggen en open kompolders en veenweiden. Ook dienen ontwikkelingen bij te dragen aan de versterking van de visuele relatie tussen de rivier en het achterliggend landschap met de typerende strokenverkaveling. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Hei- en Boeicop, door de kern van het dorp te verdichten ontstaat een contrast tussen de open kompolders en de bebouwing binnen de bebouwde kom van Hei- en Boeicop. Weliswaar gaat het initiatief ter plaatse van de nieuwe woning ten koste van de openheid en het doorzicht, maar in brede zin blijft de structuur met een afwisseling tussen open en besloten behouden. Daarbij maakt het verwijderen van de woning, die elders gecompenseerd wordt, een kwaliteitsverbetering op de locatie van De Wilgenhoeve mogelijk.
Stads- of dorpsrand aan het veenweidelandschap
Er komen in de regio twee typen stads- en dorpsranden voor: contact en front. Bij de randen met een contactkwaliteit gaan bebouwd gebied en landschap op een afwisselende manier in elkaar over en zijn beiden verbonden door zichtbare en soms ook begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. Bij de randen met een frontkwaliteit is er juist een scherpe grens tussen bebouwing en land. Door de ligging aan het lint van de Hei- en Boeicopseweg is er in dit geval sprake van een contactkwaliteit. De achterzijden van de linten kunnen gezien worden als contactzones. De kwaliteiten hier zijn vooral gericht op het anticiperen op de kavelrichtingen. De beoogde ontwikkeling van een woning naast het bestaande perceel van de Hei- en Boeicopseweg 74 sluit aan op de bestaande bebouwingskarakteristieken en past binnen de huidige structuur van de dorpsrand van Hei- en Boeicop. Het realiseren van een belevingstuin aan De Wilgenhoeve zorgt voor een kwaliteitsimpuls aan de dorpsrand.
Geconcludeerd wordt dat met de beoogde inrichting van het plangebied rekening wordt gehouden met de aanwezige kernkwaliteiten van het gebied.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025
Op 16 juli 2020 is de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025 ‘Samen sterk, met eigenheid en diversiteit’ vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden.
De gemeente Vijfheerenlanden zet zich in voor een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat willen we graag zo houden en waar mogelijk versterken. Het doel van de woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van al onze inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken.
Het aantal huishoudens blijft de komende jaren toenemen. In de periode 2020 tot 2030 met ruim 2.500 huishoudens. Daarna groeit dit aantal verder door tot circa 27.015 huishoudens in 2040. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 om een extra behoefte ruim 3.860 woningen.
- Gezinnen zijn de grootste doelgroep in Vijfheerenlanden. De omvang van deze groep neemt de komende jaren verder toe.
- De oudere doelgroep groeit relatief hard, tot 2040 zelfs met meer dan 50%.
- Het aantal alleenstaanden en stellen tussen de 35 en 65 jaar groeit ook, zij het minder sterk. Vanaf 2030 neemt de omvang van deze groep weer af.
- Het aantal jonge huishoudens (tot 35 jaar) krimpt tot 2030 ongeveer 10%.
Over de hele linie is daarbij sprake van huishoudensverdunning. Met andere woorden, een verschuiving naar steeds kleinere huishoudens.
Of initiatieven gefaciliteerd kunnen worden hangt af van lokale omstandigheden en bijvoorbeeld de beschikbaarheid van transformatielocaties. Zo worden lokale initiatieven die de bestaande voorraad aanvullen en passen binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking graag gefaciliteerd. In de kleine kernen zoals Hei- en Boeicop wordt autonome groei toegestaan, voor de eigen behoefte van de kern. We richten ons daarbij op kleine bouwstromen (elk jaar enkele woningen), zodat inwoners uit deze kernen hier goed mee uit de voeten kunnen.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de compensatie van een woning aan de Hei- en Boeicopseweg 66, waarbij deze op een verderop gelegen perceel wordt gerealiseerd. De vrijgekomen grond aan de Hei- en Boeicopseweg 66 wordt ingericht ten behoeve van De Wilgenhoeve, met een toegangspad, parkeren en een belevingstuin. Er wordt daarmee een bijdrage geleverd aan de woningvoorraad in de kern van Hei- en Boeicop, uit toelichting paragraaf 3.1.3 blijkt dat het beoogde plan passend is binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025' staat de uitvoering van voorliggend initiatief niet in de weg.
3.3.2 Welstandsnota Zederik 2013
Op 23 december 2013 heeft de voormalige gemeenteraad Zederik de 'Welstandsnota Zederik 2013' vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. In theorie zijn vier welstandsniveaus mogelijk:
- het door het Rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezicht,
- het bijzondere welstandsgebied,
- het gewone welstandsgebied,
- het welstandsvrije gebied.
Het grootste deel van de voormalige gemeente Zederik is gewoon welstandsgebied. Hier heeft de gemeente gekozen voor het handhaven van de basiskwaliteit, met daarbij voldoende vrijheid voor de burger. Bouwplannen doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de omgeving. In de bijzondere en beschermde gebieden is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. In de gemeente Zederik worden geen welstandsvrije gebieden aangewezen. De gemeente wenst in alle gebieden minstens een basiskwaliteit te handhaven.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt, zoals zichtbaar op navolgende afbeelding, binnen het 'bijzondere' welstandsgebied. Het is tevens onderdeel van het deelgebied 'lint Hei- en Boeicop' (H1).

Voorliggend plan voor een nieuwe woning sluit met de positionering en maatvoering (één laag met een kap) aan op de karakteristieken van de omgeving. Verder zal met het kleur- en materiaalgebruik rekening worden gehouden met de uitgangspunten uit de welstandsnota. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal het plan getoetst worden aan de hand van de welstandscriteria.
4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk slechts één woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in voorliggend hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit.
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r., kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
De ontwikkelingen op de locatie Hei- en Boeicopseweg 66, op het terrein van De Wilgenhoeve, betreffen geen veranderingen naar een 'strenger gebruik', dus is hier geen bodemonderzoek vereist. Met de realisering van de woning op het perceel naast Hei- en Boeicopseweg 74 is wel sprake van een verandering naar een ‘strenger gebruik’. Derhalve dient voor deze locatie te worden aangetoond dat de bodemsituatie geschikt is voor de nieuwe functie wonen. Daarom is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 (Verhoeven Milieutechniek BV, december 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
Algemene bodemkwaliteit
Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten dient de gestelde hypothese te worden verworpen. In de grond en in het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. Aangezien de index van 0,5 niet wordt overschreden, is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk.
Zintuiglijk en/of analytisch zijn tevens geen verontreinigingen aangetroffen die duiden op een ernstige bodemverontreiniging vanuit de aandachtspunten (gedempte sloot en boomgaard). Vanuit het onderzoek bestaat geen aanleiding tot het verwachten van een gedempte sloot op de locatie.
Waterbodem
Voor de waterbodem werd uitgegaan van verspreidbare waterbodem. Op basis van de resultaten blijkt dat het vrijkomend slib kan worden verspreid op het aangrenzende perceel. Tevens kan worden geconcludeerd dat de baggerspecie als klasse “Industrie” toepasbaar is op de bodem en als klasse “B” in zoet oppervlaktewater.
Op basis van de uitgevoerde metingen tijdens de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat in de watergang totaal circa 50 m3 baggerspecie aanwezig is.
Op basis van de uitgevoerde metingen tijdens de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat in de watergang totaal circa 50 m3 baggerspecie aanwezig is.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw. Nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Rijksbeleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
4.3.2 Waterschap Rivierenland
Het waterbeheer is hier in handen van het Waterschap Rivierenland. Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc. een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, bijvoorbeeld een planologisch bepaalde mogelijkheid, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
Waterplan Zederik
De voormalige gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland hebben het stedelijk waterplan Zederik vastgesteld (2009), waarin de principes van een duurzaam stedelijk waterbeheer nader uitgewerkt worden. Gelet op de verwachte klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers, hevigere buien) streven beiden met name naar een veerkrachtiger stedelijk watersysteem. Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Ook wil het waterschap vasthouden aan de ambities uit het NBW en de KRW.
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Waterkwantiteit
Nabij het deelgebied naast nummer 74 zijn watergangen aanwezig. Ten zuiden, aan de Hei en Boeicopseweg, is een A-watergang gelegen en direct ten westen en aan de andere kant van huisnummer 74 zijn C-watergangen aanwezig. Voor de A-watergang geldt vanuit het waterschap een beschermingszone. Bij de behandeling van de watervergunningsaanvraag wordt door het waterschap beoordeeld of het onderhoud van de watergang naar behoren, dus doelmatig kan worden uitgevoerd.
Waterpeilen
Ter plaatse van de nieuw te realiseren woning, op het perceel naast Hei- en Boeicopseweg 74, is een peilgrens aanwezig. De peilgebieden zijn VHL417 (ZP -0,3/ WP -0,35) en VHL420 (ZP -0,42/ WP -0,55). Het voornemen is om aan te sluiten op het peilgebied van de naastgelegen woning aan de Hei- en Boeicopseweg 74, op VHL417 (ZP -0,3/ WP -0,35).
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.500 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging.
Met het voorgenomen plan wordt de bestaande woning gesloopt en wordt deze op een naastgelegen perceel gecompenseerd. Op het perceel naast Hei- en Boeicop 74 wordt ca. 234 m² aan verharding verwijderd en wordt er ca. 440 m² bebouwing en verharding aangebracht. Hierbij treedt derhalve een toename van verharding op. Maar deze is beduidend minder dan 1.500 m², zodat geen watercompensatie vereist is.
Op het perceel horende bij Hei- en Boeicop 66 worden de gronden van de bestaande woning heringericht. Hierbij wordt in totaal ca. 224 m² aan bebouwing en verharding verwijderd en wordt ongeveer 165 m² aan nieuwe verharding aangebracht. Hierbij treedt een afname van verharding op, zodat ook hier geen watercompensatie vereist is.

Te verwijderen verhardingen resp. 234 en 224 m² (bron: Huibers bureau voor architectuur d.d. 16-09-2019)

Aan te brengen verhardingen resp. 440 en 165 m² (bron: Huibers bureau voor architectuur d.d. 16-09-2019)
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Waterschap Rivierenland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het hemelwater wordt afgekoppeld en afgevoerd door het te laten infiltreren in de bodem. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel.
Aanleg brug
De woning op het perceel naast Hei- en Boeicopseweg 74 wordt ontsloten met een nieuw aan te leggen brug. Aangezien deze over een A-watergang gaat is een vergunning van Waterschap Rivierenland vereist. Bij brief van 18 december 2018 heeft Waterschap Rivierenland de vereiste vergunning verleend (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). In de beleidsregels is onder meer bepaald dat de afstand tussen een te plaatsen brug en een ander object in het oppervlaktewaterlichaam minimaal 8,0 meter moet bedragen. De brug is echter aangrenzend aan de brug van het naastgelegen perceel voorgesteld. Daarbij is overwogen dat deze, door de wegversmalling ter hoogte van het plangebied, niet verderop gerealiseerd kan worden. Dat rechtvaardigt een afwijking van de beleidsregel.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot noemenswaardige wijzigingen in de waterhuishouding en is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect 'water'.
4.4 Geluid
Voor onderhavig bestemmingsplan is alleen de geluidhinder die wordt veroorzaakt door het wegverkeer van belang. Met betrekking tot dit punt is in artikel 82 van de Wgh bepaald dat in principe de geluidsbelasting op woningen binnen een zone, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De Wet geluidhinder bepaald dat de afstand van een weg met een of twee rijstroken, in een buitenstedelijk/ binnenstedelijk gebied, 250 m/ 200 m aan weerszijde (gemeten vanuit de as van de weg) als geluidszone kent. Voor gevoelige bestemmingen betekent dit dat wanneer deze in de geluidszone vallen, een akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Aangezien de Hei- en Boeicopseweg een 30 km-weg is, is geen akoestisch onderzoek nodig. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. In dat verband wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek dat recent in het kader van het bestemmingsplan 'Hei- en Boeicopseweg 19' (2018) is uitgevoerd. Die situatie is goed vergelijkbaar met de voorliggende situatie. Uit de berekende geluidbelasting blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de Hei- en Boeicopseweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Derhalve kan gesteld worden dat ook op de voorliggende situatie sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % (= 1,2 µg/m³) bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen of een kantoor van minder dan 100.000 m² bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor fijnstof niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt slechts één woning gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als 'niet in betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is. De geldende grenswaarde voor beide stoffen is 40 µg/m3. De grenswaarde voor NO2 en PM10 worden in dit geval niet overschreden. Als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, wordt de grenswaarde voor PM2,5 (25 µg/m3) ook niet overschreden.
Onderstaande afbeeldingen geven de luchtkwaliteit binnen het plangebied weer.

Concentratie fijnstof (PM10) 2016, plangebied rood omkaderd

Concentratie fijnstof (NO2) 2016, plangebied rood omkaderd
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De gemeenteraad van de gemeente Zederik heeft op 13 december 2010 het gemeentelijk archeologiebeleid en de bijbehorende archeologische waardenkaart en archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op navolgende afbeeldingen zijn deze kaarten weergegeven. Op deze kaarten staat vermeld welke archeologische waarden en verwachte waarden aanwezig zijn en op welke manier hiermee om gegaan dient te worden bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan een historisch lint. Een lintdorp is een lang uitgestrekt dorp dat zich heeft ontwikkeld langs een kanaal, dijk, weg, oeverwal of kreekrug. Hierdoor ontstaat een langgerekte bebouwing die ook wel lintbebouwing of lineaire bebouwing wordt genoemd. Aan de Hei- en Boeicopseweg zijn afwisselend (agrarische) bedrijven en woningen gelegen. De gronden binnen het plangebied hebben een middelmatige tot zeer hoge archeologische verwachting.
Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied binnen de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.

Het oostelijke plangebied heeft plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Bijvoorbeeld bij graafwerkzaamheden die een grotere oppervlakte beslaan dan 30 m² en/of dieper gaan dan 30 cm, dient rekening te worden gehouden met de archeologische belangen.
Ter plaatse van het bouwvlak van de toekomstige woning geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiervoor geldt een vrijstellingsbepaling bij een oppervlakte kleiner dan 100 m². Een klein deel van het perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
De betreffende dubbelbestemmingen worden ook in het voorliggende bestemmingsplan gehanteerd. Bij de verdere planvorming zal rekening worden gehouden met de belangen vanuit het aspect archeologie. Zo kan het vereist zijn om in het kader van een omgevingsvergunning archeologisch onderzoek uit te laten voeren.
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
De structuur van het dorp Hei- en Boeicop gaat terug op het zogenaamde ‘copesysteem’. Aan beide zijden langs de ontginningsbasis (wetering met weg langs de zuidkant) werden percelen in cultuur gebracht. Door wateroverlast zijn er huizenterpen opgeworpen die op sommige plekken nog in het landschap herkenbaar zijn. Boerenerven zijn vaak op een herkenbare wijze ingericht, met een voorerf (wonen en oorspronkelijk het domein van de boerin) en achtererf (werken en oorspronkelijk het domein van de boer). Het voorgenomen plan betreft de herinrichting van het voorerf van het perceel horende bij de Hei- en Boeicopseweg 66. In de huidige situatie is er een houten woonhuis gesitueerd op het voorerf. Deze woning wordt gesloopt en er wordt een nieuwe woning op het perceel naast Hei- en Boeicopseweg 74 gerealiseerd. De vrijkomende gronden worden heringericht ten behoeve van een belevingstuin. Hierdoor wordt het voorerf beter toegankelijk vanaf de Hei- en Boeicopseweg.
4.8 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Milieuzonering
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Planspecifiek
De locatie is gelegen in een omgeving die wordt beschouwd als 'gemengd gebied', gezien de ligging binnen het lint aan de Hei- en Boeicopseweg en de aanwezigheid van diverse (agrarische en niet-agrarische) bedrijven en woonfuncties. In een gemengd gebied mag de relevante richtafstand, met uitzondering van gevaar, met één afstandsstap worden verlaagd. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande woning aan de Hei- en Boeicopseweg 66 en het herbouwen van de woning op een naastgelegen perceel. Om te bepalen of de toekomstige locatie van de woning van invloed is op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of de bedrijven op de nieuwe woning zijn de aanwezige bedrijven in het omliggende gebied in beeld gebracht.
Hei- en Boeicopseweg 76/78
De toekomstige woning wordt gerealiseerd binnen het perceel van het agrarische bedrijf aan de Hei- en Boeicopseweg 76/78. Het betreft hier een akkerbouwbedrijf en een extensieve melkrundveehouderij. Het perceel is in de bebouwde kom van Hei- en Boeicop gelegen. Het gemeentelijke geurbeleid is vastgelegd in de verordening geur extensieve veehouderijen van de gemeente Zederik. Blijkens deze verordening valt het plangebied in de zone waarin een halvering van de afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing is. Dat betekent volgens deze verordening dat de minimale afstand tussen het emissiepunt van de veehouderij en de gevel van de nieuwe woning minimaal 50 meter moet bedragen. De toekomstige woning ligt op een afstand van circa 55 meter, er wordt voldaan aan de richtafstand.
De overige bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2 zijn op korte afstand van woning toelaatbaar zonder onaanvaardbare milieuhinder. Gezien de aanwezige kleinschalige bedrijvigheid in de omgeving kan worden geconcludeerd dat ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbare milieusituatie ter plaatse van de beoogde situatie.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied als gevolg van de nieuwe woonfunctie niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.10 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er een nieuw verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Blom Ecologie BV (d.d. 3 juli 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3), waarin het voorkomen van beschermde flora en fauna en mogelijke effecten van de plannen daarop in kaart wordt gebracht.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. Op een afstand van circa 4,5 km ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Lingegebied & Diefdijk-Zuid’. Op een afstand van circa 0,6 km ligt het Natuurnetwerk Nederland en op 1,3 km afstand de Groene contour. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
Stikstofdepositie
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase, wat mogelijke effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. De dichtstbij gelegen Natura 2000-gebieden zijn 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid' en 'Zouweboezem', op resp. 4,5 en 5,5 kilometer afstand.
Aangezien sprake is van een grote afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en in de gebruiksfase sprake is van een afname in stikstofemissie, wordt op voorhand uitgesloten dat er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Een berekening middels de AERIUS Calculator kan derhalve achterwege blijven. Er is dan ook geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Aan de Hei- en Boeicopseweg ong. (naast 74) is een sloot gelegen waar mogelijk de heikikker en poelkikker kunnen voorkomen. Voorheen zou in de beoogde ontwikkeling de sloot gedempt worden. Om die reden is in periode mei – augustus 2019 door Blom Ecologie onderzoek gedaan naar het voorkomen van de heikikker, poelkikker en rugstreeppad (Fairhurst, 2019). In de sloot werd enkel de aanwezigheid van poelkikker aangetoond. De aanwezigheid van de overige soorten zijn niet aangetoond. Reeds zijn de beoogde ontwikkeling dusdanig herzien, dat de sloot in de beoogde ontwikkeling behouden blijft. Alhoewel de poelkikker in deze sloot voorkomt, zal het functioneel leefgebied van de soort behouden blijven. Negatieve effecten op de heikikker, poelkikker en rugstreeppad kunnen uitgesloten worden.
Momenteel wordt het voorkomen van rugstreeppad op de planlocatie niet verwacht wegens het ontbreken van functioneel leefgebied in de vorm van vergraafbaar zand, ondiepe poeltjes of geschikte overwinteringslocaties. Desalniettemin kan de rugstreeppad opduiken wanneer zandige terreinen ontstaan tijdens graaf- en bouwwerkzaamheden. Voor deze soort dienen derhalve maatregelen getroffen te worden (zie hieronder bij 'Te treffen maatregelen').
In de rapportage wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op beschermde amfibieën, reptielen, vissen, insecten of andere ongewervelden zijn uitgesloten. Ook van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels met jaarrond beschermde nestlocaties en functioneel leefgebied is geen sprake.
De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Er is sprake van een gewijzigde beheersituatie ter plaatse van de te behouden sloot, wat mogelijkerwijs kan leiden tot een verstoring van de biotoop. Thans wordt het perceel gebruikt voor veeteelt. Door de bestemmingswijziging leidt dat plaatselijk tot een betere waterkwaliteit, omdat er minder mest en uitspoeling in de sloot terecht komen. De situatie met eventuele huisdieren wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Dus ook vanuit dat het beheeraspect zijn er geen belemmeringen te verwachten
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De ontwikkeling aan de Hei- en Boeicopseweg 64a en ong. te Hei- en Boeicop is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen, rugstreeppadden en algemene broedvogels (n het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Te treffen maatregelen
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
- Voor rugstreeppad dient het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
- De werkzaamheden (nieuwbouw) opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden. In de tijdelijke woning kunnen geen nesten aanwezigheid zijn. Deze werkzaamheden kunnen ten alle tijden plaatsvinden.
4.11 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan de Hei- en Boeicopseweg. De Hei- en Boeicopseweg is een 30 km/u-weg en vormt de as waarlangs de kenmerkende lintbebouwing van Hei- en Boeicop is opgezet. De ontsluiting van de bestaande woning vindt plaats door middel van een brug van het terrein van De Wilgenhoeve.
Ontwikkeling
Voor de beoogde situatie geldt dat de woning wordt gecompenseerd op naar een verderop gelegen perceel, de ontsluiting zal na realisatie van de woning plaatsvinden door middel van een nog te realiseren brug die aansluit op de Hei- en Boeicopseweg. Binnen het perceel van de bestaande situatie zullen geen wijzigen optreden. De ontsluiting op de Hei- en Boeicopseweg zal behouden blijven. Het aantal verkeersbewegingen naar en van de Hei- en Boeicopseweg ter hoogte van het plangebied zal gelijk blijven, er worden geen nieuw functies toegevoegd die bijdragen aan een hogere verkeersintensiteit
Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeente Zederik heeft haar beleid omtrent parkeren vastgelegd in de Nota Parkeerbeleid (oktober 2014). In de nota worden dezelfde parkeernormen aangehouden als de parkeerkencijfers uit de CROW publicatie 317.
Planspecifiek
Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente zijn in totaal (afgerond) 3 parkeerplaatsen benodigd voor de nieuwe woning. Op het beschikbare perceel is voldoende ruimte om te kunnen voorzien in de benodigde 3 parkeerplaatsen.
crow aansluiting | aantal | parkeernorm per woning (rest bebouwde kom, niet stedelijk) | totaal |
koop, vrijstaand | 1 | 2,3 | 2,3 |
2,3 |
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de (dubbel-)bestemmingen:
Maatschappelijk
Aan de locatie van de te verwijderen woning wordt de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend, zoals die ook voor het aangrenzende deel van De Wilgenhoeve geldt. Hiermee ontstaan de mogelijkheden om het terreingedeelte her in te richten ten behoeve van De Wilgenhoeve. Ter plaatse is geen bouwvlak opgenomen. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.
Tuin
In aansluiting op de bestemming 'Wonen' hanteert de gemeente de bestemming 'Tuin'. Deze bestemming wordt zowel aan de voorzijde als op het achterste gedeelte van het plangebied toegepast. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, toegelaten, zoals erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
Wonen
Aan de nieuw te bouwen woning is de bestemming 'Wonen' toegekend. Er is een bouwvlak aangeduid, waarbinnen het hoofdgebouw moet worden opgericht. Hierbij zijn ook de maximale goot- en bouwhoogten aangeduid. In de regels is aangegeven dat het om maximaal één vrijstaande woning mag gaan, met een inhoudsmaat van ten hoogste 750 m³.
Binnen de woonbestemmingen is naast het hoofdgebouw erfbebouwing toegestaan in de vorm van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen (al dan niet aan het hoofdgebouw gebouwd) en overkappingen. Op de verbeelding is een 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bijbehorende bouwwerken' opgenomen, waar de goot- en bouwhoogte ten hoogte resp. 3 en 6 m mogen bedragen.
Verder gelden de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroepen, aan-huis-verbonden bedrijven en bed and breakfast.
In de Algemene gebruiksregels is een bepaling opgenomen voor het parkeren.
Waarde - Archeologie 1 en 2
Ter bescherming van de archeologische waarden zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De begrenzingen en regeling is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'.
Bij elke dubbelbestemming is geregeld dat bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden aangetoond moet worden dat er geen archeologische waarden teniet worden gedaan. Daarbij is een uitzondering toegestaan voor werkzaamheden tot een bepaalde oppervlakte en diepte; deze zijn dus zonder meer mogelijk. Voor wat betreft 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat voor ingrepen in de bodem kleiner dan 100 m² of niet dieper dan 30 cm.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er wordt immers een woning gebouwd. De gemeente heeft ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het bestemmingsplan te reageren. Waterschap Rivierenland en Veiligheidsregio Utrecht hebben inhoudelijke reacties gegeven.
Onderstaand zijn die vooroverlegreacties samengevat en van een reactie in cursief voorzien.
Veiligheidsregio Utrecht
Uit de beoordeling blijkt dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het concept-bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico.
Naast het aspect externe veiligheid is ook gekeken naar de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen van en in het plangebied. Omdat op dit moment niet duidelijk is wat de precieze inrichting wordt van het perceel op de Wilgenhoeve en hoe het perceel 74a te bereiken is voor de hulpverleningsdiensten, adviseert de VRU om bij verdere uitwerking aandacht te hebben voor de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland.
Bovenstaande opmerkingen geven geen aanleiding tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
Waterschap Rivierenland
Waterschap Rivierenland geeft aan dat de ontwikkeling in principe mogelijk is, maar benoemt de volgende aandachtspunten:
- Over het perceel naast nr 74 waar de initiatiefnemer een nieuwe woning wil realiseren is een peilgrens aanwezig. Deze loopt over de landbouwweg dwars door het perceel heen. De peilgebieden zijn VHL417 (ZP-0,3 / WP -0,35) en VHL420 (ZP -0,42 / WP -0,55). In het plan is hier verder niet op ingegaan. Het is nodig om te weten hoe initiatiefnemer hiermee om wil gaan in de beoogde ontwikkeling. Voor voorzieningen die een peilafwijking tot gevolg hebben is een watervergunning vereist.
- In de toelichting is aangegeven dat de toename verhard oppervlak bij de bestaande woning kleiner wordt dan 500 m² (stedelijk gebied) en dat bij de locatie van de nieuwe woning de toename lager zal zijn dan 1500 m² (landelijk gebied). In de nadere uitwerking van het plan dient de toename in verhard oppervlak inzichtelijk te worden gemaakt. Bij voorkeur in een tabelvorm met een onderscheid in huidige situatie en nieuwe situatie, met daarbij een ondersteunende verbeelding.
- Beide locaties liggen langs een A-watergang met beschermingszone. Voor werkzaamheden in de A-watergang en de beschermingszone is een watervergunning vereist. Bij de behandeling van de watervergunningsaanvraag wordt beoordeeld of het onderhoud van het water naar behoren, dus doelmatig kan worden uitgevoerd.
Naar aanleiding van deze reactie is de toelichting enigszins aangepast. In toelichting paragraaf 4.3 is aangegeven hoe er met de peilgrens en de A-watergang wordt omgegaan. Verder wordt er inzichtelijk gemaakt hoeveel verharding er per perceel wordt verwijderd en hoeveel verharding er per perceel bij komt in de beoogde situatie. Naar aanleiding van aanvullende opmerkingen van Waterschap Rivierenland d.d. 29 september 2020 is de toelichting op dit onderdeel nog verder aangescherpt.
7.3 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 september tot en met 29 oktober 2020 ter inzage gelegen, waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.