KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsregels
Artikel 2 Begrippen
Artikel 3 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldende Planologische Regeling
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Omschakeling Van Grootverbruikers Naar Hoogcalorisch Gas
2.2 Beschrijving Tracés En Omgeving
2.3 Technische Beschrijving Nieuw Tracé
2.4 Plangebied Gemeente Vijfheerenlanden
2.5 Wijziging Ten Opzichte Van De Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Niet Gesprongen Explosieven
4.8 Water
4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Planvorm
5.3 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Grondexploitatie
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Archeologisch Bureau- En Veldonderzoek, Gemeente Vijfheerenlanden
Bijlage 2 Historisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Bureaustudie Ecologie
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Passende Beoordeling Stikstofdepositie
Bijlage 7 Addendum Passende Beoordeling
Bijlage 8 Qra Aardgasleiding
Bijlage 9 Bureaustudie Ce
Bijlage 10 Geohydrologisch Rapport
Bijlage 11 Aanmeldingsnotitie Mer-beoordeling
Bijlage 12 Gebundelde M.e.r.-beoordelingsbesluiten
Bijlage 13 Nota Zienswijze
Bijlage 14 Wijzigingen Verbeelding T.o.v Ontwerpversie

Facetherziening buisleiding Hoornaar-Reijerscop (Vijfheerenlanden)

Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 09-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Toepassingsregels

  1. a. Dit bestemmingsplan is van toepassing op de volgende bestemmingsplannen en de daarin aangehaalde regels:
bestemmingsplan identificatie vastgesteld door de gemeenteraad op
Buitengebied Zederik NL.IMRO.0707.BPBuitengebiedZDR-VG02 29 juni 2015
Reparatieplan Buitengebied Zederik NL.IMRO.0707.BPZDRREPBUITENGEB-VG01 19 november 2018
  1. b. De regels van de onder a genoemde bestemmingsplannen en eventuele bijlagen zijn, onverkort van toepassing met inachtneming van de aanpassingen en aanvullingen die zijn aangegeven in Artikel2 Begrippen, Artikel 3 Wijze van meten, Artikel 4 Leiding - Gas, Artikel 5 Anti-dubbeltelregel, Artikel6 Overgangsrecht en Artikel 7 Slotregel.

Artikel 2 Begrippen

2.1 plan

het bestemmingsplan Facetherziening buisleiding Hoornaar-Reijerscop (Vijfheerenlanden) met identificatienummer NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01 van de gemeente Vijfheerenlanden.

2.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Artikel 3 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.2 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.3 Meten

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale)

verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met

de daarbij behorende belemmeringenstroken.

4.2 Voorrangbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere

bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

4.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 4.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de ondergrondse hoge druk gastransportleiding mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken ondergrondse hoge druk gastransportleiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de ondergrondse hoge druk gastransportleiding.
  2. b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Facetherziening buisleiding Hoornaar-Reijerscop (Vijfheerenlanden) van de gemeente Vijfheerenlanden.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Als gevolg van de aardbevingen in Groningen werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas. Dit houdt in dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief voor oktober 2022.

Gasunie Transport Services (GTS) is verantwoordelijk om deze negen bedrijven aan te sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Voor de omschakeling van één van deze bedrijven dient het tracé DN300 van Hoornaar (S-238) tot meet- & regelstation (M&R) Reijerscop (A-107) aangelegd te worden, zodat het bedrijf aangesloten kan worden op het hoogcalorisch gasnet. Ten behoeve hiervan dienen de geldende bestemmingsplannen in zes gemeenten zodanig te worden aangepast dat de leidingen worden mogelijk gemaakt en/of worden voorzien van de relevante leidingspecificaties. Het tracé loopt door de volgende zes gemeenten:

  1. 1. Utrecht
  2. 2. Montfoort
  3. 3. IJsselstein
  4. 4. Lopik
  5. 5. Vijfheerenlanden
  6. 6. Molenlanden

Het tracé doorkruist een redelijk groot gebied. Het nieuwe gasleidingtracé voor hoogcalorisch gas is niet in zijn geheel in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van de geldende bestemmingsplannen is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken in de gemeente Vijfheerenlanden. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Tracé Hoornaar- MR Reijerscop (tracé is weergegeven met de rode lijn).

1.2 Geldende Planologische Regeling

Voor de gronden waarop het tracé Hoornaar - Reijerscop is geprojecteerd, gelden de volgende bestemmingsplannen:

Tabel 1.1. Overzicht geldende bestemmingsplannen

Gemeente bestemmingsplan identificatie vaststellingsbesluit
Utrecht Meet- en regelstation Reijerscop, De Meern Zuid NL.IMRO.0344.BPMEETREIJDEMEERN-VA01 2018-04-26
Utrecht Rijnenburg, Utrecht NL.IMRO.0344.BPRIJNENBURGUTRECH-VA01 2015-03-05
Montfoort Buitengebied 2012 NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-vg01 2013-03-11
IJsselstein Landelijk Gebied noord en zuid NL.IMRO.0353.201203Lgebied-VG02 2015-12-17
Lopik Landelijk gebied Lopik NL.IMRO.0331.01HerzlandelijkgbBP01 2022-03-08
Lopik BP Uiterwaarden NL.IMRO.0331.09Uiterwaarden-BP01 2013-01-29
Vijfheerenlanden Buitengebied Zederik NL.IMRO.0707.BPBuitengebiedZDR-VG02 2015-06-29
Vijfheerenlanden Reparatieplan Buitengebied Zederik NL.IMRO.0707.BPZDRREPBUITENGEB-VG01 2018-11-19
Molenlanden Buitengebied Giessenlanden NL.IMRO.0689.BP8001-gu01 2015-03-11

Het tracé is in deze bestemmingsplannen bestemd voor agrarisch, verkeer, bedrijf, gemengd, natuur, groen, water en waterkeringen. De aanleg van een planologisch relevante leiding is binnen deze bestemmingen niet mogelijk.

1.3 Leeswijzer

Vanwege de samenhang en uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om voor de facetherziening van de geldende bestemmingsplannen in de verschillende gemeenten één toelichting te schrijven.

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het project, het tracé en op de technische aspecten van de verbinding. Paragraaf 2.4 is specifiek per gemeente uitgewerkt.
  • In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 wordt het project getoetst aan de relevante ruimtelijke en milieu aspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omschakeling Van Grootverbruikers Naar Hoogcalorisch Gas

In navolging van de verschillende forse aardbevingen in Groningen in 2018 en 2019 werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas.

Op 29 maart 2018 heeft het kabinet aangekondigd dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig wordt beëindigd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Dat is de beste manier om de veiligheid te garanderen en de veiligheidsbeleving in Groningen te verbeteren. In die brief is het basispad geschetst waarlangs de gaswinning uit het Groningenveld wordt beëindigd.

Voor het behalen van het basispad is het essentieel dat tenminste de grootste verbruikers (> 100 miljoen Nm3) voor oktober 2022 van het laagcalorisch gas afschakelen (dit betreft nu negen bedrijven). Deze groep vertegenwoordigt een dusdanig verbruik dat omschakelen wezenlijk bijdraagt aan de reductie van de winning uit het Groningerveld en is daarmee essentieel voor het behalen van het basispad. Het is realistisch om deze groep bedrijven in 2022 om te schakelen.

Op maandag 3 december 2018 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een verplichting tot omschakeling aangekondigd. Deze verplichting houdt in dat bedrijven met een verbruik van meer dan 100 miljoen Nm3 laagcalorisch gas per jaar om moeten schakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief.

Dit betekent concreet dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief voor oktober 2022. Voor deze omschakeling dient een aantal werkzaamheden uitgevoerd te worden, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.

2.2 Beschrijving Tracés En Omgeving

De tracés worden aangelegd in het kader van de ombouw van delen van het gastransportnet van G-gas (laag calorisch gas) naar H-gas (hoog calorisch gas). Daarnaast worden verschillende bestaande faciliteiten aangepast. De aan te leggen leiding betreft een DN300 (diameter 300 mm) en wordt deels in open ontgraving en deels via horizontaal gestuurd boren (HDD) aangelegd (zie figuur 2.1). Het tracé bestaat uit twee gedeeltes:

  1. 1. Tracédeel 'Utrecht':
    Loopt van afsluiterschema S-6227 (Utrecht) naar S-6265 (Lage Weide) te Utrecht. Het tracé heeft een lengte van circa 2,7 km. Dit betreft een regionale leiding.
  2. 2. Tracédeel 'Zuid:
    Loopt van meet- en regelstation (M&R) Reijerscop (A-107) zuidwaarts richting gasontvangststation (GOS) Hoornaar (S-238). Het tracé heeft een lengte van circa 24,6 km. Dit betreft een hoofdtransportleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Ligging tracés en werkzaamheden Ligging tracés en werkzaamheden (bron: Anteagroup)

De leiding loopt door het buitengebied over voornamelijk agrarische gronden van de gemeenten Utrecht, Montfoort, IJsselstein, Lopik, Vijfheerenlanden en Molenlanden

Aan de betreffende grondeigenaren waar het tracé doorheen loopt, is een (opstal)overeenkomst aangeboden om dit gedeelte van het tracé te kunnen aanleggen. Heet proces met de grondeigenaren is nog lopende.

Voor de kruising met de lek wordt een vergunning op grond van de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken aangevraagd.

Verder kruist het tracé verschillende regionale waterkeringen met een waterstaatkundige functie die in eigendom en beheer zijn van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Waterschap Rivierenland. De aanleg in deze gronden wordt geregeld met een ontheffing op grond van de Keur Waterkeringen van het Waterschap.

2.3 Technische Beschrijving Nieuw Tracé

De aan te leggen leiding betreft een DN300 met een druk van 66,2 bar en wordt deels in open ontgraving met een dekking van 1,5 à 1,6 m aangelegd, waarbij tot circa 2,1 à 2,2 m-mv dient te worden ontgraven, en verder in HDD's, zie figuur 2.1. Ten behoeve van het aanleggen wordt een werkstrook (inclusief de leidingsleuf zelf) met een breedte van in totaal 25 meter aangelegd. Ter plaatse van kruisingen wordt voor het aanleggen van zinkers en het maken en aansluiten van boringen plaatselijk dieper gegraven, tot maximaal 4,0 m-mv.

Werkzaamheden in watergangen, waarbij bodem, (onderwater)vegetatie en oeverzones aangetast worden, zijn niet uitgesloten als gevolg van de aanleg van de leiding (in open ontgraving). Daarnaast zullen naar verwachting enkele bomen (die onderdeel uitmaken van een houtopstand) gekapt moeten worden. Ten behoeve van open ontgravingen zal te allen tijde grond worden vergraven en over grote delen ook vegetatie (met name grasvegetatie in de graslandpolders) worden verwijderd.

Voor de uitvoering wordt gegraven, waarbij de grondlagen gescheiden worden ontgraven en lokaal worden opgeslagen. Na de werkzaamheden wordt het plangebied zoveel mogelijk in oude staat hersteld. Hiervoor wordt de tijdelijk opgeslagen grond gebruikt. Om constructietechnische en cultuurtechnische redenen dienen de uit te voeren werkzaamheden in droge bouwputten plaats te vinden. In verband met de heersende grondwaterstanden moet daartoe bemaling worden toegepast.

2.4 Plangebied Gemeente Vijfheerenlanden

2.4.1 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het nieuwe tracé van de gastransportleiding vanaf de Lek in het noorden tot aan de gemeentegrens met de gemeente Molenlanden in het zuiden (ter hoogte van Den Dool). In figuur 2.1 is het nieuwe tracé weergegeven zoals het door de gemeente Vijfheerenlanden loopt. Het plangebied is momenteel hoofdzakelijk in gebruik als weiland. Een klein deel van het tracé loopt door natuurgebied. Ook doorkruist het tracé de stroombedding van de Oude Zederik. In het landschap wordt geen wijziging zichtbaar als gevolg van de aanleg van de leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1. De ligging van het plangebied in de gemeente Vijfheerenlanden. (Bron: Esri & partners.)

2.4.2 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied van de facetherziening heeft betrekking op de hieronder genoemde bestemmingsplannen. In de meest rechtse kolom is aangegeven welke enkelbestemmingen er momenteel gelden ter plaatse van het leidingentracé.

Tabel 2.1. Overzicht bestemmingsplannen die worden herzien

bestemmingsplan identificatie vastgesteld door de gemeenteraad op (enkel)bestemmingen
Buitengebied Zederik NL.IMRO.0707.BPBuitengebiedZDR-VG02 29 juni 2015 Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch met waarden
Artikel 8 Groen
Artikel 11 Natuur
Artikel 15 Tuin
Artikel 16 Verkeer
Artikel 18 Water
Reparatieplan Buitengebied Zederik NL.IMRO.0707.BPZDRREPBUITENGEB-VG01 19 november 2018 Zie Buitengebied Zederik

In onderstaand figuur is het tracé zichtbaar gemaakt in de vigerende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Ligging gastransportleiding (rode lijn) in bestemmingsplannen gemeente Vijfheerenlanden.

2.5 Wijziging Ten Opzichte Van De Vigerende Bestemmingsplannen

De aanleg en het gebruik van de aardgasleiding wordt mogelijk gemaakt via een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan (hierna: basisplan). Het gaat om een facetherziening waarbij het basisplan en de geldende bestemmingen van toepassing blijven en waarbij uitsluitend de dubbelbestemming Leiding-Gas wordt toegevoegd aan het plan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie en is een gevolg van de gewijzigde Gaswet.

Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingenstroken). Op een visiekaart zijn de hoofdverbindingen die van nationaal belang aangegeven. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. De uitwerking ligt dus bij provincies en gemeenten. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken). De nieuwe gastransportleiding van Reijerscop naar Hoornaar is niet opgenomen in het nationale beleid voor buisleidingen, maar is een gevolg van de in juni 2020 gewijzigde Gaswet welke voorziet in de omschakeling van verschillende bedrijven van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas om de gaswinning in Groningen terug te dringen.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie en is een gevolg van de gewijzigde Gaswet.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)

De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:

  • aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA (16 Bar) of meer;
  • aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
  • brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
  • giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
  • specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).

Het Bevb is niet van toepassing op:

  • Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
  • Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
  • Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
  • Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.

Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Alleen voor buisleidingen voor aardgas met een druk van 1.600 tot en met 4.000 kPa (16 tot en met 40 Bar) geld een belemmeringenstrook van ten minste 4 meter.

Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtsstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen voor de nieuwe leiding. Op de externe veiligheidsaspecten wordt voorts in paragraaf 4.4 nader ingegaan.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening zal rond de zomer van 2021 ter inzage liggen en eind 2021 vastgesteld worden.

In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • toename van werkgelegenheid;
  • toename van verkeer;
  • energietransitie;
  • klimaatverandering;
  • verandering in de landbouw;
  • versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.

  1. 1. Stad en land gezond
    Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.
  2. 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
    Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).
  3. 3. Duurzame energie
    Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.
  4. 4. Vitale steden en dorpen
    Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.
  5. 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
    Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.
  6. 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
    Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.
  7. 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
    Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.

De buisleiding wordt aangelegd in het gebied volgens de Interim omgevingsverordening aangeduid als matig kwetsbare strategische watervoorraad. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op deze aanduiding moet rekening houden met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning.

Voor de aanleg van de buisleiding zijn er geen beperkingen. Wel is het van belang om de uitvoering zorgvuldig te doen, met het oog op de grondwaterkwaliteit en de bescherming van de scheidende lagen binnen de grondwatervoorraad in dit gebied. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de effecten op de drinkwaterwinning. Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat er geen negatieve effecten op de drinkwaterwinning worden verwacht.

Conclusie
Het leidingentracé is vooral gelegen in het buitengebied. De regels in de Interim Omgevingsverordening worden door het nieuwe leidingentracé niet doorkruist. Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid en de verordening van de provincie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

De gemeente Vijfheerenlanden heeft geen specifiek beleid voor gasleidingen. In de Bouwstenennotitie voor de Omgevingsvisie Vijfheerenlanden en de Landschapsvisie Vijfheerenlanden 2040 staan geen uitgangspunten die niet verenigbaar zijn met het leidingentracé.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Provinciale verwachtingskaart

De provinciale verwachtingskaart van de provincie Utrecht bevat (nog) geen gegevens over het plangebied. Er is daarom gekeken naar de Cultuur historische atlas van de provincie Zuid- Holland, waar de voormalige gemeente Zederik deel van uit maakte. Hierop kregen de delen van het plangebied waar stroomgordelafzettingen in de ondergrond voorkomen een verwachting op archeologische resten tussen 0-3m –mv, tussen 3-5m –mv en dieper dan 5m –mv.

Gemeentelijk archeologisch beleid

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied Zederik (d.d. 19- 11-2019). Hierbinnen is een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3, 4, 5 en 6 van toepassing. De geplande bodemingrepen overschrijden de vrijstellingsgrenzen.

De gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente Zederik is gebaseerd op het voorkomen van stroomgordels in de ondergrond. Gebieden in de komgronden kregen daarbij een lage verwachting; gebieden op oeverwal-, stroomrug- en crevasseafzettingen werd een hogere verwachting toegekend.

Onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Hieruit kan het volgende geconcludeerd worden.

Archeologisch bureauonderzoek

Het plangebied maakte tijdens het Pleistoceen deel uit van een rivierengebied met een verwilderd geulenpatroon en plaatselijk rivierduinen (donken). De donken vormden aantrekkelijke vestigingsgebieden, hoewel ook op de rivierterrassen archeologische waarden zouden kunnen voorkomen. Voor zover bekend komen in het plangebied geen donken voor en bevinden de fluviatiele afzettingen zich op een diepte van circa 8m –mv. Een (groot) deel van deze sedimenten zullen door Holocene rivierlopen zijn geërodeerd. De kans op het aantreffen van archeologische resten uit het paleolithicum en het begin van het mesolithicum is derhalve erg klein.

Vooral op de locaties waar het tracé van het plangebied een stroomgordel kruist, bestaat een gerede kans op het aantreffen van archeologische waarden. De datering van de verwachte archeologische resten is afhankelijk van de periode waarin de betreffende stroomgordel actief was. Op de Kapel-stroomgordel kunnen mogelijk archeologische resten uit de middeleeuwen verwacht worden. De Zijderveld-stroomgordel heeft een verwachting op archeologische resten uit het neolithicum, bronstijd en ijzertijd. De stroomgordel van Achthoven is mogelijk tijdens de late prehistorie en romeinse tijd bewoond geweest. Door de diepe ligging van de afzettingen van deze stroomgordel (onder de stroomgordel van Achthoven) worden eventuele archeologische resten hier niet bedreigd door de geplande werkzaamheden. Op de Lek-stroomgordel (van voor de bedijking) kunnen mogelijk archeologische resten uit de vroege en late middeleeuwen aanwezig zijn. De stroomgordel van Schoonrewoerd heeft een archeologische verwachting op resten vanaf het neolithicum tot de middeleeuwen.

Op basis van de datering van de Nieuwland-stroomgordel kunnen hier mogelijk archeologische resten uit het laat mesolithicum en neolithicum aangetroffen worden. Langs de weg Achthoven, de Zouwendijk en de Broekweg kunnen ook eventuele archeologische resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd aangetroffen worden.

De aanwezigheid van archeologische sporen is sterk afhankelijk van het feit of de bodem in het plangebied verstoord is geraakt en of de verwachting op grond van bekende gegevens ook op basis van de daadwerkelijke veldsituatie kan worden ondersteund. Het uitvoeren van een booronderzoek is een belangrijke stap in het toetsen van de verwachting uit dit bureauonderzoek. Antea Group adviseert dan ook om in het plangebied een verkennend booronderzoek uit te voeren, in de zones waar de leiding door middel van open ontgraving wordt aangelegd. Dit onderzoek vindt plaats in de delen van het gebied waar stroomgordelafzettingen in de ondergrond aanwezig zijn en die op grond daarvan een middelhoge tot hoge verwachting hebben en/of waarvoor een andere verwachting geldt die niet aan eventuele stroomgordels is gebonden. Op die locaties wordt een karterend booronderzoek geadviseerd met een boorpuntsafstand van 25 m. In de overgangszones naar de veenkommen met een veelal lage tot gematigde verwachting wordt een onderzoek met een boorpuntafstand van 50 m geadviseerd (verkennende fase).

Inventariserend veldonderzoek

De bodemopbouw is te onderscheiden in veenkommen met al dan niet dieper gelegen (overdekte) stroomgordels en uit stroomgordelafzettingen zonder veendek.

Laatstgenoemde stroomgordelafzettingen zijn aangetroffen ter plaatse van boringen 1102-1110, bestaande uit een oeverwal met gerijpte komafzetting op geul- en beddingafzettingen van de Schoonrewoerdse stroomgordel, en aan de zuidelijke Lekdijk bij Achthoven, met een kom- en oeverwalpakket en een overslagpakket met aanwijzingen voor verstoring of resten uit de nieuwe tijd en late middeleeuwen behorend bij de onbedijkte en bedijkte Lek. Steeds zwakker wordende oeverwalachtige afzettingen zijn vanaf boring 245 in de nabijheid van de dijk tot aan boring 235 aanwezig.

In de veenkommen en de onder veen begraven stroomgordelafzettingen bestaat de bovengrond uit komklei met aan de basis (op de overgang naar het veen) soms een humeuze horizont. Ook in het veen is in veel plaatsen een overstromingslaagje aanwezig waarin zich een vegetatiehorizont heeft gevormd. Dit laagje is waargenomen op een diepte van steeds 1,5 tot 2,2 m -NAP en is op de meeste plaatsen slap, maar in enkele boringen is deze wel iets gerijpt (boringen 151 en 153). Daaronder ligt weer een veenpakket dat op de meeste plaatsen kleiige niveaus heeft of bestaat uit venige klei (voormalig Afzettingen van Gorkum). In boring 103 ligt de vegetatiehorizont direct onder de bouwvoor.

Waar onder het veen nog stroomgordelafzettingen aanwezig zijn, zijn deze meestal niet of nauwelijks gerijpt. In de meeste van deze begraven systemen (in mindere mate de Achthovense) is geen oeverwalpakket ontwikkeld.

Selectieadvies

Naar aanleiding van het bureauonderzoek en de landschappelijk-archeologische veldtoets (IVO-O) resteren er twee locaties met een hoge archeologische verwachting: de Schoonrewoerdse stroomrug in het zuiden van het plangebied en de oeverwal van de Lekdijk in het noorden. Het bewoningslint van Broek op de een crevasse van de onbedijkte Lek betreft ook een interessante locatie, maar die locatie wordt aangelegd door middel van HDD en zonder werkstrook aan het maaiveld. Daar vinden dus geen verstoringen plaats.

Schoonrewoerdse stroomrug

Er zijn meerdere directe aanwijzingen uit de nabijheid van het plangebied dat afzettingen die aan deze stroomrug te relateren zijn, bewoonbaar waren in de periode neolithicum en bronstijd (en latere perioden). In het plangebied is de zone van de stroomrug (inclusief de aanhechting van de aftakking aan de noordzijde) in brede zin begrensd door boringen 1102-1110 en in enge zin 1105-1107 (daar waar de bedding hoger dan 1 m -NAP ligt). In deze boringen is geen vindplaats aangetroffen, maar doordat de laklaag hier gebroken is, is de archeologische laag deels verploegd. Van een eventuele vindplaats resteert mogelijk alleen een sporenvlak. Het planvoornemen is om in deze zone een HDD-uitlegstrook te realiseren. Dit betekent dat het plangebied naderhand cultuurtechnisch wordt hersteld (omgespit/gewoeld), waarbij ongezien archeologische resten zouden kunnen worden geschaad. Wij adviseren tot het uitvoeren van een karterend proefsleuvenonderzoek om te bepalen of er op deze plaats sprake is of kan zijn van een prehistorische nederzetting. Het advies is om in dat proefsleuvenonderzoek in elk geval de top van de stroomrug mee te nemen (nabij boring 1106) alsook de flank waar nog sprake is van een intacte laklaag/vegetatielaag op de uitwaaierende oeverwal of kleiwig (zoals boring 1102 of 1110). Indien kan worden voorkomen dat de laag beneden 0,20 m-mv wordt verstoord (bijvoorbeeld door de aanleg van een tijdelijk stabiliserend dek) kan het proefsleuvenonderzoek achterwege blijven.

Verder is in het veenkomgebied direct ten noorden van de stroomrug in een brede uitwaaieringszone een ongerijpte laklaag aangetroffen, die gevormd is in een vermoedelijk periodiek natte omgeving. In boring 103 is deze laklaag iets beter gerijpt. De laklaag is vermoedelijk gelijktijdig aan die boven op de afzettingen van de stroomrug, zodat verondersteld wordt dat deze zone ook het loopvlak was ten tijde van bewoning op de Schoonrewoerdse stroomrug. Voor deze zone in de veenkom met de laklaag geldt daarom een verwachting voor archeologische resten van extensieve aard betreft (agrarische landinrichting en landgebruik). Het advies is om deze zone (rondom boring 103) te onderzoeken in de vorm van een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden, om daarmee de zone op de overgang van de bewoonbare stroomrug naar de veenkom archeologisch te onderzoeken.

Advieszone 1102-1110 heeft een omvang van circa 6.600 m2. Het (afgetopt) archeologisch vlak kan direct onder de bouwvoor aanwezig zijn, vanaf 0,2 m -mv of dieper. Advieszone 103 heeft een omvang van 1.700 m2. De laklaag kan hier vanaf 0,2 m -mv aanwezig zijn. De eerstgenoemde locatie ligt in de werkstrook zonder open ontgravingen. Ter plaatse van boring 103 wordt de aanleg in open ontgraving uitgevoerd.

Een proefsleuvenonderzoek (IVO-P, BRL4000 protocol 4003) of archeologische begeleiding (BRL4000 protocol 4004) dient plaats te vinden onder een door de bevoegde overheid goedgekeurd programma van eisen (PVE, BRL4000 protocol 4001).

Oeverwal Lekdijk

Een tweede zone met een hoge archeologische verwachting betreft een zone waar een relatief hooggelegen oeverwal of oeverwalachtige lagen aanwezig zijn met tekenen van rijping, restanten van een oude bouwvoor en archeologische indicatoren. Waarschijnlijk betreft het de achtererven en land/tuinbouwpercelen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. Indien een alternatieve aanlegstrategie niet mogelijk is wordt voor de werkzaamheden (aanleg in open ontgraving) ter plaatse van boringen 231 t/m 245 aanbevolen om deze archeologisch te laten begeleiden. Proefsleuven is in dit gebied niet verkiesbaar, enerzijds omdat het een verwachting op archeologische resten van extensieve aard betreft (agrarische landinrichting en landgebruik) en anderzijds vanwege de ligging in de berm van de Polderweg. De beschikbare ruimte is er beperkt en er liggen secundaire (niet op de KLIC aanwezige) kabels en leidingen. De archeologische verwachting is er bovendien gematigd door de plaatselijk aangetroffen bodemverstoringen (verbonden met de ligging in berm en bestaande ondergrondse infrastructuur). Het adviesgebied heeft een omvang van 8.500 m2. De archeologische verwachting voor de aanwezigheid van een oude bouwvoor geldt voor een diepte van circa 0,5 tot 1 m-mv. De verwachting is oplopend richting de Lek.

Een archeologische begeleiding op basis van een selectiebesluit (BRL4000 protocol 4004) dient plaats te vinden onder een namens de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (BRL4000 protocol 4001).

Meldingsplicht

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Conclusie

Aanbevolen wordt om de werkzaamheden ter plaatse van zones met een hoge archeologische verwachting onder begeleiding uit te voeren. Voor de werkzaamheden wordt een Programma van Eisen opgesteld en voorgelegd aan het bevoegd gezag. Hiermee is de uitvoerbaarheid aangetoond van het aspect archeologie. Het vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bodem

Onderdeel van een ruimtelijke procedure is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De geplande leiding is gelegen in het buitengebied van Utrecht. De gronden hebben een overwegend agrarische bestemming. Deze functie wijzigt niet, alleen de ondergrondse gastransportleiding zal worden aangelegd. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Onderzoek

Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is (historisch vooronderzoek) bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 2.

Het historisch vooronderzoek ter plaatse van het onderzoekstracé tussen Utrecht en Hoornaar is volgens de NEN 5725: 2017 uitgevoerd. In afwijking op de NEN 5725 is nog geen terreinbezoek uitgevoerd.

Over het algemeen blijkt dat op onverdachte delen langs het tracé in het landelijk gebied binnen de gemeenten Utrecht, Montfoort, IJsselstein, Lopik, Vijfheerenlanden en Molenlanden geen tot licht verhoogde gehalten/ concentraties kunnen voorkomen. In de gemeente Utrecht kan arseen plaatselijk wel (van nature) verhoogd voorkomen in het grondwater

Verder zijn bodembedreigende activiteiten langs het tracé bekend. Dit betreffen slootdempingen, boomgaarden en voormalige sporen en wegen. Deze zijn aangegeven op de tekeningen in de bijlage. Verder kunnen plaatselijk puinhoudende (fundatie)lagen of dammetjes gekruist worden, die kunnen worden aangemerkt als asbestverdacht.

Uit de bodemkwaliteitskaarten blijkt dat enkele gebieden zijn uitgesloten van de kaarten. Dit betreffen voornamelijk wegen, sporen en bermen en het stedelijk gebied in de gemeente Utrecht, wegen en bermen van rijks- en provinciale wegen en het buitendijks gebied ter plaatse van de Hollandse IJssel en de Lek.

Op basis van de resultaten uit het historisch vooronderzoek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. De resultaten van dit onderzoek geven geen aanleiding voor vervolgonderzoek of voor sanerende maatregelen.

Conclusie

Het aspect bodem geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de werkzaamheden.

4.3 Ecologie

Wet natuurbescherming

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.

In de provincie Utrecht in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

In het kader van voorliggend planvoornemen is een bureaustudie ecologie uitgevoerd door Anteagroup. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Daarnaast is voor de beoogde ontwikkeling ook een natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage 5.

De tracés liggen in de stad Utrecht en tussen de stad Utrecht en Hoornaar (Provincie Utrecht en Zuid-Holland). De tracés lopen voor een groot deel door agrarisch gebied en voor een klein deel door stedelijk gebied en natuurgebied. De tracés doorkruisen diverse wegen en watergangen, agrarische percelen, natuur (uiterwaarden en moerassen) en diverse groenelementen.

Beschermde soorten

Uit de bureaustudie is gebleken dat soorten die een beschermde status hebben in de Wet natuurbescherming mogelijk voor kunnen komen op de tracés. Het betreffen de volgende beschermde soorten:

  • Jaarrond beschermde nesten (nest van boomvalk, buizerd of ransuil, kerkuil, steenuil,
  • Algemene broedvogels (nestplaatsen aanwezig);
  • Vleermuizen (vliegroutes en verblijfplaatsen in de omgeving);
  • Waterspitsmuis;
  • Kamsalamander;
  • Poelkikker;
  • Heikikkers;
  • Rugstreeppadden;
  • Ringslang;
  • Grote modderkruiper;
  • Groene glazenmaker;
  • Platte schijfhorens.

In tabel 4.1 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende project. Aangegeven is of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0006.png"

Tabel 4.1 Overzicht conclusies en vervolgstappen soortenbescherming (bron: Anteagroup).

Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden

Het HTL-tracé kruist middels een HDD-boring de Natura 2000-gebieden 'de Uiterwaarden Lek' en 'de Zouweboezem'. De Natura 2000-gebieden worden niet fysiek aangetast. Significante negatieve effecten ten gevolge van geluid, licht, trillingen en visuele verstoring op de doelstellingen voor de Natura 2000-gebieden door de HDD-boringen en overige werkzaamheden buiten de gebieden kunnen worden uitgesloten door de afstand tussen de werkzaamheden en Natura 2000-gebieden, de tussenliggende afschermende elementen en de al aanwezige achtergrondverstoring.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0007.png"

Figuur 4.1 Ligging tracés ten opzichte van Natura-2000 gebieden (bron: ESRI Nederland en het Kadaster). Rood gearceerd Natura-2000 gebied Uiterwaarden Lek, groen gearceerd Natura-2000 gebied Zouweboezem en blauw gearceerd Natura-2000 gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het HTL-tracé kruist meerdere malen een gebied behorende tot het NNN. De gebieden worden gekruist middels een HDD-boring of door de rij- en werkstroken. Op drie locaties in de polder Achthoven, nabij de Zouweboezem, lopen rij- en werkstroken door het NNN-gebieden. Voorafgaand aan werkzaamheden in deze gebieden, dienen deze te worden afgestemd met het bevoegd gezag.

In het kader van de leidingaanleg vindt bemaling plaats. Er is onderscheid te maken tussen freatische bemaling in de slecht doorlatende deklaag die op het tracé aanwezig is, en spanningsbemaling in de goed doorlatende zandlagen onder de deklaag. Het invloedsgebied van de freatische bemaling is, als gevolg van het slecht doorlatende karakter van de deklaag, zeer beperkt (het invloedsgebied beperkt zich tot de werkstrook). Het invloedsgebied van de spanningsbemaling is aanzienlijk groter en reikt tot aan de natuurgebieden (Natura 2000 en NNN). Als gevolg van de relatief korte bemalingsduur (maximaal 2 weken per werkput en 3 dagen per segment veldstrekking) en de hoge geohydrologische weerstand van de deklaag in vergelijking tot de bemalingsduur, heeft de spanningsbemaling geen noemenswaardig effect op de freatische grondwaterstand ter plaatse van natuurgebieden. De bemaling heeft dan ook geen significant effect op de beschermde natuurgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0008.png"

Figuur 4.2 Ligging NNN-gebieden ten opzichte van de tracés (bron; ESRI Nederland en het Kadaster).

Belangrijk weidevogelgebied en ganzenrustgebied

Het HTL-tracé loopt middels open ontgravingen en rij- en werkstroken door weidevogelkerngebieden en belangrijke weidevogelgebieden in de provincie Utrecht en Zuid-Holland. Indien op deze locaties gedurende het broedseizoen (globaal 15 maart tot 15 juli) werkzaamheden plaatsvinden, kunnen negatieve effecten niet uitgesloten worden. Er dient buiten het broedseizoen gewerkt te worden of er dient toestemming verkregen te worden bij de betreffende provincie. Indien in het broedseizoen wordt gewerkt, wordt overleg met de provincie geïnitieerd. De wettelijke stappen worden hierbij opgevolgd.

Het HTL-tracé loopt tevens door een ganzenrustgebied in de provincie Utrecht. Vanuit het oogpunt van ecologie heeft het de voorkeur om in dit gebied buiten de periode van 1 november tot 1 mei te werken.

Uit vooroverleg met de provincie Utrecht is naar voren gekomen dat de werkzaamheden gedurende de periode van 1 november tot 1 maart enkel doorgang kunnen vinden indien voldoende ganzenrustgebied overblijft. Gezien met een verstoringszone van 100 meter aan weerzijden van het tracé slechts vier procent van het ganzenrustgebied tijdelijk ongeschikt gemaakt wordt, blijft voldoende ganzenrustgebied behouden. De werkzaamheden in dit gebied kunnen dus in principe jaarrond worden uitgevoerd indien er overdag (tot een uur voor zonsondergang) gewerkt wordt en de oorspronkelijke situatie zoveel mogelijk wordt hersteld. Wel dient nog definitieve toestemming te worden verkregen bij de provincie.

Het HTL-tracé loopt door de groene contour, natuurparels en een waterparel. Al deze gebieden worden middels een HDD-boring gekruist. Deze categorieën beschermde gebieden kennen geen externe werking. Effecten kunnen worden uitgesloten.

Het tracé liggen op grote afstand van beschermd grasland in de bollenstreek, de groene buffer, ganzenrustgebied (Zuid-Holland) en gebieden met de status strategische reservering natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0009.png"

Figuur 4.3 Ligging belangrijk weidevogelgebied in Zuid-Holland ten opzichte van de tracés (bron; ESRI Nederland en het Kadaster).

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPVHLghleiding-VA01_0010.png"

Tabel 4.2 Overzicht conclusies gebiedsbescherming (bron: Anteagroup).

Stikstofdepositie

Voor elk plan en project moet beoordeeld worden of de stikstoftoename leidt tot significant negatieve effecten op stikstofgevoelige beschermde natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden.

Voor de aanleg van het tracé zullen tijdelijk werkzaamheden plaatsvinden. Ten behoeve van de werkzaamheden zullen onder andere mobiele werktuigen met verbrandingsmotoren worden ingezet welke een emissie van NOx naar de omgeving met zich meebrengen. Voor de aanleg is daarom onderzocht (zie bijlage 6) of er (significant) negatieve effecten zijn als gevolg van stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden op onder andere de voorgenoemde Natura 2000-gebieden. Deze drie eerder genoemde Natura 2000-gebieden bevatten namelijk allen stikstofgevoelige natuurwaarden. Gezien de omvang van het project en het feit dat een project soms ook op grotere afstand tot stikstofdepositie kan leiden, is een effect als gevolg van stikstofdepositie op andere stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten.

Uit de AERIUS-berekening komt naar voren dat er sprake is van een tijdelijke toename (van maximaal twee jaar) in stikstofdepositie op habitattypen en leefgebieden van diverse Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van een permanente toename of een depositie in de gebruiksfase. Een aantal van de habitattypen in deze Natura 2000-gebieden zijn wat betreft stikstofdepositie ‘overbelast’, omdat de Kritische Depositie Waarde (KDW) op dit moment wordt overschreden als gevolg van de hoge achtergronddepositie.

Op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het recent opgestelde ‘Stappenplan Toestemmingsverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten’ (www.rijksoverheid.nl) dient het risico op aantasting van de natuurlijke kenmerken ecologisch te worden beoordeeld. Daarom is de een passende beoordeling opgesteld (bijlage 6).

Ten behoeve van de verduidelijking van de effecten van de werkzaamheden op het Habitattype Blauwgraslanden in het Natura 2000-gebied Zouweboezem en op beschermde vogels in de Vogelrichtlijngebieden Oostelijke Vechtplassen en Zouweboezem is een addendum opgesteld, zie bijlage 7.

Wanneer geen sprake is van een relevante stikstofdepositiebijdrage kan eenvoudigweg geen sprake zijn van ecologische doorwerking en is er geen sprake van conflicten met het duurzaam behalen van geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen. Om deze rede zijn drie Natura 2000- gebieden nader beschouwd (waarbij sprake is van habitattypen met een depositie hoger dan 0,05 mol/ha/jr). Dit betreft de Natura 2000-gebieden Zouweboezem, Uiterwaarden Lek, Lingegebied & Liefdijk Zuid en Oostelijke Vechtplassen.

Op basis van deze beoordeling is gebleken dat voor het project, ook cumulatief, significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Hiermee kan uit deze passende beoordeling worden geconcludeerd dat - gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden - de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.

Conclusie

Het HTL tracé loopt middels open ontgravingen en rij- en werkstroken door weidevogelkerngebieden en belangrijke weidevogelgebieden in de provincie Utrecht en Zuid-Holland. Indien op deze locaties gedurende het broedseizoen (globaal 15 maart tot 15 juli) werkzaamheden plaatsvinden, kunnen negatieve effecten niet uitgesloten worden. Er dient buiten het broedseizoen gewerkt te worden of er dient toestemming verkregen te worden bij de betreffende provincie.

Ter plaatse van de Natura 2000-gebieden wordt het tracé aangelegd door middel van HDD's. Deze boringen zijn niet van invloed op aangewezen soorten en habitattypen. De in- en uittredepunten bevinden zich op grote afstand en/of het tussenliggende gebied heeft voldoende afschermende/bufferende werking, zodat er geen sprake is van verstorende invloeden. Ook van de boringen zelf is geen (wezenlijke) invloed te verwachten. Trillingen zijn verwaarloosbaar en er worden maatregelen (conform de Waterwet en de NEN 3651) getroffen tegen mogelijke kwel en bijbehorende wijzigingen in de (geo)hydrologie. Wel kan er sprake zijn van indirecte negatieve effecten door stikstofdepositie tijdens de aanleg van de gasleidingtracés, ook voor het in de omgeving gelegen Lingegebied & Diefdijk-Zuid.

In de omgeving van de tracés liggen ook NNN-gebieden. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in de nabijheid van het project worden niet verwacht. De ontwikkeling in de tracés heeft geen effect op de directe omgeving van de tracés. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN-gebieden in de omgeving van de tracés geen belemmeringen.

Uit de AERIUS-berekening komt naar voren dat er sprake is van een tijdelijke toename (van maximaal twee jaar) in stikstofdepositie op habitattypen en leefgebieden van diverse Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van een permanente toename of een depositie in de gebruiksfase. Op basis van de Passende beoordeling is gebleken dat voor het project, ook cumulatief, significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Hiermee kan uit deze passende beoordeling worden geconcludeerd dat - gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden - de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.

4.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt bij ruimtelijke procedures, zoals hier het bestemmingsplan, de relaties tussen de activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In artikel 8, lid 1 van het Bevb is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevb verplicht ertoe dat het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling in het plangebied dient te worden getoetst aan het aspect externe veiligheid: het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hiertoe is een risicoanalyse (QRA) uitgevoerd, zie bijlage 8. In het kader van het vooroverleg wordt de veiligheidsregio om advies gevraagd. Het advies wordt t.z.t. verwerkt in deze paragraaf.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op een dodelijk ongeval ten gevolge van een ongewoon voorval (ongevalsscenario) indien een persoon (onbeschermd in de buitenlucht) zich bevindt op een bepaalde plaats waar hij voortdurend (24 uur per dag en gedurende het hele jaar) wordt blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van een voorval. Het PR is onafhankelijk van de aanwezigen in de omgeving van de leiding. Het PR wordt weergegeven door middel van PR-contouren. De PR 10-6 per jaar contour laat die plaatsen zien waar de kans op het overlijden van een persoon eens in de miljoen jaar bedraagt. Ter vergelijking: de gemiddelde overlijdenskans voor een willekeurige Nederlander is circa 10-4 per jaar, een factor 100 hoger. Het PR is onafhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting.

Uit het onderzoek blijkt dat er geen PR10-6/jaar contour wordt berekend. Hierdoor wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico rondom de nieuw aan te leggen buisleidingen, gesteld vanuit het Bevb. Doordat er geen PR10-6-contour wordt berekend, zijn er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten die aan een te hoog plaatsgebonden risico worden blootgesteld. Hiermee wordt voldaan aan de normstelling omtrent kwetsbare objecten in het Bevb.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico wordt beschreven in een zogenaamde F(N)-curve en is afhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting. Op de verticale as wordt de kans weergegeven dat meer dan N-slachtoffers ten gevolge van het beschouwde scenario komen te overlijden. De kans wordt uitgedrukt in de eenheid 'per jaar'. Op de horizontale as staat het aantal slachtoffers weergegeven. Het groepsrisico kent, in vergelijking tot het plaatsgebonden risico, echter geen strikte normering. Wel wordt er uitgegaan van een oriëntatiewaarde, die recht doet aan risicoaversie (hoe groter de ramp, hoe lager het acceptabele risico).

De oriëntatiewaarde geeft een eerste inzicht in het niveau van het risico. Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde (= 1) niet overschrijdt. Voor leiding A-555-08 is over de gehele lengte van de leiding een maximaal groepsrisico berekend van 6.471E-004 maal de oriëntatiewaarde, voor die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 11410.00 en stationing 12410.00. Dit tracé ligt grotendeels in de gemeente Lopik, maar ook deels in het grensgebied met de gemeente Vijfheerenlanden en in de gemeente Vijfheerenlanden zelf. Het berekende groepsrisico is over de gehele leiding ruim beneden de oriëntatiewaarde gelegen. Er wordt hierdoor voldaan aan de norm voor het groepsrisico conform het Bevb.

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor het leidingtransport vormt geen belemmering voor het plan, daarom kan een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het is van belang dat de hulpdiensten in geval van een incident het plangebied kunnen bereiken. Hierbij is het van belang dat de toegangsweg voor de hulpdiensten niet geblokkeerd wordt door bouwmateriaal. Het plangebied ligt nabij de A2 en A27. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen/vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om in bebouwing afschakelbare ventilatie te installeren om te voorkomen dat (rook) gassen naar binnen worden gezogen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Er is voor de buisleiding geen PR10-6-contour berekend en het berekende groepsrisico is over de gehele leiding ruim beneden de oriëntatiewaarde gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.5 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn regels met betrekking tot geluid voorgeschreven. Hierin is voorgeschreven dat in bepaalde nieuwe situaties akoestisch onderzoek moet worden verricht. Het gaat daarbij om nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) en om nieuwe geluidveroorzakende functies (zoals wegen en bedrijven).

Conclusie

De aanleg van een gastransportleiding leidt niet tot een extra geluidbelasting, want dit heeft geen verkeersaantrekkende werking. Tevens is de gasleiding geen geluidgevoelige functie. Onderzoek naar het aspect geluid is daarom niet nodig.

4.6 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate

In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Conclusie

De aanleg van de gastransportleiding kan niet onder deze getalsmatige grenzen worden geschaard. Deze ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en zal daarom niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Niet Gesprongen Explosieven

Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er conventionele explosieven (CE) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Plansituatie

Om de risico's als gevolg van de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (CE) bij de aanleg van de nieuwe leiding in te kunnen schatten, is een bureaustudie naar de aanwezigheid van CE uitgevoerd. Het bureauonderzoek betreft een historisch vooronderzoek volgens de WCSC-OCE. Het vooronderzoek CE is uitgevoerd voor het gehele tracé. In het rapport 'Bureaustudie CE, (d.d. 18-05-2021, kenmerk: 455773), zijn hiervan de bevindingen beschreven (zie bijlage 9).

Op basis van de bevindingen tijdens het historische vooronderzoek naar de aanwezigheid van CE wordt het volgende geconcludeerd:

  • In het gebied kunnen CE aanwezig zijn als gevolg van de volgende handelingen / gebeurtenissen:
    1. 1. Het dumpen van wapens en munitie na de capitulatie.
    2. 2. Ontploffing van een munitieschip.
  • Als gevolg van de bij het vorige punt genoemde handelingen kunnen de volgende soorten CE aanwezig zijn:
    1. 1. Gedumpte munitie.
    2. 2. CE verspreidt door de explosie van het munitieschip.
  • De verdachte gebieden zijn op de bodembelastingkaart in het rapport in bijlage 2 weergegeven.
  • Na vaststelling van het definitieve tracé kan een strategie voor het vervolgtraject met betrekking tot CE worden opgesteld.

Conclusie

Het aspect explosieven geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de werkzaamheden.

4.8 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.

Onderzoek

In het geohydrologische rapport (Antea Group, d.d. 24 februari 2022, bijlage 10) zijn de lokale geohydrologische situatie, het te verwachten waterbezwaar en de effecten en mogelijke risico's van de bemaling beschouwd. Om constructietechnische- en cultuurtechnische redenen dienen de uit te voeren werkzaamheden in droge werkputten en sleuven plaats te vinden. In verband met de heersende grondwaterstanden op de locatie moet daartoe bemaling worden toegepast.

Op het tracé Hoornaar bevindt de onderzijde van de deklaag bevindt zich overwegend tussen NAP -8,0 m à NAP -9,5 m en bestaat uit klei en veen. Zeer lokaal komen zandlagen in de holocene deklaag voor. Op het meest noordelijke deel van het tracé bevindt de onderzijde van de deklaag zich op NAP -4,0 m à NAP -6,1 m. Onder de deklaag is tot een diepte van NAP -45 m à NAP -60 m het eerste watervoerend pakket aanwezig. Dit watervoerend pakket bestaat overwegend uit grof tot zeer grof zand. Plaatselijk bestaan de bovenste meters van het watervoerend pakket uit (matig) fijn zand.

De freatische grondwaterstand op het tracé Hoornaar varieert overwegend tussen 0,30 m -mv en 1,0 m -mv. De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket loopt in een GHS vanuit het zuiden richting de Lek op van NAP -1,30 m naar NAP +0,70 m vervolgens loopt de stijghoogte noordelijk richting weer af naar NAP -1,30 m. De stijghoogte is in een GLS situatie 0,2 m à 1,2 m lager (hoe dichter bij de Lek hoe groter de fluctuatie). Op de delen waar een zandtussenlaag aanwezig is bevindt de stijghoogte in de zandtussenlaag zich tussen de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket.

Op het tracé Utrecht bevindt de onderzijde van de deklaag bevindt zich op circa NAP -4,0 m en bestaat uit klei en veen. Onder de deklaag is het eerste watervoerend pakket aanwezig. De bovenste meters van dit pakket bestaat uit fijn tot matig grof zand met daaronder grof tot zeer grof zand.

De freatische grondwaterstand op het tracé Utrecht varieert overwegend tussen 1,0 m -mv en 2,0 m -mv. De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket varieert overwegend tussen NAP -0,30 m en NAP -0,60 m.

Volgens de digitale kaart 'Grondwaterbeschermingsgebieden' van de provincie Utrecht en Zuid-Holland blijkt dat binnen het invloedsgebied van de bemalingen diverse boringsvrije zones gelegen zijn. Op het tracé Hoornaar-M&R Reijerscop is ten noorden van Benschop (gebied Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) het grondwaterwaterwingebied 'Blokland' binnen het invloedsgebied van de bemalingen gelegen. De stijghoogte wordt ter plaatse van dit waterwingebied in een GHS situatie met maximaal 0,20 m verlaagd. De mate en duur van de verlaging van de stijghoogte zijn beperkt, er wordt niet verwacht dat de bemalingen een noemenswaardig negatief effect hebben op de waterwinning.

Onttrekking

Voor de freatische bemaling kan worden volstaan met open bemaling. Om het opbarsten van de putbodems te voorkomen worden in de lokaal aanwezige zandtussenlagen verticale filters voorgesteld. Ten behoeve van de spanningsbemaling in het eerste watervoerend pakket wordt verticale bemaling tot een maximale diepte van 12 m-mv voorgesteld.

Het maximaal berekende waterbezwaar bedraagt 1,8 miljoen m3 (worst case GHS situatie) en het maximale berekende debiet bedraagt 390 m³/uur.

De onttrekking vindt plaats in de beheergebieden van waterschap Rivierenland en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Bij beide waterschappen wordt niet voldaan aan de algemene regels voor meldplicht. De grondwateronttrekking is vergunningsplichtig en is een m.e.r. beoordeling noodzakelijk.

Lozing

Wanneer het grondwater wordt geloosd op oppervlaktewater in beheer bij Rijkswaterstaat, bijvoorbeeld het de Lek, wordt de lozingshoeveelheid van 5.000 m³/uur niet overschreden. Er is geen meld- of vergunningplicht.

Voor het lozen op oppervlaktewater in beheer bij waterschap Rivierenland wordt niet voldaan aan de algemene regels voor meldplicht. Er is bij lozing op deze oppervlaktewaterlichamen een vergunning benodigd.

Voor het lozen op oppervlaktewater in beheer bij hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is uitsluitend de zorgplicht van toepassing. De noodzaak voor een vergunningaanvraag dient te worden overlegd met het hoogheemraadschap.

Ten aanzien van de kwaliteit van het lozingswater dient een melding van de lozing in het kader van het Blbi plaats te vinden.

Effecten

Uit de zettingsberekeningen blijkt dat op het tracé Hoornaar binnen de 1,0 m verlagingscontour (stijghoogte watervoerend pakket) zettingen van 7 à 10 mm zijn te verwachten.

Als gevolg van de bemalingen worden verder geen noemenswaardige effecten op de omgeving verwacht.

De volgende aanbevelingen worden gedaan:

  • Uitvoeren m.e.r. beoordeling (zie paragraaf 4.9);
  • Aanvragen vergunning grondwateronttrekking en lozing op oppervlaktewater;
  • Opstellen monitoringsadvies;
  • Monitoren stijghoogteverlagingen;
  • Aanvragen vergunningen voor onttrekken grondwater uit grondwaterbeschermingsgebieden;
  • Monitoren grondwaterkwaliteit (ijzer, chloride, onopgeloste bestanddelen).

Conclusie

De uitwerking van deze maatregelen (indien nodig) dient nog plaats te vinden, maar op basis van kennis en ervaring kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om belangrijke nadelige milieugevolgen in dit kader voldoende te reduceren om te komen tot aanvaardbare milieueffecten en om vergunningverlening mogelijk te maken.

Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffectrapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffectrapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.

In relatie met aardgastransportleidingen is van belang categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën".

Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van 5 kilometer van deze categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden.

Daarnaast is in relatie met de voorgenomen werkzaamheden categorie D 15.2 uit het Besluit milieueffectrapportage van belang: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater.".

Het totale waterbezwaar voor het plan betreft circa 1,7 miljoen m3. Er is hier sprake van m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarde van deze categorie D 15.2 uit het Besluit milieueffectrapportage wordt overschreden. De voorgenomen activiteit heeft namelijk betrekking op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar. M.e.r.-plicht is niet aan de orde (categorie C 15.1), omdat de te onttrekken hoeveelheid minder is dan 10 miljoen m3 per jaar.

In dit kader is ook beschouwd of de bestemmingsplannen voor de gastransportleidingen kaderstellend zijn voor deze activiteit van het onttrekken van grondwater. In dat geval zou er een Plan-MER moeten worden opgesteld. Een bestemmingsplan is kaderstellend indien het de basis vormt voor het in kolom 4 genoemde besluit. Dat is in dit geval niet de situatie. De onttrekking van grondwater is een tijdelijke eenmalige activiteit die nodig is om de aanleg van de aardgastransportleiding mogelijk te maken. De bestemmingsplannen (voor elke gemeente één) doen geen uitspraak en stellen geen regels over de aanlegmethode en zijn daarvoor ook niet bedoeld. Daarom zijn de bestemmingsplannen voor de activiteit onttrekken van grondwater niet kaderstellend. Een Plan-MER is niet aan de orde.

Voorts is van belang dat bij plannen, zoals bestemmingsplannen waarvoor een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is, een Plan-MER nodig is, tenzij wordt voldaan aan artikel 3, lid 1 van het Besluit milieueffectrapportage. Dat is hier het geval:

  • Het gaat om een plan waarbij een gemeente het bevoegd gezag is;
  • De omvang van het gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente(n) is klein (voor alle zes gemeenten ruim minder dan 0,2%);
  • Uit de voorliggende m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen aanzienlijke milieugevolgen zijn.

Ook op basis hiervan is het derhalve niet aan de orde om een plan-MER op te stellen.

De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 11) gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Op basis van de onderzoeken van de verschillende aspecten kan worden geconcludeerd dat de benodigde (bemalings-)werkzaamheden en het gebruik van het tracé niet tot waarschijnlijk belangrijke nadelige milieueffecten leiden.

Op 8 juli 2022 is bij besluit van het college vastgesteld dat geen MER nodig is. De gebundelde besluiten van de gemeentes waarop het tracé betrekking heeft is opgenomen in bijlage 12.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm, de systematiek en leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.

5.2 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat geheel uit een dubbelbestemming, zonder enkelbestemmingen. Hiervoor is gekozen, omdat enkel de gasleiding wordt mogelijk gemaakt. De andere functies in het gebied blijven hetzelfde. Het opnemen van de enkelbestemmingen zou in dat geval misleidend zijn, omdat dat niet is waar dit bestemmingsplan om gaat.

Dit voorliggende bestemmingsplan vormt een ‘facetherziening’. Dat houdt in dat de bestemmingsplannen die onder het plangebied van voorliggend bestemmingsplan liggen, geldend blijven en niet worden vervangen door dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan komt er als het ware ‘overheen’ te liggen.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende dubbelbestemming. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.

Toepassingsregels

In de planregels van het bestemmingsplan zijn de planregels van de onderliggende geldende bestemmingsplannen opnieuw van toepassing verklaard. Alle (onderliggende) bestemmingen zijn en blijven daarmee nog steeds van kracht.

Dubbelbestemming Leiding - Gas

Het gehele plangebied bestaat uit de dubbelbestemming Leiding – Gas. Voor deze bestemming is bepaald dat er geen bouwwerken mogen worden opgericht. Hiernaast is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. Deze twee bepalingen zijn voorgeschreven in artikel 14, lid 2, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Tevens is in dit artikel, in het eerste lid, voorgeschreven dat een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Deze belemmeringenstrook moet minimaal 5 meter aan weerzijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze belemmeringenstrook dan ook aangehouden en deze strook vormt de breedte van het plangebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaand hoofdstuk, zal ook de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project moeten worden aangetoond.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De aanleg van de circa nieuwe leiding (horizontaal gestuurde boring) en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. GTS heeft voor het project een raming opgesteld. GTS is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van GTS. GTS is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.

Voor wat betreft eventuele planschade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding zal GTS een standaardovereenkomst met de gemeente afsluiten. Daarnaast heeft GTS met de zakelijk gerechtigden in de algemene voorwaarden een schadevergoedingsregeling opgenomen.

6.2 Grondexploitatie

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De aanleg van een leiding worden echter niet als een dergelijk bouwplan aangemerkt. Op grond van het Bro is het daarom niet verplicht om exploitatieplan op te stellen.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. Er zijn reacties ontvangen van Rijkswaterstaat, Dunea, Waterschap Rivierenland, OASEN en de provincie Utrecht. Naar aanleiding van het overleg zijn de onderzoeken voor de aspecten bodem, archeologie, externe veiligheid (QRA), ecologie, water (geohydrologisch onderzoek) en de vormvrije m.e.r.-beoordeling geüpdatet. Hiernaast is naar aanleiding van het overleg met de provincie Utrecht is paragraaf 3.2 aangepast en uitgebreid met betrekking tot het grondwaterbeschermingsgebied.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.

In deze periode is één zienswijze binnengekomen. Een samenvatting van de zienswijze en beantwoording is opgenomen in bijlage 13.

Ambtshalve wijziging

Vanwege optimalisatie van het ontwerp zijn er enkele (minimale) wijzigingen van de ligging van de gastransportleiding en het plangebied doorgevoerd. De wijzigingen zijn weergegeven in bijlage 14.

Vaststelling

Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1 Archeologisch Bureau- En Veldonderzoek, Gemeente Vijfheerenlanden

Bijlage 1 Archeologisch bureau- en veldonderzoek, gemeente Vijfheerenlanden

Bijlage 2 Historisch Vooronderzoek Bodem

Bijlage 2 Historisch vooronderzoek bodem

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Bureaustudie Ecologie

Bijlage 4 Bureaustudie ecologie

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 6 Passende Beoordeling Stikstofdepositie

Bijlage 6 Passende beoordeling stikstofdepositie

Bijlage 7 Addendum Passende Beoordeling

Bijlage 7 Addendum passende beoordeling

Bijlage 8 Qra Aardgasleiding

Bijlage 8 QRA aardgasleiding

Bijlage 9 Bureaustudie Ce

Bijlage 9 Bureaustudie CE

Bijlage 10 Geohydrologisch Rapport

Bijlage 10 Geohydrologisch rapport

Bijlage 11 Aanmeldingsnotitie Mer-beoordeling

Bijlage 11 Aanmeldingsnotitie mer-beoordeling

Bijlage 12 Gebundelde M.e.r.-beoordelingsbesluiten

Bijlage 12 Gebundelde m.e.r.-beoordelingsbesluiten

Bijlage 13 Nota Zienswijze

Bijlage 13 Nota zienswijze

Bijlage 14 Wijzigingen Verbeelding T.o.v Ontwerpversie

Bijlage 14 Wijzigingen verbeelding t.o.v ontwerpversie