Bolgerijsekade 3b Vianen
Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden
Vastgesteld op 18-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bolgerijsekade 3b Vianen met identificatienummer NL.IMRO.1961.BPVNbolgkade3b-VA01 van de gemeente Vijfheerenlanden.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
de in procenten uitgedrukte som van de oppervlakte van de bebouwing in verhouding tot het grondoppervlak binnen een bouwvlak c.q. bestemmingsvlak.
1.9 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.10 aan-huis-gebonden (ambachtelijk) bedrijf
het uitoefenen van een (ambachtelijk) bedrijf aan huis, waarbij de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 blauwe diensten
het vasthouden van water om wateroverlast elders te voorkomen, het gedogen van water op percelen, het beheren van een gebied gericht op schoon water voor drinkwaterwinning.
1.15 archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.22 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en niet zijnde een vergunningvrij bouwwerk in de zin van de Woningwet.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.25 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.26 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.27 gevoelig object
een (deel van een) gebouw dat bedoeld is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein dat is bedoeld voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein.
1.28 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort zoals een akkerbouw-, weidebouwbedrijf, fruitteeltbedrijven en tuinbouwbedrijven.
1.29 maaiveld
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
1.30 mantelzorg
een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.33 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.34 perceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.35 perceelsontsluiting
een in- en uitrit die ten dienste staat van een (bouw)perceel met als doel dat perceel te verbinden met de dichtst bijliggende openbare weg.
1.36 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.37 plattelandswoning
Een woning als bedoeld in de Wet Plattelandswoning, welke als agrarische bedrijfswoning in gebruik is geweest en bewoond mag worden door personen die niet meer functioneel verbonden zijn met het agrarisch bedrijf;
1.38 vloeroppervlak
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
1.39 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, indien sprake is van een hoeksituatie dan worden de beide gevels die naar de weg zijn gekeerd als voorgevel aangemerkt.
1.40 voorgevelrooilijn
de lijn in het verlengde van de voorgevel.
1.41 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
1.42 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw - inclusief aan- en uitbouwen, exclusief aangebouwde bijgebouwen - geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.43 zelfstandig wonen
het bewonen van een zelfstandige woonruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.3 de oppervlakte van een gebouw
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 m, dient het overstek te worden meegerekend in de oppervlakte.
2.4 inhoud van een gebouw
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenkant van de gevels en de onderkant van de daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten.
Niet meegerekend worden de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,5 m.
2.5 goothoogte van een gebouw
tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld;
indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
2.6 bouwhoogte van een gebouw
tussen het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet zijnde dakterrasafscheidingen, en:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.7 de bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk, geen gebouw zijnde
tussen het hoogste punt van het bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld dan wel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 27
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – plattelandswoning ': tevens toegestaan een plattelandswoning;
- c. behoud en versterking van de landschapswaarden door:
- 1. het in stand houden en versterken van het open weidekarakter van het komgebied;
- 2. het in stand houden en versterken van de overgangsgebieden van oeverwal naar komgronden;
- 3. het behoud van de karakteristieke verkaveling in de vorm van smalle kavels en een fijnmazig slotenpatroon;
- d. behoud en ontwikkeling van de aanwezige zand- en weidevogelsoorten;
met daaraan ondergeschikt:
- e. een niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit waarvoor maximaal 1.000 m² vloeroppervlak in gebruik mag worden genomen;
- f. de volgende niet-agrarische nevenfuncties:
- 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten waarvoor maximaal 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
- 2. veearts/hoefsmederij waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
- 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
- 4. kleinschalige horecagelegenheid waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 500 m² overige gronden in gebruik mogen worden genomen;
- 5. bed & breakfast waarvoor maximaal 150 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
- 6. aan-huis-gebonden beroep en bedrijf, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
- 7. natuur- en milieueducatie waarvoor maximaal 300 m2 bebouwing in gebruik mag worden genomen;
- g. extensief recreatief medegebruik;
- h. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
- i. blauwe diensten;
- j. wandel-, fiets- of ruiterpaden;
- k. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- l. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
met dien verstande dat:
- m. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m²; een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn/de aanwijzing als beschermd rijksmonument is ingetrokken.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande afstanden en maten
- a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, breedte, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de overschrijding als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden, met dien verstande dat dit niet van toepassing is:
- 1. ingeval er bij de bestemming Wonen reeds meer dan 75 m² aan bijgebouwen aanwezig is;
- 2. op voormalige agrarische bouwvlakken ingeval er sprake is van hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
- b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking, als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt
6.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
- a. het bouwen van ondergrondse bedrijfsruimten is uitsluitend toelaatbaar op agrarische bouwvlakken/bouwsteden;
- b. de bouw van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning is uitsluitend toelaatbaar voor zich op het bouwvlak een woning bevindt;
- c. voor het bouwen van ondergrondse bedrijfsruimten geldt het volgende:
- 1. de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 4 m bedragen;
- 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte die voor het betreffende bouwvlak/de betreffende bouwstede toelaatbaar is;
- d. voor het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning geldt het volgende:
- 1. de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 3 m bedragen;
- 2. ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder de woning of onder de bijgebouwen behorende bij de woning;
- 3. de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouwe; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende geven.
6.4 Afstand bebouwing tot wegen
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Geluidzone-weg
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat de bouw van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking of de herbouw van woningen elders op het bouwvlak – ter beperking van geluidshinder – niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-weg'. De bouw van nieuwe woningen binnen deze zone kan uitsluitend worden toegestaan indien:
- a. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
- b. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Gebouwen van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling in dit plan kan worden afgeweken, afwijken van het plan voor het bouwen of vergroten van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut zoals telefooncellen, wachthuisjes /abri's, gasreduceerstations en schakelstations, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de inhoud bedraagt niet meer dan maximaal 50 m³;
- b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
8.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het inrichten en het gebruik van woningen met bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. mantelzorg in of nabij woningen is alleen toelaatbaar als dat gebeurt in afhankelijke woonruimte;
- b. van afhankelijke woonruimte is sprake bij een min of meer zelfstandige woonvorm, ontstaan door een interne verbouwing, of in een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw bij een (bedrijfs)woning; de zelfstandigheid kan tot uiting komen in bijvoorbeeld een eigen toegang en/of eigen voorzieningen;
- c. er mag geen sprake zijn van een zelfstandige woning;
- d. de afhankelijke woonruimte mag een woonoppervlakte hebben van maximaal 80 m²;
- e. met de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ontstaan geen nieuwe bouwmogelijkheden anders dan de in deze regels opgenomen bouwmogelijkheden;
- f. er dient rekening gehouden te worden met de belangen van omwonenden en nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- g. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de zorgbehoefte niet meer bestaat.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bolgerijsekade 3b Vianen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op het perceel Bolgerijsekade 3b in Vianen staat een bedrijfswoning. De woning wordt echter afgesplitst en zal geen binding meer hebben met het agrarische bedrijf (fouragehandel).
De initiatiefnemer heeft daarom als voornemen om deze bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. In juridische zin blijft dit perceel deel uitmaken van de bestaande inrichting (het agrarisch bedrijf) Bolgerijsekade 3, één en ander conform de wet Plattelandswoning.
De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied'. In dit bestemmingsplan is de locatie voorzien van een agrarische bestemming. Om de functiewijziging mogelijk te maken, is het noodzakelijk om een postzegelbestemmingsplan op te stellen.
In eerste instantie is verzocht om de bestemming te wijzigen in 'Wonen'. Deze bestemming kan echter negatieve effecten hebben op de bedrijfsvoering van de voormalig eigen bedrijven. De gemeente heeft met de initiatiefnemer de mogelijkheden besproken om de woning om te zetten naar een plattelandswoning. Voor plattelandswoningen geldt een lager beschermingsniveau dan aan een burgerwoning. Door de woning als plattelandswoning te bestempelen kunnen beide functies goed naast elkaar functioneren.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de Bolgerijsekade 3b te Vianen en maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Vijfheerenlanden. Op het perceel ligt een bedrijfswoning.
Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Vianen, sectie H, nummer 128. Zie figuren 1.1 en 1.2 voor de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps, 2020)
Figuur 1.2 Ligging plangebied op kadastrale kaart (Bron: Digitale Kadastrale Kaart)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (onherroepelijk vastgesteld 14-12-2010) van toepassing. Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan bestemd met 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en kent het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg'.
Figuur 1.3 Geldend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', in rood het plangebied (Bron: ruimtelijke plannen)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Vijfheerenlanden. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is een bedrijfswoning met bijgebouw aanwezig. De woning maakt onderdeel uit van het agrarisch bedrijf links van de woning. De woning bestaat uit een begane grondlaag en een kap. Ook het bijgebouw bestaat uit een begane grondlaag en kap. Dit gebouw staat in directe verbinding met de woning. Verder bestaat het plangebied uit grasland.
Figuur 2.1 Huidige situatie (Bron Google Maps 2020)
2.2 Toekomstige Situatie
Het voornemen is om de bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. Er zal aan de feitelijke situatie niets veranderen; het perceel blijft juridisch gezien onderdeel van het agrarische bedrijf Bolgerijsekade 3. De ontwikkeling betreft een gebruikswijziging van voormalige bedrijfswoning naar plattelandswoning.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat. Tevens is de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Beleidskader
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
- het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Toetsing
Het onderhavige plan is kleinschalig van aard en er worden geen Rijksbelangen geschaad.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Beleidskader
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Daarnaast bevat het besluit om het Barro aan te vullen een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit is de volgende wijziging: Gemeenten en provincies zijn verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Hierop wordt in paragraaf 3.2.3 nader ingegaan.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)
Beleidskader
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toetsing
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van twaalf woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een 'woningbouwlocatie' als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Het toevoegen van minder dan 12 woningen wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling en daardoor is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk. Daarnaast is het plan juist in lijn met de gedachte van duurzaam ruimtegebruik. Er wordt een meer passende bestemming verleend voor de locatie, nu de woning niet langer een relatie heeft met het bedrijf.
3.2.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid. Vanuit jurisprudentie is in dit geval geen sprake van een nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’ en is toetsing aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet noodzakelijk.
3.3 Provinciaal Beleid
Per 1 januari 2019 is de gemeente Vianen gefuseerd met de gemeente Zederik en Leerdam tot de gemeente Vijfheerenlanden. De gemeente Vijfheerenlanden maakt onderdeel uit van de provincie Utrecht. Er is bestuurlijk afgesproken dat voor de gemeente Vijfheerenlanden nog twee jaar het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland gevolgd wordt. Onderstaand is daarom het provinciale beleid van Zuid-Holland aangehaald.
3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, 2013 herijking 2016 (inclusief partiële herzieningen)
Beleidskader
De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. Deze structuurvisie is in februari 2013 vastgesteld en in december 2016 de herijking is vastgesteld. Nadien zijn nog enkele partiële herzieningen vastgesteld. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld. De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, te werken en te recreëren. Hiervoor wordt ingezet op drie belangrijke pijlers:
- 1. een duurzame leefomgeving;
- 2. vitale dorpen en steden en;
- 3. een landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten:
- 1. Accent op de binnenstedelijke opgave: de provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.
- 2. Behoud en versterking kwaliteit landelijk gebied: de binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opgevangen door hier rood-voor-groen-constructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producenten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
De provincie Utrecht wil de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied behouden. De functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw, natuur en bos, worden daarom gekoesterd. De provincie wil een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied voorkomen. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden. In bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteit.
Voormalige bedrijfswoning dienen veelal een woonfunctie te krijgen. De voormalige bedrijfsbebouwing kan dan blijven staan, maar kan in dat geval niet voor een bedrijfsmatige functie worden gebruikt. Een beperkte oppervlakte in de nabijheid van de woning kan worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis. Om ook in dergelijke situaties de sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing te stimuleren, wordt de saneringsregeling voor bedrijfsbebouwing aanbevolen die veel gemeenten in dergelijke gevallen hanteren: de overbodige bedrijfsbebouwing wordt onder het overgangsrecht gebracht, maar kan toch worden vervangen indien de oppervlakte met 50% afneemt.
Bij sloop bestaat de mogelijkheid tot bouw van één tot maximaal drie extra woningen op het voormalige agrarische bouwvlak, naar rato van de oppervlakte gesloopte bebouwing. Vestiging van een niet-agrarisch bedrijf is mogelijk bij sloop van 50% van de bedrijfsbebouwing. Afwijken van de in de regels genoemde sloopverplichtingen is mogelijk als dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Ook kan zo worden afgeweken van de regels dat ruimte-voor-ruimtewoningen op de oorspronkelijke kavel moeten worden gebouwd en dat daarbij álle voormalige bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. Bij de beoordeling van extra kwaliteit kunnen onder andere de volgende aspecten een rol spelen:
- herstel van landschapselementen;
- versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap);
- oplossingen voor de wateropgave;
- realisering van wandel- en recreatievoorzieningen;
- de verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern.
De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. Gemeenten kunnen een eigen afweging maken om een andere, evenredige vorm van ruimtelijke kwaliteitswinst mogelijk te maken.
Toetsing
Het beoogde initiatief is van zeer beperkte omvang en betreft een bestemmingswijziging naar een stedelijke functie. Het betreft het positief bestemmen van de woonfunctie, die nu reeds mogelijk is op grond van het geldende bestemmingsplan. Om overbodig geworden bedrijfswoningen beter te benutten is de functiewijziging ook in lijn met het provinciaal beleid.
3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, herijking 2016 (inclusief partiële herzieningen)
Beleidskader
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten.
Een ruimtelijk besluit speciaal voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat een agrarisch bedrijfsperceel waar het agrarisch gebruik is beëindigd een woonbestemming wordt gegeven aan de bedrijfswoning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw, of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
- b. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt, en
- c. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd, en
- d. een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk indien de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' dient een ruimtelijke onderbouwing te bevatten, waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
In het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. In de onderstaande figuur is het stedelijke gebied van Vianen weergegeven, hieromheen ligt de rode contour.
Kaartbeeld wonen en werken stedelijk gebied Vianen (Bron: PRV herijking 2016)
Toetsing
De PRV maakt deze functiewijziging mogelijk op grond van artikel 3.10 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De gewenste ontwikkelingen zijn niet in strijd met het provinciaal beleid en dragen bij aan de kwaliteit van Vianen.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale structuurvisie Visie 2030 'Open voor elkaar'
In navolging van de regionale structuurvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, heeft de regio een de visie 2030 opgesteld. Deze visie is een actualisering van het beleid uit de regionale structuurvisie en worden de beleidskeuzes bepaald met het oog op 2030. Binnen de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol. De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied. De visie benadrukt daarbij het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.
De regionale woonvisie legt een werkwijze voor planafstemming vast. Deze biedt de regiogemeenten voldoende flexibiliteit om in te spelen op de vraag. En het biedt de provincie inzicht in de fasering en (ruimtelijke) afrondbaarheid van bestemmingsplannen. Deze werkwijze hebben we met de provincie besproken en zij staan positief tegenover de uitgangspunten. Belangrijk voor de provincie is met name:
- om zicht te hebben op de bestuurlijke afspraak van 3500-4500 woningen tot 2020 (welke plannen horen bij die afspraak en welk deel is na 2020 voorzien);
- om te kunnen sturen op fasering, opsplitsen en afronding van grotere, langlopende bestemmingsplannen indien de verkoop/bouw tegenvalt;
Toetsing
Voorliggend plan heeft beperkt raakvlak met de visie. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een plattelandswoning, de woonfunctie wordt gewijzigd.
3.5 Gemeentelijk Beleid
Deze structuurvisie is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Vianen. De visie (het wensbeeld) loopt tot 2020, met een doorkijk naar 2030.
De structuurvisie is richtinggevend voor het gemeentelijk handelen en vormt een belangrijk beoordelingskader voor ruimtelijke initiatieven in de gemeente Vianen. De structuurvisie is in essentie een ruimtelijk plan, maar geeft ook de samenhang met economisch, ecologisch of sociaal-maatschappelijk beleid aan. De structuurvisie beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen en de kernen en kijkt daarbij vooruit naar 2020, met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie biedt een kader waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De structuurvisie is enerzijds gericht op het mogelijk maken van een nieuwe woonwijk en anderzijds op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke- en sociale kwaliteiten en op het versterken van landschap en leefbaarheid. De structuurvisie schetst vanuit deze brede invalshoek het wensbeeld van hoe het grondgebied van de gemeente Vianen er op lange termijn uitziet.
3.5.1 Toekomstvisie Vianen 2025
De gemeente Vianen heeft een strategische toekomstvisie 'Vianen 2025' ontwikkeld (www.toekomstvisievianen.nl), die richting geeft aan de toekomstige programmabegroting en functioneert als toetssteen voor de daarbij behorende uitgewerkte beleidskaders. De toekomstvisie biedt houvast om invulling te kunnen geven aan de Uitvoeringsagenda.
De toekomstvisie is primair gebaseerd op de kernkwaliteiten en kernwaarden van de gemeente Vianen en wordt daarnaast krachtig ondersteund door trends, leefstijlen en andere relevante (feitelijke) informatie. De visie is geformuleerd en doorleefd met gemeenteraadsleden, het college van burgemeester en wethouders, inwoners, vertegenwoordigers van maatschappelijke en culturele instellingen, de middenstand en het bedrijfs- en verenigingsleven. Daarmee is de toekomstvisie niet alleen zakelijk onderbouwd, maar ook daadwerkelijk een afspiegeling van de wensen en denkbeelden die leven bij de Viaanse samenleving, het bestuur en de politiek.
De Toekomstvisie Vianen 2025, en de daaruit voortkomende uitwerkingen Dorpenvisie en Landschapsvisie, zijn richtinggevend voor alle ruimtelijke plannen binnen de gemeente. De toekomstvisie heeft echter geen concrete consequenties voor dit specifieke project, aangezien er geen specifiek concrete ontwikkelingen voor de kernen in zijn opgenomen.
Toetsing
Voorgenomen plan past in algemene zin binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Beoordelingskader
Per 1 januari 2013 is het op grond van de Wet Plattelandswoningen mogelijk om voormalige agrarische bedrijfswoningen in het bestemmingsplan aan te duiden als 'plattelandswoning'. De woning houdt dan een agrarische bestemming en blijft binnen het agrarische bouwvlak gesitueerd, maar de bewoners hoeven niet langer een relatie te hebben met het bijbehorende agrarische bedrijf. In de wet is geregeld dat het bijbehorende agrarische bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de aanwezigheid van een plattelandswoning op korte afstand van het bedrijf. Ter plaatse van de plattelandswoning moet wel een voldoende woon- en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd. Dit hoofdstuk bevat de beoordeling van de relevante milieuaspecten. De functiewijziging naar plattelandswoning wordt mogelijk gemaakt middels een Omgevingsvergunning handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening.
4.2 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Omdat de gemeente Vijfheerenlanden nog niet beschikt over een parkeerbeleid is voor het onderhavige plan uitgegaan van de parkeernormen van het CROW. Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in het buitengebied aangehouden.
Verkeersgeneratie
Het plangebied ligt aan de Bolgerijsekade. De Bolgerijsekade is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximum snelheid van 50 km/u geldt. Het plangebied ligt centraal en is goed bereikbaar. Voor de woning geldt een verkeersgeneratie van 8,6 mvt/etmaal. Het verkeer zal vanaf de Bolgerijsekade via de Mijlweg richting de A2 rijden. De verkeersgeneratie zal planologisch gezien gelijk blijven en geen belemmeringen opleveren voor het voornemen.
Het dichtsbijzijnde busstation 'Vianen, 't Zand' is op 1.065 meter afstand, die aansluiting geeft op Utrecht Centraal via Nieuwegein of Vianen de Hagen.
Parkeren
Het plangebied ligt in het buitengebied, op basis van de CROW-normen (publicatie 381, toekomstbestendig parkeren) geldt daarom een parkeernorm van 2,8 per woning. In de regels is geborgd dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het benodigde aantal parkeerplekken is reeds aanwezig op eigen terrein. Het parkeerterrein is aan de voorzijde van de woning en direct bereikbaar via de weg.
Conclusie
Uit de toetsing volgt dat het plangebied een goede ontsluiting heeft. Binnen het plangebied kan met de reeds bestaande parkeerplekken worden voorzien in de parkeerbehoefte. De verkeersgeneratie zal ten opzichte van de huidige planologische situatie gelijk blijven. Het aspect verkeer en parkeren levert dus geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Onderzoek
Binnen het plangebied geldt dat de bouw van nieuwe woningen niet is toegestaan vanwege de aanduiding 'geluidzone - weg'. Omdat hier sprake is van een bestemmingswijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning en de feitelijke situatie onveranderd blijft, is een akoestisch onderzoek echter niet benodigd.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- a. een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
- b. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op bestemmingswijziging van agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning. Het totale aantal woningen in het plangebied neemt niet toe. Het plan draagt daarom in niet betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt aan A27 (rekenpunt 689875). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat aan de A27 in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide 23,4 µg/m³, fijn stof PM10 19,1 µg/m³ (met 6,9 overschrijdingsdagen per jaar) en fijn stof PM2,5 11,4 µg/m³ bedroegen. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
- a. ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- b. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Beoordeling
Voor de omliggende bedrijven blijft de plattelandswoning gelden als 'woning van derden' met de bijbehorende beschermingsregeling. De omliggende bedrijven moeten in hun bedrijfsvoering al rekening houden met deze 'bedrijfswoning van derden' en moeten dat met een toegekende status 'plattelandswoning' nog steeds. Voor die woning, ook al is deze in gebruik als plattelandswoning, gelden de normale milieunormen en eisen vanuit de milieuwetgeving. Voor de omliggende bedrijven en functies verandert er door het toekennen van de status plattelandswoning dus niets. Hiermee worden onevenredige nadelige effecten voor omliggende functies of bedrijven uitgesloten.
Aan een plattelandswoning wordt een lager beschermingsniveau toegekend dan aan een burgerwoning. Desondanks dient wel sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Voor een woning bij een agrarisch bedrijf zijn luchtkwaliteit, geur en geluid maatgevend:
- op grond van jurisprudentie dient ter plaatse van plattelandswoningen te worden voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen;
- ten aanzien van het voormalige eigen bedrijf is de plattelandswoning niet geurgevoelig of geluidgevoelig. Wel dient sprake te zijn van een voldoende woon- en leefklimaat. Als het gaat om de bedrijfsvoering en toetsing van de geurbelasting en geluidbelasting door de omliggende bedrijven heeft de status als plattelandswoning geen gevolgen;
Onderzoek
De omgeving van het plangebied kan gezien de functies worden aangemerkt als 'rustig woongebied/rustig buitengebied'. Op de uitsnede van ruimtelijke plannen in figuur 4.1 zijn de functies in de omgeving zichtbaar.
Figuur 4.1 Uitsnede ruimtelijke plannen met bestemmingsplannen in de omgeving (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan de linkerzijde van de bedrijfswoning is op een afstand van circa 20 meter het voormalige eigen bedrijf gevestigd, een fouragehandel. De bedrijfsvoering van de fouragehandel is gericht op transport en opslag van fourage (stro, hooi en andere ruwvoerders e.d.). Een plattelandswoning is ten aanzien van het voormalige eigen bedrijf niet geurgevoelig. Het maatgevend aspect voor dit bedrijf is geluid. Omdat het hier gaat om een plattelandswoning, hoeft echter niet getoetst te worden aan de richtafstanden. De beoogde ontwikkeling veroorzaakt geen toename van de verkeersgeneratie waardoor geconcludeerd kan worden dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de woonfunctie binnen het plangebied altijd al was toegestaan.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een voldoende woon- en leefklimaat.
4.6 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart (zie figuur 4.1) waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle inrichting aanwezig. Wel vindt in de nabije omgeving van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg en de aanwezigheid van een buisleiding.
Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart plangebied rood gemarkeerd (Bron: Professionele risicokaart)
Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A27 op een afstand van circa 780 meter. Voor deze transportroute geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen het plasbrandaandachtsgebied van de weg. Het invloedsgebied van de A27 wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de effectafstand. Maatgevend voor deze weg is de effectafstand van stofcategorie LT2 welke tot 880 meter reikt. Het plangebied valt binnen het invloedsgebied en de effectafstand. Het plangebied ligt echter buiten 200 meter van de weg, daardoor hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied en is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel dient vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.
Ten noordwesten van het plangebied ligt een pijpleiding van I&M transport, met een grootte van 6 inch en een werkdruk van 80 bar. Het invloedsgebied reikt tot 95 meter. Het plangebied ligt op circa 720 meter en valt hiermee ver buiten het invloedsgebied.
Beknopte verantwoording groepsrisico
De onderstaande beknopte verantwoording van het groepsrisico zal op basis van het advies van de veiligheidsregio nader worden uitgewerkt.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van dagelijkse incidenten, zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via verschillende wegen, waaronder de Merwedekade, de Ceelenweg en de Kruisweg. Deze wegen sluiten allen aan op het verdere wegennetwerk van Vianen. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
De aanwezige personen in het plangebied zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A27. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico echter niet toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Advies Veiligheidsregio Utrecht
Op basis van het ontwerp bestemmingsplan heeft de Veiligheidsregio Utrecht een advies uitgebracht met betrekking tot de voorziene ontwikkeling. Dit advies is als Bijlage 1 Advies Veiligheidsregio Utrecht
opgenomen bij dit bestemmingsplan. Het advies behelst de volgende punten waarmee rekening gehouden dient te worden:
- Bij een aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouw op te nemen dat de gebouwen waar mensen (kunnen) verblijven, indien uitgerust met een mechanisch ventilatiesysteem, dit eenvoudig uit te schakelen is. Door deze maatregel kunnen personen die verblijven in dit object zich tijdelijk onttrekken aan een toxische wolk en veilig schuilen.
- De bewoners van de woning in het plangebied in een vroeg stadium te betrekken in de risico's die het plangebied loopt ten opzichte van omgevingsveiligheid en hen een handelingsperspectief te bieden bij het voordoen van een in het advies genoemd ongevalsscenario. Hiervoor kan de beleidsadviseur risicocommunicatie van de Veiligheidsregio Utrecht advies geven.
4.7 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- c. overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.
Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (zie figuur 4.2). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Zouweboezem' ligt op ongeveer 5 km van het plangebied. Vanwege de ruimte afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn significante effecten op voorhand uit te sluiten.
Figuur 4.3 Uitsnede Natura 2000
Soortenbescherming
Onderhavig initiatief voorziet planologisch in de bestemmingswijziging van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. In de feitelijke situatie zullen er geen veranderingen optreden. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Een quickscan naar soortenbescherming en gebiedsbescherming is niet nodig, er zullen geen veranderingen optreden. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in bouw-, sloop- en/of bodemwerkzaamheden, waardoor bodemonderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
- Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
- De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.
Onderzoek
Cultuurhistorie
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' kent het gebied geen dubbelbestemming voor cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Ter voorkoming van aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van kleiner dan of gelijk aan 30 m2,graafwerkzaamheden uit te voeren dieper dan 30 centimeter onder maaiveld en die niet zonder heiwerkzaamheden geplaatst kunnen worden. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in graafwerkzaamheden, waardoor de archeologische waarden niet worden aangetast. De dubbelbestemming wordt opgenomen op de verbeelding.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Uit de netkaart van het RIVM is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn, tevens zijn er geen bodemroerende werkzaamheden gemoeid met het initiatief. Het aspect kabels en leiding vormt dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.4 Uitsnede Netkaart RIVM
4.11 Water
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland en is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
- Waterwet
Provinciaal:
- Omgevingsvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Onderzoek
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Bolgerijsekade 3b te Vianen en is in de huidige situatie deels verhard en deels onverhard. Overigens is het gebied deels bebouwd. Het plangebied wordt in dit plan niet aangewezen als kwetsbaar gebied. Wel valt het – zoals het grootste gedeelte van de provincie – onder overstroombaar gebied.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit veen op ongerijpte klei (kalkloze drechtvaaggronden). Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
Binnen het plangebied bevindt zich een B-watergang en een beschermingszone van een B-watergang. Ook ligt er in het plangebied een C-watergang. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone. Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.
Figuur 4.5 Uitsnede Legger Waterschap Rivierenland
Overigens liggen binnen het plangebied of in de nabije omgeving geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, bestaande uit een gemengd stelsel.
Toekomstige situatie
Wanneer het verhard oppervlak toeneemt worden compenserende maatregelen genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Het beoogde voornemen heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding. De beoogde ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging. Er zullen geen werkzaamheden uitgevoerd worden. Compensatie van verharding is daarom niet aan de orde.
Conclusie
Het voorliggend plan betreft uitsluitend een bestemmingswijziging van bestaande bebouwing. De situatie in het plangebied blijft gelijk, de verharding neemt niet toe, noch de hoeveelheid afvalwater. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- a. de kenmerken van de projecten;
- b. de plaats van de projecten;
- c. de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging in een woning waar bewoning al plaatsvindt.
Conclusie
Dit betekent dat een aanmeldnotitie in dit geval niet aan de orde is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan ‘BPW Bolgerijsekade 3b Vianen’ bestaat uit drie delen de verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven. De systematiek van het bestemmingsplan sluit aan bij de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het voorliggende bestemmingsplan ‘BPW Bolgerijsekade 3b Vianen’ is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.
5.2 Systematiek Van De Regels
Voor wat betreft de regels van het onderhavige bestemmingsplan ‘BPW Bolgerijsekade 3b Vianen’ is aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’, vastgesteld op 14 december 2010, van de voormalige gemeente Vianen. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
5.3 Bestemmingen
Agrarisch met waarden - Landschap
Vanwege de landschappelijke waarden zijn binnen de bestemming Agrarisch met waarden-Landschapswaarden uitsluitend grondgebonden veehouderijbedrijven toegestaan. Omschakeling naar intensievere agrarische gebruiksvormen, zoals niet-grondgebonden agrarische bedrijven, fruit- en boomkwekerijen en vollegrondstuinbouwbedrijven is binnen deze bestemming uitgesloten. Binnen het bouwvlak is één plattelandswoning toegestaan.
Waarde - Archeologie 2
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd zijn voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
5.4 Aanduidingen
- Bouwvlak
- Functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen – plattelandswoning '
- Gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg'
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Vanwege het private initiatief komt het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan, voor verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, welke aangeeft dat de financiële haalbaarheid gewaarborgd is.
Ter zekerheid voor de gemeente is een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer getekend, waarin is geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.
Op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.1 geeft aan dat de gemeente Vijfheerenlanden bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met haar overlegpartners. In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de Provincie, Veiligheidsregio Utrecht en het Waterschap Rivierenland.
Op de voorbereiding van een ruimtelijke procedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan en bijbehorende stukken worden gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Desgevraagd zal ook een mondelinge zienswijze gegeven kunnen worden.