KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Leiding - Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Bestemmingsplan
1.5 Inhoud Toelichting
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied En Omgeving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Omgeving Plangebied
2.3 Huidige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Functie Omschrijving
3.2 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Milieuzonering
5.2 Geur
5.3 Geluid
5.4 Bodem
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Water
5.8 Ecologie
5.9 Erfgoed
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Opzet Van Het Plan
6.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
7.2 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Vooroverleg
8.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Memo Richtafstanden Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 3 Risicoparagraaf

Driemolensweg 17, Lexmond

Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 21-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Driemolensweg 17, Lexmond van de gemeente Vijfheerenlanden;

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 De verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 Aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), archeologisch en/- of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aan huis verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is met dien verstande dat er geen horeca en detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;

1.8 Aan huis verbonden bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is met dien verstande dat er geen horeca en detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;

1.9 Achtererf

Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.10 Achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, gelegen op ten minste 1 m afstand achter de voorgevelrooilijn;

1.11 Achtergevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan;

1.12 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.13 Andere geluidsgevoelige gebouwen

Gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.14 Ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.15 Andere nevenruimte

Ondergeschikte aan de bestemming dienstige bouwwerken, geen bergingen zijnde, zoals ondergrondse bouwwerken;

1.16 Archeologische deskundige

Professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;

1.17 Archeologisch onderzoek

Diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.18 Archeologisch rapport

In rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.19 Archeologische verwachting

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.20 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.21 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.22 Bebouwingspercentage

Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald;

1.23 Bed & Breakfast

Het op kleinschalige wijze tegen betaling aanbieden van een toeristisch kortstondig verblijf met het serveren van ontbijt door de bewoner(s) van het pand. De Bed&Breakfast-functie is ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de gronden of bouwwerken, niet zijnde een zelfstandige recreatiewoning;

1.24 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.25 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.26 Bedrijfsmatige exploitatie

Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie;

1.27 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.28 Bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.29 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak;

1.30 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.31 Bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), archeologisch en/- of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.32 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.33 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.34 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

1.35 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel;

1.37 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.38 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.39 Bruto vloeroppervlak

De totale brutovloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt ten behoeve van een bepaalde functie, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, conform NEN 2580;

1.40 Dagrecreatie

Activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.41 Eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond;

1.42 Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.43 Extensief dagrecreatief medegebruik

Recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden;

1.44 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 Hoofdverblijf

Verblijf dat fungeert als het centrum van het sociale en maatschappelijke leven van een persoon;

1.46 Kampeermiddel

Tent, tentwagen, kampeerauto, recreatiewoning of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf; met kampeermiddelen wordt niet bedoeld: stacaravans;

1.47 Kampeerplaats

Een plaats op een kleinschalig kampeerterrein welke uitsluitend voor één tent, één tentwagen, één kampeerauto of één caravan gebruikt mag worden;

1.48 Kampeerterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.49 Kap

Een constructie van dakvlakken met een helling van ten minste 20° en ten hoogste 75°;

1.50 Kleinschalig kamperen

Het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen gedurende 1 maart tot en met 31 oktober;

1.51 Nok

Horizontale snijlijn van twee dakvlakken, c.q. bovenste rand van een dak;

1.52 Normaal onderhoud, gebruik en beheer

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.53 Omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.54 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.55 Overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal één eigen wand;

1.56 Peil

  • voor gebouwen die direct aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • in overige gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.57 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.58 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.59 Staat van bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.60 Uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.61 Voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.62 Voorgevelrooilijn

De lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan;

1.63 Voorste bouwgrens

De naar de weg gekeerde bouwgrens of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg, de bouwgrens die als zodanig moet worden beschouwd;

1.64 Webwinkel

Het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom;

1.65 Wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.66 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.67 Wooneenheid

Een zelfstandige woning binnen een één gebouw waarin meerdere woningen zijn gevestigd;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 De goothoogte van een bouwwerk

Voor de berekening van de goothoogte tellen dakkapellen niet mee voor zover de breedte van de dakkapel minder bedraagt dan 50% van de breedte van de gevel waarop de dakkapel is gesitueerd;

2.6 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordende volgende ondergeschikte bouwonderdelen buiten beschouwing gelaten:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, met dien verstande dat de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische productiegronden met dien verstande dat bomenteelt niet is toegestaan;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. d. behoud, herstel en ontwikkeling van:
    1. 1. de aan het open landschap gebonden natuurwaarden, onder meer in de vorm van weidevogels, lepelaars en overwinterende eenden, ganzen en zwanen, vissen, amfibieën en oever- en waterplanten;
    2. 2. de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische patronen, onder meer in de vorm van openheid, kenmerkende kavelpatronen, watergangen, wielen, eendenkooien en dijken;
  3. e. hobbymatige agrarische activiteiten;

met de daarbij behorende tuinen en erven, paden, landbouwontsluitingswegen, ongebouwde parkeervoorzieningen, in- en uitritten en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in 3.1 bedoelde gronden te wijzigen ten behoeve van het opnemen van een nieuw bouwvlak voor een agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. het nieuwe bouwvlak mag uitsluitend worden gebruikt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een sierteelt of fruitteelt bedrijf;
  2. b. de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt maximaal 2 ha;
  3. c. het bouwvlak bij voorkeur in een historische verkavelingvorm wordt geprojecteerd;
  4. d. de eventueel aanwezige cultuurhistorisch natuurlijke en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. e. de aanvraag getoetst is door een agrarisch deskundige;
  6. f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bedrijf dat is gericht op het veredelen van vetten en de productie van biodiesel ter plaatse van de aanduiding 'vetveredeling' met dien verstande dat;
      • Jaarlijkse omzet maximaal 25.000 ton (ongevaarlijke) afvalstoffen per jaar betreft.
      • Opslag methanol maximaal 50 m3 betreft
      • Opslag biodiesel maximaal 640 m3 betreft
      • De hinder van de activiteiten maximaal vergelijkbaar mag zijn met de hinder van een bedrijf milieucategorie 3.2.
  2. b. één bedrijfswoning;
  3. c. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat het vloeroppervlak ten behoeve van deze functie maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een maximum van 150 m² mag bedragen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, ongebouwde en gebouwde parkeervoorzieningen, in- en uitritten, laad- en losvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of in dezelfde specifieke vorm van bedrijf;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. c. voorafgaand aan het verlenen van afwijking advies wordt ingewonnen van een milieudeskundige.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse waterleiding;
  2. b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  3. c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 6

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bestaande maatvoering

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

9.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

9.3 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

9.4 Bestaande situatie bij sloop en herbouw

Het bepaalde in de artikel 9 lid 1 tot en met artikel 9 lid 3 is uitsluitend van toepassing in geval van sloop en herbouw van hoofdgebouwen inclusief (bedrijfs)woning(en) en bijgebouwen voor zover de herbouw plaatsvindt op dezelfde plaats.

9.5 Ondergronds bouwen

Bouwwerken mogen ondergronds worden gebouwd met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de verticale bouwdiepte van een (ondergronds) bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
  2. b. binnen het bouwperceel mogen ondergrondse bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan:
    1. 1. direct onder bovengrondse gebouwen, en;
    2. 2. in gronden gelegen buiten bovengrondse gebouwen, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken gelegen buiten de bovengrondse gebouwen niet meer dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de, binnen het bouwperceel gelegen, bovengrondse gebouwen, bedraagt.

9.6 Hoogteaanduidingen

  1. a. De goothoogte en de inhoudsmaat van een hoofdgebouw, zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van dit plan, mogen – naast de uitbreidingsmogelijkheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 – door het plaatsen van dakkapellen worden vergroot.
  2. b. Indien zich aan enige zijde van een gebouw één of meerdere dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel wordt de goot- of boeiboordhoogte van de dakkapel als hoogste punt aangemerkt.

9.7 Afwijking maatvoering

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in hoofdstuk 2 opgenomen maatvoering ten aanzien van de maximale goot- en nokhoogte voor een goede aansluiting van nieuwe bebouwing op bestaande bebouwing, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de goot- en/of nokhoogtes aansluiten bij de aanwezige bebouwing waar fysiek op aangesloten wordt;
  2. b. er is sprake van een zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing in de omgeving;
  3. c. binnen het bestemmingsvlak ontstaat een ruimtelijke eenheid van bebouwing;
  4. d. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, bagger en grondspecie met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. een gebruik van gronden ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder artikel 2, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  5. e. een gebruik van ongebouwde gronden voor opslag tot een hoogte van meer dan 4 m;
  6. f. een gebruik van de gronden vóór de voorgevellijn van hoofdgebouwen voor opslag, met dien verstande dat te allen tijde de afstand van de opslag tot aan de weg ten minste 10 m dient te bedragen.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in het plan voor:

  1. a. het realiseren van masten voor mobiele telecommunicatie onder de voorwaarden dat:
    1. 1. advieswaarden van de gezondheidsraad in acht genomen te worden;
    2. 2. masten alleen worden toegestaan aan bestaande bouwwerken;
    3. 3. bij voorkeur uitsluitend masten tot 5 m worden toegestaan in kwetsbare gebieden;
    4. 4. er geen visuele aantasting van betekenis aan een monument optreedt;
  2. b. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% voor zover er geen afwijkingsmogelijkheden zijn in het betreffende artikel zelf met uitzondering van maten met betrekking tot het toegelaten grondoppervlak van bouwwerken;
  3. c. een grotere bouwhoogte voor bijgebouwen tot maximaal 6 m;
  4. d. overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein en voor zover er geen afwijkingsmogelijkheden zijn in het betreffende artikel zelf; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  5. e. de bouw van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes, ten behoeve van nutsvoorzieningen van geringe afmetingen, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, toiletgebouwtjes, wachthuisjes, telefooncellen en gebouwtjes voor opslag, onderhoud en/of beheer, met dien verstande dat de inhoud van een zodanig gebouwtje niet meer dan 50 m en de hoogte daarvan niet meer dan 4 m zal bedragen, alsmede voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  6. f. bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de telecommunicatie, met dien verstande dat deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
  7. g. het bouwen van schuilstallen voor vee en paarden buiten een bouwvlak mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m2;
    2. 2. de maximale hoogte bedraagt 2.5 m;
    3. 3. maximaal één schuilstal per agrarisch bedrijf of burgerwoning is toegestaan;
    4. 4. beperkte opslag is toegestaan;
    5. 5. de schuilstal wordt gerealiseerd in de vorm van een overkapping.

11.2 Voorwaarde

  1. a. afwijking als bedoeld in 12.1 wordt slechts verleend mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. landschappelijke waarden;
    7. 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. afwijking als bedoeld in 12.1 onder a, d, e en f wordt voorts slechts verleend indien geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Veranderen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen gronden in het plan wijzigen in de bestemming Natuur, met dien verstande dat:

  1. a. deze wijziging leidt tot een versterking van de natuurwaarden binnen het gebied;
  2. b. er geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden van het gebied plaatsvinden;
  3. c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeernormen

Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de gemeentelijke parkeernormen of op andere wijze zoals beschreven in de gemeentelijke parkeernormen parkeerruimte zijn aangebracht en in stand gehouden in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein bij dat gebouw.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwen

14.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Driemolensweg 17, Lexmond'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Driemolensweg 17 te Lexmond is sinds 1969 een vleesvarkenshouderij gevestigd gecombineerd met een vetveredelingstak. Destijds werden vetrijke stromen afkomstig uit de slachterijen gevoerd aan de vleesvarkens. Toen dit van rechtswege verboden werd zijn beide takken zelfstandig van elkaar vorm gegeven. De nu vigerende bestemming vleesverwerkingsbedrijf vindt daarin ook haar oorsprong.

Twee jaar geleden is het besluit huisvesting voor de vleesvarkens van kracht geworden waardoor er een grote aanpassing benodigd zou zijn om de bestaande vleesvarkensschuren weer aan deze nieuwe eisen te laten voldoen. De ondernemer heeft ervoor gekozen deze investering niet te doen en daarom wordt deze bedrijfstak afgestoten.

De agrarische bedrijfsvoering zal dus verdwijnen waardoor de agrarische activiteit (die reeds planologisch onder het overgangsrecht gebracht was in het nu vigerend bestemmingsplan) geheel zal verdwijnen en de activiteiten vorm zullen gaan krijgen overeenkomstig de enkele jaren geleden reeds planologisch toegekende bestemming.

Planologisch wordt dus de reeds tientallen jaren feitelijk (legaal) aanwezige activiteit van een meer passende bestemming voorzien. Het bedrijf richt zich op het inzamelen, opslaan, smelten, mengen en het be- en verwerken van plantaardige en dierlijke oliën, vetten en vetzuren. Ook wordt binnen de inrichting het bedrijfseigen materieel gestald.

Aanvullend op het tientallen jaren aanwezige bedrijfsproces wordt het nu planologisch mogelijk gemaakt dat nageschakelde techniek achter het bestaande productieproces wordt toegepast zodat binnen deze inrichting biodiesel kan worden geproduceerd.

Dit betekent dat de vigerende bestemming niet meer passend is voor het bedrijf. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan betreft deze herziening. In voorliggende toelichting wordt aangegeven dat deze wijziging in de bedrijfsvoering ruimtelijk verantwoord is op deze locatie.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten zuidwesten van de kern Lexmond op een afstand van ongeveer 2 km van Lexmond. Het plangebied ligt aan een parallelweg (Driemolensweg) aan de A27. Aan de noord en zuidzijde wordt het plangebied begrensd door agrarisch gebied. Aan de westzijde vormt de watergang de Achterwetering de grens van het plangebied met daarachter agrarisch gebied en aan de oostzijde de Driemolensweg. Afbeelding 1.1 geeft met rode lijn de globale ligging van het plangebied weer. Voor de exacte ligging wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron:ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Buitengebied Midden West

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied Zederik" met daar overheen het "Reparatieplan Buitengebied Zederik". In het reparatieplan zijn algemene wijzigingen toegevoegd, zoals de opname van de Waarde archeologie of bijvoorbeeld algemene aanpassingen bij de regels over dakkappelen. De bestemming die voor het plangebied geldt, is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Zederik". Een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied Zederik

Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf' met de aanduiding 'vetsmelterij'. Verder hebben delen van het plangebied de aanduiding 'Leiding - water'. Het bedrijf zoals hier is gevestigd, is passend binnen de bestemming Bedrijf. De productie van biodiesel wordt binnen deze bestemming toegevoegd. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden en de huidige situatie is van een passende bestemming voorzien, waarbinnen ook de benodigde aanpassingen ten behoeve van het landschapsplan zijn meegenomen.

Binnen het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied Zederik" heeft het plangebied deels de dubbelbestemming 'Archeologische waarde 3' en deel 'Archeologische waarde 6'. Dit betekent dat bij nieuwbouw mogelijk archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd, afhankelijk van de oppervlakte van de nieuwbouw. Echter betreft het hier een aanpassing in het gebruik en niet in de bouwmogelijkheden. Deze dubbelbestemming wordt ongewijzigd op de verbeelding en in de regels van voorliggend plan opgenomen.

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Driemolensweg 17, Lexmond" met IMRO code NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01.bestaat uit voorliggende toelichting, een verbeelding en een set regels bij de verbeelding. De regels en de verbeelding zijn het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een onderbouwing van het plan en een toelichting op deze regels en verbeelding. Bij onduidelijkheden kan in de toelichting een nadere uitleg worden gevonden.

1.5 Inhoud Toelichting

De toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Hoofdstuk 1 betreft de inleiding van het bestemmingsplan waarin tevens de aanleiding en ligging van het plan zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied weer, waarna in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie wordt beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie getoetst aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de diverse milieuaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 beschreven hoe de toekomstige situatie is weergegeven op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 beschrijft de economische haalbaarheid en tot slot wordt in hoofdstuk 8 de te doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied En Omgeving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gesitueerd in een agrarisch cultuurlandschap van veenontginningen. Het perceel ligt in het noordwestelijke deel van Polder Lakerveld in de gemeente Vijfherenlanden in het agrarisch gebied met aan de oostzijde van het plangebied de snelweg A27. De polders zijn in lange stroken - met recht van opstrek - verkaveld. Het recht van opstrek (dateert uit omstreeks 1000 - 1600) is een recht dat aan landeigenaren werd gegeven om het verlengde van het ontgonnen perceel eveneens te ontginnen. Hierdoor is de lange strokenverkaveling ontstaan (bron: De Regt + Danz BNA, Landschappelijke inpassing Driemolensweg 17 te Lexmond).

Het plangebied was tot (kort voor) 1969 onbebouwd en maakte onderdeel uit van de smalle lange strokenverkaveling welke kenmerkend is voor dit gebied. De snelweg A27 is aangelegd in het einde van de jaren '50/begin jaren '60. Het boerenerf in het plangebied, is het eerste erf dat hier ontstond (in 1969) tussen de agrarische gronden. Pas eind jaren '80 en in 2000 zijn de twee naastgelegen erven ontwikkeld. Afbeelding 2.1 geeft de topografische kaart van 1969 weer.

Doordat het plangebied in een polder gebied ligt, ligt het plangebied en omgeving ongeveer 10 tot 30 cm onder zeespiegel. Het erf in het plangebied is opgehoogd, zodat deze hoger ligt dan de zeespiegel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Topografische kaart 1969 (bron: topotijdreis.nl)

2.2 Omgeving Plangebied

De historische van het landschap zijn nog goed herkenbaar structuren (Molenkade, gebied van de Zouweboezem met de Oude Zederik, de open polder met de kenmerkende verkavelingsstructuur / sloten). Waardevol zijn de zichten naar de monumentale 'Vlietmolen' vanaf de snelweg en het omringende landschap. Behoud van openheid in het molenbiotoop is van groot belang.

In de omgeving van het plangebied zijn waardevolle opgaande groenstructuren aanwezig (o.a. een bosperceel, houtsingels, scheerhagen en rijen met knotwilgen). In de strook tussen de snelweg en de Achterwetering zijn grootschalige bedrijven / agrarische bedrijven gevestigd. Enkele bedrijfserven zijn al landschappelijke ingepast (bron: De Regt + Danz BNA, Landschappelijke inpassing Driemolensweg 17 te Lexmond).

2.3 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied bestaat uit het aanwezige bedrijf voor vetveredeling en vleesvarkensbedrijf met omliggend agrarisch weiland. Het erf is in 1969 gerealiseerd als een agrarisch erf. Het bedrijfserf is vanuit het landschap goed zichtbaar, waarbij er zicht is op de silo's en de bebouwing vanuit het open landschap. De bedrijfswoning staat voor aan het erf en is naar de Driemolensweg gesitueerd. Afbeeldingen 2.2 en 2.3 geven het huidige aanzicht van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Aanzicht plangebied vanaf de Driemolensweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Aanzicht plangebied vanaf het open landschap aan de noordzijde

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Functie Omschrijving

Voorliggend plan zorgt ervoor dat het huidige vetveredelingsbedrijf die in het plangebied aanwezig is, kan worden uitgebreid met de productie van biodiesel door middel van nageschakelde technieken. In het bedrijf vinden de volgende activiteiten plaats:

  • verwerken van plantaardige en dierlijke oliën, vetten en vetzuren en nuttig toepassen hiervan.
  • productie van biodiesel;
  • het op- en overslaan van oliën, vetten, vetzuren, biodiesel en aanverwante stoffen.

In het vetveredelingsbedrijf worden vetrijke stromen ingenomen en vervuilingen eruit gehaald. Deze schone vetten worden vervolgens afgezet en elders klaargemaakt voor gebruik zoals de productie van biodiesel. Het bedrijf heeft een jaarlijkse doorzet van ongeveer 20.000 ton.

Tot op heden vonden in het plangebied nog agrarische activiteiten plaats (in de meest westelijke schuur werden varkens gehouden). Deze agrarische activiteiten verdwijnen van het perceel, waardoor er alleen nog een vetveredelingsbedrijf over blijft.

Initiatiefnemers willen de schone vetstromen nu ook zelf gaan omzetten naar biodiesel door het toepassen van nageschakelde technieken. Door biodiesel op het eigen terrein te produceren, vindt de totale productie van biodiesel op één locatie plaats. Dit zorgt voor een afname van het totaal aantal vrachtverkeerbewegingen. Weliswaar niet van het aantal vrachtverkeer bewegingen van en naar het plangebied (dat blijft hetzelfde), maar in de gehele cyclus van de productie van biodiesel. Nu hoeven de schone vetten niet meer naar een volgende verwerkingsplaats waar er biodiesel van wordt gemaakt, de biodiesel kan nu vanaf het plangebied direct door naar de eindgebruiker.

De aanpassing die in het bedrijf plaatsvindt, zal niet merkbaar zijn voor de omgeving. Het zorgt niet voor uitbreiding van gebouwen, personeel of (vracht)verkeer. Het planologisch regime wijzigt niet voor de percelen, uitsluitend wordt nageschakelde techniek inpandig mogelijk gemaakt.

3.2 Landschappelijke Inpassing

Met voorliggend plan vindt een kleine aanpassing plaats van hetgeen op het plangebied nu al is toegestaan. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied ook biodiesel te produceren. Voor deze aanpassing van het bestemmingsplan, wordt het perceel beter landschappelijk ingepast. Het totale landschappelijke inpassingsplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Het doel van deze landschappelijke inpassing is om een passende overgang naar het open landschap te realiseren:

  • De landschappelijke inpassing bestaat uit aanplant en/of versterking van een bomenrij ten noorden en ten zuiden van het bedrijfserf.
    1. 1. De houtsingel aan de noordzijde zal bestaan uit een dichte houtsingel met inheemse bomen en struiken.
    2. 2. De zuidelijke rand bestaat uit twee transparante boomsingels waardoor het erf zichtbaar blijft.
  • In de noordoosthoek wordt een CO2-bosje aangelegd waarbinnen een parkeerplaats voor auto's wordt gerealiseerd.
  • Naar het open landschap aan de achterzijde wordt een natuurvriendelijke overgang gecreëerd met nat bloem- en kruidenrijk grasland met een aantal solitaire bomen. In dit deel worden twee voormalige sloten weer uitgegraven.

Afbeelding 3.1 geeft de landschappelijke inpassing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01_0006.png"

Afbeelding 3.1: Landschappelijke inpassing plangebied (bron: De Regt + Danz)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig (SVIR) heeft het Rijk de ruimtelijke en mobiliteitsplannen van nationaal belang beschreven. Hierbij streeft het Rijk naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In de SVIR schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze drie hoofddoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen waar het Rijk verantwoordelijk voor is en resultaten op wil boeken. Deze 13 nationale belangen zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Met de realisatie van voorliggend plan (functiewijziging en kleine wijziging van het bedrijfserf) worden geen nationale belangen geraakt. Het plangebied ligt wel in een gebied met de aanduiding 'radarstation Herwijnen' en tegen de aanduiding 'Reserveringsgebied weg' (voor de A27). Met voorliggend plan wijzigen de bouwmogelijkheden in het plangebied niet, waardoor er ook geen bebouwing kan ontstaan die voor een storing van het radarstation zorgt.

De aanduiding 'reserveringsgebied weg' ligt net buiten het plangebied binnen de bestemming 'Verkeer'. Voorliggend plan zorgt niet voor extra mogelijkheden binnen dat reserveringsgebied.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte van de ontwikkeling worden beschreven. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

De functiewijziging waarmee ook de productie van biodiesel mogelijk wordt gemaakt en er verder geen (extra) bouwmogelijkheden zijn, is geen stedelijke ontwikkeling.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Ontwerp omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Provinciale Staten heeft op 17 maart 2020 het ontwerp van de omgevingsvisie vastgesteld. Met dit ontwerp wordt al ingespeeld op de komende Omgevingswet. De provincie ziet zich voor de komende 30 jaar voor de volgende uitdaging staan: hoe zorgen we ervoor dat we op zo'n manier groeien, dat iedereen hier prettig en gezond kan leven? Hiervoor zet de provincie in op 'combineren en concentreren'. Woningbouw zal in de eerste plaats plaatsvinden binnen steden en dorpen en rondom knooppunten. De ruimte die beschikbaar is, wordt zoveel mogelijk op meerdere manieren gebruikt.

Het vergroten van duurzaamheid is een belangrijke ambitie voor de provincie en daarnaast is het belangrijk om in te spelen op wat specifieke gebieden nodig hebben. Binnen het landelijk gebied is bijvoorbeeld aandacht voor het behouden van vitaliteit van de kleine kernen, het tegengaan van bodemdaling en de verduurzaming van de landbouw.

De provincie geeft aan de hand van zeven beleidsthema's richting aan de ontwikkeling en de bescherming van de gezonde en veilige leefomgeving. Het betreffen de volgende thema's:

  1. 1. Stad en land zijn gezond
  2. 2. De provincie is klimaatbestendig en waterrobuust
  3. 3. Duurzame energie heeft een plek
  4. 4. De provincie heeft vitale steden en dorpen
  5. 5. De provincie is duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
  6. 6. De provincie heeft een levendig landschap, erfgoed en cultuur
  7. 7. De provincie heeft een toekomstbestendige natuur en landbouw

Op afbeelding 4.1 is dit weergegeven op de visiekaart. Met rode ster is de locatie van het plangebied aangegeven. Op deze visiekaart is te zien dat met name het voorkomen van bodemdaling van belang is voor het plangebied. Verder is in de omgeving van het plangebied de ontwikkeling van groenblauwe en recreatieve structuur van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXDriemolenswg17-VA01_0007.png"

Afbeelding 4.1: Visiekaart provinciale Omgevingsvisie

4.2.2 Plan en omgevingsvisie

Bij voorliggend plan is sprake van een functiewijziging van een bedrijf met aanduiding 'vetsmelterij' naar 'vetveredeling' waarbij ook biodiesel kan worden geproduceerd. Aan de huidige inrichting en opzet van het bedrijf wijzigt niets. De gebouwen blijven behouden en er worden geen extra bouwmogelijkheden toegevoegd. Het enige dat wijzigt is de productie van biodiesel.

De landschappelijke inpassing van het perceel wijzigt wel. Er worden houtsingels aangelegd en de gronden ten westen van het bedrijfsperceel krijgen een natuurlijke inrichting waarbij de kenmerkende sloten van een polderlandschap weer worden uitgegraven.

Voorliggend plan werkt positief mee 5 van de zeven beleidsthema's:

2. klimaatbestendig en waterrobuust: de aanplant van de houtsingels zorgt voor toevoeging van groen en het uitgraven van de sloten zorgt ervoor dat er extra ruimte voor waterberging ontstaat.

3. duurzame energie heeft een plek door de ontwikkeling van biodiesel

5. door de biodiesel op deze locatie te produceren, verdwijnt er een stap in de cyclus waardoor het aantal vrachtverkeersbewegingen in deze cyclus zal verminderen.

6. met de landschappelijke inpassing wordt ingespeeld op de kenmerken van het huidige landschap. Het bedrijfsperceel wordt ingepast en het zicht op de nabijgelegen molen en de kenmerkende strokenverkaveling blijven behouden.

7. met de natuurlijke inrichting van de onbebouwde gronden, wordt meerwaarde voor de natuur gecreëerd.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Visie landschap in beeld Giessen Linge Zouwe

De 'Visie landschap in beeld' geeft de visie van drie voormalige gemeenten op de gewenste en ongewenste ontwikkelingen in het buitengebied van deze gemeenten. Deze visie vormt een streefbeeld en inspirerend kader bij ontwikkelingen in het landschap. Uitgangspunt bij de visie zijn het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap het Groene Hart. Deze betreffen:

- Het zeer open landschap

- De strokenverkaveling met hoog percentage water-land

- Het veenweidekarakter

Op de visiekaart is het plangebied aangewezen als Veenweidelandschap waarbij de relatie tussen open ruimten moet blijven behouden. Deze visie is verder uitgewerkt in diverse thema's met weer specificaties naar deelgebieden met ieder eigen doelstellingen. Hierna worden de thema's en het deelgebied beschreven die van toepassing zijn op voorliggend plan.

Thema's

Ruilverkavelingslinten

De nieuwe agrarische bebouwing is in de ruilverkavelingslinten geclusterd op compacte erven, binnen de bestaande kavelstructuur en zijn al dan niet omsloten door hoge erfbeplanting. Het is belangrijk om dit beeld te behouden en te versterken om de grove bebouwing en de buitenopslag goed in te passen. Wegen en watergangen dienen zo min mogelijk af te wijken van de bestaande structuren en moeten opgaan in de huidige open polders.

De bebouwing bestaat alleen uit agrarische bedrijven. Dit is ook voor de toekomst zo gewenst, omdat hiermee het landelijke karakter wordt onderstreept.

Gebiedseigen beplanting

Veel unieke beplanting voor het gebied is door de ruilverkaveling en het verlies van functie verloren gegaan. De visie gaat uit van behoud en waar mogelijk herstel en versterking van de gebiedseigen landschapselementen. Voor Vijfheerenlanden ligt hierbij de nadruk op herstel van diverse blokvormige beplantingen op de kavels en boomgaarden op de stroomruggen.

Deelgebied

Vijfheerenlanden

Belangrijke punten voor het plangebied uit de visie voor Vijfheerenlanden zijn het behoud en de versterking van het open tot half open waterrijke weidelandschap, behouden van boomgaarden en kenmerkende beplantingen zoals erfbeplantingen, knotbomen langs kavelgrenzen en behoud van het verschil tussen het noordelijke deel met mozaïekvormige beplantingen en het zuidelijke deel waar de beplantingen vooral gekoppeld zijn aan de linten en wegen.

Doorwerking plangebied

De landschappelijk inpassing van het plangebied is in samenvatting beschreven in paragraaf 3.2 en wordt volledig weergegeven in bijlage 1 bij deze toelichting. Deze landschappelijke inpassing heeft als doel een passende overgang naar het open gebied te realiseren. Dit wordt onder andere gedaan door het begeleiden van de kavelgrenzen met gebiedseigen beplanting, knotwilgen langs de sloot, een klein geriefbosje op het bedrijfsperceel en het deels herstellen van de strokenverkaveling. In deze landschappelijke inpassing wordt de visie en streefbeelden uit het gemeentelijk beleid toegepast in het plangebied.

4.3.2 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen waaraan een toelichting bij een bestemmingsplan moet voldoen. Hierin is onder andere opgenomen dat een toetsing moet plaatsvinden aan de diverse milieuaspecten. In deze paragraaf wordt het plan aan de betreffende milieuaspecten getoetst.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

Bij milieuzonering gaat het om de afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. De milieubelastende functies (bedrijvigheid) mogen niet belemmerd worden door milieugevoelige functies (o.a. wonen). Anderzijds dient ter plaatse van de milieugevoelige functies sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiertoe worden de richtlijnen uit de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd. In deze handreiking zijn per bedrijfssoort en milieucategorie richtafstanden opgenomen ten opzichte van gevoelige functies. Deze afstanden zijn gebaseerd op de milieuaspecten: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling in een milieucategorie. In deze uitgave worden richtafstanden aangegeven, indien concrete gegevens over een bedrijf met bijbehorende activiteiten bekend zijn, kan gemotiveerd worden afgeweken van deze afstanden.

Bij de afstanden uit de VNG-uitgave is rekening gehouden met een 'rustige woonwijk'. Indien er sprake is van een 'gemengd gebied' kan in de afstanden een stap terug worden genomen. Er is sprake van een gemengd gebied als diverse functies naast elkaar zijn gesitueerd, zoals wonen, bedrijven en/of een drukke weg.

5.1.2 Beoordeling

Het plangebied is gelegen in het buitengebied waar voornamelijk agrarische bedrijven zijn gesitueerd. Het plangebied ligt tegen de snelweg A27 aan, waardoor het plangebied wordt getypeerd als 'gemengd gebied'.

Bij de milieuzonering wordt gekeken naar de effecten van omliggende functies op het plan (interne werking) en naar de effecten van het plan op de omgeving (externe werking).

Externe werking

In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is niet direct een passende categorie aangewezen voor het type bedrijf in het plangebied. De aard en werkzaamheden komen overeen met die van bio-energiecentrales (reststromen voedingsindustrie), raffinage van dierlijke oliën en vetten of Vetzuren en alkanolenfabrieken. De omvang van het bedrijf in het plangebied is een stuk kleiner dan de omvang van de bedrijven zoals genoemd in de VNG-brochure. Gezien de beperkte schaal en de beperkte mogelijkheden tot opschaling, wordt een categorie 3.2 het best passend geacht.

Dat is de reden dat aansluiting is gezocht bij de feitelijk vergunde milieuruimte voor de inrichting gelegen in het plangebied zodat een milieucategorie wordt toegekend passend bij de schaal en risico's zoals deze plaatsvinden binnen deze inrichting. Voor de risico paragraaf is een uitgebreide rapportage opgesteld (zie paragraaf 5.6) waaruit richtafstanden voortvloeien die vervolgens zijn betrokken bij de toekenning van de onderhavige milieucategorie. De volgende stappen zijn doorlopen;

  1. 1. Binnen deze inrichting is een maximale jaarlijkse productie capaciteit van 25.000 ton vergund.
  2. 2. Het veredelen van vetten vindt op deze locatie reeds vele tientallen jaren plaats en wijzigt niet in de huidige opzet. De sinds vele jaren aanwezige situatie geeft dus een goed beeld van de mate van hinder die voortvloeit uit deze inrichting en waarmee ook in de huidige opzet gerekend kan worden.
  3. 3. Het veredelen van vetten kwalificeert conform de VNG systematiek als een milieucategorie 3.2 inrichting aangeduid binnen de SBI coderingen met nummer 40 met de nadere aanduiding B1 en B2. Deze SBI aanduiding staat voor de productie van Stroom, aardgas van reststromen afkomstig uit de voedingsindustrie.
  4. 4. Zoals uit de overlegde productieschema's blijkt is de productie van biodiesel een daar direct op aansluitende stap in het fabricageproces.
  5. 5. De enige relevante milieutechnische wijziging die tevens planologisch dient te worden verantwoord is de toevoeging van een Methanoltank met een inhoudt van maximaal 50m3.
  6. 6. Binnen de VNG systematiek gelden de volgende richtafstanden; Geur 100 meter, Stof 50 meter, Geluid 100 meter, Gevaar 30 meter met de nadere aanduiding continue.
  7. 7. Aangezien er ten behoeve van de productie van Biodiesel Methanol wordt opgeslagen binnen de inrichting dient hiervoor gerekend te worden met een minimaal in acht te nemen continue afstand van 50 meter.
  8. 8. De grootste afstand waarmee gerekend dient te worden is en blijft ook na de toevoeging van de Methanoltank, de afstand van 100 meter.

De productie van Biodiesel (het toevoegen van de methanoltank) heeft dan ook niet tot gevolg dat de richtafstand dient te worden vergroot. Conform de VNG systematiek kwalificeert een richtafstand van 100 meter in een milieucategorie 3.2. inrichting.

De dichtstbijzijnde woningen aan de noord- en zuidzijde van het plangebied liggen op een afstand van ruim 180 meter van het plangebied. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 100 meter. Gezien het feit dat voldaan wordt aan de richtafstanden kan geconcludeerd worden dat de wijziging in bedrijfsvoering zoals mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan niet zorgt voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat bij nabij gelegen woningen.

Tevens blijft in het vigerende bestemmingsplan de huidige bedrijfsbestemming zoals opgenomen behouden en wordt de aanwezige vleesvarkenshouderij welke wordt gekwalificeerd als categorie 4.1 activiteit beëindigd. Per saldo is sprake van een verbetering doordat voor deze categorie 4.1 activiteit een categorie 3.2 activiteit terugkomt.

Interne werking

De twee nabij gelegen woningen betreffen bedrijfswoningen behorende bij agrarische bedrijven. Dit zijn grondgebonden agrarische bedrijven met een hindercontour van 50 meter. Deze bedrijven liggen op een grotere afstand van 50 meter van het plangebied waardoor voorliggend plan geen negatieve effecten ondervindt van deze bedrijven.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de milieuzonering niet zorgt voor belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.2 Geur

5.2.1 Algemeen

Bij voorliggend plan waarbij het gaat om de verwerking van vetproducten, opslag en productie van biodiesel, zijn met name de aspecten geur en veiligheid van belang. Het aspect geur wordt in deze paragraaf behandeld. Het aspect veiligheid wordt behandeld in paragraaf 5.6.

5.2.2 Beoordeling

In de huidige bedrijfsvoering staat in de smelthal een afzuiginstallatie welke emissies afzuigt en filtert (geuren neutraliseert) via het biobed op het buitenterrein. Met voorliggend plan wordt het mogelijk gemaakt om ook biodiesel te produceren. Het maken van biodiesel vindt plaats in een volledig gesloten systeem in de smelthal. De gassen die incidenteel vrijkomen bij de productie worden tevens afgezogen door de afzuiginstallatie en via het biobed gefilterd. Dit nieuwe proces zorgt niet voor een toevoeging van emissiepunten en de geurvracht in de smelthal wijzigt niet. Er is geen toename van geuremissie te verwachten.

Bij het overpompen naar vrachtwagens zou enige geuremissie mogelijk kunnen zijn bij de ontkoppeling van de slangen. Gezien de doorzet, zal dit gaan om 2 tot 4 vrachtwagens per dag. Vanwege de afstand van minimaal 200 meter tot omliggende woningen, zal deze geuremissie niet merkbaar zijn bij de woningen. Voor een nadere toelichting op het aspect geur, wordt verwezen naar de Memo richtafstanden Bedrijven en Milieuzonering Driemolensweg 17 Lexmond in Bijlage 2.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Bij het aspect geluid vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het toetsingskader. In deze wet zijn geluidzones opgenomen bij wegen, spoorwegen en geluidsgezoneerde industrieterreinen. Indien middels een planologische procedure of een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt binnen een geluidzone, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.3.2 Beoordeling

Bij voorliggend plan is sprake van een functiewijziging binnen een bedrijf. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

Indien met een planologische procedure een gevoeligere bestemming in een plangebied mogelijk wordt gemaakt, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit past bij het toekomstig gebruik. Indien nodig, moet hiervoor een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Als er sprake is van een verontreiniging, dan hoeft dit niet direct te betekenen dat het plan niet door kan gaan. Er zijn in dat geval diverse opties om ervoor te zorgen dat de bodemkwaliteit toch past bij het toekomstig gebruikt.

5.4.2 Beoordeling

Bij voorliggend plan is sprake van een functiewijziging binnen een bedrijf. Er worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Een bodem onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

In de wet- en regelgeving omtrent de luchtkwaliteit zijn de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit uitgewerkt. Dit is uitgewerkt in de volgende stukken:

  1. 1. Wet milieubeheer
  2. 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
  3. 3. NIBM (Niet In Betekenende Mate)
  4. 4. Besluit gevoelige bestemmingen
  5. 5. NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en;
  • de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • de ontwikkeling alleen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).

NIBM

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin worden de volgende categorieën genoemd:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Tevens dient het plan te worden getoetst aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.5.2 Beoordeling

Bij voorliggend plan vindt een functiewijziging plaats zonder uitbreidingsmogelijkheden. In vergelijking met de NIBM categorieën, kan gesteld worden dat het effect van voorliggend plan vele mate kleiner is. In de totale cyclus van de productie van biodiesel kan zelfs een verbetering optreden omdat het aantal vrachtverkeersbewegingen zal afnemen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Voorliggend plan maakt geen gevoelige bestemmingen mogelijk zoals bedoelt in het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit niet zorgt voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over de kans van een ernstig ongeval waarbij (een groep) mensen wordt geraakt en er sociale ontwrichting kan plaatsvinden. Een dergelijk ongeval kan ontstaan door opslag, productie en transport van gevaarlijke stoffen, de zogenaamde risicobronnen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met deze risicobronnen en eventuele toevoegingen van (beperkt) kwetsbare objecten. De risico's zijn gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico gaat over de kans dat een persoon, die zich onbeschermd en continu op een bepaalde plek bevindt, komt te overlijden naar aanleiding van een ongeval met/bij een risicobron. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met/bij risicobronnen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Bij het groepsrisico wordt gekeken naar de effecten op de personendichtheid binnen een invloedsgebied en de zelfredzaamheid van deze groep mensen.

5.6.2 Beoordeling

Voor voorliggend plan is een risicoparagraaf opgesteld omdat in het plangebied wordt gewerkt met methanol, glycerine en zwavelzuur om zodoende biodiesel te produceren. Methanol, glycerine en biodiesel zijn mogelijk brandbare stoffen en methanol en glycerine zijn giftig. In de risicoparagraaf is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld om externe risico's in kaart te brengen. Hierna volgt de conclusie van deze risicoparagraaf. Voor de volledige risicoparagraaf wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

Risicoparagraaf externe veiligheid

Als eerste stap wordt beoordeeld welke stoffen in het plangebied moeten worden aangemerkt als gevaarlijke stoffen. Gezien de stoffen die worden gebruikt en de hoeveelheden die van deze stoffen worden gebruikt, blijkt alleen methanol als een gevaarlijke stof te worden aangemerkt. Methanol is een gevaarlijke stof in verband met de brandbaarheid van deze stof bij een lage temperatuur.

In de risicoparagraaf wordt een aantal aanbevelingen gedaan. Als aan deze aanbevelingen wordt voldaan, dan wordt het volgende geconcludeerd:

  1. 1. Indien de aanbevelingen uit deze rapportage worden opgevolgd bij de installatie is er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen reden deze activiteit niet te vergunnen op de huidige locatie. Voor onaanvaardbare risico's voor de omgeving behoeft dan niet te worden gevreesd.
  2. 2. De richtafstand voortvloeiend uit deze activiteit bedraagt maximaal 80 meter. Aan deze afstand kan in de onderhavige situatie ruimschoots worden voldaan. De activiteit in deze omvang laat zich categoriseren in de VNG milieuklasse 3.

5.6.3 Conclusie

Bij de bedrijfsvoering wordt voldaan aan de aanbevelingen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.7 Water

5.7.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid - Bodem-, Water- en Milieuplan

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio

Waterschap - Waterbeheerprogramma Koers houden, kansen benutten

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Rivierenland de koers behouden om het rivierengebied veilig te houden en om voldoende schoon water te hebben en afvalwater effectief te zuiveren. Daarnaast beweegt het waterschap mee en wil het kansen die zich voordoen benutten. Het accent van het waterschap ligt op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.

5.7.2 Beoordeling

Voorliggend plan betreft een functiewijziging waar geen extra bouwmogelijkheden worden geboden. Met deze functiewijziging wordt de agrarische bedrijfsvoering op het perceel stop gezet en wordt het mogelijk gemaakt om biodiesel te produceren.

Op het bedrijfsperceel verandert niet veel, daarbuiten zullen ontwikkelingen plaatsvinden voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf. Deze landschappelijk inpassing bestaat uit het aanplanten van houtsingels en een bosje, de aanleg van bloem- en kruidenrijk grasland en het weer uitgraven van twee sloten.

Hemelwater

De landschappelijke inpassing zorgt ervoor dat het hemelwater dat op het plangebied valt in het plangebied kan worden opgevangen en ter plaatse in de bodem kan infiltreren. Het uitgraven van de twee sloten zorgt voor extra waterberging in tijden van hevige neerslag.

Afvalwater

Het afvalwater in het plangebied zal niet toenemen aangezien er geen uitbreiding plaatsvindt van het bedrijf. Het aantal medewerkers neemt niet toe en ook het afvalwater afkomstig uit de bedrijfswoning zal niet toenemen aangezien het aantal woningen ook niet toeneemt. De afvoer van het afvalwater vindt op dezelfde wijze plaats als nu het geval is.

5.7.3 Conclusie

Voorliggend plan zorgt niet voor een verslechtering van de afvoer en/of opvang van hemel- en afvalwater in het plangebied. Door de landschappelijke inpassing kan zelfs een verbetering optreden voor de opvang en waterberging van het hemelwater. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Algemeen

De natuurbescherming is onderverdeeld in drie onderdelen:

  • Gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden uit de Wet natuurbescherming);
  • Gebiedsbescherming (Nederlands Natuurnetwerk uit provinciaal beleid);
  • Soortenbescherming (Wet natuurbescherming).

Gebiedsbescherming

Wet Natuurbescherming

In de Wet Natuurbescherming (Wnb) is de bescherming van Natura 2000-gebieden (Europese Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) geregeld. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen aangegeven. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significante negatieve effecten hebben op deze instandhoudingsdoelstellingen. Indien blijkt dat er mogelijk wel een negatief effect optreedt, dan moet een vergunning worden aangevraagd bij de provincie.

Provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland is de basis voor het natuurbeleid. Het NNN omvat in de provincie Utrecht zo'n 30.000 hectare natuur. De provincie biedt een bonte afwisseling van vochtige bossen, droge bossen, heide, stuifzand, bloemrijke graslanden, rietlanden en plassen. Het is het leefgebied van talloze planten en dieren, maar ook het gebied waar veel mensen naar toe komen om te genieten en te ontspannen. Helaas staat de kwaliteit van de natuur al lange tijd onder druk door versnippering, verdroging en vermesting. Daarom werkt de provincie aan het vergroten en verbinden van natuurterreinen en het verbeteren van de kwaliteit en aan een goede balans tussen natuur, landbouw, water, cultuurhistorie, landschap en recreatie. Waar iedereen nu, maar ook in de toekomst van kan genieten en waar ondernemers blijvend een gezond bedrijf kunnen runnen.

De bescherming van het NNN is geregeld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Nieuwe gemeentelijke bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen moeten voldoen aan de regels die in de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn opgenomen. Dat gaat met de 'Nee, tenzij'-toets. Een nieuw project, dat de natuur significant aantast, mag niet worden toegestaan in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning (nee), tenzij het een groot openbaar belang dient én er geen alternatieven zijn buiten de natuur. Als het toegestaan is, is natuurcompensatie verplicht (op een andere plek moet dan nieuwe natuur komen).

Soortenbescherming

Soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet bekeken worden of het plan een negatief effect heeft op deze beschermde flora en fauna soorten. Hierbij is onderscheid gemaakt in beschermde soorten en soorten die niet beschermd zijn. Voor iedere diersoort geldt in ieder geval dat deze niet opzettelijk gedood mogen worden zonder vergunning.

5.8.2 Beoordeling

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 400 m vanaf het Natura 2000-gebied Zouweboezem.

Voorliggend plan betreft een functiewijziging binnen het plangebied. Deze functiewijziging bestaat uit het beëindigen van de agrarische activiteiten en het inpandig toevoegen van de productie van biodiesel. Er worden geen extra bouwmogelijkheden geboden en er zijn geen bouwplannen. Voorliggend plan heeft daarmee geen negatieve effecten op natura 2000-gebied. De landschappelijke inpassing zorgt juist voor een toevoeging van natuurlijke elementen waardoor een versterking van de natuurwaarden in de omgeving kan optreden.

Gezien de aard, schaal en omvang van voorliggend plan, kan gesteld worden dat dit plan geen negatieve gevolgen heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van nabij gelegen Natura 2000-gebied.

Stikstof

Bij voorliggend plan vinden geen extra bouwwerkzaamheden plaats. Het huidige vetveredelingsbedrijf wordt uitgebreid met de realisatie van biodiesel. Doordat er geen bouwplannen zijn, kan gesteld worden dat het plan niet zorgt voor extra uitstoot van stikstof naar aanleiding van bouwwerkzaamheden.

De werkzaamheden die op het bedrijf gaan plaatsvinden zorgen niet voor extra uitstoot van stikstof. Het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie zal niet wijzigen. Het aantal verkeersbewegingen in de hele keten van biodiesel zal mogelijk verminderen omdat alles nu op één locatie kan plaatsvinden.

In het plangebied was het in het vigerende plan nog mogelijk om agrarische activiteiten uit te oefenen. In het nieuwe plan is dit niet meer mogelijk. Dit kan voor een vermindering van uitstoot van stikstof zorgen.

Gezien bovenstaande, zal er geen sprake zijn van eventuele negatieve effecten op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden als gevolg van (extra) stikstofdepositie op deze gebieden.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

De dichtstbijzijnde gebieden van het NNN is hetzelfde als de Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt daarmee op een afstand van ongeveer 400 meter vanaf het NNN. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft voorliggend plan geen negatieve effecten op omliggende natuurgebieden en zorgt het mogelijk zelfs voor een verbetering. Het NNN is er op gericht om natuurgebieden met elkaar te verbinden. De landschappelijke inpassing in het plangebied zorgt voor een toevoeging van natuurlijke waarden op een perceel op ongeveer 400 meter van het NNN.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Voorliggend plan heeft niet tot gevolg dat er nieuwe bouwmogelijkheden worden geboden. Aan de bestaande bebouwing wijzigt niets. Eventueel aanwezig beschermde soorten lopen met voorliggend plan dan ook geen gevaar.

Het plan heeft wel tot gevolg dat een agrarisch grasland wordt omgezet naar een kruidenrijk grasland en dat er houtsingels worden aangelegd. Deze landschappelijke inpassing zorgt er voor dat het plangebied interessanter wordt voor diverse diersoorten. Daardoor zal de diversiteit vergroten en zorgt het plan voor een mogelijke verbetering voor beschermde dier- en plantensoorten.

5.8.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.9 Erfgoed

5.9.1 Algemeen

De bescherming van het cultureel erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet. Elk type cultureel erfgoed heeft zijn eigen werkwijze en beschermingsmaatregelen. De wet- en regelgeving omtrent het cultureel erfgoed was daarmee versnipperd. Met de Erfgoedwet zijn deze versnipperde wet- en regelgeving gebundeld.

De regelgeving omtrent de omgang van archeologie in de fysieke leefomgeving, zoals archeologische verwachtingswaarden, wordt in de toekomst opgenomen in de Omgevingswet. Totdat de Omgevingswet wordt vastgesteld, zijn deze onderdelen ondergebracht in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet.

5.9.2 Beoordeling

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch perceel. Het plangebied zelf heeft geen cultuur historische waarden. Op een afstand van ongeveer 600 meter van het plangebied staat een molen met cultuur historische waarden. Met de landschappelijke inpassing van het plangebied is ervoor gezorgd dat het open zicht op de molen behouden blijft. De waarden van deze molen worden met voorliggend plan niet aangetast.

Het karakteristieke polderlandschap waar het plangebied in ligt, wordt versterkt door het uitgraven van de watergangen in het plangebied.

Archeologische waarden

Een deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde en een deel heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Met voorliggend plan worden geen extra bouwmogelijkheden geboden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Er zijn nu ook geen bouwplannen bekend voor het plangebied. Om eventuele archeologische waarden voor mogelijke toekomstige plannen te beschermen, worden de verwachtingswaarden zoals nu op het plangebied liggen overgenomen op de verbeelding en in de regels van voorliggend plan.

5.9.3 Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

5.10 Verkeer En Parkeren

5.10.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en de parkeersituatie.

5.10.2 Beoordeling

Verkeer

Voorliggend plan bevat een wijziging in de bedrijfsvoering in het plangebied. Het betreft geen uitbreiding en zorgt ook niet voor meer verkeersbewegingen. In de gehele cyclus van de productie van biodiesel zal voorliggend plan zorgen voor een vermindering van het aantal vrachtverkeersbewegingen. In de huidige situatie gaan vrachtwagens van het plangebied naar een vervolgpunt waar biodiesel wordt gemaakt. Doordat biodiesel nu ook in het plangebied gemaakt kan worden, wordt in het plangebied een eindproduct geleverd. Hiermee zijn de vrachtbewegingen van en naar de tussenstap in de cyclus niet meer nodig.

Parkeren

In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van de motorvoertuigen ten behoeve van de bedrijfswoning en ook ten behoeve van het bedrijf. Deze situatie wijzigt niet.

5.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.11 Besluit Milieueffectrapportage

5.11.1 Algemeen

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn diverse projecten beschreven en in het Besluit m.e.r. is aangegeven op welke wijze de beoordeling moet plaatsvinden.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn vier mogelijkheden:

  1. 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  2. 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  3. 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  4. 4. vorm vrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

5.11.2 Beoordeling

Bij voorliggend plan is geen sprake van een project als genoemd in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Voorliggend plan zorgt niet voor belangrijke nadelige milieugevolgen:

  1. 1. Het vigerend milieurecht wijzigt niet als gevolg van deze bestemmingsplan wijziging.
  2. 2. Het nieuwe bestemmingsplan maakt t.o.v. het vigerend bestemmingsplan geen uitbreiding in bebouwing of gebruik mogelijk.
  3. 3. De emissies uit deze inrichting zullen afnemen doordat de mogelijkheid tot het houden van vleesvarkens binnen de inrichting planologisch wordt beëindigd.

5.11.3 Conclusie

Het Besluit milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan. ?

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Opzet Van Het Plan

6.1.1 Inleiding

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In dit hoofdstuk wordt uitleg gegeven over de wijze waarop het plan is verwerkt in regels en op de verbeelding.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

In de inleidende regels worden diverse begrippen uitgelegd die in de regels worden gebruikt en wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden als in de regels maten of afstanden worden genoemd.

Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels worden de bestemmingen die aan het plangebied zijn gegeven weergegeven. Hierin is opgenomen wat per bestemming mogelijk is qua bebouwing en gebruik. Bij voorliggend plan zijn de bestemmingen Agrarisch en Bedrijf opgenomen en de dubbelbestemmingen Leiding - Water, Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 6.

Algemene regels

In de algemene regels zijn de regels opgenomen die over het hele plangebied van toepassing zijn en dus niet alleen bij een bepaalde bestemming horen.

Overgangsregels en slotbepalingen

In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Bestemmingen

Agrarisch (artikel 3)

In de bestemming Agrarisch zijn alleen regels opgenomen voor het agrarisch gebruik. En bescherming van landschappelijke waarden. In deze bestemming is geen bouwblok opgenomen. Daardoor is het niet mogelijk hier een agrarisch bedrijf te realiseren en worden geen bouwmogelijkheden geboden die behoren bij een agrarisch bedrijf (zoals paardenbakken en silo's buiten het bouwblok).

De houtsingel aan de noordzijde van het bedrijfsperceel valt in de bestemming Agrarisch en is als houtsingel aangeduid op de verbeelding.

Bedrijf (artikel 4)

De bestemming Bedrijf is gelegen op het bedrijfsperceel, het deel waar de bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en erfverharding is gesitueerd. Op de verbeelding is de specifieke aanduiding 'vetveredelingsbedrijf' opgenomen. In de regels wordt daarmee aangegeven dat hier een vetveredelingsbedrijf met productie van biodiesel is toegestaan.

De houtsingel aan de zuidzijde van het bedrijfsperceel valt binnen de bestemming 'Bedrijf' omdat hier ook een propaan opslagtank is gesitueerd. Deze houtsingel is als zodanig aangeduid op de verbeelding.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Ontwikkelingen in de fysieke ruimte dienen voor de overheid budgetneutraal te worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen voor bouwplannen zoals aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Als sprake is van een bouwplan en daarmee kostenverhaal verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. In artikel 6.2.1 Bro is aangegeven in welke gevallen sprake is van een bouwplan waarvoor kosten verhaal verplicht is.

Bij voorliggend plan is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Kostenverhaal is dan ook niet verplicht. Met initiatiefnemer is wel een anterieure overeenkomst afgesloten waarin de uitvoering van het landschapsplan en het verhalen van eventuele planschade kosten zijn geregeld.

7.2 Financiële Haalbaarheid

De kosten die gemaakt moeten worden tijdens de uitvoering van voorliggend plan, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

De bestemmingsplanprocedure is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening. Daarin is aangegeven dat de gemeente vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) voert met de benodigde vooroverleg instanties zoals het Rijk, de provincie, het waterschap en omliggende gemeenten. Met de provincie is vooroverleg gevoerd. De provincie heeft positief gereageerd op het plan. Het ontwerp bestemmingsplan kan zes weken ter inzage worden gelegd.

zienswijzen

8.2 Zienswijzen

Conform artikel 3.8 van de Wro heeft het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen op het plan naar voren gebracht. Ambtelijk is een aanvulling gevraagd aan initiatiefnemer omtrent het aspect geur. Hiertoe is een kleine aanpassing doorgevoerd in de tekst in paragraaf 5.1 en paragraaf 5.2 ‘Geur’ met bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Aangezien dit alleen een wijziging is in de toelichting, is er geen sprake van een ‘gewijzigde vaststelling’. Voorliggend plan kan daarmee worden voorgelegd aan de gemeenteraad om ongewijzigd te laten vaststellen.

Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Memo Richtafstanden Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 2 Memo richtafstanden Bedrijven en milieuzonering

Bijlage 3 Risicoparagraaf

Bijlage 3 Risicoparagraaf