KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 8
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Het Initiatief
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Ecologie
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
1 Bodem
2 Geluid
3 Bedrijven En Milieuzonering
4 Verkeer En Parkeren
5 Ecologie
6 Archeologie
7 Oppervlaktes Watercompensatie Waterschap

Brede School Ameide

Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 09-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan Brede School Ameide van de Gemeente Vijfheerenlanden

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.BredeSchoolAMD-VA01.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, al dan niet in combinatie met ondersteunende horeca of detailhandel;

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten noch detailhandel.

1.7 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.8 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

1.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bed and breakfast

het op kleinschalige wijze tegen betaling aanbieden van een toeristisch kortstondig verblijf met het serveren van ontbijt door de bewoner van het pand. De B&B-functie is ondergeschikt aan de hoofdfunctie van het perceel, niet zijnde een zelfstandige (vakantie-)woning;

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak/brutovloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, overeenkomstig het bepaalde in NEN2580

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bijbehorende bouwwerken:

een functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak, hieronder worden begrepen:
aanbouw/uitbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kelder en zolder.

1.25 bouwmassa

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een ander-bouwwerk.

1.31 carport

een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw,
bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen.

1.32 cultuurhistorische karakteristiek

gebouwen met een voor Ameide typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die door de monumentencommissie op het gebied van cultuurhistorie als zodanig kan worden aangemerkt.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of architectuur.

1.34 dakkapel

een uitbouw op een hellend dakvlak.

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen of daarmee naar aard gelijk te stellen diensten.

1.37 educatieve activiteiten

activiteiten specifiek gericht op de educatie over agrarische bedrijfsvoering.

1.38 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.39 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.40 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 gebruiksoppervlakte

de oppervlakte volgens NEN 2580.

1.42 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.43 gestapelde woningen

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.44 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.45 hoofdgebouw

een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
  • waaronder begrepen een uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
  • met uitzondering van bijbehorende bouwwerken

1.46 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
  1. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  2. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. het verstrekken van nachtverblijf.

1.47 huishouden

bestaat uit één of meer personen die alleen of duurzaam samen in een woonruimte wonen en zelf of door derden, in hun dagelijkse behoeften voorzien.

1.48 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.49 kantoor- en/of praktijkruimte

een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.

1.50 kelder

een geheel ondergrondse gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.

1.51 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.52 kiss-and-ride

locatie waar automobilisten kort mogen stoppen om passagiers uit of in te laten stappen.

1.53 maatschappelijke en culturele voorzieningen

educatieve-, (para) medische-, sociaal-culturele-, levensbeschouwelijke-, religieuze-, onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.54 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.55 ondergeschikte bouw(onder)delen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

1.56 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.57 peil

  1. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  2. indien de voorgevel van een gebouw de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming Verkeer c.q. Verkeer - Verblijfsgebied, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
  3. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.58 perceel

de aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling.

1.59 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het hoofdgebouw beslaat.

1.60 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.61 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prositutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.62 uitbouw

een vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.63 verkoopvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte binnen een gebouw, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.64 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.65 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.66 vrijstaande woning

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.

1.67 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.

1.68 webwinkel

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.69 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.70 relatie / verbindingslijn

een verbindingslijn die één of meerdere bij elkaar behorende bestemmingsvlakken en de daaraan verbonden aanduidingen met elkaar verbindt, waardoor er voor de toepassing van deze regels sprake is van bij elkaar behorende bestemmingsvlakken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel met in achtname van het bepaalde in artikel 8.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de som van het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren per bouwlaag.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, welzijn, openbare dienstverlening, godsdienstuitoefening, begraafplaatsen, onderwijs, jeugdvoorzieningen, speelvoorzieningen, verenigingsleven en horeca-activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelpleinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en 'kiss-and-ride' zones.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  2. opslag van goederen op onbebouwde gronden met een stapelhoogte van meer dan 2 m is niet toegestaan.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, toegangswegen, paden, water en groen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
  2. bed and breakfast met in acht name van het bepaalde in artikel 9 lid 2;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de plaatsbepaling en de goot- en/of bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, indien de afstand tot de perceelsgrens over een lengte van meer dan 2,50 m minder dan 3,00 m bedraagt, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende gronden en/of de Iicht- en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing, met dien verstande dat daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  2. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of een aan-huis-verbonden-bedrijf bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief bijbehorende bouwwerken met een maximum van 150 m².

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 8

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 8' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport (quickscan) heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

8.2 Hoogteaanduidingen

8.3 Percentages

Een op de verbeelding of in deze regels aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het bouwvlak of
bestemmingsvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen
en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

8.4 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, voorgevellijnen en bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 ,5 m bedraagt.

8.5 Nutsvoorzieningen

Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².

8.6 Ondergronds bouwen

Bouwwerken mogen ondergronds worden gebouwd met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de verticale bouwdiepte van een (ondergronds) bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
  2. binnen het bouwperceel mogen ondergrondse bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan:
    1. direct onder bovengrondse gebouwen, en;
    2. in gronden gelegen buiten bovengrondse gebouwen, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken gelegen buiten de bovengrondse gebouwen niet meer dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de, binnen het bouwperceel gelegen, bovengrondse gebouwen, bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

9.1 Parkeernormen

Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de gemeentelijke parkeernormen of op andere wijze zoals beschreven in de gemeentelijke parkeernormen parkeerruimte zijn aangebracht en in stand gehouden in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein bij dat gebouw.

9.2 Bed and breakfast

De uitoefening van een bed and breakfast is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij een (bedrijfs-)
woning waarbij de volgende voorwaarden gelden:
  1. de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand. Zij staan op dat adres ingeschreven in het BRP-register en zijn aanwezig tijdens het nachtverblijf.
  2. de bed and breakfast kamers maken deel uit van het hoofd(woon)verblijf of daartoe behorende aan- en uitbouwen of zijn gevestigd in een bijgebouw.
  3. de bed and breakfast bestaat uit maximaal 3 slaapverblijven voor in totaal maximaal 6 personen.
  4. voor de bed and breakfast mag maximaal 30 m2 per kamer worden gebruikt. Dit is inclusief de benodigde ruimte voor bijbehorende voorzieningen zoals sanitair.
  5. de bed and breakfast wordt gebruikt voor een wisselend publiek dat voor een korte periode, maar ten hoogste 14 aaneengesloten nachten verblijft;
  6. bij de B&B mag geen horeca (alleen ontbijt) of detailhandel plaatsvinden;
  7. de benodigde parkeerplaatsen, te bepalen op grond van de gemeentelijke parkeernota, worden gerealiseerd op eigen terrein;
  8. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
  9. er moet een nachtregister bijgehouden worden;
  10. onder een B&B wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van (tijdelijke of seizoensgebonden) werkzaamheden en/of arbeid of permanente bewoning. Bij controle moet een nachtregister aan de gemeente kunnen worden overlegd.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. het vergroten van de inhoudsmaat van (bedrijfs-)woningen tot maximaal 1.000 m3.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Ten behoeve van het toestaan van ruimere bouwhoogten bij cultuurhistorische bebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken in de nabijheid van cultuurhistorische bebouwing of bij een cultuurhistorisch gebied (bijv. lintbebouwing), met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen;
  2. de afwijking wenselijk is in verband met een verbetering van de aanwezige cultuurhistorische waarden op het perceel of de cultuurhistorische waarden van het gebied en een positief advies van de welstandscommissie is ontvangen;
  3. indien er sprake is van cultuurhistorische bebouwing op het perceel:
    1. een positief advies ontvangen is van de monumentencommissie;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 12 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik, dan wel laten gebruiken, van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Brede School Ameide'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Vijfheerenlanden is voornemens om de huidige locatie van de Hendrik van Brederodeschool aan de Liesveldweg 65 in Ameide te herontwikkelen.
De twee basisscholen in Ameide, de Hendrik van Brederodeschool en de School met de Bijbel "De Kandelaar" zijn gebouwd in de jaren '70 en voldoen niet meer aan de huidige en toekomstige eisen die het moderne onderwijs aan schoolgebouwen stelt. Om het basisonderwijs in Ameide voor te bereiden op de toekomst zal er een "brede" school worden ontwikkeld. Dit betekent dat het onderwijs en de daarmee samenhangende functies zoals de voor- en buitenschoolse opvang, bibliotheek en peuterspeelzaal in elkaars onmiddellijke nabijheid bijeen worden gebracht.
De voorgenomen ontwikkeling is niet geheel mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Kernen Zederik. Ten behoeve van de ontwikkeling van de Brede school is derhalve voorliggende herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt gevormd door de huidige (basis)schoollocatie aan de Liesveldweg 65 in Ameide, en een drietal woonkavels ten zuiden van het perceel. De locatie wordt globaal begrensd door de Liesveldweg aan de noordzijde, de Doelakkerweg aan de westzijde en de drie woningen aan de Prinses Marijkeweg aan de zuidzijde. De directe omgeving wordt gekenmerkt als woongebied met enkele maatschappelijke functies (zorg en sport).
De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Globale ligging plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Kernen Zederik'. Dit bestemmingsplan is op 27 mei 2013 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Zederik. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Kernen Zederik'.
afbeelding
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan 'Kernen Zederik' (globaal plangebied rood omlijnd)
In het geldend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Tuin' en 'Wonen' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 8'. In de bouwregels behorende bij de bestemming Maatschappelijk is opgenomen dat de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt. In onderhavig geval wordt niet aan deze eis voldaan. Daarnaast zijn drie percelen met de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' betrokken in voorliggend plan. De woon- en tuinbestemming ter plaatse van de Prinses Marijkeweg 27 en 29 wordt gewijzigd naar 'Maatschappelijk' ten behoeve van het speelplein. Het perceel Prinses Marijkeweg 31 behoudt de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' maar de bouwaanduiding 'twee-aaneen' wijzigt naar 'gestapeld en/of vrijstaand' ten behoeve van de beoogde woonfunctie.
Gezien onderhavige ontwikkeling op meerdere onderdelen afwijkt van het geldende bestemmingsplan is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).

2 Het Initiatief

De gemeente Vijfheerenlanden is voornemens om de huidige locatie van de Hendrik van Brederodeschool aan de Liesveldweg 65 in Ameide te herontwikkelen. Zoals zichtbaar in toelichting paragraaf 1.2 beslaat het plangebied naast de bestaande locatie tevens enkele woonkavels aan de zuidzijde, de Prinses Marijkeweg 27, 29 en 31. Ten behoeve van de herontwikkeling van de basisschool worden woningen aan de Prinses Marijkeweg 27 en 29 gesaneerd zodat er meer ruimte komt voor de Brede school en bijbehorend speelplein. De woning aan de Prinses Marijkeweg 31 wordt eveneens gesaneerd maar behoudt zijn woonfunctie. Op dit perceel worden maximaal 3 kleinschalige appartementen gerealiseerd, met de voorgevel aan de zijde van het speelplein.
Met de Brede school zal basisonderwijs en kinderopvang onder één dak gerealiseerd worden. Concreet komen in de Brede school een christelijke basisschool, een openbare basisschool, een kinderdagverblijf, een peuterspeelzaal en een naschoolse opvang. De Brede school biedt daarmee een rijke pedagogische omgeving voor kinderen van 0 tot 12 binnen één multifunctioneel gebouw.
Het nieuwe multifunctionele schoolgebouw bestaat, zoals te zien op navolgende afbeeldingen, uit twee bouwlagen. De brede school krijgt een dak met deels glas waardoor er sprake is van veel lichtinval. Door een ruimte open te houden tussen de begane grond en de verdieping bereikt het licht iedere etage. Rond de school is het schoolplein gelegen.
afbeelding
Impressie brede school vanaf de Liesveldweg
afbeelding
Impressie brede school vanaf de hoek Doelakkerweg en Prinses Marijkeweg
afbeelding
Impressie brede school in vogelvlucht
De appartementen ter plaatse van het perceel Prinses Marijkeweg 31 zijn kleinschalig van omvang. Doordat ze zijn georiënteerd op het speelplein van de school fungeert dit gebouw als kopwoning en zorgt ervoor dat de school tevens aan de Prinses Marijkeweg komt te liggen. In de navolgende afbeeldingen zijn twee impressies en een bovenaanzicht opgenomen van de appartementen.
afbeelding
Impressie mogelijke appartementen 1
afbeelding
Impressie mogelijke appartementen 2
afbeelding
Impressie bovenaanzicht mogelijke appartementen

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De voorgenomen ontwikkeling betreft een stedelijke voorziening, waarbij een aantal functies (onderwijs, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en naschoolse opvang) wordt samengevoegd, die op hun huidige locaties zullen verdwijnen. Dit geldt eveneens voor de appartementen die er voor de woningen worden teruggebouwd. Feitelijk is er dus sprake van een vervangingsvraag volgend uit een bestaande behoefte. Daarnaast ligt het plangebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Er is dus ook sprake van herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Gezien voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze VRM een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Daarmee draagt de beoogde ontwikkeling bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de beoogde ontwikkeling de rode draden 'beter benutten van bebouwde ruimte' en 'vergroten van de ruimtelijke kwaliteit'.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt middels een kwaliteitskaart en gebiedsprofielen aan op de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit bestaande stedelijk gebied worden nagenoeg geen richtinggevende uitspraken gedaan op deze kaarten.
Met de herontwikkeling van de locatie is er wel sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestaande gebouw is verouderd en toe aan vervanging. De voorgenomen ontwikkeling sluit wat betreft massa en situering aan op de bestaande en omliggende situatie. Functioneel is de ontwikkeling goed inpasbaar en ook ruimtelijk is er sprake van een kwaliteitsverbetering door de revitalisering van het bestaande perceel waarbij aansluiting wordt gezocht op de faciliteiten en kwaliteiten uit de omgeving.
De sanering van de drie woningen aan de Prinses Marijkeweg draagt eveneens bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In het Beslisdocument Brede School Ameide 2016 wordt het volgende geadviseerd:
Het betrekken van de drie woningen bij het plan heeft vervolgens een grote positieve invloed op het woongenot van de direct omwonenden en de beleving van de schoolgaande kinderen en hun ouders. Gelet op de grote positieve effecten van deze ruimteimpuls wordt geadviseerd om over te gaan op aankoop van de drie woningen aan de Prinses Marijkeweg. Aangezien tijdens het opstellen van dit beslisdocument de woning aan de Prinses Marijkeweg 31 reeds te koop werd gezet heeft het college besloten deze woning reeds aan te kopen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten van bebouwde ruimte' en 'vergroten van de ruimtelijke kwaliteit'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.2 Verordening Ruimte

Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Planspecifiek Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorgaande provinciale ladder voor duurzame verstedelijking komt grotendeels overeen met de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking die in toelichting paragraaf 3.1.3 aan de orde is gekomen. Het gegeven dat de ontwikkeling moet passen binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart komt daarbij niet aan de orde. Derhalve wordt er in toelichting paragraaf 3.2.3 ingegaan op de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

3.2.3 Gebiedsprofiel Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden

Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Begin 2012 heeft Gedeputeerde Staten het gebiedsprofiel ‘Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden' vastgesteld. Dit vormt een handreiking om de ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit diverse elementen. Voor het plangebied zijn met name de elementen 'veenweide' en 'oeverwal' van belang.
Veenweide
Het veenweide wordt in de regio gekenmerkt door smalle perceelsloten van de cope-verkaveling, waardoor de waterrijkdom relatief beperkt is. Meer beeldbepalend dan de kavelstructuur zijn de weteringen en de structuur van kamers. Zij vormen de belangrijkste ruimtelijke eenheden. Het gebied is overwegend in gebruik als grasland. Bij ontwikkeling in het veenweidegebied wordt rekening gehouden met:
  • De kamers of ontginningsblokken herkenbaar houden en als ruimtelijke eenheid benaderen bij nieuwe ontwikkelingen;
  • Het scherp houden van de verschillen tussen de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, het plangebied is gelegen in de Vijfheerenlanden;
  • Het gebruik is zoveel mogelijk gericht op behoud van de karakteristieken; maat van de poldereenheden, beplanting, kades en dijken, de zichtbaarheid van water in de vorm van weteringen en boezems;
  • Behoud van dijk, kade en veenstroom als herkenbare landschappelijke structuurdragers van het veenweide en als begrenzing van de poldereenheden;
  • Bewaren van diversiteit aan verkavelingspatronen (waarbij lengtesloten meer beeldbepalend zijn dan dwarsslootjes);
  • Behoud van het contrast tussen hoger gelegen boezems en linten en het uitgestrekte veen;
  • Ontwikkelingen zijn gericht op een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie zijn een mogelijkheid.
Oeverwal
Langs de rivierlopen liggen stroken land, oeverwallen, die in de loop van de eeuwen hoger zijn komen te liggen doordat ze bestonden uit zandig materiaal dat bij de ontwatering minder inklonk. De oeverwallen zijn te herkennen door het reliëf, de fruitboomgaarden en de bewoning waarvoor de hoge en droge stukken werden opgezocht. Bij ontwikkelingen nabij deze oeverwallen wordt rekening gehouden met:
  • Het bijdragen aan het versterken van het contrast tussen verdichte, multifunctionele oeverwallen en stroomruggen en open kompolders
  • Het bijdragen aan de versterking van de visuele relatie tussen de rivier en het achterliggend landschap met de typerende strokenverkaveling.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling is dusdanig klein van schaal en dat er geen nadelige gevolgen zijn ten opzichte van de gebiedsprofielen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (ontwerp)

De gemeente Zederik heeft in januari 2015 een ontwerp Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 gepubliceerd. Het doel van de gemeente is een goede woonkwaliteit bieden voor zijn inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van voldoende woningen en het juiste type woningen, woningen die aansluiten bij de behoefte van de inwoners, staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden deze punten beleidsmatig vastgelegd. Momenteel zijn er belangrijke veranderingen gaande op het gebied van wonen en bevolkingssamenstelling (vergrijzing en daling van de huishoudomvang), waardoor de gemeente Zederik is gestart met de actualisatie van de gemeentelijke woonvisie. De demografische ontwikkelingen zijn hoofdzakelijk:
  • Vergrijzing;
  • Groeiende groep alleen staande ouderen.
Als gevolg van deze ontwikkelingen ontstaat er binnen 10 jaar minder behoefte aan nieuwbouw. Dit komt door de afnemende groep jonge huishoudens en het vrijkomen van de woningen van de babyboomgeneratie. De nieuwe woonvisie geeft richting aan deze ontwikkeling met behulp van een viertal richtlijnen:
  • Voldoende passend woningaanbod voor iedereen: door de demografische ontwikkelingen groeit de vraag naar seniorenwoningen en goedkope woningen voor ouderen en alleenstaande;
  • Voldoende woningen plannen: Voorzien in de behoefte door kleinschalige woningbouwprojecten;
  • Leefbaarheid: De kwaliteit van de woonomgeving verbeteren door het toevoegen of herstructureren van woningen en deze concentreren nabij voorzieningen;
  • Levensloopbestendig en duurzaam: Aanpassen van woningen ten behoeve van zelfstandig wonen van ouderen en mensen met een beperking.
Planspecifiek:
De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop en nieuwbouw van de bestaande basisschool. Verder worden de drie woningen aan de Prinses Marijkeweg gesaneerd ten behoeve van het toekomstige schoolplein en de vervangende nieuwbouw van één of meer woningen.
De drie te saneren woningen zijn eengezinswoningen met meerdere verdiepingen. In verband met de demografische ontwikkelingen (vergrijzing) neemt de vraag naar eengezinswoningen af en groeit de vraag naar appartementen en zorgwoningen. Aan de overzijde van de straat zijn recentelijk zorgwoningen gerealiseerd. De mogelijke afname van drie, naar één gezinswoning of drie kleinschalige appartementen aan de Prinses Marijkeweg sluit goed aan bij de Woonvisie en de demografische ontwikkeling van de kern Ameide.
Geconcludeerd kan worden dat de mogelijkheid van het slopen van het drietal woningen en het terugbouwen van een nieuwe woning of drie kleinschalige appartementen aan de Prinses Marijkeweg niet strijdig is met de Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018.

3.3.2 Welstandsnota Zederik 2013

Op 23 december 2013 heeft de voormalige gemeente Zederik de 'Welstandsnota Zederik 2013' vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. In theorie zijn vier welstandsniveau’s mogelijk:
  • het door het Rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezicht,
  • het bijzondere welstandsgebied,
  • het gewone welstandsgebied,
  • het welstandsvrije gebied.
Het grootste deel van de voormalige gemeente Zederik is gewoon welstandsgebied. Hier heeft de gemeente gekozen voor het handhaven van de basiskwaliteit, met daarbij voldoende vrijheid voor de burger. Bouwplannen doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de omgeving. In de bijzondere en beschermde gebieden is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. In de voormalige gemeente Zederik worden geen welstandsvrije gebieden aangewezen. De gemeente wenst in alle gebieden minstens een basiskwaliteit te handhaven.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt, zoals zichtbaar op navolgende afbeelding, deels binnen het 'gewone' welstandsgebied en deels binnen het 'bijzondere' welstandsgebied. De school valt binnen het deelgebied 'A6 voorzieningen Ameide'. De drie te slopen woningen vallen binnen 'A3 linten Ameide'.
afbeelding
Uitsnede niveaukaart Ameide
A6 Voorzieningen Ameide
De Brede school sluit goed aan op de welstandscriteria van het deelgebied. Het gebouw komt, net als het bestaande schoolgebouw, vrij op de kavel te staan en is een individueel geheel.
A3 Linten Ameide
Op het deel van het plangebied binnen deelgebied 'A3 linten Ameide' worden maximaal 3 kleinschalige appartementen gebouwd die één eenheid vormen. Het gebouw wordt dusdanig gesitueerd dat deze passend is binnen de karakteristieken van het lint.
Beoordeling door commissie Welstand
De commissie heeft op 27 september 2017 kennis genomen van de voorgenomen ontwikkeling. Zij ziet voldoende aanleiding voor nadere uitwerking van het ontwerp en heeft de plannen goedgekeurd in het kader van het bestemmingsplan. De definitieve uitwerking van de school zal bij de aanvraag omgevingsvergunning opnieuw worden bekeken.

4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De sloop van het schoolgebouw en de drie woningen en de realisatie van een nieuw schoolgebouw op dezelfde locatie en maximaal drie kleinschalige appartementen betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Daarnaast blijft het type gebruik nagenoeg gelijk aan de huidige situatie, omdat de gronden reeds voor maatschappelijk en wonen zijn bestemd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.- (beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

4.1.2 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In juli 2017 is een verkennend (asbest)bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht op de locatie Liesveldweg 65 te Ameide (Verkennend (asbest)bodemonderzoek Liesveldweg 65 te Ameide, Inventerra, d.d. 3 augustus), zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige en toekomstige gebruik.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie, namelijk verdacht voor een diffuse verontreinigingen met voornamelijk name zware metalen, PAK en OCB in de grond. De ondergrond is als niet-verdacht beschouwd.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • Op een groot deel van de onderzoekslocatie is in de grond tot 0,5 m-mv, en plaatselijk tot 1,0 m-mv, een bijmenging met bodemvreemd materiaal (puin) aangetoond.
  • De bodemlagen met daarin een bijmenging met bodemvreemd materiaal (0 – 0,5 m-mv) zijn over het algemeen licht verontreinigd met diverse zware metalen en PAK en plaatselijk PCB.
  • In mengmonster MM3 van de bovengrond is een lichte verontreiniging met DDE aangetoond.
  • De zandige bovengrond zonder bijmenging van puin (MM8) is licht verontreinigd met zware metalen en PCB.
  • In de mengmonsters MM4 en MM9 van de kleiige ondergrond zijn lichte verontreinigingen met enkele zware metalen vastgesteld.
  • In de mengmonsters MM5 t/m MM7 van de kleiige ondergrond ter plaatse van de gedempte sloten zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • Er is geen asbest aangetoond in de daarop onderzochte mengmonsters van de bovengrond.
  • Het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 109) is licht verontreinigd met barium.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘verdachte locatie’ bevestigd, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen ons inziens niet noodzakelijk worden geacht. De aangetoonde gehalten komen overeen met de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemmingen.
Als op de locatie graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden kunnen, afhankelijk van de aangetoonde gehalten in de grond en/of de samenstelling, beperkingen worden gesteld aan het hergebruik van de vrijkomende grond. Bij toepassingsmogelijkheden elders of bij afvoer naar een erkend verwerker dient de vrijkomende grond mogelijk nog conform het Besluit Bodemkwaliteit te worden gekeurd. Bij werkzaamheden in de grond dient rekening gehouden te worden met eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen conform de CROW-publicatie 132.

4.1.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Planspecifiek
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:
  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/u.
Voor de wegen rondom het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Voor deze wegen is onderzoek niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er desalniettemin een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd op 26 juni 2018 (Windmill, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Brede school Ameide, rapportnummer 17.335.02-02, 29 juni 2018), zie bijlagen bij toelichting bijlage 2.
Uit de berekeningen volgt dat de geluidbelasting van de 30 km/uur-wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB respecteert. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ter plaatse van de woningen en de school ten hoogste 53 dB bedraagt exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. Overeenkomstig de “Lden classificering volgens methode Miedema”, ter plaatse van de woningen en de school de gecumuleerde geluidbelasting te classificeren is als “redelijk” tot “goed”. Derhalve is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit
Het doel van Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.
Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m2 kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m2 met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.
Planspecifiek
De ontwikkeling van de brede school en de herbouw op de woonbestemming zal nagenoeg geen effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling is kleiner dan bij een woonwijk tot 1.500 woningen. Hierdoor draagt het project 'Niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ontwikkeling geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2016 van fijn stof (PM10) en over 2015 van stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie goed is.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Milieucategorie Richtafstand tot een 'rustige woonwijk' Richtafstand tot een 'gebied met menging van functies'
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3 50 - 100 meter 30 - 50 meter
4 200 - 300 meter 100 - 200 meter
5 500 - 1.000 meter 300 - 700 meter
6 1.500 meter 1.000 meter
Tabel 1: richtafstanden per milieucategorie
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Planspecifiek
In verband met eventuele toekomstige geluidsoverlast als gevolg van het stijgen van het aantal leerlingen is er in opdracht van de Stuurgroep Brede school Ameide een analyse onderwijscapaciteit uitgevoerd. Uit de analyse van ICS Adviseurs (Memo Nieuwbouw Brede school Ameide analyse onderwijscapaciteit, 23 maart 2017, kenmerk 916139/2017, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3 sub a) blijkt dat het aantal leerlingen van circa 76 naar 347 (gemiddeld gezien over een periode van 15 jaar) zal stijgen.
In het kader van de eventueel groeiende geluidsoverlast hebben er verschillende bewonersavonden plaatsgevonden. Tijdens de bewonersavonden is afgesproken dat er gezamenlijk met de bewoners een keuze wordt gemaakt voor geluidswerende bouwkundige voorzieningen, zoals fietsenbergingen tussen het schoolplein en de tuinen van de bewoners van de Prinses Marijkeweg.
Nader akoestisch onderzoek Brede School
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is op 26 juni 2018 een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke inpasbaarheid van de nieuwe brede school te Ameide (Windmill, Akoestisch onderzoek Brede School Ameide, rapportnummer 17.335.01-05, d.d. 29 juni 2018), zie bijlagen bij toelichting bijlage 3 sub b.
Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd om inzicht te geven in de geluidemissie vanwege de nieuwe brede school (spelende kinderen op het buitenterrein en de verkeersbewegingen binnen het terrein naar de directe omgeving).
Wet- en regelgeving voor inrichtingen die vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer
Voor de waarborging van het goed woon- en leefklimaat wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom en naast de bestaande school zijn onder andere een multifunctioneel centrum een zorgcomplex aanwezig. Hierdoor kan het gebied worden getypeerd als ‘gemengd gebied’. Zoals in de VNG publicatie (editie 2009) staat vermeld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. In de VNG-publicatie is een stappenplan opgenomen. In stap 1 wordt onderzocht of geluidgevoelige bestemmingen binnen de richtafstand komen te liggen. De Brede School (SBI2008-code 852, 8531, milieucategorie 2) heeft in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De woningen zijn gelegen op een afstand van minder dan 10 meter. Hiermee wordt niet voldaan aan de gewenste afstand. In stap 2 bedragen de richtwaarden voor woningen in een gemengd gebied:
  • 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde);
  • 70 dB(A) maximaal geluidniveau LAmax (etmaalwaarde);
  • 50 dB(A) verkeersaantrekkende werking (etmaalwaarde).
Indien niet aan stap 2 voldaan kan worden, dienen de richtwaarden voor een gemengd gebied uit stap 3 beschouwd te worden:
  • 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT (etmaalwaarde);
  • 70 dB(A) maximaal geluidniveau LAmax (etmaalwaarde);
  • 65 dB(A) verkeersaantrekkende werking (etmaalwaarde).
Wanneer voldaan wordt aan deze richtwaarden dient het bevoegd gezag te motiveren waarom deze geluidbelastingen acceptabel worden geacht. Indien niet aan de normstelling uit stap 3 wordt voldaan, maar een ontwikkeling toch gewenst is, kan worden overgegaan tot stap 4. Voor stap 4 zijn geen richtwaarden opgenomen maar wordt geadviseerd de situatie grondig te onderzoeken, te onderbouwen en te motiveren. Voor een nadere toelichting op het stappenplan van de VNG wordt verwezen naar hoofdstuk 2 in het akoestisch onderzoek.
Stemgeluid leerlingen Brede School
De Brede School valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In artikel 2.18 lid 1 onder i van dit besluit is aangegeven dat de voorschriften van de geluidniveaus niet van toepassing zijn op het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang. In het kader van een goede ruimte ordening is dit wel onderzocht.
De berekeningen zijn gemaakt op basis van de representatieve bedrijfssituatie van de Brede School. Dit zijn de werkzaamheden/activiteiten die meer dan 12 keer per jaar voorkomen en de hoogste geluidemissie veroorzaken gedurende de dag-, avond- en nachtperiode. Als akoestisch relevante bron is het stemgeluid van de kinderen en de schoolbel aan te merken.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau inclusief het stemgeluid van spelende kinderen inzichtelijk gemaakt. Er is gerekend met de nieuwe Brede School binnen de huidige ruimtelijke bestemming (nu al planologisch toegestaan) en binnen de nieuwe ruimtelijke bestemming (mogelijk gemaakt middels voorliggend bestemmingsplan).
Uit de rekenresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, afhankelijk van het rekenpunt, in de nieuwe ruimtelijke bestemming ten hoogste 12 dB toeneemt of 2 dB afneemt tot 51,7 - 63,6 dB. Het maximaal geluidniveau neemt, afhankelijk van het rekenpunt, in de nieuwe bestemming ten hoogste 19 dB toe of 2 dB af tot 58,2 - 70,5 dB. Voor beide resultaten vindt de grootste toename plaats bij de woning aan de Prinses Marijkeweg 31 (voorgevel).
Wegverkeer van en naar de Brede school
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en om een afweging te maken of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is door het bevoegd gezag verzocht om de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai inzichtelijk te maken. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de school rijdt bedraagt 46 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (P17.335.02-02 d.d. 26 juni 2018) blijkt voorts dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB respecteert en de hoogst berekende gecumuleerde geluidbelasting, exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder, 53 dB bedraagt. Overeenkomstig methode Miedema is dit te classificeren als ‘redelijk’. Derhalve wordt gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Maatregelen en overwegingen
Om de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen te verlagen, kunnen maatregelen worden toegepast. Uit de berekeningen blijkt dat het verplaatsen van het schoolgebouw geen invloed heeft op de berekende geluidbelasting. Maatregelen bij de ontvanger van de geluidbelasting, de bestaande woningen aan de Prinses Marijkestraat, is niet wenselijk dan wel onrealistisch. Het treffen van overdrachtsmaatregelen heeft wel een gewenst effect. Door middel van het toepassen van geluidschermen kan de geluidemissie ter plaatse van de woningen binnen en in de omgeving van het plangebied in een zekere mate worden gereduceerd. Indien er een geluidswerende voorziening, twee schermen met een hoogte van circa 1,8 meter boven plaatselijk maaiveld, ter plaatse van de west- en zuidzijde van de uitbreiding worden gerealiseerd, is nog bij één woning (Prinses Marijkestraat 31) sprake van een lichte toename van de geluidbelasting. Daarnaast is er geen sprake van indirecte hinder ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (verkeersaantrekkende werking). Maatregelen hieromtrent zijn dan ook niet nodig.
Het akoestisch onderzoek naar de ruimtelijke inpasbaarheid van de nieuwe Brede School is uitgevoerd om aan te tonen dat er ter plaatse sprake is en blijft van een goed woon- en leefklimaat. Zoals eerder al aangegeven is er echter geen noodzaak tot uitvoeren van dit onderzoek vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van een goede ruimte ordening. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat bij het realiseren van de nieuwe school en daarmee een uitbreiding van het aantal leerlingen niet kan worden voldaan aan de richtwaarden uit stap 3. Hierom moet worden overgegaan op stap 4. Om de geluidbelasting op de omgeving zo veel mogelijk te beperken zal een geluidsscherm worden gerealiseerd ten zuiden van de school van 1,8 meter hoog. Een hoger scherm ter plaatse kan tot een hogere reductie leiden van de geluidsbelasting maar is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Voorts is de gemeente van mening dat het plaatsen van een scherm aan de Doelakkerweg (westzijde) vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is, gezien het vanaf de hoek Doelakkerweg/Prinses Marijkestraat mogelijk moet zijn het terrein van de school te betreden. Bovenal zal het schoolplein gaan fungeren als een openbaar speelplein voor de buurt. Hiermee acht de gemeente het openstellen van het schoolplein voor de omgeving van een groter maatschappelijk belang dan de lichte overschrijding van de richtwaarde op de omgeving.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau op de woningen rond het plangebied als gevolg van het stemgeluid van spelende kinderen niet voldoet aan de richtwaarden van stap 2 of stap 3 uit het stappenplan van de VNG. Hierom dient het bevoegd gezag bij de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan te motiveren waarom in dit kader de geluidbelastingen acceptabel worden geacht.
Als gevolg van de realisatie van de Brede school is er sprake een lichte toename in geluidniveau bij de woning aan de Prinses Marijkeweg 31. Om de geluidbelasting op de omgeving zo veel mogelijk te beperken zal een geluidsscherm worden gerealiseerd ten zuiden van de school van 1,8 meter hoog. Voorts is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd om te bepalen of er te plaatse van deze woning(en) in zijn algemeenheid sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit dit vervolgonderzoek blijkt dat gecumuleerde geluidbelasting, exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder, 53 dB bedraagt.
Geconcludeerd kan worden dat de geluidbelasting ter plaatse van alle woningen rond het plangebied als gevolg van de realisatie van de Brede school en het wegverkeer ter plaatse te classificeren is als redelijk (conform methode Miedema), en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Om te garanderen dat de geluidswerende voorziening (het scherm aan de zuidzijde) er daadwerkelijk komt is in voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde het geluidswerende scherm te realiseren. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.
Planspecifiek
Met behulp van de risicokaart is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of risicovolle inrichtingen liggen. De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
afbeelding
Fragment risicokaart juli 2017
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Transport van gevaarlijke stoffen is niet relevant omdat het plangebied buiten het invloedsgebied blijft van de transportroute N210 ten noorden van het plangebied. Hierdoor is er geen noodzaak om nader onderzoek uit te voeren. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.2.1 Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.2.2 Waterschap Rivierenland

Het waterbeheer voor de voormalige gemeente Zederik is in handen van het Waterschap Rivierenland. Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
Waterplan Zederik
De gemeente en het Waterschap Rivierenland hebben het stedelijk waterplan Zederik vastgesteld (2009), waarin de principes van een duurzaam stedelijk waterbeheer nader uitgewerkt worden. Gelet op de verwachte klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers, hevigere buien) streven beiden met name naar een veerkrachtiger stedelijk watersysteem. Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Ook wil het waterschap vasthouden aan de ambities uit het NBW en de KRW. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.

4.2.3 Watertoets

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard, er is 2.380 m2 aan verharding aanwezig. Het Waterschap Rivierenland schrijft voor dat een toename van meer dan 500 m² dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water.
Door RoosRos architecten is een verhardingsbelans opgesteld. Uit deze balans blijkt dat er een toename in verharding is van 762 m2. Hiervoor moet 166 m2 extra oppervlaktewater gemaakt worden.
In het plan zal 166m² slootoppervlakte aan de oostzijde van de school uitgegraven worden aan de schoolzijde van de sloot door het talud daar steiler te maken en de sloot breder te maken.
afbeelding
verhardingsbalans, bron:RoosRos architecten
Zoals weergegeven in toelichting paragraaf 4.3 bestaat er op de drukste momenten een parkeerbehoefte van 76 parkeerplaatsen. Op deze momenten kan gebruik worden gemaakt van parkeerplaats het Spant om in deze behoefte voorzien.
Als bijlage bij het bestemmingsplan is de verdere uitwerking van de watercompensatie opgenomen. De aanvraag voor het realiseren van de benodigde watercompensatie is op 4 maart 2019 ingediend bij het Waterschap Rivierenland.

4.3 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
De voormalige gemeente Zederik heeft een 'Beslisdocument Brede School Ameide' opgesteld (gepubliceerd op 16 maart 2016), zie bijlagen bij toelichting bijlage 4 sub a. Aan de hand van dit beslisdocument zijn er bestuurlijke keuzes gemaakt ten aanzien van de kwaliteit (duurzaamheid) en de kwantiteit (functies) van de nieuwe Brede School op de Hendrik van Bredelocatie. Om gefundeerde keuzes te maken en zo tot een definitief plan te komen is er een extern verkeersrapport opgesteld door DUSS Advies (Verkeerskundige effecten Brede school Ameide, 5 december 2015, kenmerk: 2015-007-02), zie bijlagen bij toelichting bijlage 4 sub b. Uit het externe verkeersrapport kan worden geconcludeerd dat de verkeerssituatie rondom de Hendrik van Brederodelocatie geen beletsel vormt voor de komst van een Brede School. De verkeersdrukte concentreert zich op de haal- en brengmomenten van de kinderen. Voor de beheersbaarheid van deze drukte worden de volgende maatregelen voorgesteld:
  • de ingang van de school dicht bij de parkeerplaatsen van Het Spant situeren;
  • een parkeerverbod instellen in combinatie met fysieke afscheidingen op de trottoirs;
  • communicatie (aanspreken gedrag, duidelijke afspraken) gaat voor het instellen van
  • vergaande maatregelen zoals éénrichtingsverkeer;
  • langparkeerders zoveel mogelijk op de minst aantrekkelijke plekken laten parkeren;
  • fietsgebruik stimuleren door autoverkeer en fietsverkeer zoveel mogelijk te scheiden. Het
  • creëren van een aparte ingang voor fietsers (Doelakkerweg) met daarbij een goede
  • fietsenstalling zijn belangrijke maatregelen;
  • tijdelijk afsluiten van het weggedeelte tussen de Doelakkerweg en de Prinses Marijkeweg;
  • educatie van leerlingen en ouders;
  • spreiden van aanvang- en sluitingstijden (15 minuten) van scholen;
  • oprichten van een verkeerscommissie, want aandacht voor de verkeersveiligheid stopt niet bij de oplevering van het gebouw.
Parkeerbehoefte
Voor het bepalen van het benodigd aantal parkeerplaatsen zijn de resultaten in het document 'Verkeerskundige effecten Brede school Ameide' leidend. Hier wordt geconcludeerd dat de sluitingstijd van de basisschool maatgevend is voor het aantal benodigde parkeerplaatsen. Alle mensen die kinderen komen ophalen zijn dan veelal op het zelfde tijdstip aanwezig. Voor het ophalen van kinderen zijn dat er 65 en tbv het personeel zijn dat 11 plaatsen. Op het drukste moment is er een parkeerbehoefte aan 76 parkeerplaatsen. Parkeerplaats het Spant kan in deze behoefte voorzien.
De deelnemende partijen aan de Brede School hebben hun vertrouwen en waardering uitgesproken voor het uitgebrachte verkeersrapport. De voorgestelde maatregelen worden meegenomen in het vervolgtraject. In de ontwerpfase worden de maatregelen teruggekoppeld aan de omwonenden en de ouders van de schoolgaande kinderen in Ameide.
Bewonersavond januari 2017
In navolging van bovenstaande heeft er in januari 2017 een bewonersavond plaatsgevonden. Gelet op de zorgen die er zijn geuit tijdens de bewonersavond is besloten te zoeken naar oplossingen met betrekking tot een veilige verkeerssituatie. De verkeerskundigen van de voormalige gemeente Zederik zijn in samenwerking met DUSS Advies tot de volgende punten gekomen:
  • Zorg ervoor dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het autoverkeer. Fietsverkeer kan direct vanaf het kruispunt Pr. Marijkeweg / Doelakkerweg het schoolplein op. Autoverkeer rijdt door naar de parkeerplaats van het Spant;
  • Het parkeren van auto's moet uitsluitend gebeuren op het parkeerterrein van het Spant. Geef geen mogelijkheid halverwege of op de Prinses Marijkeweg te parkeren. Wellicht kan het terrein van Het Spant anders worden ingedeeld (met voetgangersstroken);
  • Zorg dat de (hoofd)entree van de school dicht bij het parkeerterrein van het Spant is gesitueerd. Op deze manier wordt het aantrekkelijk om te parkeren op het terrein van het Spant.
Op basis van het bovenstaande is het huidige plan ontwikkeld. Aanvullend heeft de gemeente een nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden een zogenoemde 'Kiss and ride' zone op te nemen (Notitie Kiss & Ride-zone Brede School Ameide, Megaborn i.o.v. de voormalige gemeente Zederik, 3 november 2017), zie bijlagen bij toelichting bijlage 4 sub c. Door middel van observaties is bepaald hoeveel kinderen er met de auto worden gebracht door ouders zonder dat zij meelopen naar de school. Uit het onderzoek blijkt dat slechts enkele ouders hun kinderen afzetten en ophalen zonder de auto te parkeren. Op basis van deze observatie kan worden geconcludeerd dat een Kiss & Ride-strook met een capaciteit van 3 voertuigen in principe voldoende is voor het brengen van kinderen naar basisschool De Kandelaar. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is hiertoe een zodanig gebruik van de gronden toegestaan.
Conclusie
De ontsluiting van het terrein en de parkeergelegenheden zijn geborgen in het ontwerp. Voor het parkeren ten behoeve van de woningen treedt geen verandering op en voldoet reeds in de huidige situatie.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN en dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Op 28 juli 2017 is voor de beoogde ontwikkeling een quickscan flora en fauna uitgevoerd ('Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan Liesveldweg 65 te Ameide, Blom Ecologie B.V., d.d. 28 juli 2017), zie bijlagen bij toelichting bijlage 5. In de quickscan is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de werkzaamheden en het vigerend beleid.
Resultaten van het onderzoek
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet Natuurbescherming voor. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Het schoolgebouw van de Hendrik van Brederodeschool is potentieel geschikt als vaste rust- en/of verblijfplaats voor vleermuizen. Aanvullend onderzoek is vereist om de aan- of afwezigheid van vleermuizen vast te stellen en, indien van toepassing, de mate van gebruik van de locatie in kaart te brengen.
Geschikt leefgebied van de rugstreeppad is niet aangetroffen op de planlocatie. Echter tijdens de ontwikkelingen kan geschikt leefgebied ontstaan. Tevens is het voorkomen van de rugstreeppad bekend in de omgeving van de
planlocatie. Om de aanwezigheid van de rugstreeppad te voorkomen dient het terrein ongeschikt gehouden te worden en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Voor reptielen, insecten en ongewervelden en grondgebonden zoogdieren heeft de planlocatie geen essentiële functie. Algemene broedvogels gebruiken mogelijk de hagen, bomen overige groenelementen rondom de woningen aan de Prinses Marijkeweg als broedlocatie.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
Uitvoerbaarheid van de ontwikkeling
De voorgenomen sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden. Het is onduidelijk of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot aantasting van beschermde natuurwaarden. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om de aan- of afwezigheid alsmede het gebruik van de planlocatie door vleermuizen aan te tonen. Na uitsluitsel van het aanvullende onderzoek dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden eventueel rekening gehouden te worden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).
Conclusie
De sanering van het huidige schoolgebouw, het pand van H.S.V. Ameide en de woningen langs Prinses Marijke weg 29-31 alsmede de nieuwbouw van een schoolgebouw aan de Liesveldweg 65 te Ameide realiseerbaar zoals het bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).
Uit de scan wordt ten slotte geconcludeerd dat de volgende maatregelen getroffen moeten worden in verband met de beoogde ontwikkeling op het terrein:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht);
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige;
  • Alle aanwezige vegetatie of (bodem)materiaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten;
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Ten aanzien van vleermuizen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de aan- of afwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen ervan op de planlocatie. Het aanvullende onderzoek betreft 4 gerichte veldbezoeken in de periode juni t/m september. Na uitvoering van eventuele maatregelen dienen de werkzaamheden uitsluiten tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
  • Ten aanzien van de rugstreeppad dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • Om mogelijke verstoring van broedvogels te voorkomen dienen de werkzaamheden, met name de verwijdering van de groenelementen (hagen, bomen en struiken) rondom de woningen aan de Prinses Marijkeweg, buiten het broedseizoen om uitgevoerd te worden. Het broedseizoen vangt aan onder bepaalde klimatologische omstandigheden en betreft de periode van medio maart - medio juli.
Nader onderzoek vleermuizen
In de periode augustus 2017 tot en met april 2018 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen op de projectlocatie Liesveldweg 65 te Ameide (Vleermuisonderzoek Liesveldweg 65 te Ameide, Blom Ecologie B.V., d.d. 17 mei 2018), zie bijlagen bij toelichting bijlage 5 sub b.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de te slopen bebouwing en de te verwijderen beplanting op de locatie geen functie had als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Tevens maakt de planlocatie geen essentieel onderdeel uit van het functioneel habitat. In de beoogde situatie zijn er voldoende mogelijkheden voor vleermuizen om te foerageren en zich naar de directe omgeving te verspreiden. Op basis van voorliggend onderzoek kan echter niet geheel worden uitgesloten of het gebouw een functie heeft als zomer- en of kraamverblijf. De gunstige weersomstandigheden tijdens de veldbezoeken in april en de hoge mate van activiteit van vleermuizen gedurende deze veldbezoeken geven echter een relatief betrouwbaar beeld van de aan- dan wel afwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. In een later stadium zou de gemeente (mogelijk in samenspraak met de provincie Zuid-Holland of de Omgevingsdienst Haaglanden) kunnen onderzoeken of er eventuele maatregelen noodzakelijk zijn in het kader van een omgevingsvergunning.
Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid vleermuizen. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op nesten van en/of verblijflocaties van andere soorten op de planlocatie. Tijdens het veldbezoek op d.d. 16 april 2018 is een passerende steen- of kerkuil waargenomen langs de zuidkant van het clubgebouw van de visvereniging. Uit een inspectie van het clubgebouw op d.d. 11 mei 2018 zijn geen sporen
aangetroffen van (kerk)uilen, het is derhalve uitgesloten dat het gebouw een functie heeft voor uilen. Er zijn geen nesten van overige soorten aangetroffen. Conform de Vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart t/m 15 juli). Om overtreden van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
Op grond van de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het aspect ecologie de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.5 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Zederik heeft op 13 december 2010 het gemeentelijk archeologiebeleid en de bijbehorende archeologische waardenkaart en archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op navolgende afbeeldingen zijn deze kaarten weergegeven. Op deze kaarten staat vermeld welke archeologische waarden en verwachte waarden aanwezig zijn en op welke manier hiermee om gegaan dient te worden bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen.
afbeelding
Archeologische waardenkaart
afbeelding
Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bij de herziening van het bestemmingsplan Kernen in 2017 zijn de archeologische verwachtingen opgenomen.
Hiertoe is de archeologische beleidskaart doorvertaald naar 8 verschillende dubbelbestemmingen voor archeologie. Onderhavig plangebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 8.
Planspecifiek
Op 19 juli 2017 is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het plangebied Liesveld 65 te Ameide (Archeologisch vooronderzoek bestemmingsplan brede school Liesveldweg 65 te Ameide, Econsultancy bv, 10 april 2018), zie bijlagen bij toelichting bijlage 6. Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) door middel van boringen.
Uit het bureau-onderzoek blijkt dat in het plangebied oever- of crevasse-afzettingen van de Lek/Aa worden verwacht. Deze afzettingen hebben een middelhoge archeologische verwachting voor archeologische resten vanaf de Romeinse tijd. In de ondergrond komen komafzettingen en veen voor en mogelijk oeverafzettingen van de Aaksterveld-stroomgordel. Deze oeverafzettingen hebben een middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor de periode Neolithicum – IJzertijd.
Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat, onder een moderne ophooglaag, inderdaad oever-/crevasse-afzettingen aanwezig zijn. De top van deze afzettingen is deels geroerd en er zijn geen aanwijzingen voor een archeologische laag. De verwachting voor deze afzettingen kan van middelhoog naar laag worden bijgesteld. In de ondergrond zijn geen afzettingen van de Aaksterveld-stroomgordel aangetroffen. De verwachting voor archeologische resten uit de periode Neolithicum – IJzertijd is dan ook laag. Resten uit het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum worden niet verwacht. Het zuidelijke deel van het plangebied (Prinses Marijkestraat 27 – 31) is niet onderzocht, hier blijft de middelhoge archeologische verwachting vooralsnog van toepassing.
Conclusie
Het onderzoek heeft uitgewezen dat het noordelijke deel van het plangebied geen of een lage archeologische verwachting heeft. Econsultancy adviseert dan ook om bij de wijziging van het bestemmingsplan geen dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ aan het plangebied toe te kennen. Dit betekent dat bij toekomstige vergunningplichtige bodemwerkzaamheden geen archeologisch onderzoek meer hoeft plaats te vinden. Voor de Prinses Marijkestraat 27 – 31 (percelen 1972, 2393, 2953, 2954 en 2955) wordt geadviseerd om de aanwezige dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ te behouden totdat een aanvullend inventariserend booronderzoek uitsluitsel over de archeologische verwachting heeft gegeven. Deze gronden worden te zijner tijd bij de aanvraag omgevingsvergunning nader onderzocht en behouden hierom de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 8 in voorliggend bestemmingsplan.
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Indien er tijdens toekomstige graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, bestaat er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (per de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provincie Zuid-Holland of de gemeente Vijfheerenlanden.

4.6 Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan een historisch lint. Een lintdorp is een lang uitgestrekt dorp dat zich heeft ontwikkeld langs een kanaal, dijk, weg, oeverwal of kreekrug. Hierdoor ontstaat een langgerekte bebouwing die ook wel lintbebouwing of lineaire bebouwing wordt genoemd.
De noordzijde van de Prinses Marijkeweg is een dergelijk lint. Korte rijtjes woningen worden afgewisseld met grotere vrijstaande dorpsachtige woningen en een enkele boerderij. Veel woningen hebben een voortuin. De rooilijn van de bebouwing volgt de weg en heeft kleine verspringingen. Bij rijen is de rooilijn in samenhang. Bebouwing is hoofdzakelijk georiënteerd op de weg. Op achterterreinen komt soms grootschaligere bedrijfsbebouwing voor. De bebouwing is gevarieerd en heeft een individueel karakter, hoewel bij rijen herhaling voorkomt. Door individuele verbouwingen is bij rijen de eenheid veelal verloren gegaan.
Binnen de beoogde ontwikkeling wordt een drietal woningen langs het historische lint gesaneerd en gedeeltelijk teruggebouwd. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de lintstructuur en wordt verrommeling voorkomen. De nieuw te bouwen woning(en) worden passend binnen het lint teruggebouwd.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Er is voortgeborduurd op de plansystematiek van de voormalige gemeente Zederik, waarbij gebruik is gemaakt van de regels zoals die in het kader van de herziening van het bestemmingsplan 'Kernen Zederik' reeds zijn opgesteld.

5.4 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
Tuin
Een klein gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Tuin'. De op de verbeelding voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor tuinen, en voor nutsvoorzieningen, toegangswegen, paden, water en groen.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd zoals erf- en terreinafscheidingen.
Maatschappelijk
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. De op de verbeelding voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op maatschappelijke en culturele voorzieningen. Op de verbeelding is een bouwvlak weergegeven. Dat vlak, dat afgestemd is op de voorgenomen nieuwbouw, mag volledig bebouwd worden. De te hanteren maximale bouwhoogte van gebouwen is op de verbeelding vermeld, en bedraagt 8 meter.
In aanvulling daarop is er ook buiten het bouwvlak ruimte voor bouwwerken, zoals een berging, fietsenstalling en geluidswerende muur, tot een maximum 75 m². Hierbij is aangesloten bij de regeling zoals die bestond voor bouwwerken bij bedrijfswoningen binnen de bestemming. Dergelijke bedrijfswoningen zijn overigens hier niet toegelaten. In de Algemene bouwregels is de hoogte van erfafscheidingen, speelwerktuigen e.d. opgenomen.
Wonen
Een klein gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven en tuin. Op de verbeelding is een bouwvlak weergegeven. Ter plaatse van het bouwvlak is maximaal 1 vrijstaande woning toegestaan of maximaal 3 kleinschalige appartementen. De te hanteren maximale goot- en bouwhoogte van de woning(en) is op de verbeelding vermeld, en bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter.
Waarde - Archeologie - 8
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. Binnen deze bestemming geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden over een gebied groter dan 500 m², dieper dan 0,30 m en met heiwerkzaamheden wordt uitgevoerd.

6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Huisvesting van een school is een gemeentelijke taak. De gemeenteraad heeft voor de bouw van een brede school een voorziening getroffen en een krediet gereserveerd. De eventuele planschade zal worden gedekt uit de post algemene kosten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het plan toegestuurd aan de verschillende vooroverlegpartners. Er zijn naar aanleiding van het vooroverleg geen reacties binnen gekomen.
Voorts hebben er tijdens ontwerptraject meerdere bewonersavonden plaatsgevonden. De uitkomsten van de bewonersavonden zijn meegenomen binnen de planvorming.

6.2.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Hierbij is er de mogelijkheid geweest voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. gedurende de 6 weken terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

1 Bodem

Verkennend (asbest)bodemonderzoek Liesveldweg 65 te Ameide

2 Geluid

Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai Brede school Ameide

3 Bedrijven En Milieuzonering

4 Verkeer En Parkeren

5 Ecologie

6 Archeologie

Archeologisch vooronderzoek brede school Liesveldweg 65 Ameide

7 Oppervlaktes Watercompensatie Waterschap

Oppervlaktes watercompensatie Waterschap