KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4a
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 4b
3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Beeldkwaliteit
2.4 Verkeer En Parkeren
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal En Lokaal Beleid
4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Waterhuishouding
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Cultureel Erfgoed
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Milieuzonering
4.9 Ecologie
4.10 Duurzaamheid
5 Juridische Planopzet
5.1 Opzet Regels
5.2 Nadere Toelichting Op De Regels
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
7.2 Overleg
7.3 Zienswijzen

Werklandschap Meerkerk IVa

Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 13-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan Werklandschap Meerkerk IVa van de Gemeente Vijfheerenlanden.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.BPMKMeerkerkIVa-VA01.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.6 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een certificaat als bedoeld in art. 5.1 van de Erfgoedwet beschikt.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak/brutovloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, overeenkomstig het bepaalde in NEN2580

1.13 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijbehorende bouwwerken:

een functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak, hieronder worden begrepen:
aanbouw/uitbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kelder en zolder.

1.23 bouwmassa

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een ander-bouwwerk.

1.29 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.30 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten

een bedrijf, waarin een consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit met een ondergeschikte toonbank-functie wordt uitgeoefend, zoals een schoenmaker, fietsenmaker, apotheek of stomerij.

1.31 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of architectuur.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:
  1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. detailhandel in auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. tuincentra;
  4. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. bouwmarkten.

1.34 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen of daarmee naar aard gelijk te stellen diensten.

1.35 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.36 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, sporten, golfen, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.37 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 gebruiksoppervlakte

de oppervlakte volgens NEN 2580.

1.40 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.41 geluidszone - industrie

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.42 gezoneerd industrieterrein/overig - gezoneerd industrieterrein

terrein waarop bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zijn toegelaten, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.43 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstraling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.44 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.45 hoofdgebouw

een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
  • waaronder begrepen een uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
  • met uitzondering van bijbehorende bouwwerken.

1.46 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
  1. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  2. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. het verstrekken van nachtverblijf.

1.47 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.48 kantoor- en/of praktijkruimte

een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.

1.49 kelder

een geheel ondergrondse gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.

1.50 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.51 landschapsdeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen instelling of persoon met deskundigheid op het gebied van natuur en landschap;

1.52 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.53 maatschappelijke en culturele voorzieningen

educatieve-, (para) medische-, sociaal-culturele-, levensbeschouwelijke-, religieuze-, onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.54 milieudeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu.

1.55 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.56 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.57 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.58 ondergeschikte bouw(onder)delen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

1.59 peil

  1. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  2. indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming Verkeer c.q. Verkeer - Verblijfsgebied, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
  3. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.60 perceel

de aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling.

1.61 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het hoofdgebouw beslaat.

1.62 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.63 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prositutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 verkoopvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte binnen een gebouw, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.65 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.66 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.67 webwinkel

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet. De goederen worden bezorgd of de goederen worden afgehaald en ter plaatse afgerekend. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.68 Wgh-inrichtingen/geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.69 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel met in achtname van het bepaalde in de Algemene bouwregels.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de som van het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren per bouwlaag.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de als bijlagen bij de regels bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. zelfstandige kantoren, met dien verstande dat:
    1. het brutovloeroppervlak ten hoogste 750 m² per vestiging mag bedragen;
    2. het aantal vestigingen in het gehele plangebied ten hoogste 6 mag bedragen;
  3. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  4. detailhandelsbedrijven niet zijn toegestaan, met uitzondering van detailhandel die een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening;
  5. een ontsluitingsweg met een minimale totale breedte (inclusief, parkeerruimte, bermen en voetpaden) van 20 meter, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen (waaronder (ontsluitings)wegen), parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen).

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  2. opslag en uitstalling van goederen en materialen op onbebouwde gronden is niet toegestaan, tenzij dit door bouwwerken is onttrokken aan het zicht vanaf de openbare weg;
  3. geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan;
  4. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  5. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk niet is toegestaan;
  6. per bedrijf mag het brutovloeroppervlak van de bij het bedrijf behorende niet-zelfstandige kantoorruimten niet meer bedragen dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 3.000 m²;
  7. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  8. dienstverlenende bedrijven zoals een schoonheidsspecialiste of kapper zijn niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijventerrein te wijzigen om een risicovolle inrichting toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de inrichting dient te passen in de ter plaatse toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of − indien van toepassing − de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen jo. artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, mag niet buiten het bouwperceel van de risicovolle inrichting zijn gelegen;
  3. in verband hiermee mag het bebouwingspercentage op de betreffende gronden voor zover nodig worden verlaagd, indien het een bedrijf betreft dat reeds elders in de gemeente is gevestigd en waarvan verplaatsing wegens nadelige milieueffecten noodzakelijk is;
  4. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. parken en plantsoenen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, water, parkeervoorzieningen, bergbezinkbassins, nutsvoorzieningen en reclame-uitingen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. verkeer te water;
  3. drijvend groen;
  4. taluds en natuurvriendelijke oevers.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt niet meer dan 3 m.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. er geen bodemingrepen plaatsvinden;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4a

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4a' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4a' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 4b

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4b' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4b' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

11.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, voorgevellijnen en bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

11.3 Nutsvoorzieningen

Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de maximum bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, 3,0 m bedraagt en de maximum oppervlakte 15,0 m².

11.4 Ondergronds bouwen

Bouwwerken mogen ondergronds worden gebouwd met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de verticale bouwdiepte van een (ondergronds) bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
  2. binnen het bouwperceel mogen ondergrondse bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan:
    1. direct onder bovengrondse gebouwen, en;
    2. in gronden gelegen buiten bovengrondse gebouwen, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken gelegen buiten de bovengrondse gebouwen niet meer dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de, binnen het bouwperceel gelegen, bovengrondse gebouwen, bedraagt.

11.5 Afstand tot waterlopen

  1. In verband met het toezicht en onderhoud van watergangen mag geen bebouwing worden geprojecteerd:
    1. bij A-watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 5,0 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds;
    2. bij overige watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 1,0 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a teneinde een kleinere afstand toe te laten, na overleg met de waterbeheerder.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat de overschrijdingen ten hoogste 3,0 m bedragen en het bouwvlak met ten hoogste 10 % wordt vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3,0 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot.

14.2 Archeologische waarden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemmingen Waarde - Archeologie - 1 en/of Waarde - Archeologie - 4a en/of Waarde - Archeologie - 4b geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Parkeerregels

15.2 Gebruiksregels parkeren

15.3 Afwijken parkeren

15.4 Nadere eisen parkeervoorzieningen

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik, dan wel laten gebruiken, van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 'Werklandschap Meerkerk IVa'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidkant van de kern Meerkerk bevindt zich het bedrijventerrein Meerkerk. Meerkerk 4 is inmiddels grotendeels uitgegeven, zodat er behoefte is aan planologische ruimte voor een zuidelijke uitbreiding voor reguliere bedrijvigheid (productie, bouw, handel, etc.). Op 30 maart 2016 heeft de raad een voorbereidingskrediet voor de uitbreiding van bedrijfsterrein Meerkerk IVa beschikbaar gesteld. De strategie voor de verdere ontwikkeling van het gebied is op 21 juni 2016 door het college vastgesteld.
Er wordt uitgegaan van een duurzaam werklandschap (Werklandschap Meerkerk IVa). De ambities zijn vastgelegd in de notitie 'Werklandschap Meerkerk 4a stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan' (Spacevalue, d.d. 6 september 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
Het merendeel van de betreffende gronden hebben in het geldende bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' de bestemming 'Agrarisch'. Het realiseren van het beoogde werklandschap is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daar in.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Meerkerk (gemeente Vijfheerenlanden). De planlocatie wordt als volgt begrensd:
  • noordzijde: de zuidelijke rand van bedrijventerrein Meerkerk 4;
  • oostzijde: Burggraaf;
  • zuidzijde: grasland en Energieweg;
  • westzijde: Energieweg en A27.
De zuidelijke (groene) rand van bedrijventerrein Meerkerk 4 wordt meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Dat houdt verband met de beoogde verkeersontsluitingen van het nieuwe bedrijventerrein en de ruimtelijke samenhang. Verder wordt een lob evenwijdig aan de Energieweg meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan, in verband met de wateropgave.
De navolgende afbeeldingen geven de begrenzing van het plangebied weer.
afbeelding
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het centrale (zuidoostelijke) en het zuidwestelijke deel van de gronden in het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' (vastgesteld op 19 november 2018). Deze gronden hebben de bestemming 'Agrarisch'. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'.
Het westelijke en noordelijke deel van de gronden in het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' (vastgesteld op 15 september 2017). Deze gronden hebben de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 6', 'Waarde - Archeologie 8' en 'Waarde - Archeologie 9'.
Daarnaast geldt het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' (vastgesteld op 10 juni 2021). Hiermee is voor het gehele grondgebied van de gemeente Vijfheerenlanden een eenduidige regeling opgenomen voor wonen en parkeren.
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weer.
afbeelding
Uitsnede geldende bestemmingsplannen, met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het gebruik van de gronden voor bedrijven en het bouwen van bedrijfsgebouwen niet toegestaan. De voor 'Groen en 'Water' aangewezen gronden zijn niet bestemd voor wegen.
Om het voorgenomen plan, de realisatie van een bedrijventerrein en bijbehorende voorzieningen, juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van de geldende bestemmingsplanen opgesteld te worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten uit het vooroverleg en de inspraakmomenten.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels ingericht als grasland. Het verkavelingspatroon van dit grasland wordt gekenmerkt door het slagenpatroon, dat oost-west georiënteerd is. In het plangebied zijn vier slagen aanwezig. Deze slagen worden van elkaar gescheiden door smalle watergangen. Deze watergangen lopen van de watergang langs de Burggraaf tot de watergang langs de Energieweg.
Het noordelijke deel van het plangebied behoort tot de rand van bedrijventerrein Meerkerk 4. Deze gronden zijn ingericht als groenstrook en afronding van het bedrijventerrein. Het westelijke deel van het plangebied, de gronden tussen het grasland en de Energieweg, zijn tevens ingericht als groenstrook.
Op navolgende afbeeldingen is een impressie van het plangebied in de huidige situatie weergegeven.
afbeelding
afbeelding
afbeelding
Impressie plangebied huidige situatie (bron: maps.google.nl)

2.2 Toekomstige Situatie

In het voorgenomen plan wordt het bedrijventerrein van Meerkerk in zuidelijke richting uitgebreid. Deze beoogde uitbreiding is bekend als 'Werklandschap Meerkerk IVa'. De uitbreiding van het bedrijventerrein heeft een oppervlakte van circa 5 ha netto uitgeefbare gronden. Bij recht wordt uitgegaan van bedrijvigheid tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Via een omgevingsvergunning zijn ook categorie 4.1-bedrijven toegelaten.
De gemeente Vijfheerenlanden heeft voor het werklandschap ambities ten aanzien van duurzaamheid, wat onder andere tot uitdrukking komt in een robuuste groen- en waterstructuur, die van betekenis is op het gebied van biodiversiteit en ecologie. Spacevalue heeft hiervoor een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan d.d. 6 september 2018 opgesteld (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
De navolgende afbeelding toont het stedenbouwkundig plan dat als vertrekpunt voor het voorliggende bestemmingsplan dient.
afbeelding
Stedenbouwkundig plan (bron: Spacevalue).
Ruimtelijke structuur
Het bestaande slagenlandschap vormt de basis voor de groen- en waterstructuur. Het handhaven van de slagmaat benadrukt de oorspronkelijke verkavelingsrichting. De schaal en maat van de openbare ruimte, bedrijfskavels en gebouwen reageren op de schaal en maat van de omgeving. Langs de Energieweg/A27 (westzijde) zijn twee grotere in het oog springende bedrijfskavels voorzien, met een ruime waterpartij die aansluit op de waterpartij ter hoogte van het bedrijventerrein Meerkerk 4.
Langs de Burggraaf (oostzijde) zijn op gepaste afstand twee kleinere bedrijfskavels voorzien. Deze kavels grenzen met een groene achterzijde aan de Burggraaf. De waterpartij hier is kleinschaliger en de overgang naar de Burggraaf wordt verzacht door middel van een robuuste groenzone met afschermende werking.
Verkeersstructuur
Het gebied wordt ontsloten vanaf de Energieweg in het westen en op twee plaatsen vanaf de Duurzaamheidsring in Meerkerk 4. Op het nieuwe bedrijventerrein wordt een ringvormige ontsluitingsstructuur aangelegd. De locatie van het westelijke deel van deze ringvormige ontsluiting ligt nog niet geheel vast. Hiervoor is op de verbeelding een zone met de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen, waarbinnen een ontsluitingsweg met een minimale totale breedte van 20 meter (inclusief, parkeerruimte, bermen en voetpaden) gerealiseerd kan worden.
Parkeren heeft in beginsel op eigen terrein plaats, aangevuld met parkeerplaatsen aan de openbare weg.
Landschappelijk raamwerk
Het werklandschap Meerkerk IVa kent voor de bedrijfskavels een flexibele invulling. Het ontwikkelen van een sterk raamwerk voor de openbare ruimte is hierbij essentieel. Een stevig landschappelijk raamwerk garandeert een overkoepelende kwaliteit en biedt ruimte voor een gefaseerde groei, waarbinnen een variatie in verschijningsvorm mogelijk is.
Het werklandschap wordt omsloten door een robuuste groene zoom: een singel van bomen in los verband met onder meer elzen en populieren. Tussen bedrijventerrein Meerkerk 4 en werklandschap Meerkerk IVa, waar een bestaande groenstrook wordt ingepast, is dit tevens een aangenaam verblijfsgebied. Aan de zuidzijde verzorgt een nieuwe groene zoom de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein.

2.3 Beeldkwaliteit

Voor de uitwerkingscriteria ten aanzien van beeldkwaliteit is er door Spacevalue een beeldkwaliteitplan d.d. 6 september 2018 opgesteld. Deze uitwerkingscriteria bestaan uit criteria voor de openbare ruimte en criteria voor de deelgebieden. Samen met het voorliggende bestemmingsplan vormt het beeldkwaliteitplan het toetsingskader voor door initiatiefnemers in te dienen bouwplannen en voor de inrichting van de openbare ruimte.

2.3.1 Openbare ruimte

Landschap en natuur
Binnen het werklandschap is een onderscheid te maken tussen de oost-westverbindingen en de noord-zuidverbindingen. Deze verbindingen beschikken over een asymmetrisch profiel met een bomenstructuur en/of plantenstrook. Hierin worden uitsparingen voor inritten en openbare parkeerplaatsen gemaakt.
De markante werkkavels langs de A27 grenzen aan een groot waterlichaam. Voor de maat-schaalverhouding wordt het wateroppervlak gebroken middels meerdere drijvende eilanden.
De oostelijke werkkavels zijn eveneens gepositioneerd in een waterrijke setting. De erfgrenzen worden aangezet met knotwilgen. Onderdeel hiervan is ook het realiseren van een robuuste groenzone met afschermende werking, om de overgang naar de Burggraaf te verzachten.
afbeelding
Robuuste groenzone aan Burggraaf
Materialisatie en inrichtingselementen
In de openbare ruimte wordt onderscheid gemaakt in materialisering tussen de hoofdrijbaan, parkeervakken, in- en uitrit en voetpaden. Het kleurgebruik van de verharding is terughoudend (grijstinten) ten opzichte van het groen. Tevens wordt uitgegaan van groene erfscheidingen.
Net als de verharding is ook het kleurgebruik van de inrichtingselementen terughoudend ten opzichte van het groen. Voor de inrichtingselementen worden zoveel mogelijke natuurlijke en duurzame materialen toegepast zoals hout en beton en wordt uitgegaan van een sobere vormgeving. Voor de openbare ruimte geldt een uniforme bewegwijzering en verlichting. Het streven is om deze elementen in één stijl uit te voeren.

2.3.2 Deelgebieden

Op basis van de ruimtelijke structuur is het werklandschap op te delen in drie deelgebieden: deelgebied A (aan Energieweg/A27), deelgebied B (middengebied) en deelgebied C (aan Burggraaf).
afbeelding
Overzicht deelgebieden
Deelgebied A
De bebouwing aan de Energieweg/A27 dient zich visueel te onderscheiden van de rest van het werklandschap, door haar sterk representatieve functie aan de Energieweg/A27 en de groene en waterrijke setting waarin de gebouwen staan. De beeldkwaliteitseisen voor deze kavels zijn dan ook hoog; deze onderdelen komen veelal aan bod bij de welstandstoetsing. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is relevant dat hier relatief grote bouwhoogtes (maximaal 12 meter, met maximaal 16 meter aan de zijde van de Energieweg/A27) toegelaten zijn. Er dient minimaal 70% van de breedte van de kavel bebouwd te zijn. Verder is in het 'Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan' van Spacevalue bepaald dat de noordelijke kavel voor maximaal 60% van de kavel mag worden bebouwd en de zuidelijke kavel voor maximaal 70%.
Deelgebied B
Het middengebied van het werklandschap wordt omkaderd door de ontsluitingsstructuur. Hierbij beschikt elk bedrijf over een logistieke zijde en over ten minste één representatieve zijde richting het openbaar gebied. Er dient minimaal 60% van de breedte van de kavel bebouwd te zijn. Op basis het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan mag de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, waarbij er ruimte is voor gebouwen tot 12 meter over maximaal 20% van de gevellengte.
Voor bedrijven die zich op de hoek vestigen geldt een verplichte overhoekse oriëntatie. Dat speelt een rol in het kader van de welstandstoetsing.
Deelgebied C
In dit uit twee delen bestaand deelgebied staat de verweving van het landschap, bestaande uit weidegronden en watergangen en de bedrijfskavels, centraal. In het voorliggende bestemmingsplan is geregeld dat de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen en dat minimaal 50% van de breedte van de kavel bebouwd dient te zijn. Het bebouwingspercentage mag hier, volgens het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan, ten hoogste 70% (noordelijk gedeelte) en 60% (zuidelijk gedeelte) bedragen.
In het kader van de welstandstoetsing is van belang dat de bebouwing parallel aan de oorspronkelijk verkavelingsrichting wordt gesitueerd. Verder beschikt elk bedrijf over een 'logistieke zijde' en over ten minste één representatieve zijde richting het bedrijventerrein. De vormgeving van de volumes dient van hoog niveau te zijn met extra aandacht voor de achter- en zijgevels richting het fijnmazige landschap langs Burggraaf.
Vertaling in het bestemmingsplan
De hierboven genoemde bouwhoogten en percentages zijn gedurende het planproces opgehoogd, mede naar aanleiding van zienswijzen. Bovendien sluit dat aan bij wensen van de provincie Utrecht die het belang van intensief ruimtegebruik benadrukt en bij de wens van de gemeente om optimaal ruimte te kunnen bieden aan bedrijvigheid en werkgelegenheid. Het betreft de volgende onderdelen:
  • de bebouwingspercentages zijn in alle deelgebieden opgehoogd;
  • in deelgebied B is de maximum bouwhoogte op 12 meter gesteld. Hiermee is in het gehele plangebied nog steeds sprake van een getrapte hoogteregeling van 16 m aan de zijde van de A27 naar 8 m aan de zijde van Burggraaf;
  • het toevoegen van hogere bouwdelen is verruimd naar een bouwhoogte van 20 meter (was 12 m), over ten hoogste 25% (was 20%) van de gevelbreedte per bouwperceel. De bouwdiepte van een dergelijk ruimtelijk accent wordt verruimd van 20 naar 40 meter vanaf de voorgevel;
  • de (verruimde) mogelijkheden voor accenten zijn ook toegevoegd aan deelgebied A.

2.4 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Op basis van de bebouwingsmogelijkheden die het voorliggende bestemmingsplan biedt en de kencijfers van CROW-publicatie 381 kan een inschatting gemaakt worden van de verkeersgeneratie van het voorgenomen plan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de volgende gemiddelde kencijfers voor een gemengd bedrijventerrein.
Per netto hectare gemend bedrijventerrein is de verkeersgeneratie 128 ritten door lichte, 12,3 ritten door middelzware en 17,7 ritten door zware motorvoertuigen.
Het uitgeefbare deel van het voorliggende bestemmingsplan kent een oppervlakte van circa 4,8 ha. De bijbehorende verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag bedraagt 612,9 lichte, 58,9 middelzware en 84,8 zware motorvoertuigbewegingen.
Het plangebied wordt primair ontsloten vanaf de Energieweg aan de westzijde. De Energieweg is in beheer van het waterschap. Voor de aansluiting op de Energieweg is een vergunning nodig van het waterschap.
Het werklandschap is via twee bruggen verbonden met de Duurzaamheidsring op bedrijventerrein Meerkerk 4). Gezien het profiel van de Energieweg, die via de Provincialeweg aansluit op afslag van 25 van de A27, is deze geschikt voor het verwerken van de toename van de verkeersgeneratie.
Het openbaar groen is door het gehele plangebied voorzien van vrijliggende voetpaden, waardoor er diverse wandelroutes ontstaan. Via een tweetal bruggen takken de voetpaden aan op het Ovaal en van daaruit op de Burggraaf.
Parkeren
Het parkeren voor de bedrijven vindt op eigen terrein plaats, binnen de rooilijn en zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken. Het parkeren voor bezoekers vindt plaats in haaksparkeervakken langs de hoofdrijbaan, in clusters van minimaal twee en maximaal vijf parkeervakken.
De parkeernormen zijn gebaseerd op CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', of diens rechtsopvolger, uitgaande van 'rest bebouwde kom', 'weinig stedelijk' en de gemiddelde norm. Hierbij is een onderscheid in een tweetal normen gemaakt, te weten:
  • bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf): 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
  • bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats): 2,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
Afhankelijk van de uiteindelijke uitwerking zal voorzien worden in een aantal parkeerplaatsen dat overeenkomt met de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', of de opvolger daarvan. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is vastgelegd dat voorzien dient te worden in voldoende parkeervoorzieningen.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief draagt bij aan prioriteit 2 en 3 en is op die wijze in lijn met de NOVI. Voorts wordt aangesloten op de ambities en belangen van het rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro is daarom verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De voorgenomen ontwikkeling, dat een bedrijventerrein van 5a ha betreft, dient aangemerkt te worden als een stedelijke ontwikkeling.
Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein van Meerkerk met 5 ha (netto) is een laddertoets (Stec Groep, nr. 17.098, d.d. 1 augustus 2017, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2) uitgevoerd. Hierin wordt het werklandschap Meerkerk IVa gezien als een kleinschalig bedrijventerrein met een sterk lokaal profiel, bedoeld voor reguliere bedrijvigheid (productie, bouw, handel, etc.) uit de directe omgeving van de voormalige gemeente Zederik. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de omvang van de kavels, de verkavelingsopzet, de omvang van het terrein en de toegestane milieucategorieën. De marktregio beperkt zich tot de voormalige gemeente Zederik, mede omdat de COROP-regio Zuidoost-Zuid-Holland een interne markt is waar bedrijventerreinen zich voornamelijk richten op bedrijven uit de eigen regio.
De totale ruimtevraag in de marktregio voor het werklandschap Meerkerk IVa is 3,5 - 5,5 ha. Deze bestaat uit een uitbreidingsvraag van circa 1,7 - 3,9 ha en een additionele vraag die voortkomt uit een laag leegstandspercentage en beperkte mogelijkheden voor intensiever ruimtegebruik door herstructurering op bestaande terreinen van 1,6 ha. In het regionaal bedrijventerreinprogramma van de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is een aanbod van 2,4 ha in de marktregio opgenomen.
De vraag van 3,5 - 5,5 ha is niet op te vangen in de bestaande harde plancapaciteit. Er is weliswaar aanbod van 2,4 ha, echter dit aanbod is grotendeels kwalitatief ongeschikt als alternatief voor het werklandschap Meerkerk IVa of bestaat uit enkele verspreid gelegen restkavels. De leegstand in de marktregio is erg laag en bovendien kwalitatief ongeschikt als alternatief. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat er binnen het bestaand stedelijk gebied geen geschikte alternatieven zijn om in de regionale behoefte te voorzien. Met een aanbod van 5 ha past het voorgenomen plan binnen de in een bandbreedte geraamde ruimtebehoefte. Een scenario waarin de vraag aan de onderkant van de bandbreedte uitvalt is mogelijk, maar als gekeken wordt naar de historische uitgifte, is de uitgifte op Meerkerk IV de afgelopen jaren zeer voorspoedig gegaan. Daarnaast is op dit moment nauwelijks meer aanbod. Een extra vraag als gevolg van een ‘inhaalslag’ de komende jaren is daarom niet onrealistisch. Het realiseren van een vraag aan de bovenkant van de bandbreedte is daarmee zeker geen onrealistisch scenario. De Stec Groep taxeert daarom dat de uitbreiding van Meerkerk IVa passend is binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken. De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Met het voorliggende plan wordt op een binnendijkse locatie een uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk gemaakt. In toelichting paragraaf 3.2.2 zijn mogelijke maatregelen genoemd om de gevolgen van een overstroming te beperken. Overigens heeft de gemeente Vijfheerenlanden geen specifiek eigen beleid over het overstromingsrisico.
Kaart 6 'Ondergrond en bodem kaart 1' geeft aan dat de planlocatie in een gebied ligt met matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Artikel 3.11 stelt dat een bestemmingsplan rekening houdt met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Met het plan worden geen functies mogelijk gemaakt die het grondwater zal vervuilen. Dit artikel is dan ook verder niet van belang.
Artikel 7.8 stelt dat een bestemmingsplan in afwijking op het verstedelijkingsverbod landelijk gebied verstedelijking kan toestaan onder voorwaarde dat de verstedelijking kleinschalig is, gericht is op het behoud, herstel of versterking van de cultuurhistorische waarden en zorgvuldig wordt ingepast. Het plan wordt landschappelijk goed ingepast. De beeldbepalende lengtesloten blijven behouden, waardoor de landschappelijke kenmerken zoveel als mogelijk behouden blijven.
In artikel 7.9 van de Interim Omgevingsverordening staat aangegeven dat de kernkwaliteiten van het landschap beschermd moeten worden. De nieuwe bestemmingen en activiteiten mogen de kernkwaliteiten niet onevenredig aantasten. In toelichting paragraaf 2.2 is ingegaan op de landschappelijke inpassing van het plan. Door de groene inrichting en gekozen verkaveling wordt er voldoende rekening gehouden met de kwaliteiten van het landschap.
Het plangebied ligt volgens kaart 18 'Wonen, werken en recreëren kaart 1' in een gebied waar de uitbreiding van een bedrijventerrein onder voorwaarden mogelijk is. In artikel 9.14 worden de volgende voorwaarden genoemd:
  1. de uitbreiding bedrijventerrein past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken of is opgenomen in de Bijlage 18 Wonen en werken;
  2. de uitbreiding bedrijventerrein leidt niet tot extra bodemdaling;
  3. de revitalisering, herstructurering en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen zijn verzekerd; en
  4. de uitbreiding bedrijventerreinen vindt plaats in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein, of, wanneer dat niet mogelijk is, in aansluiting op het stedelijk gebied.
Meerkerk IVa wordt genoemd in het 'Provinciaal Programma Wonen en Werken 2021' van de provincie Utrecht. Hierin is een uitleg van 5 ha. opgenomen. Uit de bij het programma horende PlanMER blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen risico is op bodemdaling. Er wordt aangesloten bij het bestaande gedeelte van het bedrijventerrein. Gesteld kan worden dat er voldaan wordt aan de in artikel 9.14 gestelde voorwaarden.
Het plangebied is gelegen binnen de kernrandzone. Binnen deze zone is volgens artikel 9.8 verstedelijking ten behoeve van de versteking van de ruimtelijk kwaliteit toegestaan. Het plan wordt goed ingepast in de omgeving en sluit aan op het bestaande bedrijventerrein. Zoals hiervoor al benoemd wordt in toelichting paragraaf 2.2 ingegaan op de landschappelijke inpassing. Daarnaast wordt in toelichting paragraaf 2.3 ingegaan op de beeldkwaliteit.
De ontwikkelingen leidt niet tot onevenredige aantasting van landschappelijke kernkwaliteiten, natuurwaarden en de cultuurhistorische waarden. Uit de toelichting van dit bestemmingsplan en de onderzoeken en bijlagen blijkt voldoende dat dit niet het geval is.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.

3.2.2 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Bij ontwikkelingen is klimaat en duurzaamheid van belang. De provincie zet in op een klimaatbestendige provincie en heeft de ambitie om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit moet behaald worden om met ontwikkelingen in te zetten op de klimaatbestendigheid en de manier van energie besparen en opwekken. Deze aspecten worden met het voorliggende project niet uit het oog verloren. In toelichting paragraaf 4.10 wordt ingegaan op het aspect duurzaamheid.
Kaart 1 van de Omgevingsvisie geeft aan dat de planlocatie in een gebied ligt waar het tegengaan van bodemdaling van belang is. De planlocatie is opgenomen in het 'Provinciaal Programma Wonen en Werken 2021' (vastgesteld op 5 oktober 2021) van de provincie Utrecht. Het betreft een uitleg van 5 ha die voortvloeit uit het ruimtelijke beleid van de provincie Zuid-Holland, waar Meerkerk voorheen toe behoorde. Uit de daarbij behorende PlanMER blijkt dat er voor het plangebied geen risico op bodemdaling is. Wel leidt het plan tot een toename aan verharding, waardoor er negatieve effecten kunnen optreden op de aspecten wateroverlast en hittestress. Door het plan van een groene inrichting te voorzien wordt hier rekening mee gehouden. Daarnaast voorziet het plan in een grote hoeveelheid watercompensatie, waardoor sprake is van een toekomstbestendig plan op het gebied van klimaatadaptatie, zoals nader omschreven in toelichting paragraaf 4.3.
Op kaart 4 staat aangegeven dat het plangebied in een beschermingszone voor drinkwaterwinning ligt. Door de groei van de drinkwatervraag is het van belang om het grondwater te beschermen. Op het bedrijventerrein komen geen bedrijven die verontreiniging van het grondwater zullen veroorzaken. Het voorliggende plan heeft verder geen (negatieve) invloed op het grondwater.
Kaart 5 geeft aan dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Bij overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang. Meerkerk ligt relatief laag. Om het gevolgen van een overstroming te beperken bestaat de mogelijkheid om maatregelen te nemen, zoals bedoeld met de 'Handreiking Overstromingsrobuuste inrichting' van de provincie Utrecht. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende maatregelen.
Maatregelen aan het gebouw
  • Keuze bouwmaterialen: het gebruik van waterbestendige bouwmaterialen of materialen die snel hersteld kunnen worden.
  • Generatoren: met generatoren worden gebouwen voorzien van een tijdelijke energievoorziening.
  • Inrichting gebouwen: bij de inrichting van gebouwen de kwetsbare voorzieningen voldoende hoog plaatsen.
Maatregelen infrastructuur, netwerken en openbare ruimte
  • Communicatie: het aanleggen van een waterrobuust communicatie en elektriciteitsnetwerk.
  • Verhoogde hoofdwegen en vluchtpaden: verhoogde wegen en vluchtpaden zorgen ervoor dat het gebied voor een langere tijd te ontvluchten is.
  • Maaiveldverhoging: door kunstmatig het maaiveld te verhogen blijven gebieden langer droog.
De nadere uitwerking van de maatregelen aan het gebouw heeft plaats buiten de context van het bestemmingsplan. Dat geldt ook voor de maatregelen aan infrastructuur, netwerken en openbare ruimte, waarbij gesteld kan worden dat verhoogde hoofdwegen en maaiveldverhoging in deze situatie niet realistisch zijn.
Ook kaart 6 geeft aan dat de planlocatie ligt in het aandachtsgebied bodemdaling. Zoals hiervoor benoemd, blijkt uit de PlanMER van het 'Provinciaal Programma Wonen en Werken 2021' dat er voor het plangebied geen risico op bodemdaling is.
Het plangebied ligt in het landschap van het Groene Hart. Ontwikkelingen dienen rekening te houden met de kernkwaliteiten van het landschap. Echter bevindt het plangebied zich ook in de kernrandzone. De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Ontwikkelingen dienen ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar te zijn. In toelichting paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing. Het plan is landschappelijk goed inpasbaar en er wordt voldoende rekening gehouden met de groen- en blauwstructuur.
In het landbouwgebied, waar de planlocatie zich in bevindt, is landbouw de hoofdgebruiker. Daarnaast vindt er ook menging met andere functies plaats. Het initiatief heeft geen raakvlakken met de belangen van het landbouwgebied, maar vormt ook geen hinder voor omliggende landbouwbedrijven.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.

3.3 Regionaal En Lokaal Beleid

3.3.1 Bedrijventerreinenstrategie Alblasserwaard/Vijfheerenlanden 2015

In de Bedrijventerreinenstrategie Alblasserwaard/Vijfheerenlanden 2015 wordt inzicht gegeven in de verwachtingen ten aanzien van vraag en aanbod, plannen voor nieuwe bedrijventerreinen, afspraken voor uitgifte en realisatie van plannen in de regio Alblasserwaard/Vijfheerenlanden.
Afhankelijk van welke scenario wordt gevolgd bedraagt de vraag naar bedrijventerreinen tot 2040 in de regio tussen 37,5 ha en 89,5 ha. Als beleidsmatig uitgangspunt wordt een ruimtevraag tussen 64,5 ha en 75,5 ha gehanteerd. Deze vraag komt voornamelijk uit de sectoren logistiek en industrie. De afgelopen jaren is in de regio een hogere uitgifte gerealiseerd dan geprognosticeerd is. Dit leidt echter niet tot een bijstelling van de prognose. Vanuit omliggende regio's wordt weinig tot geen overloop verwacht.
Het aanbod aan bedrijventerrein is in de periode 2012-2015 aanzienlijk gedaald door de uitgifte van 13 ha de afgelopen jaren. Het aanbod aan bedrijfsruimte en de leegstand op bestaande bedrijventerreinen is met 3,3 % zeer beperkt. Het huidige aanbod volstaat in kwantitatieve zin voor een periode van 4 jaar vanaf 2015. In de regio is een aantal plannen in voorbereiding om te voorzien in het (kwalitatieve en kwantitatieve) tekort aan bedrijventerreinen voor de periode na 2020. Dit tekort voor de periode tot 2040 bedraagt tussen 48 ha en 59 ha, zowel voor kleinschalige als grootschalige terreinen, waarbij het tekort aan grootschalige terreinen het grootst is.
Op basis van het regionale bedrijventerreinenbeleid en de verdeling van de vraag naar bedrijventerreinen over grootschalige vraag en kleinschalige vraag kunnen voor de periode tot 2030 een aantal ontwikkelingen in gang worden gezet. Meerkerk IVa is één van deze ontwikkelingen. Hierbij wordt aangetekend dat als uitgangspunt is genomen dat in deze periode ook reeds kan worden ontwikkeld voor de periode na 2030, zodat de continuïteit in aanbod ook in de periode na 2030 is gegarandeerd.
Het voorliggende bestemmingsplan, Werklandschap Meerkerk IVa, beschikt over een netto aanbod van 5 ha. De laatste jaren zijn enkele hectaren uitgegeven op het bestaande bedrijventerrein Meerkerk IV. Daarom dreigt er geen aanbod meer te zijn voor lokale uitbreidingswensen. De gemeente heeft een inventarisatie van behoefte onder een aantal bedrijven uitgevoerd. Hieruit blijkt dat een aantal bedrijven graag zou willen kunnen uitbreiden en zou willen verplaatsen naar Meerkerk IVa. De gemeente wil hier graag ruimte voor creëren.
Regio U16
Tevens is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de bevindingen uit de nota 'Naar toekomstbestendige werklocaties in de regio U16 (Stec Groep, 6 mei 2020). Er wordt ingezet op onder andere intensief en slim ruimtegebruik van de bestaande en nieuwe voorraad op bedrijventerreinen. Maar dit is een langdurig proces, wat betekent dat de ruimte die beschikbaar komt door verdichten pas op langere termijn beschikbaar komt. Derhalve is ook extra bedrijventerrein nodig. Daarbij wordt vooral gedacht aan terreinen voor activiteiten in hoge milieucategorieën (categorie 3.2 en hoger). De onderhavige ontwikkeling past in deze strategie.

3.3.2 Ruimtelijk kwaliteit Vijfheerenlanden

De drie voormalige gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik hadden ieder een nota ruimtelijke kwaliteit. De fusie was aanleiding om deze drie samen te voegen in één nieuwe nota ruimtelijke kwaliteit, die de toetsing van het uiterlijk van bouwwerken met aandacht voor stedenbouw en landschap plaatst in de context van de Omgevingswet. Op 28 mei 2021D heeft de gemeente Vijfheerenlanden de regels omtrent ruimtelijke kwaliteit vastgesteld.
Het doel van deze nota is het behartigen van het publieke belang van de zorg voor de bebouwde omgeving door de lokale overheid. Individuele vrijheid van de inwoner of ondernemer wordt afgewogen ten aanzien van hun omgeving als algemene waarde. De gemeente wil van toetsen naar bespreken. waarbij de nota ruimtelijke kwaliteit een kader is, waarin het beleid zoveel mogelijk helder is beschreven als effectieve en controleerbare basis voor gesprekken. Ook is er voor gekozen om het beleid te vereenvoudigen. Zodat er meer aandacht en tijd kan worden besteed aan de kernwaarden en kwaliteiten van de gemeente. De aandacht gaat uit naar gebieden zoals de historische kernen, het landelijk gebied en hoofdroutes. Hiermee kan op beeldbepalende plekken gestuurd worden op het aanzien van de gemeente. In de overige gebieden wil de gemeente zich terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor vrije vormgeving.
Planspecifiek
De nota ruimtelijke kwaliteit bevat geen criteria voor planmatige (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. In deze gevallen zijn de gebiedsgerichte criteria niet toereikend voor een passende beoordeling. Tijdens de ontwikkeling van nieuwe gebieden kan in dit soort gebieden actief gestuurd worden door middel van een daarvoor vastgesteld beoordelingskader zoals een beeldkwaliteits- of beeldregieplan. De gemeenteraad stelt de criteria vast als aanvulling op de nota ruimtelijke kwaliteit. Zo is er voor de voorliggende ontwikkeling ook een beeldkwaliteitplan opgesteld en vastgesteld gelijktijdig met de vaststelling van de nota ruimtelijke kwaliteit. In toelichting paragraaf 2.3 is ingegaan op het beeldkwaliteitplan Werklandschap Meerkerk IVa.

4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteiten uit kolom 1, namelijk D11.2 en D11.3. Voor D11.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is de drempelwaarde van een oppervlakte van 100 ha of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer gegeven. Voor D11.3 (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) geldt een drempelwaarde van 75 ha. De voorgenomen ontwikkeling omvat een bruto oppervlakte van 5 ha. De drempelwaarden worden daarmee niet overschreden.
Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt het voorgenomen plan getoetst aan de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn als bedoeld in artikel 7.19 Wet milieubeheer. Hiertoe is een Aanmeldnotitie opgesteld. Deze is als bijlagen bij toelichting, bijlage 13 bijgevoegd. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en de locatie van de activiteit die leiden tot belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu, natuur en de leefomgeving. Voor zover er milieueffecten optreden worden deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure uit te voeren voor de voorliggende ontwikkeling.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldingsnotitie een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij het besluit over de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik zijn een verkennend asbest- en bodemonderzoek (Geofoxx, nr. 20171747, d.d. 9 maart 2018, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 3) en een verkennend waterbodemonderzoek (Geofoxx, nr. 20171747, d.d. 23 februari, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 4) uitgevoerd.
Verkennend asbest- en bodemonderzoek
In het verkennend asbest- en bodemonderzoek is een onderscheid gemaakt in de agrarische percelen inclusief onverdachte gedempte watergangen (deellocatie 1) en de gedempte watergangen met puin/sloopafval en de dam en kopakkers (deellocatie 2). De resultaten hiervan zijn.
  • Deellocatie 1:
    • Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn in de bovengrond bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van puin, baksteen, hout, worteldoek en dakpannen, waaronder ter plaatste van de gedempte watergangen.
    • In de mengmonsters van de bovengrond en ondergrond is geen overschrijding van de tussenwaarde aangetoond van de geanalyseerde parameters, ook niet ter plaatse van de gedempte watergangen.
    • Er is in twee watermonsters (Pb01 en Pb04) een gehalte barium aangetoond boven de tussenwaarde. In het grondwater is verder, behoudens een licht verhoogde concentratie aan barium, naftaleen en tetrachlooretheen (Pb10) geen verontreiniging aangetoond. Geen van de andere geanalyseerde parameters hebben een concentratie boven de streefwaarde.
  • Deellocatie 2:
    • Bij de zintuiglijk inspectie van de gegraven inspectiegaten is geen asbestverdacht materiaal waargenomen (fractie >20mm). In de fijne fractie (< 20 mm) is eveneens géén asbest aangetoond in de geanalyseerde monsters. In de mengmonsters van de bovengrond en ondergrond zijn ook geen van de geanalyseerde (chemische) parameters aangetoond in een gehalte boven de tussenwaarde.
    • De uitgangspunten voor de verschillende deellocaties kan door bovenstaande uitkomsten worden gehandhaafd. Op de onverdachte delen van de locatie zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetoond. De hypothese dat de dam en kopakkers, als ook een tweetal gedempte watergangen verdacht zijn op het voorkomen van puin/ en sloopafval is zintuigelijk op een aantal locaties bevestigd. Deze bodemlaag is niet noemenswaardig verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Er zijn ook geen aanwijzingen voor verontreinigingen met asbest.
Gezien het voorgaande zijn de deellocaties zijn voldoende onderzocht. De milieuhygiënische kwaliteit is middels dit onderzoek bepaald. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. De bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen gebruik (bedrijventerrein) vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
Verkennend waterbodemonderzoek
Uit het verkennend waterbodemonderzoek blijkt dat:
  • Ter plaatse van alle boringen is slib aanwezig. De vaste waterbodem bestaat uit klei, matig siltig.
  • De onderzochte waterbodem is visueel vrij van (water)bodemvreemde bijmengingen. Er zijn evenmin asbestverdachte materialen op of in de waterbodem aangetroffen.
  • De sliblaag is beoordeeld als verspreidbaar op naast gelegen perceel. De sliblaag is toepasbaar op/in de land- en waterbodem en in een grootschalige toepassing (klasse AW);
  • De vaste waterbodem valt indicatief in klasse AW ondanks een licht verhoogd gehalte aan nikkel.
De onderzochte waterbodem (slib) valt in de klasse AW. De vaste waterbodem (klei) voldoet indicatief aan de klasse AW. Conform het Besluit bodemkwaliteit dient bij verondieping materiaal te worden gebruik dat voldoet aan de achtergrondwaarden (AW). Indien slib vrijkomt bij de werkzaamheden kan dit elders conform het Besluit bodemkwaliteit worden toegepast in de klasse AW.
De vaste waterbodem (klei) is indicatief onderzocht. Indien dit materiaal vrijkomt is aanvullend onderzoek nodig voor toepassing elders.
De resultaten van het onderzoek vormen, conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit, geen belemmering voor verondieping van de watergangen.
Samenvattend kan gesteld worden dat het aspect bodem (incl. waterbodem) geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma. Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In het NBW hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, dat de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving door middel van de Waterwet. De Waterwet geeft op nationaal niveau onder andere invulling aan de KRW. De KRW is daarmee indirect van toepassing op onderhavig plan.

4.3.2 Waterschap Rivierenland

Het waterbeheer voor de gemeente Vijfheerenlanden is in handen van het Waterschap Rivierenland. Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toegetreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd. Er is eenmalig een vrijstelling van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) toename van verhard oppervlak mogelijk bij kleinschalige particuliere initiatieven.

4.3.3 Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Om een juiste invulling te geven aan de waterhuishouding in het gebied is een Waterhuishoudingsplan opgesteld (Tauw, d.d. 2 november 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 12). Onderstaand worden de belangrijkste waterhuishoudkundige aanpassingen uiteengezet.
Watercompensatie
De planlocatie bestaat in de huidige situatie volledig uit akkerland en watergangen. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling worden drie sloten en twee dwarssloten in het plangebied gedempt (zie onderstaande afbeelding).
Met de uitbreiding van het bedrijventerrein neemt de oppervlakte aan verharding toe. In de navolgende tabel staat de toename aan verharding weergegeven.
afbeelding
Te dempen oppervlaktewater (rode arcering) (bron: Tauw, 2 november 2022)
afbeelding
Inventarisatie oppervlakten (bron: Tauw, 2 november 2022)
Uit de tabel blijkt dat de verhardingstoename 61.427 m² bedraagt. De compensatienorm bedraagt 436 m³/ha, wat overeen komt met 2.678 m³. Bij een maximale peilstijging van 0,20 m komt dit neer op 13.391 m² extra benodigd wateroppervlak. Vanuit de wateropgave van bedrijventerrein Meerkerk is er een tekort van 3.500 m² wateroppervlak. Het oppervlak water in de huidige situatie bedraagt 9.078 m². In zijn totaliteit moet het bruto wateroppervlak 25.969 m² bedragen. In de toekomstige situatie wordt er op en om het toekomstige bedrijventerrein een oppervlakte van 20.925 m² aan water mogelijk gemaakt. Dit betekent nog een bergingstekort van circa 5.050 m². In overleg met de gemeente en het waterschap is besloten om de bergingsopgave te realiseren ter plaatse van het grondperceel langs de Energieweg, direct ten zuiden van het plangebied (zie onderstaande afbeelding).
afbeelding
Resterende bergingsopgave 5.050 m² (bron: Tauw, 2 november 2022)
Het betreffende perceel is reeds gemeentelijk eigendom, wat realisatie van oppervlaktewater goed mogelijk maakt. Binnen het voorliggende plangebied wordt aan de betreffende gronden de bestemming 'Water' toegekend.
Door het toepassen van een stuw met een gronddam parallel aan de huidige A-watergang wordt de benodigde peilscheiding tussen de twee peilgebieden gerealiseerd. De compensatienorm waarbij geen inundatie mag ontstaan, betreft een bergingseis van 664 m³/ha verhard oppervlak. Dit levert een bergingsopgave van 4.079 m³ wat tot aan de boveninsteek van de watergangen geborgen moet kunnen worden. Gezien de beoogde drooglegging van 1,2 m en het nieuw te realiseren wateroppervlak (11.847 m²) is ruim voldoende waterberging beschikbaar om het volume van de maatgevende bui te bergen zonder dat dit leidt tot wateroverlast. Daarmee voldoet het plan aan de gestelde wateropgave en wordt geanticipeerd op het voorkomen van wateroverlast in de toekomst en het verbeteren van de waterkwaliteit.
Peil
Om het plangebied goed aan te laten sluiten op het bestaande bedrijventerrein wordt ook het oppervlaktewaterstelsel op elkaar afgestemd. Om dit te bereiken wordt het plangebied gecombineerd met het peilgebied van het bestaande bedrijventerrein. Dit betekent dat het zomerpeil met 13 cm wordt verhoogd tot -1,36 m NAP. Het winterpeil wordt met 18 cm verhoogd tot -1,41 m NAP.
De belangrijkste wijziging is dat de bestaande stuw in de oostelijke watergang langs de Energieweg in zuidelijk richting wordt verplaatst, en wel zodanig dat de watergang ten zuiden van het plangebied in het huidige (lagere) peilgebied blijft. Voorgesteld wordt deze C-watergang een B-status te geven in verband met het dempen van een huidige B-watergang in het plangebied. Tevens geldt bij deze uitwerking dat het nieuwe schoonwaterstelsel niet naar de watergang langs de zuidrand mag afwateren, omdat dit afwentelen naar een ander peilgebied betreft. Er is mogelijk aan de oostzijde van het gebied, nabij de Burggraaf, óók een stuw (of gronddam) nodig om de peilscheiding te waarborgen. Het idee is dat de te verplaatsen stuw (Energieweg) instelbaar blijft om het zomer- en winterpeil in te kunnen stellen. In beide toegangswegen naar het plangebied dient een duiker in, of een brug over de A-watergang gerealiseerd te worden.
Als uitgangspunt is gehanteerd dat de bestaande variabele stuw (Energieweg) zuidwaarts wordt verplaatst. De nieuwe stuw langs de Burggraaf moet nog nieuw worden ontworpen. Bij de verdere uitwerking van het plan dienen deze aanpassingen nader met Waterschap Rivierenland afgestemd te worden.
De watergang langs de zuidrand van het plangebied behoudt zijn huidige waterpeil. Daardoor wordt voorkomen dat de agrarische percelen ten zuiden van deze watergang natter worden in vergelijk met de huidige situatie.
afbeelding
Aanpassing watersysteem (bron: Tauw, 2 november 2022)
Waterafvoer
Vanwege de uniformiteit wordt voor de hemelwaterstructuur hetzelfde verbeterd gescheiden stelsel uitgelegd als voor het bestaande bedrijventerrein. Schoon hemelwater afkomstig van dakoppervlak wordt in een apart schoonwaterriool verzameld en rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater. Waar mogelijk stroomt het hemelwater van dakoppervlak rechtstreeks af naar oppervlaktewater.
Neerslag op overige verharding (wegen, parkeerplaatsen, trottoirs, terreinverharding) wordt verzameld in een hemelwaterrioolstelsel (vHWA), waarvan de ‘first flush’ naar het vuilwaterstelsel wordt verpompt. Dit voorkomt dat licht verontreinigd water in het oppervlaktewater terecht komt. Deze karakteristiek is gelijk aan het huidige bedrijventerrein. De wegen worden 'in de banden' uitgevoerd vanwege het industriële (zwaar)verkeer. Middels straatkolken wordt het hemelwater ingezameld. Het afvalwater van de nieuwe bebouwing wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering, een verbeterd gescheiden stelsel (VGS).
Watergangen
Voor wat betreft de A-status watergang stelt het Waterschap Rivierenland voor om een breedte van 7 m vanaf de Energieweg aan te houden (dit is in beheer en onderhoud van het waterschap). Alles wat de watergang breder is en de waterpartij aan de oostkant krijgt dan een B-status. De beoogde natuurvriendelijke oevers zijn dan qua onderhoud voor de gemeente of voor de aanliggende eigenaren. Onderstaande afbeelding toont de verdeling van onderhoud.
afbeelding
Verdeling onderhoud watergangen (donkerblauw = waterschap; lichtblauw = gemeente/perceeleigenaar)
Conclusie
Samenvattend kan gesteld worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder mogelijk. Daarmee is de Wet geluidhinder niet van toepassing en dient geconcludeerd te worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Het Besluit gevoelige bestemmingen legt zones vast rondom snelwegen en provinciale wegen. Binnen deze zones geldt een onderzoeksplicht naar de luchtkwaliteit, wanneer daar plannen zijn voor nieuwbouw of relevante uitbreiding van in het Besluit specifiek aangegeven gevoelige bestemmingen. De onderzoeksplicht geldt voor een afstand van 300 meter tot een rijks(snel)weg en 50 meter tot een provinciale weg.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Indien het plan wel 'in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Er is Luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd (Langelaar Milieuadvies, d.d. 21 januari 2021, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 5). Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
  • Het onderhavige plan maakt geen gevoelige bestemmingen zoals scholen of kinderdagverblijven mogelijk. Onderzoeksplicht op basis van de wet- en regelgeving over gevoelige bestemmingen is niet aan de orde.
  • Met behulp van de NSL-rekentool en ISL3a zijn de concentratietoenamen door de ingeschatte bedrijfsemissies en verkeersgeneratie op 16 rekenpunten in de directe omgeving van het plangebied berekend. Op kortere afstand liggen geen plaatsen waar, rekening houdend met het toepasbaarheidsbeginsel, de luchtkwaliteit onderzocht moet worden.
  • De bedrijfsemissies en verkeersemissies leiden cumulatief op geen van de rekenpunten tot een concentratietoename stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) die groter is dan 1,2 μg/m3. (3% van de jaargemiddelde grenswaarde van 40 μg/m3). Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit op plaatsen waar de luchtkwaliteit getoetst moet worden.
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de NSL-monitoring 2018 (Rijksoverheid) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid plangebied (rekenpunten 727846 en 728075) bedragen respectievelijk maximaal 19,6 µg/m³, 11,8 μg/m³ en 32,4 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Cultureel Erfgoed

4.6.1 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In of nabij het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. De kenmerkende verkavelingsopzet van lengtesloten ('slagenlandschap) is beeldbepalend in het plangebied. In toelichting paragraaf 2.2 is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met deze verkavelingsopzet in het stedenbouwkundig plan.

4.6.2 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Met de overgang naar de Omgevingswet zullen enkele bepalingen uit de Erfgoedwet overgaan naar de Omgevingswet. Het betreft de bepalingen over de omgang met archeologische waarden in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Conform de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente Zederik (vastgesteld op 13 december 2010) gelden voor het plangebied verschillende verwachtingswaarden en beschermingsregimes. Deze zijn in de geldende bestemmingsplannen doorvertaald in archeologische dubbelbestemmingen (zie toelichting paragraaf 1.3). Met de ontwikkeling worden de gestelde normen in de dubbelbestemmingen overschreden. Om die reden is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, nr. 19050070, d.d. 2 november 2022, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 6). Hierbij zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen.
Voor het hele plangebied is een hoge archeologische verwachting opgesteld. Er zijn met het bureauonderzoek drie potentiële archeologische niveaus aangewezen. In het zuidoosten van het plangebied zijn op basis van een boring uit het Dinoloket rivierduinafzettingen te verwachten. Op deze rivierduin is een archeologische vindplaats uit de periode Laat-Paleolithicum – Midden Mesolithicum te verwachten. Gedurende het Midden-Mesolithicum is het plangebied onder invloed komen te staan van de Nieuwland stroomrug. Op de oevers van deze stroomrug is bewoning mogelijk geweest gedurende het Midden-Mesolithicum tot en met het Neolithicum. Vanaf het Neolithicum is in het zuiden en oosten van het plangebied de Schoonrewoerd stroomrug actief geraakt. Op de oevers van deze stroomrug geldt een hoge archeologische verwachting voor de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen. Er is een lage archeologische verwachting opgesteld voor de periode Nieuwe tijd, vanwege het ontbreken van bebouwing op historisch, topografisch kaartmateriaal.
Er wordt in het bureauonderzoek geadviseerd om een nader verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren. Hiermee worden de gespecificeerde verwachtingen getoetst. Derhalve is een nader archeologisch bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek uitgevoerd.
Op basis van het booronderzoek is er sprake van een archeologische verwachting in het gehele plangebied. Deze verwachting geldt voor de top van de rivierduinafzettingen (vanaf 85 cm -Mv / 1,5 m-NAP) en de oevers en crevassen van de Schoonrewoerd (vanaf circa 80 cm -Mv / 1 á 1,5 m -NAP) en Nieuwland (3 á 4 m -Mv / 4 á 5 m -NAP) stroomrug in het plangebied. Er wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren om de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te bepalen. Dit vervolgonderzoek zal in het kader van de omgevingsvergunning uitgevoerd worden.
In het voorliggende bestemmingsplan worden aan de hand van het verkennend bureau- en booronderzoek de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
  • 'Waarde - Archeologie 1': ter plaatse van het rivierduin. Archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden het huidige maaiveld;
  • 'Waarde - Archeologie 4a': ter plaatse van de Schoonrewoerd stroomgordel. Archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een gezamenlijke omvang groter dan 250 m² en die dieper reiken dan 30 cm beneden het huidige maaiveld;
  • 'Waarde - Archeologie 4b': ter plaatse van de Nieuwland stroomgordel. Archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een gezamenlijke omvang groter dan 250 m² en die dieper reiken dan 3 meter beneden het huidige maaiveld.
De navolgende afbeelding toont de archeologische verwachtingskaart uit het verkennend archeologisch bureau- en booronderzoek. Deze verwachtingskaart is 1-op-1 vertaald naar de verbeelding, waarbij de hiervoor genoemde dubbelbestemmingen zijn gehanteerd.
afbeelding
Archeologische verwachtingskaart op basis van bureauonderzoek (bron Transect, d.d. 2 november 2022)
De archeologische onderzoeken zijn uitgevoerd voor het volledige plangebied, met uitzondering van de uitbreiding aan de zuidwestzijde. Dit zuidelijke deel is sindsdien toegevoegd om te voldoen aan de waterbergingseisen. Voor dit aanvullende deel van het plangebied zal ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4a' opgenomen worden. Dit gedeelte ligt namelijk ook onderdeel van de Schoonrewoerd stroomgordel. In het geadviseerde vervolgonderzoek in het kader van de omgevingsvergunning zal dit deel van het plangebied ook worden meegenomen.
Gesteld kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt in het kader van het bestemmingsplan.

4.7 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt (niet-zelfstandige) kantoorgebouwen tot 3.000 m² bvo per bedrijf en bedrijfsgebouwen mogelijk. Kantoorgebouwen worden afhankelijk van hun grootte aangemerkt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaarobject. Bedrijfsgebouwen zijn als beperkt kwetsbaar object aangemerkt. Derhalve dient beoordeeld te worden of er in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn.
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
afbeelding
Uitsnede risicokaart
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen en geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over water en spoor aanwezig.
Risicovolle inrichtingen
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen mogelijk.
Aan de A27 en de Beemdweg zijn twee lpg-tankstations gevestigd. De afstand van het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' tot deze inrichtingen bedraagt minimaal 520 m. Daarmee wordt er ruimschoot voldaan aan de plaatsgebonden risicoafstand. De planlocatie is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico en de effectafstand.
Aan de Energieweg 6 is op Eputan, een bedrijf in kunststofproducten voor de bouw, gevestigd aan de Energieweg 6 op 775 m afstand. Dit betreft het een opslag voor gevaarlijke stoffen met een plaatsgebonden risicocontour van 85 m. Het plangebied is ruimschoots buiten deze contour gelegen. Het invloedsgebied van het groepsrisico reikt tot een afstand van 930 m, waarmee het plangebied binnen dit invloedsgebied ligt. De Veiligheidsregio Utrecht heeft eigen onderzoek uitgevoerd ten aanzien van externe veiligheid. Daaruit blijkt dat er voor Eputan geen verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De A27 ten westen van het plangebied is een transportroute van gevaarlijke stoffen over de weg en behoort tot het basisnet. Het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' ligt buiten het PR-plafond (16 m), het GR-plafond (0 m) en het plasbrandaandachtsgebied (30 m). De dichtheid van het aantal personen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de A27 (200 m) neemt als gevolg van het voorgenomen plan toe op een afstand van minimaal 75 m tot de A27. Deelgebied A bevindt zich binnen dit invloedsgebied. Derhalve is een groepsrisicoberekening gemaakt (Kragten, d.d. 5 november 2020, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 7).
Uit de resultaten van de berekening blijkt dat, zowel voor als na de planrealisatie, de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de A27 lager is dan de oriëntatiewaarde, maar wel groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er vindt een rekenkundige toename plaats van de hoogte van het groepsrisico. Echter is deze toename kleiner dan 10%.
De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico. Om die reden is voor de A27 een verantwoording van het groepsrisico bijgevoegd (Kragten, d.d. 5 november 2020, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 8).
Verantwoording groepsrisico A27
De bijgevoegde verantwoording van groepsrisico is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de regionale brandweer/ Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten. De rapportage voor de verantwoording van het groepsrisico is met de Veiligheidsregio gedeeld.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de onderhavige ontwikkeling.

4.8 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingplan maakt milieubelastende activiteiten mogelijk, te weten bij recht bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2 en via een ontheffing tot milieucategorie 4.1. Derhalve dient beoordeeld te worden of het voorgenomen plan geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving. De richtafstand van activiteiten van milieucategorie 3.2 bedraagt volgens VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' 100 m en voor milieucategorie 4.1 200 m. De afstand van het plangebied tot gevoelige bestemmingen (woningen) in de omgeving bedraagt minimaal 260 m. Gevoelige bestemmingen in de omgeving betreffen de (bedrijfs)woningen aan de Parallelweg, Burggraaf en Bazeldijk. Daarmee wordt er voldaan aan de richtafstand en vormt het voorgenomen plan geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving.
In het voorgenomen plan zijn geen gevoelige bestemmingen opgenomen. Derhalve hoeft niet beoordeeld te worden of er sprake is van hinder en gevaar door de aanwezigheid van milieubelastende activiteiten in de omgeving.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Om die reden is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie B.V., nr. BE/2019/392, d.d. 19 juni 2019, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 9).
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Voor heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.
Voor het vaststellen van de aan- of afwezigheid van de grote modderkruiper, heikikker en rugstreeppad is een eDNA onderzoek uitgevoerd (Datura, nr. RA2019065, d.d. 30 september 2019). Dit onderzoek is als bijlage gevoegd bij de notitie 'eDNA onderzoek Grote modderkruiper, heikikker en rugstreeppad' (Blom Ecologie B.V., nr. BE/2019/453/n, d.d. 1 oktober 2019): zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 10.
De resultaten van de eDNA tonen aan dat de grote modderkruiper, heikikker en rugstreeppad in geen van de watergangen binnen het plangebied en in de directe omgeving voorkomen. De watergangen leken in eerste instantie geschikt voor deze soorten. De resultaten wijzen echter op de afwezigheid van de soorten.
Het dempen van een aantal sloten aan de Energieweg te Meerkerk leidt momenteel niet tot het ongeschikt raken van functioneel leefgebied van de grote modderkruiper, heikikker en rugstreeppad, gezien deze soorten niet voorkomen binnen het plangebied. In de directe omgeving (noordoosten) is een kleine (sub)populatie bekend van de heikikker. Deze populatie zal behouden blijven door de beoogde ontwikkeling. Negatieve effecten ten aanzien van de vorengenoemde soorten zijn uitgesloten.
Het aanvullende onderzoek is uitgevoerd voor het volledige plangebied, met uitzondering van de latere uitbreiding aan de zuidwestzijde dat toegevoegd is om te voldoen aan de waterbergingseisen. Het is te verwachten dat de onderzochte soorten (grote modderkruiper, heikikker en rugstreeppad) in deze uitbreiding van het plangebied ook afwezig zijn.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Zouweboezem' ligt op een afstand van ca. 1,8 km van het plangebied. De planlocatie ligt op een afstand van circa 375 m ten zuidoosten van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat gepaard met uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd en nadien geactualiseerd met de AERIUS Calculator 2021 (Langelaar Milieuadvies, nr. 19037/03, d.d. 9 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, zie bijlage 11).
Tot 2 november 2022 was de Wet stikstofreductie en natuurverbetering samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Deze regelgeving moest voorzien in een nieuwe, structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Hierdoor was er een vrijstelling voor de bouw, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten en mogen deze buiten beschouwing blijven.
Het plan leidt in de gebruiksfase tot verkeersbewegingen van en naar de bedrijfskavels en eventuele bedrijfsemissies door bijvoorbeeld stookinstallaties of de inzet van mobiele werktuigen. Uit het uitgevoerde stikstofdepositie onderzoek blijkt dat dat de voorgenomen ontwikkeling in de gebruiksfase leidt tot een toename van stikstofdepositie van maximaal 0,03 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in diverse Natura 2000-gebieden waar reeds kritische depositiewaarden worden overschreden.
Echter komt een bedrijventerrein in de plaats van grasland. In beginsel kan in het kader van de ecologische analyse rekening worden gehouden met de positieve effecten van het voornemen. Het verdwijnen van het grasland (en daarmee de bemesting, waarmee NH3 wordt geëmitteerd) emissies veroorzaakt is het rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Uit de rekenresultaten blijkt dat per saldo de NOx depositietoename op kwetsbare habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden tijdens de gebruiksfase niet groter is dan bij continuering van het gebruik als grasland.
Rekening houdend met de rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolgen van het plan kunnen significante gevolgen door stikstof op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het beoogde initiatief uitvoerbaar.
Het aspect ecologie vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.10 Duurzaamheid

Gemeentelijk beleid
Het beleid van de voormalige gemeente Zederik ten aanzien duurzaamheid is gevat in het 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2017 en verder' uit april 2017. Hierin is opgenomen dat duurzame ontwikkeling wordt opgevat als een ontwikkelproces gericht op het bevorderen van een evenwichtige groei (het in balans zijn) van de veerkracht en kwaliteit van de natuur (het ecologisch kapitaal), van het lichamelijke en geestelijke welzijn van mensen (het sociaal-cultureel kapitaal) en van de houdbaarheid van de economische productie en consumptie (het economisch kapitaal).
De Toekomstvisie Zederik 2030 toont dat Zederik rond 2030 nog steeds een aantrekkelijke, duurzame woon- en werkomgeving is. Een gemeente waar het grootste gedeelte van de inwoners en ondernemers energiebesparende maatregelen heeft genomen en waar het merendeel van de inwoners, ondernemers en organisaties deels zelf in zijn energiebehoefte voorziet door het opwekken van duurzame energie. Een gemeente waar bij ieder ruimtelijk initiatief integraal wordt gekeken naar de mogelijkheden van een duurzame gebiedsontwikkeling. Een gemeente waar sociale samenhang bestaat en waar de ondernemers voluit streven naar een duurzame lokale economie. En misschien wel het meest concrete: een gemeentelijke organisatie die het goede voorbeeld geeft.
Planspecifiek
Het streven is om binnen het werklandschap Meerkerk IVa het begrip duurzaamheid op verschillende niveaus en manieren gestalte te geven, om daarmee de beleving en bewustwording van het thema te vergroten.
Landschappelijk raamwerk en openbare ruimte
In het landschappelijk raamwerk (zie toelichting paragraaf 2.2) zijn voorbeelden van duurzaamheidmaatregelen in de openbare ruimte opgenomen. Dit heeft vooral betrekking op vergroenen, biodiversiteit, ecologie en waterbeheer. Zo is ervoor gekozen het noordelijk talud van de watergang langs de Duurzaamheidsring sterk te verflauwen en diversiteit aan te brengen in beplanting (bomen, heesters, bloemrijke weides, gras, etc.). Deze oever ligt op het zuiden en is daarmee bijzonder aantrekkelijk voor amfibieën. De bloemrijke weides lenen zich bijzonder goed voor het realiseren van enkele insectenhotels. En de doorlopende oostwest georiënteerde groenstructuren vormen een migratieroute voor soorten als vleermuizen.
Gebouwen
Ook op gebouwniveau heeft de gemeente ambitie ten aanzien van duurzaamheid, voortkomend uit de ambitie van de provincie Utrecht om per 2040 een energieneutrale provincie te zijn. Alle toekomstige bebouwing op Meerkerk IVa is energieneutraal. Om dit te bereiken kan de Trias Energetica ingezet worden. De Trias Energetica geeft aan te starten met energie besparen (1). Aan de energievraag die overblijft kan worden voldaan door energie duurzaam op te wekken (2). Mocht er dan nog fossiele brandstof nodig zijn, in bijvoorbeeld industriële processen, gebruik deze dan zo efficiënt en schoon mogelijk.
Architectuur
De uitstraling van de gebouwen levert een belangrijke bijdrage aan het duurzame en groene imago van het werklandschap. De gemeente Vijfheerenlanden daagt architecten, bouwers en toekomstige gebruikers uit om op een inventieve wijze vorm te geven aan het begrip duurzaamheid en dit tot uitdrukking te laten komen in de bebouwing en inrichting van de kavels.
Gelet op het groene karakter van de openbare ruimte, is het wenselijk dat dit een vertaling krijgt op de kavel. Ten aanzien van de bebouwing is dan ook voorgeschreven dat minimaal het dakvlak of één gevel groen worden gerealiseerd.
Het toepassen van groene daken heeft diverse voordelen:
  • het toepassen van bloeiende planten, zoals diverse soorten sedum of bijvoorbeeld een mix van zaden van inheemse planten levert een aantrekkelijke voedselbron voor insecten en verhoogt daarmee de biodiversiteit;
  • isolatie van het dak door middel van groen levert in de zomer een aanzienlijke reductie van hittestress in gebouwen op, waardoor er ook minder ventilatie nodig is. In de winterperiode levert het groene dak een geringe isolatie tegen koude op;
  • het levert een bijdrage aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Een variant op groene daken zijn grijsbruine daken. Hierbij wordt een biotoop nagemaakt dat kenmerken heeft van een verlaten stuk bedrijfsterrein, met gebruik van grond, zand, grind, steen en/of hout. Dit materiaal is geschikt als nestmateriaal voor vele insectensoorten en deze trekken weer vogelsoorten naar het terrein. Afwisseling van groene met bruine daken verhoogt de biodiversiteit.
Groene gevels worden om dezelfde reden toegepast als groene daken, maar hebben een toegevoegde waarde:
  • zijn zichtbaarder en komen de beleefbaarheid ten goede;
  • spelen tevens een rol in het verminderen van wind en geluidhinder.
  • luchtzuivering van fijnstof;
  • tevens bieden ze plekken voor nestkasten voor vogels.
Ook voor de ruimte op de kavel rondom de bebouwing geldt dat het verminderen van verhard oppervlak een bijdrage levert aan de infiltratiemogelijkheden en het verminderen van hittestress.
Daarnaast kan bijvoorbeeld de oriëntatie van werkruimtes en gevelopeningen in spelen op de bezonning. Het benutten en weren van de zon kan met behulp van architectonische middelen, zoals glaspuien die dienen als lichthappers of een permanente zonwering aan de buitenzijde. Deze architectonische kenmerken kunnen tevens een rol spelen in de compositie en gevelopbouw.
Circulaire- en deeleconomie
Ook op het gebied van circulaire- en deeleconomie zijn er kansen voor het bedrijventerrein. Hierbij kan o.a. gedacht worden aan het invoeren van een parkmanagement, inventariseren van verschillende stromen op het terrein en het stimuleren van circulaire bouw door het toepassen van materialen die hergebruikt zijn, of hergebruikt kunnen worden.
Gesteld kan worden dat het onderhavige initiatief past binnen de ambities ten aanzien van duurzaamheid.

5 Juridische Planopzet

5.1 Opzet Regels

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Nadere Toelichting Op De Regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en de plansystematiek van het bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' (2017).
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1. Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2. Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Artikel 3. Bedrijventerrein
Het merendeel van de gronden in het plangebied is voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Het terrein is bedoeld voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Via een ontheffing zijn tevens bedrijven in categorie 4.1 toegelaten. Er wordt ook, binnen randvoorwaarden, ruimte geboden aan zelfstandige kantoren. Bedrijfswoningen zijn niet toegelaten.
De bouwmogelijkheden zijn ontleend aan het 'Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan' van Spacevalue (d.d. 18 september 2018). De hierin opgenomen bouwhoogtes en bebouwingspercentages zijn aangepast, mede naar aanleiding van opmerkingen van de provincie Utrecht. Dat geldt ook voor de bij recht mogelijk gemaakte deels grotere bouwhoogte. Verder dient in de 'gevellijn' gebouwd te worden, gedifferentieerd naar drie deelgebieden.
In het westelijk deel van deze bestemming is de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen. Hier ligt de exacte ligging van een weg nog niet vast.
Artikel 4. Groen
De structuurbepalende groenvoorzieningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals lichtmasten en straatmeubilair.
Artikel 5: Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is opgenomen voor de beoogde wegenstructuur in het plangebied en de aansluitingen op de omgeving wegen. Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegelaten. De bestemmingsomschrijving maakt het mogelijk gedurende de planperiode de openbare ruimte flexibel te beheren.
Verder zijn bij de wegen behorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
In het westelijk deel ligt de ligging van een ontsluitingsweg nog niet vast. Hiervoor is de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen, binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.
Artikel 6. Water
Het oppervlaktewater in het plangebied is grotendeels voorzien van de bestemming 'Water'. Dat betreft ook een zone evenwijdig aan rijksweg A27. Deze gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding en
verkeer te water. Tevens zijn taluds en natuurvriendelijke oevers. Zo is het mogelijk om, met name aan de zijde van Burggraaf, binnen deze bestemming een robuuste groenzone met afschermende werking te realiseren.
Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers.
Artikel 7, 8 en 9. Waarde - Archeologie 1, 4a en 4b (dubbelbestemmingen)
Binnen het plangebied komen drie archeologische dubbelbestemmingen voor: 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 4a' en 'Waarde - Archeologie 4b', De dubbelbestemmingen en de begrenzing ervan zijn ontleend aan het archeologische onderzoek van Transect. De bestemmingen en de regels zijn qua systematiek ontleend aan het bestemmingsplan 'Herziening kernen Zederik'.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 10. Anti-dubbeltelregel
Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11. Algemene bouwregels
Dit artikel bevat algemene regels omtrent toegelaten bouwwerken met afwijkende maten, overschrijding van bouwgrenzen, nutsvoorzieningen, ondergronds bouwen en de afstand tot waterlopen.
Artikel 12. Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan en een voorwaardelijke verplichting voor het parkeren.
Artikel 13. Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat een algemene regel omtrent het afwijken van maten en het overschrijden van bouwgrenzen.
Artikel 14. Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen in het geval bestemmingsgrenzen worden overschreden. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de archeologische dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen..
Artikel 15 Overige regels
In de Overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het benodigde parkeren. Het gebruik van de gronden is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op basis van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', of diens rechtsopvolger. Hierbij wordt uitgegaan van 'weinig stedelijk' en van de gemiddelde norm. Voorts wordt aangesloten bij de regeling uit het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren'.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 16. Overgangsrecht
Bouwwerken die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Artikel 17. Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden hoofdgebouwen gebouwd.
Het voorgenomen wordt gerealiseerd op initiatief van de gemeente Vijfheerenlanden. De kosten worden gedragen door de opbrengsten van de verkoop van de kavels. De kosten van de grondexploitatie worden op deze manier verhaald op de toekomstige grondeigenaren. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar en er hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en ligt het bestemmingsplan na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.1 Inspraak

Op 23 november 2017 is er in het kader van de Ontwikkelingsvisie Meerkerk 4A een discussiebijeenkomst voor ondernemers gehouden. In het kader van het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan is er op 22 november 2018 een informatiebijeenkomst georganiseerd.

7.2 Overleg

In het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar verschillende vooroverlegpartners.
Reacties zijn ontvangen van provincie Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht (VRU), Gasunie en waterschap Rivierenland. De opmerkingen zien hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
1. Provincie Utrecht (mail d.d. 11 juni 2021)
In het voorontwerpbestemmingsplan zijn in paragraaf 3.2 Provinciaal Beleid de 'Visie Ruimte en Mobiliteit', het 'Programma ruimte' en de 'Verordening ruimte 2014' opgenomen. Op 1 april 2021 zijn de 'Omgevingsvisie provincie Utrecht' en de 'Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht' in werking getreden. Het plan dient getoetst te worden aan het nieuwe beleid.
Paragraaf 3.2 'Provinciaal Beleid' is aangepast, waarin getoetst wordt aan de 'Omgevingsvisie provincie Utrecht' en de 'Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht'. Daarnaast is extra aandacht besteed aan de ligging van het plangebied in overstroombaar gebied en bodemdaling.
2. Veiligheidsregio Utrecht (VRU) (brief d.d. 22 april 2021)
De VRU geeft aan dat alle relevante risicobronnen zijn meegenomen in het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast geeft de verantwoording van het groepsrisico geen aanleiding tot opmerkingen. Wel wordt geadviseerd om de (toekomstig) bluswatervoorzieningen in het stedenbouwkundig plan op te nemen.
Dit komt nader aan bod in het kader van het stedenbouwkundige plan en de omgevingsvergunningen. Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
3. Gasunie (mail d.d. 6 april 2021)
Gasunie geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de meest nabijgelegen leiding ligt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Gasunie heeft verder geen opmerkingen.
Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
4. Waterschap Rivierenland (mail d.d. 6 mei 2021)
Het waterschap Rivierenland kan nog niet akkoord gaan met het voorontwerpbestemmingsplan. Als reactie laat het waterschap weten dat het waterhuishoudkundig systeem verder uitgewerkt dient te worden. Het waterschap heeft opmerkingen op verschillende (water)aspecten, zoals watercompensatie, waterafvoer, waterkringen, watergangen en het wijzigen van het peilgebied.
Deze opmerkingen geven aanleiding tot aanpassingen in paragraaf 4.3.3 'Watertoets'. In deze paragraaf is de waterbalans aangepast en zijn de onderdelen op het gebied van de waterafvoer, waterkeringen, watergangen en het wijzigen van het peilgebied herzien en aangepast op basis van het Waterhuishoudingsplan van Tauw. Daarnaast is paragraaf 2.4 'Verkeer en parkeren' aangepast.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Werklandschap Meerkerk IVa' heeft vanaf 24 juni 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Ook is op 4 juli 2022 een informatiebijeenkomst gehouden over het ontwerpbestemmingsplan.
Tijdens de zienswijzentermijn zijn vier brieven met zienswijzen ingekomen. In de 'Zienswijzennota bestemmingsplan Werklandschap Meerkerk IVa' (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 14), zijn de ingekomen zienswijzen samengevat en van een beantwoording voorzien. Tevens is aangegeven of het tot een aanpassing van het bestemmingsplan heeft geleid.