KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf
3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan
3.1 Wijzigingsbevoegdheid
3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
3.3 Conclusie
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Geluid
5.5 Bodem
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie
5.9 Cultuurhistorie
5.10 Waterhuishouding
5.11 Verkeer En Parkeren
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Plansystematiek
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Regels - 1
Bijlagen Bij Regels - 2
Bijlagen Bij Toelichting - 1
Bijlagen Bij Toelichting - 2
Bijlagen Bij Toelichting - 3
Bijlagen Bij Toelichting - 4
Bijlagen Bij Toelichting - 5
Bijlagen Bij Toelichting - 6
Bijlagen Bij Toelichting - 7
Bijlagen Bij Toelichting - 8

Diefdijk 3, Schoonrewoerd

Wijzigingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 16-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Diefdijk 3, Schoonrewoerd met identificatienummer NL.IMRO.1961.WPSWDiefdijk3-VA01 van de Gemeente Vijfheerenlanden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met dien verstande dat maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt;

1.7 archeologisch gebied

de aan een gebied toegekende archeologische waarden;

1.8 archeologisch verwachtingsgebied

de in een gebied verwachte middelhoge of hoge trefkans op archeologische waarden;

1.9 archeologische waarden:

de toegekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bestaand:

  1. bij bouwwerken: aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan; alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erfafscheiding:

afscheiding van een erf of perceel door middel van schutting, gaaswerk of hekwerk, waaronder begrepen afrasteringen en omheiningen;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw:

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.26 huishouden:

persoon of groep personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn waarbij sprake is van de continuïteit in de samenstelling ervan en die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

1.27 horeca:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van logies en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van vermaak, niet zijnde een seksinrichting, onderverdeeld in horecacategorieën;
  • horecacategorie 1: lichte horeca
    bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken;
  • horecacategorie 2: middelzware horeca
    bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken;
  • horecacategorie 3: zware horeca
    bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen;

1.28 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een (tour)caravan;

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en ruimtelijke verschijningsvorm duidelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming die ter plaatse geldt;

1.30 kleinschalige horeca-activiteiten:

een horecavoorziening die uitsluitend tot doel heeft het overdag verstrekken van dranken en versnaperingen;

1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf;

1.32 nevenactiviteiten:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.33 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.34 normaal beheer en onderhoud:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten of gronden dat het voortbestaan van deze objecten of gronden op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau of in de bestaande situatie wordt gehandhaafd;

1.35 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.36 perceel:

gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren;

1.37 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.38 slopen:

het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;

1.39 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.40 volwaardige woonfunctie:

een volwaardige woonfunctie bevindt zich in het hoofdgebouw en bestaat uit een keuken, douche, woonkamer, slaapkamer. Daarbij mag de bewoner ervoor kiezen dat delen van deze woonfunctie worden gecombineerd met de extra functie, zolang er maar daadwerkelijk gewoond wordt;

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.42 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning loopt, dan wel indien geen (bedrijfs)woning aanwezig is het dichts bij de openbare weg gelegen gebouw, alsmede het verlengde van die lijn tot aan de bouwperceelgrens;

1.43 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.44 Wet geurhinder en veehouderij:

Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;

1.45 Wet ruimtelijke ordening:

wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.46 Wet op de economische delicten:

wet van 22 juni 1950, Stb. K 258, houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.47 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning';

1.48 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.49 Woningwet:

wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439) tot herziening van de woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 peil:

  1. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
  2. indien de voorgevel van een gebouw, de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming 'Verkeer' c.q. 'Verkeer - Verblijfsgebied', gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle aangebouwde bijgebouwen;
  3. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

2.8 vloeroppervlak:

de gezamenlijke oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt; voor zover inpandig, wordt de oppervlakte gemeten tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de binnenzijde van bouwmuren.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Bij een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1 met inachtneming van de overige voor deze gronden geldende bouwregels.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 sub a wordt verleend indien bij de aanvraag omgevingsvergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    1. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
    2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden zijn.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 sub a kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
  4. Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 sub a te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij een archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Bij een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2.1 met inachtneming van de overige voor deze gronden geldende bouwregels.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3 sub a wordt verleend indien bij de aanvraag omgevingsvergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    1. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
    2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden zijn.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3 sub a kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
  4. Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3 sub a te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij een archeologisch deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 sub b met inachtneming van het volgende:
  1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Afstand bebouwing tot waterlopen

In verband met het toezicht en onderhoud van boezemwater en (hoofd)watergangen (bestemd als 'Water') mag er binnen de beschermingszone geen bebouwing worden gebouw. Tot de beschermingszone voor boezemwater en hoofdwatergangen, als bedoeld in de keur van de waterbeheerder, worden gerekend de stroken grond ter breedte van 5 m landinwaarts gemeten vanaf de bovenkant van de taluds. Voor alle andere watergangen geldt een breedte van 2 m.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Gebouwen voor openbaar nut

Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling afgeweken kan worden, afwijken van het plan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 m.

Artikel 11 Overige Regels

Het bestemmingsplan 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie', vastgesteld op 26 november 2015 door de raad van de voormalige gemeente Leerdam, en het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren', vastgesteld op 10 juni 2021 door de raad van de gemeente Vijfheerenlanden, zijn eveneens van toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan Diefdijk 3, Schoonrewoerd'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie aan de Diefdijk 3 in Schoonrewoerd is een woonboerderij afgebrand, een voormalige boerderij vervallen door de tand des tijds en bevinden zich nog enkele voormalige agrarische gebouwen. Initiatiefnemer is voornemens om een deel van de gebouwen te slopen, de afgebrande woonboerderij te herbouwen en één extra woning te realiseren.
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam' en de herziening daarvan is in artikel 19.7.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt de nieuwbouw van woningen mogelijk, mits er voldaan wordt aan de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid. De bijbehorende voorwaarden zijn onder andere dat minimaal 1.000 m² voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt wordt aangetoond wordt dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert en sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Met de wijzigingsbevoegdheid van artikel 19.7.5 kan de vorm van het bouwvlak gewijzigd worden.
Voor de beoogde ontwikkeling is in het verleden een principeverzoek ingediend bij de voormalige gemeente Leerdam. Destijds gaf de gemeente Leerdam aan medewerking te kunnen verlenen, onder voorwaarde dat er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een wijzigingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Diefdijk 3 te Schoonrewoerd in de gemeente Vijfheerenlanden. Schoonrewoerd ligt ten noorden van de kern Leerdam. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Leerdam, sectie G, percelen 180 en 182 (deels).
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de gronden in het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam', zoals vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Leerdam op 30 september 2010 en het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam, 1e Herziening', zoals vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Leerdam op 13 februari 2014.
Tevens is er een geconsolideerde versie van het bestemmingsplan en de herziening daarvan opgesteld door de gemeente, genaamd 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herzieningen 2014'.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen', met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Het plangebied is voorzien van een bouwvlak, waar een maximum goothoogte van 4 m geldt. Ter plaatse van het bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
In artikel 19.7.1 van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee extra woningen toegestaan kunnen worden, mits er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Met de wijzigingsbevoegdheid van artikel 19.7.5 kan de vorm van het bouwvlak gewijzigd worden. In toelichting hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de wijzigingsbevoegdheden en de gestelde voorwaarden.
Daarnaast zijn voor de gronden van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Tevens geldt voor het plangebied het 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie', vastgesteld op 26 september 2015 door de raad van de voormalige gemeente Leerdam. In dit parapluplan zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - verdichtingsvelden'. De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' zijn mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' heeft betrekking op de twee aspecten: wonen en parkeren. Dit paraplubestemmingsplan biedt een eenduidig toetsingskader voor wonen en parkeren, dat geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt er ingegaan op de haalbaarheid van het wijzigingsplan en de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit diverse opstallen. De oorspronkelijke woonboerderij, die is afgebrand, stond tegen de dijk aan en maakte deel uit van het bebouwingslint. Twee van de bijgebouwen die achter de afgebrande woonboerderij staan hebben een cultuurhistorische waarde. De overige bebouwing is in de tijd toegevoegd en heeft geen cultuurhistorische waarde. Daarnaast staat er nog een stal verder in het achterland die eigenlijk los van het ensemble staat.
Aan de Diefdijk staan voornamelijk vrijstaande woningen met een agrarische uitstraling met één bouwlaag en een zadeldak haaks of parallel aan de Diefdijk. De woningen staan met een verspringende rooilijn aan de dijk, wat een speels karakter geeft. De planlocatie zelf bestaat voornamelijk uit open landbouwgrond aan de noordzijde en een meer bebouwd gebied aan de zuidzijde. Op dit moment is er in het gebied een bestaand bosje dat uit diverse soorten bestaat en grenst aan de achterliggende watergang.
De navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.
afbeelding
Karakteristieke bijgebouwen huidige situatie
afbeelding
Plangebied huidige situatie

2.2 Toekomstige Situatie

Het plan voorziet in de realisatie van twee woningen en het slopen van diverse opstallen op het perceel. De twee bestaande gebouwen met cultuurhistorische waarde blijven behouden. Deze bebouwing staat gegroepeerd rond een gezamenlijk erf. De eerste nieuwe woning ligt aan de dijk, grofweg op de locatie waar de oorspronkelijke woning zich ook bevond. Deze woning en de te behouden opstallen gaan daarom een samenhangend ensemble aan het erf vormen. De tweede woning is op enige afstand hiervan gesitueerd, staat wat verder naar achteren en refereert aan een agrarisch bijgebouw aan het erf. Het erf dat toegang biedt tot de beide woningen is ontsloten vanaf de Diefdijk.
De grote stal in het westelijke gedeelte van het plangebied, ten westen van de watergang, wordt gesloopt. De gronden ten westen van de watergang en een strook aan de oostzijde van de watergang krijgen in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden'. In toelichting paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de toekomstige situatie door middel van een beeldkwaliteitsparagraaf. Op de navolgende afbeelding staat een situatieschets van de beoogde situatie weergegeven.
afbeelding
Toekomstige situatie (bron: Buro SRO)

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

De locatie ligt aan de Diefdijk; een dijklint in de komgronden van het rivierenlandschap tussen de Lek en de Linge. Het landschap in deze komgronden is een veenweidelandschap dat zich kenmerkt door lange, smalle kavelslagen met daartussen kavelsloten. De verkavelingsrichting is daarbij haaks op de Diefdijk, die de ontginningsbasis van dit landschap vormde. Dit landschap maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Diefdijk fungeerde daarin als hoofdverdedigingslijn, de oostzijde als inundatieveld en de westzijde, waartoe de planlocatie behoort, was de zogeheten veilige zijde. De omgeving kenmerkt zich door de situering van de hoofdbebouwing aan de dijk. Daarachter liggen doorgaans de bijgebouwen die samen met het hoofdgebouw een ensemble vormen, vaak geclusterd rond een erf.
Het omgevingskenmerk van bebouwing in een ensemble rond een gezamenlijk erf komt duidelijk terug in het plan. De historische context van de oorspronkelijke boerderij met bijgebouwen is daarbij aangegrepen om tot een nieuw cluster te komen dat passend is op deze plek en in de omgeving.
De situering van de nieuwe woningen rond een compact erf zorgt voor een inpassing die goed aansluit op de richtlijnen uit het beleid. Het erf is in de breedte langs de dijk gesitueerd waardoor het compact blijft en niet diep het landschap insteekt. De eerste nieuwe woning vormt het hoofdgebouw dat het dichtst tegen de dijk aan ligt en als enige volume met de nok evenwijdig aan de dijk is gericht. Dit hoofdgebouw gaat samen met de te behouden gebouwen een samenhangend bebouwingsensemble aan het erf vormen. Aansluitend hierop heeft het erf een formele representatieve inrichting met halfverharding en gebakken klinkers.
De tweede woning refereert aan een agrarisch bijgebouw (schuurvolume), ligt juist verder naar achteren en staat ook niet direct aan het formele, representatieve erf maar aan een hoogstamboomgaard (bestaande uit peer, appel, pruim of walnoot). Zo is er, passend bij de erfkarakteristieken die het landschapskader voorschrijft, sprake van onderscheid tussen een formeel erf nabij de hoofdbebouwing aan de voorzijde en een meer groene en landelijkere inrichting op de overige delen van het perceel.
De voorste erfgrenzen krijgen een lage haag als erfscheiding. Zijdelingse perceelgrenzen worden juist beplant met opgaand groen zoals een houtwal of losse haag haaks op de Diefdijk. Al het parkeren wordt op de kavels opgelost en vindt zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de dijk plaats.
Ten westen van de sloot wordt de bebouwing gesloopt. Dit gebied krijgt weer een open karakter en kan dienen voor natuurontwikkeling of agrarisch gebruik. Hierbij kan gedacht worden aan bloemrijk grasland, een akker of een bloemenweide.
Onderstaande vogelvluchtimpressie en referentiebeelden geven een indicatie van de voorgenomen beeldkwaliteit.
afbeelding
Vogelvlucht toekomstige situatie (bron: Buro SRO)
afbeelding
Referentiebeelden beeldkwaliteit

3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan

3.1 Wijzigingsbevoegdheid

In de regels van het geldende bestemmingsplan is in artikel 19.7.1 een wijzigingsbevoegdheid voor de gronden die beschikken over de bestemming 'Wonen' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' opgenomen. Zoals in toelichting paragraaf 1.3 aangegeven, beschikken de gronden van het plangebied over deze functieaanduiding. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen teneinde nieuwbouw van extra woningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf';
  2. per 1000 m² te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag één burgerwoning worden opgericht; sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', is niet toegestaan;
  3. nieuwbouw van woningen is uitsluitend toegestaan als de ruimtelijke kwaliteit verbetert;
  4. in totaal zijn maximaal 4 woningen/wooneenheden toegestaan, inclusief de reeds op het perceel aanwezige woning(en);
  5. de omvang van de burgerwoning met bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 650 m³;
  6. de verhouding tussen de hoofd- en bijgebouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;
  7. er vindt geen aantasting plaats van bestaande of te ontwikkelen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  8. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. het woon- en leefklimaat van omliggende functies mogen niet onevenredig worden aangetast;
  10. voldaan wordt aan de normen die gesteld zijn bij of krachtens de Wet geurhinder en veehouderij en er daarbij sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  11. uit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van een geluidsgevoelig object de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt;
  12. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
  13. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  14. de regels van bestemming 'Wonen' zijn na wijziging van overeenkomstige toepassing.
In artikel 19.7.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de vorm van het bouwvlak en/of het verschuiven van het bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  2. de vormverandering/ verschuiving is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  3. het nieuwe bouwvlak wordt opgenomen op de verbeelding;
  4. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. voor de vormverandering/ verschuiving geldt dat het woon- en leefklimaat van omliggende functies niet onevenredig mag worden aangetast.

3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid

Om de extra woning op het perceel mogelijk te maken dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 19.7.1 van de planregels van het geldende bestemmingsplan. Deze voorwaarden zijn verwoord in toelichting paragraaf 3.1.
Ad a.)
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'.
Ad b.)
In totaal wordt ca. 1.289 m² aan bebouwing gesloopt (zie navolgende afbeelding). Daarmee mag één extra woning gebouwd worden. De gronden van het plangebied zijn niet voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. De gebouwen die als cultuurhistorisch waardevol worden beschouwd blijven wel behouden en worden met het voorliggende wijzigingsplan bij recht mogelijk gemaakt.
afbeelding
Te slopen bebouwing (bron: Buro SRO)
Ad c.)
Met de ontwikkeling vindt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats. De (deels) vervallen bebouwing wordt gesloopt waardoor onder andere ten noordwesten van de sloot meer openheid wordt gecreëerd. In toelichting paragraaf 2.3 is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen.
Ad d.)
Er wordt feitelijk gezien één extra woning mogelijk gemaakt. Daarmee wordt het maximaal aantal woningen van vier niet overschreden.
Ad e.)
De omvang van de extra woning (incl. aan- en uitbouwen) zal niet meer bedragen dan 650 m³. Voor de her te bouwen woning aan de dijk geldt dat die niet groter dan 850 m³ mag zijn, wat niet groter is dan de inhoud van de in het verleden afgebrande woning.
Ad f.)
Het plan wordt landschappelijk ingepast. De extra woning met bijgebouw heeft een ondergeschikt karakter en sluit aan op het bebouwingslint van de Diefdijk. Tevens blijft de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het plangebied behouden. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Ad g.)
Er vindt geen aantasting van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden plaats. De cultuurhistorische waardevolle bebouwing blijft behouden en wordt gerestaureerd. Door de sloop van de ten westen van de sloot gelegen stal meer openheid gecreëerd. Hiermee vindt er een verbetering van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden plaats.
Ad h.)
In toelichting paragraaf 5.2 wordt ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat de omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmerd worden.
Ad i.)
Door het mogelijk maken van één extra woning wordt het woon- en leefklimaat van omliggende functies niet aangetast.
Ad j.)
In toelichting paragraaf 5.2 wordt ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit volgt dat er in de direct omgeving geen agrarische bedrijven gevestigd zijn, waarmee geurhinder uitgesloten is.
Ad k.)
In toelichting paragraaf 5.4 wordt ingegaan op het aspect geluid. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning voldoet aan de Wet geluidhinder.
Ad l.)
In toelichting paragraaf 5.10 wordt ingegaan op het aspect waterhuishouding. Hieruit blijkt dat het initiatief geen negatieve invloed heeft op de waterhuishouding in het gebied en de omgeving.
Ad m.)
De woningen worden landschappelijk ingepast. In toelichting paragraaf 2.3 staat de beeldkwaliteitsparagraaf beschreven. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Ad n.)
In het voorliggende wijzigingsplan zijn de regels van de bestemming 'Wonen', overeenkomstig het geldende bestemmingsplan, van toepassing. Voor de her te bouwen woning aan de dijk geldt dat die niet groter dan 850 m³ mag zijn, wat niet groter is dan de inhoud van de in het verleden afgebrande woning en de afwijkingsmogelijkheid die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. De gebouwen die als cultuurhistorisch waardevol worden beschouwd blijven wel behouden en worden met het voorliggende wijzigingsplan bij recht mogelijk gemaakt. Dit alles heeft als doel om een kwaliteitsverbetering te bereiken.
Om de vormverandering van het bouwvlak mogelijk te maken dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 19.7.5 van de planregels van het geldende bestemmingsplan. Deze voorwaarden zijn verwoord in toelichting paragraaf 3.1.
Ad a.)
De oppervlakte van het bouwvlak wordt aanzienlijk verkleind ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
Ad b.)
Zoals volgt uit toelichting paragraaf 2.2 en toelichting paragraaf 2.3 is de vormverandering (verkleining) stedenbouwkundige aanvaardbaar. De vormverandering is benodigd om de kwaliteitsverbetering te verzekeren.
Ad c.)
De twee nieuwe bouwvlakken zijn op de verbeelding aangegeven.
Ad d.)
In toelichting paragraaf 5.2 wordt ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat de omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmerd worden.
Ad e.)
In toelichting paragraaf 5.2 wordt ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat van omliggende functies niet onevenredig wordt aangetast.

3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen waarmee de ontwikkeling en de extra woning mogelijk gemaakt kan worden.

4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De ontwikkeling is dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Volgens de kaarten van het Barro bevindt zich ten oosten van de Diefdijk de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In toelichting paragraaf 4.2.2 wordt nader ingegaan op de Nieuwee Hollandse Waterlinie. Vanuit het Barro zijn er verder geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan maakt per saldo één extra woning mogelijk. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Bij ontwikkelingen is klimaat en duurzaamheid van belang. De provincie zet in op een klimaatbestendige provincie en heeft de ambitie om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit moet behaald worden om met ontwikkelingen in te zetten op de klimaatbestendigheid en de manier van energie besparen en opwekken. Deze aspecten worden met het voorliggende project niet uit het oog verloren. De woningen worden voorzien van een en goede isolatie en duurzame installaties en zullen voldoen aan de BENG-normen.
De planlocatie ligt in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen. Daarnaast heeft het een groen en overwegend rustig karakter met veel openheid. Ontwikkelingen mogen de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed niet aantasten. Binnen het plangebied zelf zijn geen kenmerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aanwezig. Met de ontwikkeling wordt wel bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteiten. Er wordt er bijvoorbeeld met de sloop van de bebouwing achter op het perceel meer openheid gecreëerd en het groene karakter blijft behouden. Er kan gesteld worden dat er een kwaliteitsverbetering ontstaat.
In de provincie Utrecht zijn er gebieden met aardkundige waarden. Als een voorgenomen ingreep botst met de aardkundige waarden in een gebied, is een gedegen afweging tussen de ingreep en het behoud van de aardkundige waarde(n) nodig. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op het natuurlijk reliëf of de bodemopbouw. De ligging in een gebied met aardkundige waarden vormt geen belemmeringen.
Voor het landschap Groene Hart, waar het plangebied onderdeel van is, wil de provincie de kernkwaliteiten behouden. Eén van de kernkwaliteiten is openheid, welke met het voorliggende plan verbeterd wordt. Ook blijft het groene karakter behouden.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Onderstaand worden de relevante kaarten en artikelen van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht behandeld.
Kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' geeft aan de dat de planlocatie in de 'CHS - agrarisch cultuurlandschap' en 'UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies'. Het is verboden om de uitzonderlijke universele waarde van de Hollandse Waterlinies aan te tasten. Echter zijn er binnen het plangebied nauwelijks waarden van de Hollandse Waterlinies aanwezig. Met het plan wordt meer openheid gecreëerd, waardoor de waarden verbeteren. In toelichting paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Artikel 7.8 stelt dat een bestemmingsplan in afwijking op het verstedelijkingsverbod landelijk gebied verstedelijking kan toestaan onder voorwaarde dat de verstedelijking kleinschalig is, gericht is op het behoud, herstel of versterking van de cultuurhistorische waarden en zorgvuldig wordt ingepast. Met het voorliggende plan wordt een groot deel van de bestaande bebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt er nieuwe bebouwing teruggebouwd. De ontwikkeling is kleinschalig en er wordt aansluiting gezocht met de omgeving. Tevens wordt er met de sloop van de bebouwing meer openheid gecreëerd.
Op kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' staat aangegeven dat de planlocatie in het landschap Groene Hart en in een gebied met aardkundige waarden ligt. Artikel stelt 7.10 dat de aardkundige waarden in het gebied beschreven moeten worden. De planlocatie maakt onderdeel uit van het bebouwingslint van de Diefdijk. Hier zijn nauwelijks aardkundige waarden aanwezig. Verder achter de planlocatie is het landschap beter herkenbaar, met name het verkavelings- en slotenpatroon. De ontwikkeling verbeterd het zicht op het landschap. Daarmee worden de kwaliteiten van het landschap verbeterd.
Kaart 18 'Wonen, werken, recreëren kaart 1' geeft aan dat onder voorwaarde uitbreiding van woningbouw mogelijk is. Het plan sluit aan op het bebouwingslint van de Diefdijk. De ontwikkeling van de nieuwe woningen veroorzaakt geen extra bodemdaling. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan een kwaliteitsverbetering van de omgeving. Gesteld kan worden dat de kleinschalige ontwikkeling past bij de ambities van de provincie Utrecht.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied toegestaan is volgens de Interim Omgevingsvisie provincie Utrecht.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Regionale Woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden

Deel I van de regionale woonvisie schetst een beeld van de regio als woongebied in 2012. Deel II geeft een visie op 2020 en over het 'wie en waar' van het wonen in de regio. In dit deel III is de visie verder uitgewerkt: 'wat doen we, en hoe komen we van 2012 naar het wensbeeld voor 2020?'
Wensbeeld 2020
De Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is in 2020 een bijzonder en hoogwaardig woongebied. Bijzonder, omdat het steden als Gorinchem en Leerdam met voorzieningen en vitale woonmilieus combineert met landelijke, rustige woonmilieus waar vooral traditionele groepen wonen. Dat is een unieke combinatie voor een woongebied op de grens met de Randstad. De regio levert woonkwaliteit die zorgt voor binding van de eigen inwoners en aantrekken van mensen van buitenaf. Bewoners profiteren van de economische dynamiek van de Randstad en de Brabantse stedenrij (de route naar het Duitse achterland), terwijl het gebied zelf in de luwte daarvan ligt.
De meeste bewoners van de regio blijven hun kern, gemeente of de regio trouw en uitstroom van stedelijk georiënteerde groepen is beperkt. Dat lukt onder meer door goede samenwerking op het gebied van wonen. Die samenwerking is in een stroomversnelling gekomen, met als ankerpunt de regionale woonvisie van 2013. De visie helpt gemeenten om te doen waar ze sterk in zijn, en aan buurgemeenten over te laten waar zij sterk in zijn. Oog voor de onderlinge verschillen en kansen zorgt voor meerwaarde. Het resultaat is meer dan de som der delen.
Leerdam bedient zijn eigen vraag goed. Dat zijn vooral de groepen moderne burgerij en traditionele burgerij. Onder hen zijn veel oudere bewoners, maar Leerdam weet ook de jongere opwaarts mobielen en gemaksgeoriënteerden te binden en aan te trekken uit de omliggende landelijke gemeenten vanwege de stedelijke functies. Leerdam profiteert van de aantrekkelijke binnenstad en de Linge, maar de waarde van Leerdam ligt deels ook buiten de regio. De voorzieningen worden ook gebruikt door inwoners uit het Rivierengebied, zoals Asperen en Acquoy.
Kwantitatieve behoefte
Tot voor kort is in de woningbouwafspraken met de provincie steeds uitgegaan van bouwen voor de eigen woningbehoefte op basis van migratiesaldo = 0. Hiervoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig van circa 4.500 woningen voor de periode 2010-2019. De huidige afspraak is: 3.500 woningen netto toevoeging als totaal voor de regio, met als uitloop 4.500 woningen indien aangetoond wordt dat de markt daarom vraagt. Daarmee biedt de provincie op regionaal niveau ruim voldoende ruimte voor vraaggestuurde groei. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar.
Kwalitatieve behoefte
Investeren doet de regio overal, maar niet overal hetzelfde. Voor alle dorpen en wijken geldt dat behoud van kwaliteit in de bestaande woningen, woonomgeving en leefbaarheid urgenter is dan nieuwbouw. Het grootste deel van de woonomgeving van 2020 staat er nu ook al en de kwaliteit daarvan is grotendeels bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio. Dit is in de visie uitgedrukt in:
  1. behoud van kwaliteit en uitstraling,
  2. woonlastenbeperking en energie en
  3. comfortverbetering in relatie tot zorg.
Geen van de gebieden gaat 'op slot', maar de vraag naar uitbreiding via nieuwbouw is naar verhouding het grootst in het stedelijk gebied en in dorpen met een breed pakket aan voorzieningen. Alleen vraaggerichte plannen hebben kans van slagen: het juiste product, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek, op het juiste moment. Het stedelijk gebied kent naast lokale vraag een substantiële regionale instroom van de groeigroepen 'opwaarts mobielen' en 'gemaksgeoriënteerden': een grote, groeiende groep, in dorpen en steden, lagere en middelhoge inkomens. Deze mensen trekken richting voorzieningen, werk, bereikbaarheid. Opwaarts mobielen zoeken nieuwe koopwoningen in wat hogere prijsklasse, gemaksgeoriënteerden zoeken vaker een huurwoning en wonen in bestaande wijken. Er is reden voor grootschalige nieuwbouw en transformatie, met een centrumstedelijk of groenstedelijk karakter.
Toetsingskader woningbouwprojecten
Voor woningbouwprojecten is in de visie een toetsingskader opgenomen. Dit toetsingskader bestaat uit de 5/10/50-toets en de 0,7%-toets.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan maakt twee woningen mogelijk. Eén van deze woningen vervangt de afgebrande woonboerderij die voorheen aanwezig was op de planlocatie. Feitelijk wordt er dus één extra woning toegevoegd. Voor plannen met een dergelijke omvang is regionale afstemming in principe niet noodzakelijk (minder dan 50 woningen in stedelijk gebied). Wel draagt de ontwikkeling van de twee woningen bij aan de woningbehoefte in de regio. De ontwikkeling past binnen de regionale woonvisie en staat hiermee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Leerdam 2020

De raad van de voormalige gemeente Leerdam heeft op 11 oktober 2012 de Structuurvisie Leerdam 2020 'Hart voor Kwaliteit aan de Linge' vastgesteld. Het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief dat is opgenomen in deze nieuwe structuurvisie borduurt voort op het kader zoals dat in de Structuurvisie Plus 2001 is vastgelegd. Deze ruimtelijke visie staat aan de basis van de ruimtelijke ontwikkelingen van dit moment. In de structuurvisie voor de periode 2012 – 2020 vormt de ruimtelijke visie uit 2001 dus het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking.
De hoofddoelstellingen uit de structuurvisie zijn:
  • versterken en zichtbaar maken van ruimtelijk raamwerk: lijnen, vlakken, elementen;
  • versterken relaties stad en buitengebied door nieuwe invulling en vormgeving van stadsranden en overgangszones;
  • ruimtelijke ontwikkelingen enten op de kwaliteiten en potenties van het ruimtelijk raamwerk;
  • kwaliteiten van water en ecologie benutten als sturend planelement;
  • streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik.
Planspecifiek
De Diefdijk vormt de landschappelijke oostgrens van de gemeente Leerdam. Er is sprake van een brede lijn met verbijzonderingen zoals de wielen en de boselementen. De Diefdijk vormt de grens van de Hollandsche Waterlinie en is cultuurhistorisch van bijzonder belang. Recreatieve potenties dienen daarbij nadrukkelijk te worden bezien. De aanhechting aan de Linge vormt een bijzonder plek in de (recreatieve) hoofdstructuur van Leerdam en omgeving
De navolgende afbeelding toont een fragment van de kaart van de Structuurvisie Leerdam 2020.
afbeelding
Fragment kaart Structuurvisie Leerdam 2020 (plangebied is globaal rood omcirkeld)
Het plangebied ligt aan een polderlint en in een gebied met zowel cultuurhistorische als landschappelijke waarden. Hierdoor zal de nieuwe bebouwing goed ingepast moeten worden, zodat de kwaliteiten van het landschap en de cultuurhistorische waarde in het gebied behouden blijft. Uit toelichting paragraaf 2.3 blijkt dat de ontwikkeling passend is binnen de omgeving en er rekening gehouden is met de cultuurhistorie.
In de structuurvisie is een beleidskader opgenomen voor het toetsen en beoordelen van woningbouwinitiatieven op het aspect concurrentie. Dit afwegingskader geldt voor woningbouwinitiatieven van drie of meer woningen. Voor het betreffende initiatief, bestaande uit twee woningen, is dit afwegingskader niet van toepassing.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.

4.4.2 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025

Op 16 juli 2020 is de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025 ‘Samen sterk, met eigenheid en diversiteit’ vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden.
De gemeente Vijfheerenlanden zet zich in voor een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat willen we graag zo houden en waar mogelijk versterken. Het doel van de woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van al onze inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken. Een van de ambitie is een betere spreiding van de sociale voorraad.
Het aantal huishoudens blijft de komende jaren toenemen. In de periode 2020 tot 2030 met ruim 2.500 huishoudens. Daarna groeit dit aantal verder door tot circa 27.015 huishoudens in 2040. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 om een extra behoefte ruim 3.860 woningen.
  • Gezinnen zijn de grootste doelgroep in Vijfheerenlanden. De omvang van deze groep neemt de komende jaren verder toe.
  • De oudere doelgroep groeit relatief hard, tot 2040 zelfs met meer dan 50%.
  • Het aantal alleenstaanden en stellen tussen de 35 en 65 jaar groeit ook, zij het minder sterk. Vanaf 2030 neemt de omvang van deze groep weer af.
  • Het aantal jonge huishoudens (tot 35 jaar) krimpt tot 2030 ongeveer 10%.
Over de hele linie is daarbij sprake van huishoudensverdunning. Met andere woorden, een verschuiving naar steeds kleinere huishoudens. Daarbij wordt geconstateerd dat Vianen te maken heeft met een sterke vergrijzing, maar ook met een toename van andere huishoudensgroepen. In Vianen wordt de groei van het aantal huishoudens voor het grootste deel veroorzaakt door de groep alleenstaanden en stellen van 65 jaar en ouder.
Of initiatieven gefaciliteerd kunnen worden hangt af van lokale omstandigheden en bijvoorbeeld de beschikbaarheid van transformatielocaties. Zo worden lokale initiatieven die de bestaande voorraad aanvullen en passen binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking graag gefaciliteerd.
Planspecifiek
Met het voorgenomen plan wordt een deel van de bestaande bebouwing ter plaatse van het plangebied gesloopt. Hiervoor in de plaats worden twee woningen teruggebouwd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen binnen de gemeente. Het realiseren van per saldo één extra woningen levert daarnaast een bijdrage aan de doorstroming op de woningmarkt.
Het voorliggende initiatief past binnen de ambities van de 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025'.

5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Met het voorliggende plan wordt een groot deel van de huidige bebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt minder bebouwing teruggebouwd. Daarmee nemen de bebouwingsmogelijkheden niet toe in vergelijking met de bestaande (planologische) situatie. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt twee nieuwe woningen juridisch-planologisch mogelijk. Het plangebied ligt aan de Diefdijk, waar voornamelijk woningen en enkele agrarische bedrijven aan gelegen zijn. De omgeving van het plangebied kan daarmee getypeerd worden als 'rustig buitengebied'. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt aangetoond of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. Circa 60 m ten noorden van het plangebied is een paardenhouderij toegestaan. Er wordt voldaan de afstandsnorm uit het de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Vijfheerenlanden en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Overige agrarische bedrijven bevinden zich op een afstand van ca. 450 m van het plangebied. Deze agrarische bedrijven betreffen grondgebonden veehouderijen. Voor dergelijke niet-intensieve veehouderijen is de afstand voldoende en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Ten westen van het plangebied, gemeten vanaf de beoogde woonbestemming, ligt op een afstand van ca. 140 m een boomgaard. Voor een boomgaard kan gebruik gemaakt worden van bestrijdingsmiddelen. Vanwege mogelijke vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) kan als vuistregel een minimale afstand van 50 m aangehouden worden tussen de boomgaard en de gevoelige functie. Deze vuistregel komt voort uit jurisprudentie. Met een afstand van ca. 140 m tot het plangebied wordt er voldaan aan de vuistregel.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt twee woningen mogelijk. Er wordt slechts één woning meer mogelijk gemaakt dan volgens het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2018 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18,9 μg/m³, 11,8 μg/m³ en 14,8 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Wel liggen de woningen binnen de onderzoekszone van de Diefdijk en Kerkweg. Voor de extra (tweede) woning die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is sprake van een nieuwe situatie in het kader van de Wgh. Derhalve is er een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd (9 februari 2021, Adviesburo Van der Boom, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
De geluidbelasting door de Diefdijk bedraagt 48 dB na aftrek ex artikel 110-g Wgh op 48 m uit de wegas. Bij een afstand van 48 m of meer uit de wegas wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De grenswaarde van 53 dB van de maximale planologische mogelijkheden ligt op 22 m uit de as van de weg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden door wegverkeer op de Kerkweg.
Het bouwvlak van de westelijke woning ligt op een afstand van 22 m uit de wegas van de Diefdijk, waardoor de woningen buiten de contour van 53 dB liggen. Wel dit het bouwvlak van de woningen deels binnen de contour van 48 dB tot 53 dB.
Voor het oostelijke bouwvlak geldt dat aan de eisen voor de vervanging van een bestaande woning uit de Wet geluidhinder en daarmee aan de maximale ontheffingswaarde van 58 dB voldaan dient te worden. Uit het akoestisch onderzoek kan afgeleid worden dat hieraan voldaan wordt.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron en in de overdracht is niet kosteneffectief en is, conform het beleid van de gemeente, voor dit plan van minder dan 10 woningen niet uitgebreid onderzocht. Er dient een hogere waarde te worden aangevraagd van respectievelijk ten hoogste 53 en 58 dB voor wegverkeer op de Diefdijk.
De karakteristieke geluidwering van een gevel die het Bouwbesluit 2012 voorschrijft is ten minste 20 dB. Een binnenniveau van maximaal 33 dB wordt bij nieuwbouw als een goed binnenklimaat beschouwd. Dit betekent dat als de geluidbelasting (zonder aftrek) hoger is dan 53 dB er extra gevelmaatregelen getroffen moeten worden om te kunnen voldoen aan het binnenniveau van maximaal 33 dB. Volgens het akoestisch onderzoek is de gecumuleerde geluidbelasting hoger dan 53 dB op de vervangende woning (oostelijke woning). Dit betekent dat extra geluidwerende maatregelen getroffen dienen te worden. Deze maatregelen moeten beschreven worden in een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevel. Het geluidweringsonderzoek moet bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden ingediend.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

5.5 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om de geplande nieuwbouw van de twee woningen mogelijk te kunnen maken dient de huidige bodemkwaliteit vastgesteld te worden. Met een verkennend (asbest)bodemonderzoek (11 juli 2019, Inventerra, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) is de bodemkwaliteit van het plangebied onderzocht.
Op grond van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
  • De kleiige bovengrond met sporen puin is licht verontreinigd met diverse zware metalen en PAK.
  • In de kleiige ondergrond zonder bodemvreemde materialen is een lichte verontreiniging met koper aangetoond.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde concentraties benzeen, naftaleen en barium vastgesteld.
  • Bij het uitgevoerde asbestonderzoek is onder de direct op maaiveld afwaterende daken asbest aangetoond, waarbij bij twee mengmonsters het gewogen gehalte hoger is dan de norm waarboven nader onderzoek nodig is. Onder de overige afwaterende daken vormt het gewogen gehalte aan asbest geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
De aangetoonde verhoogde gehalten met zware metalen en PAK in de grond zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek hiernaar of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. De licht verhoogde concentratie met barium in het grondwater wordt beschouwd als verhoogde achtergrondwaarde. Voor de lichte verontreiniging met benzeen en naftaleen is geen directe oorzaak aan te geven. Mogelijk is er een verband met de brand. De gemeten concentratie vormt echter geen aanleiding tot nader onderzoek.
Omdat voor asbest in een tweetal mengmonsters de waarde van 50 mg/kgds in de grond wordt overschreden, wordt geadviseerd om een nader onderzoek uit te voeren. Om die reden is een nader asbestonderzoek uitgevoerd (12 november 2019, Inventerra, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
Tijdens de visuele inspectie van het opgegraven bodemmateriaal zijn plaatselijk stukjes asbestverdacht plaatmateriaal in de fractie >20 mm aangetroffen. Het aangetroffen materiaal blijkt asbesthoudend. In de onderzochte grondmengmonsters is eveneens asbest aangetoond.
Het gewogen gehalte asbest in de bovengrond bij de noordelijke schuur en bij de houten bak overschrijdt de interventiewaarde van 100 mg/kgds, waarboven sanerende maatregelen nodig zijn. De gewogen gehalten asbest in de bovengrond bij de zuidelijke schuur en in de ondergrond overschrijden de interventiewaarde niet. Voor het saneren van de asbestverontreiniging is reeds een beschikking afgegeven.
In aanvulling op het verkennend (asbest)bodemonderzoek en nader asbestonderzoek is een aanvullend verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (13 december 2021, Inventerra, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat in de mengmonsters MM201 en MM202 geen verhoogd gehalten aan OCB zijn aangetoond. In mengmonster MM203 is in eerste instantie een matig verhoogde gehalte aan DDE aangetroffen, evenals licht verhoogde gehalten aan DDD en Som OCB. Na separate analyses (uitsplitsing van het mengmonster) zijn nog ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. De gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
In de op asbest onderzochte mengmonsters van het zwak puinhoudende zand op de locatie is geen asbest aangetoond in gehalten boven de norm voor nader onderzoek (50 mg/kgds). De onderzochte grond mag op basis van deze resultaten beschouwd worden als niet verontreinigd met asbest.
Conclusie
Op grond van de resultaten van dit aanvullend onderzoek, de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken en de bodemsanering, is er geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het terrein is hiermee geschikt voor het huidige en toekomstige gebruik.

5.6 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling van woningen is er sprake van een kwetsbare objecten. Daarom dient de externe veiligheid voor de beoogde ontwikkeling getoetst te worden. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende initiatief.

5.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet onder andere in de sloop van bebouwing. Om te bepalen of de ontwikkeling mogelijk negatieve effecten heeft op beschermde soorten van de Wet natuurbescherming (Wnb) is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, 29 september 2022, bijlagen bij toelichting bijlage 5).
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
In twee stallen zijn enkele krijtsporen (uitwerpselen) van de kerkuil aangetroffen tijdens het veldbezoek. Beide stallen bieden (net als alle andere stallen op de planlocatie) geen geschikte/potentiële nestlocaties. Gezien de (hoeveelheid) sporen is het aannemelijk dat de kerkuil deze stal alleen nachtelijk gebruikt tijdens het jagen. Op de planlocatie is geen sprake van dag-rustplaatsen en functioneel leefgebied van uilen gezien het grote aanbod aan vergelijkbaar habitat in de directe omgeving. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. De meest noordoostelijke schuur leent zich zeer goed voor het plaatsen van een kerkuil-nestkast. Deze schuur blijft behouden. Wanneer deze kast geplaatst is biedt de planlocatie een mogelijke nestlocatie of rustplaats voor de kerkuil. Het plaatsen van deze nestkast is niet verplicht.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is mogelijk sprake van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden. Een Voortoets is hierdoor noodzakelijk. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit is nader onderzocht door middel van de AERIUS calculator.
Voortoets
Om aan te tonen of er negatieve effecten te verwachten zijn ten aanzien van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid' is er een ecologische voortoets uitgevoerd (Blom Ecologie, 19 februari 2021, bijlagen bij toelichting bijlage 6).
Uit het oriënterende onderzoek en de Ecologische Voortoets blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn betreffende de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied ‘Lingegebied & Diefdijk-Zuid’ ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen. In de aanlegfase treden mogelijk tijdelijke niet-significante effecten op welke worden ondervangen door maatregelen te treffen of buiten de kwetsbare periodes van specifieke fauna te werken.
Mitigerende maatregel:
  • Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten. Mocht dit desondanks toch een vereiste zijn, dient hierbij een faunavriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel, branduren minimaliseren). Om verdere effecten op lichtgevoelige soorten als vleermuizen te voorkomen de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van januari 2021 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat in de gebruiks- en bouwfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van AERIUS Calculator 2021 (Buro SRO, 12 december 2022, bijlagen bij toelichting bijlage 7). Voor zowel de gebruiks- als de bouwfase is gesaldeerd met de referentiesituatie. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Verder is rekening gehouden met de gevolgen van het ‘Wijzigingsbesluit habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’ van 25 november 2022. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er in de bouw- en gebruiksfase geen verschillen hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71) blijkt dat voor situaties waarin intern wordt gesaldeerd geen natuurvergunning meer nodig is. Met het oog op de Wet natuurbescherming (Wnb) is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect stikstofdepositie.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, houtopstanden en gebiedsbescherming in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen, heikikkers, poelkikkers, mogelijke kolonisatie door rugstreeppadden en algemene broedvogels (in het kader van Algemene Zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Om de kerkuil een goede nestlocatie te bieden en op die manier de soort te helpen kan er in als aanvullende maatregel een nestkast geplaatst worden.

5.8 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Als de Omgevingswet in werking treedt, zullen onderdelen uit de Erfgoedwet worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Het betreft het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologiebeleid Leerdam
Op 28 januari 2010 is de Beleidsnota Archeologie vastgesteld door de raad van de gemeente Leerdam. De beleidsnota verwoordt het archeologiebeleid van de (voormalige) gemeenten Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik.
Het beleid is gebaseerd op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De kaart geeft aan waar bepaalde archeologische waarden zich bevinden of te verwachten zijn. Hoe hoger de verwachting van een gebied, hoe groter de kans dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
Planspecifiek
Volgens de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de voormalige gemeente Leerdam ligt het plangebied langs een historische dijk (de Diefdijk) en heeft het oostelijk deel een middelmatige verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Archeologisch onderzoek is vereist bij bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm. Uitgaande van het geldende bestemmingsplan en de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ bedraagt de oppervlaktenorm 50 m². Met het initiatief worden deze normen overschreden. Om die reden is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (8 september 2022, Transect, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8).
Bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied landschappelijk gezien altijd in een overstromingsvlakte gelegen is. In de omgeving van het plangebied zijn oude stroomruggen aanwezig, die in het Mesolithicum-Neolithicum actief zijn geweest. Vanwege het voorkomen van oeverafzettingen daar, vormden deze stroomruggen plaatsen waar bewoningsmogelijkheden bestonden. In het plangebied is dit nagenoeg niet het geval, omdat vanwege de ligging in een komgebied omstandigheden altijd nat waren. Het is echter niet uitgesloten dat binnen de overstromingsvlakte crevasse-afzettingen aanwezig zijn, natuurlijke oeverwaldoorbraken, waarvan de afzettingen tot diep in een overstromingsvlakte zijn afgezet. Ook die afzettingen konden relatief hoger in het landschap liggen en waren bewoonbaar. Het voorkomen van dergelijke crevasses in het plangebied is niet zeker, maar niet onmogelijk. De Schoonrewoerd stroomrug, die even ten zuiden het plangebied ligt, kenmerkte zich namelijk als rivier door een sterk vertakt systeem van riviergeulen. Daarbij staat op de geologische kaart in het uiterste westen van het plangebied een geulvormige rivierloop ingetekend. Mogelijk vormt dit een crevasse. Resumerend ligt het plangebied dus in een overstromingsvlakte, waarvoor in principe een lage archeologische verwachting geldt voor de periode Mesolithicum-Vroege Middeleeuwen omwille van de natte omstandigheden.
Voor wat betreft de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd geldt een hoge archeologische verwachting. Deze is gebaseerd op de ligging van het plangebied aan de Diefdijk, die in de 13e eeuw is opgeworpen. Waarschijnlijk lag daarvoor ter plaatse van de dijk een oude ontginningskade die uit de 11e of 12e eeuw dateert. Aangezien langs deze kades gewoond werd, bestaat de kans dat in het plangebied resten uit de Late Middeleeuwen aanwezig zijn. Zoals uit de omgeving van het plangebied blijkt, betreffen het vermoedelijk verhoogde huisplaatsen. De vraag is echter in hoeverre resten uit die periode vlak na de ontginning nog intact zijn gebleven. In 1571 trad namelijk zuidelijk van het plangebied een grote dijkdoorbraak op, waarbij met grote kracht sediment in de polder werd afgezet en een kolkgat is uitgesleten. Dit blijkt uit de geologische kaart, die ter plekke van het plangebied overslagafzettingen toont. De kans bestaat dat als gevolg van de dijkdoorbraak oudere, middeleeuwse archeologische resten verspoeld zijn geraakt.
Wat betreft de Nieuwe tijd is de hoge verwachting gebaseerd op de aanwezigheid van bebouwing op in ieder geval 18e eeuwse kaarten in het plangebied. Deze bebouwing bevindt zich in het uiterste oosten van het plangebied, vermoedelijk op de plek waar de recent afgebrande boerderij gestaan heeft. De verwachting is dat met name op die plek bebouwingresten uit op zijn vroegst de 17e eeuw (kort na de dijkdoorbraak) aanwezig kunnen zijn. Daarachter en omheen kunnen resten van bijgebouwen, waterputten, hooimijten en andere erf-gerelateerde zaken voorkomen.
Er zijn tot slot geen aanwijzingen voor resten uit de Tweede Wereldoorlog. Daarvoor is geen extra verwachting opgesteld. Wel zijn in de omgeving van het plangebied hieraan te relateren resten aanwezig (bunkers).
Inventariserend veldonderzoek
In het westen van het plangebied bevindt zich een crevassegeul of stroomrug in de ondergrond van het plangebied. Het betreft een kleine geul, aangezien onder de beddingafzettingen van de geul weer veen aanwezig is. Vermoedelijk maakt deze deel uit van de Schoonrewoerd stroomrug. De top van de crevasseafzettingen bevindt zich op een diepte van 270 cm -Mv (-2,1 m NAP). Daarin is sprake van een vegetatieniveau, dat theoretisch gezien bewoonbaar zou kunnen zijn. In dit deel van het plangebied is zodoende sprake van een middelhoge tot hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van resten uit het Neolithicum.
In het noordoosten van het plangebied is aan de basis van de verstoringslaag in het plangebied een donkergrijze, sterk zandige kleilaag aanwezig. Deze laag is geïnterpreteerd als een cultuurlaag en is vermoedelijk onderdeel van het oude erf dat in dit deel van het plangebied heeft gestaan. Het vormt waarschijnlijk het maaiveld van een erf dat hier in de 18e eeuw, zo mogelijk ook in de 17e eeuw aanwezig is geweest. Dit viel af te leiden uit historische kaarten in het bureauonderzoek. Oudere resten zijn waarschijnlijk niet aanwezig. De laag ligt immers op een laag dijkdoorbraakafzettingen die in de periode 1571-1573 tot stand zijn gekomen. Dit betekent dat in het noordoostelijk deel van het plangebied sprake is van een hoge verwachting op (erf-gerelateerde) resten uit de Nieuwe tijd.
Voor de overige perioden geldt een lage archeologische verwachting.
De navolgende afbeelding toont de advieskaart met de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied.
afbeelding
Advieskaart archeologische verwachtingswaarden (bron: Transect)
Advies
Voor de sloop van de veestallen en het gebouw zijn geen aanvullende maatregelen nodig. De stallen zijn onderkelderd waardoor de bodem verstoord is. Voor de bouw van de zuidelijk gelegen woning zijn geen aanvullend maatregelen benodigd, doordat de bodem ter plaatse al verstoord is. De andere woning wordt gebouwd binnen de verwachtingszone voor erfresten uit de Nieuwe tijd. Echter worden hier op basis van het bureauonderzoek en het inventariserende veldonderzoek geen archeologische resten verwacht. Om die reden zijn er geen aanvullende maatregelen nodig. Bij eventuele waardevolle archeologische toevalsvondsten geldt dat dit wettelijk gezien direct gemeld moet worden bij de bevoegde overheid.
Conclusie
Voor de gronden met een hoge verwachting worden conform de advieskaart van het archeologische onderzoek dubbelbestemmingen opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast is de Erfgoedwet, zoals die hiervoor al is benoemd, sinds 2016 van kracht.
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Tevens zijn er binnen het plangebied geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Wel zijn er twee cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig in het plangebied, die beide behouden blijven.
Het plangebied ligt aan de rand van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie' is voor de gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - verdichtingsvelden' opgenomen. De Nieuwe Hollandse Waterlinie bestaat onder andere uit inundatiegebieden, forten, batterijen, lunetten, kazematten en grote openheid met een overwegend rustig karakter. Op de gronden mag worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, in dit geval de bestemming 'Wonen'. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat er voldaan moet worden aan de ontwerprichtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarbij rekening gehouden wordt met de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Het initiatief maakt de sloop van bebouwing en het toevoegen van nieuwe bebouwing mogelijk. Hierbij wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In toelichting paragraaf 4.2.1 zijn de kernkwaliteiten en richtpunten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie benoemd. Binnen het plangebied zijn geen forten, batterijen, lunetten of kazematten aanwezig. De beoogde ontwikkeling heeft hier verder dan ook geen invloed op. Er wordt met de ontwikkeling meer openheid gecreëerd naar het achterland. Daarnaast blijft het rustige karakter van het gebied behouden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

5.10 Waterhuishouding

Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen’. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Het waterschap streeft minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren. Bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd. Daarbij geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, kan er sprake zijn van een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
Gemeentelijk beleid
De voormalige gemeente Leerdam heeft in nauwe samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Gemeentelijk Waterplan Leerdam, Glashelder Water (2007) opgesteld. De aanleiding voor het waterplan zijn de knelpunten, ontwikkelingen, maar ook kansen op watergebied waar gemeenten in de 21e eeuw mee geconfronteerd worden. Zo is er bijvoorbeeld periodiek sprake van grondwateroverlast, treden waterkwaliteitsproblemen op bij riool overstorten en wordt de kwelafhankelijke natuur bedreigt door verdroging.
Met het opstellen van het waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Deze heeft een inhoudelijke dimensie - de samenhang - en een procesmatige dimensie - de samenwerking. Door zowel de samenhang als de samenwerking te versterken, kunnen ambities op het gebied van integraal waterbeheer en de kwaliteit van de leefomgeving worden vergroot.
De doelstelling van het waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op een gezamenlijke visie van de gemeente en het waterschap op de inrichting, het gebruik en het beheer en onderhoud van de waterhuishouding.
Watertoets
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente Leerdam.
Planspecifiek
Watercompensatie
In de huidige situatie bestaat een groot gedeelte van het plangebied uit verhard oppervlak. Een groot deel van de huidige bebouwing wordt gesloopt, waaronder ook de grote stal ten westen van de watergang. Hiervoor in de plaats wordt minder bebouwing teruggebouwd. Met het voorliggende plan zal het oppervlak aan verharding ten opzichte van de huidige situatie afnemen. Om die reden is watercompensatie niet noodzakelijk. In de vergunningprocedure zal dit nader beschouwd worden en gecontroleerd worden of de aanvrager al eerder gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling
De onderstaande tabel toont de verhardingsbalans.
oppervlakte (in m²)
bestaande situatie
bebouwing
1.515
erfverharding
1.550
onverhard 3.869
totaal verhard
3.065
toekomstige situatie
woonpercelen verhard (50%)
2.192
woonpercelen onverhard (50%)
2.192
onverhard (bestemming 'Agrarisch met waarden')
2.550
totaal verhard
2.192
benodigde watercompensatie
verhardingsafname
873
watercompensatie (> 500 m² verhardingstoename)
n.v.t.
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het Waterschap Rivierenland blijkt dat het oostelijke gedeelte van het plangebied binnen de beschermingszone van een primaire waterkering ligt. Daarnaast ligt het meest zuidoostelijke gedeelte binnen de kernzone van de waterkering. Binnen deze beschermingszone is nieuwe bebouwing beoogd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de legger.
afbeelding
Uitsnede Legger waterkeringen, plangebied zwart omkaderd (bron: Waterschap Rivierenland)
De oostelijke woning, die op de locatie van de in het verleden afgebrande woning wordt gebouwd, voldoet aan de volgende eisen:
  • de woning wordt op het bestaande peil/maaiveld gebouwd;
  • de woning wordt achter de, in de legger waterkeringen, aangegeven bouwgrens gebouwd;
  • de woning wordt buiten het, in de legger waterkeringen, aangeduide waterstaatwerk gebouwd.
Ter plaatse van de kernzone wordt niet gebouwd. Bij de aanvraag van de bouwvergunning dient advies ingewonnen te worden bij de betrokken beheerder Daarbij dienen de regels van de Keur in acht genomen te worden. Voor het bouwen binnen de beschermingszone is een ontheffing nodig. In het voorliggende wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend aan de kering en de bijbehorende beschermingszone.
Watergangen
Te midden van het plangebied, ten westen van de beoogde woningen, ligt een A-watergang (zie navolgende afbeelding). De A-watergangen in de Vijfheerenlanden hebben een beschermingszone van 5,0 m aan weerszijden van de watergang, om vanaf de kant het water te onderhouden en te inspecteren. Voor B-watergangen wordt een schouwstrook van 1,0 m aan weerszijden van de watergang gehanteerd. Deze beschermingszones dienen obstakelvrij gehouden te worden.
afbeelding
Uitsnede Legger wateren (bron: Waterschap Rivierenland)
Riolering en afkoppeling
De woningen worden aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioolsysteem. Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar de naastgelegen sloten. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

5.11 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Voor het bepalen van verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en 'buitengebied'.
De twee nieuwe woningen vallen onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Per woning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. De twee woningen veroorzaken een gezamenlijke verkeersgeneratie van 16,4 voertuigbewegingen per etmaal. Gelet op dit minimale aantal voertuigbewegingen kan gesteld worden dat de verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
Parkeren
Volgens het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' moeten voor het bepalen van de parkeerbehoefte de parkeernormen van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' gebruikt worden. De woningen vallen onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Voor de stedelijkheidsgraad wordt uitgegaan van 'niet stedelijk' en 'buitengebied'. In onderstaande tabel staat het aantal benodigde parkeerplaatsen weergegeven.
Soort woning Categorie Aantal woningen CROW parkeernorm Aantal parkeerplaatsen
vrijstaand koop, huis, vrijstaand 2 2,4 4,8
Totaal 4,8
In totaal zullen er voor de twee vrijstaande woningen afgerond 5 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt op het eigen terrein opgelost.

6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen (SVBP2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Plansystematiek

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012.
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
Agrarisch met waarden
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarisch grondgebruik. Daarnaast is deze bestemming onder andere opgenomen voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, archeologische en ecologische waarden. Gebouwen zijn toegestaan, uitsluitend met de bestaande maatvoering als maximum en met de bestaande situering van legale gebouwen.
Wonen
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Daarnaast zijn binnen deze bestemming nevenfuncties, waterhuishoudkundige doeleinden, aanwezige poelen en watergangen toegestaan.
Op de verbeelding staat met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het toegestane aantal woningen aangegeven. De inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 650 m³ bedragen. In afwijking mag de oostelijke, her te bouwen woning een inhoud van maximaal 850 m³ hebben. De maximale goothoogte voor de woningen staat aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)'. Tevens geldt er een maximale bouwhoogte van 10 m. Voor de bijgebouwen bij de oostelijke woning is een maatwerkregeling opnemen, die 245 m² (180 + 65) aan bijgebouwen mogelijk maakt.
Waarde - Archeologie 1
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' zijn mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden. Bij een te bebouwen oppervlak groter dan 100 m² en werkzaamheden met een diepte van meer dan 250 cm onder het bestaande maaiveld moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Waarde - Archeologie 2
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn bestemd voor de bescherming van archeologische vondsten en historische elementen. Bij een te bebouwen oppervlak groter dan 100 m² en werkzaamheden met een diepte van meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen ten behoeve van het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering.

6.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een regeling voor de afstand van bebouwing tot de waterlopen opgenomen. In verband met het toezicht en onderhoud van boezemwater en (hoofd)watergangen mag er binnen de beschermingszone geen bebouwing worden geprojecteerd.
Algemene afwijkingsregels
In deze algemene regel zijn artikelen opgenomen voor gebouwen voor openbaar nut. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffingen verlenen voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, mits de inhoud niet meer dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
Algemene wijzigingsbepalingen
Voor de wijziging ten behoeve van de sloop-bonusregeling is in de algemene wijzigingsbepalingen een regeling opgenomen waarbij burgemeester en wethouders de bestemming kunnen wijzigen om de verbeelding zodanig aan te passen dat de bouwmogelijkheden beperkt worden, mits er voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.
Overige regels
In de overige regels is voor de volledigheid opgenomen dat de bestemmingsplannen 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie' en 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren', na vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan onder het bestemmingplan 'Buitengebied Leerdam', eveneens van toepassing zijn.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de ter visielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.1.2 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de vooroverlegpartners, te weten de provincie Utrecht, het Waterschap Rivierenland, de Veiligheidsregio Utrecht, Gasunie, Oasen, Dunea en Vitens. Er zijn reacties van de provincie Utrecht, het Waterschap Rivierenland en Oasen ontvangen. Naar aanleiding van de reacties van de provincie en het waterschap is het plan aangepast.

7.1.3 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf vrijdag 30 december 2022 tot en met donderdag 9 februari 2023 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.

Bijlagen Bij Regels - 1

1. Memo landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit

Bijlagen Bij Regels - 2

2. Tekening sloop bebouwing en verwijdering verharding

Bijlagen Bij Toelichting - 1

1. Akoestisch onderzoek wegverkeer

Bijlagen Bij Toelichting - 2

2. Verkennend (asbest)bodemonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 3

3. Nader asbestonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 4

4. Aanvullend verkennend (asbest)bodemonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 5

5. Quickscan flora en fauna

Bijlagen Bij Toelichting - 6

6. Ecologische voortoets

Bijlagen Bij Toelichting - 7

7. AERIUS-berekening

Bijlagen Bij Toelichting - 8

8. Archeologisch onderzoek