Achterkade 25 Vianen
Wijzigingsplan - gemeente Vijfheerenlanden
Vastgesteld op 13-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Voor de Begrippen wordt verwezen naar artikel 1 van het bestemmingsplan 'landelijk gebied' (NL.IMRO.0620.bp0001-VG01) vastgesteld op 14 december 2010 en artikel 1 van het bestemmingsplan
'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' (NL.IMRO.1961.BPWoonenparkeren-VA01) vastgesteld op 10 juni 2021.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de Wijze van Meten wordt verwezen naar artikel 2 van het bestemmingsplan 'landelijk gebied' (NL.IMRO.0620.bp0001-VG01) vastgesteld op 14 december 2010.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Voor de regels behorende bij de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschap' wordt verwezen naar artikel 4 van het bestemmingsplan 'landelijk gebied' (NL.IMRO.0620.bp0001-VG01) vastgesteld op 14 december 2010.
Voor de gebiedsaanduiding 'Overige zone - wonen en parkeren' wordt verwezen naar artikel 2 van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' (NL.IMRO.1961.BPWoonenparkeren-VA01) vasgesteld op 10 juni 2021.
Artikel 4 Wonen
Voor de regels behorende bij de bestemming ‘Wonen' wordt verwezen naar artikel 16 van het bestemmingsplan
'landelijk gebied' (NL.IMRO.0620.bp0001-VG01) vastgesteld op 14 december 2010.
Voor de gebiedsaanduiding 'Overige zone - wonen en parkeren' wordt verwezen naar artikel 3 van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' (NL.IMRO.1961.BPWoonenparkeren-VA01) vasgesteld op 10 juni 2021.
4.1 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – voorwaardelijke verplichting’ is het niet toegestaan:
de gronden met de bestemming ‘Wonen’ te gebruiken indien de bebouwing (inclusief ondergrondse bouwdelen) niet zijn gesloopt en de oppervlakteverharding niet is verwijderd zoals weergegeven in de bijlage bij de regels 1 'te slopen bijgebouwen en verharding´ en het erf niet ingericht is zoals weergegeven in bijlage 2 bij de regels 'Erfinrichtingsplan Achterkade 25'.
Artikel 5 Waarde - Archeologie-2
Voor de regels behorende bij de bestemming ‘Waarde - archeologie-2' wordt verwezen naar artikel 23 van het bestemmingsplan 'landelijk gebied' (NL.IMRO.0620.bp0001-VG01) vastgesteld op 14 december 2010.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Algemene Regels
6.1 Algemene regels
Voor de Algemene Regels wordt verwezen naar de artikelen 26 tot en met 32 van het bestemmingsplan 'landelijk gebied' (NL.IMRO.0620.bp0001-VG01) vastgesteld op 14 december 2010 en artikel 3 van het bestemmingsplan
'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' (NL.IMRO.1961.BPWoonenparkeren-VA01) vasgesteld op 10 juni 2021.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Voor de regels ten aanzien van het overgangsrecht wordt verwezen naar artikel 33 van bestemmingsplan 'landelijk gebied' (NL.IMRO.0620.bp0001-VG01) vastgesteld op 14 december 2010.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam ‘Regels van het wijzigingsplan “Achterkade 25 Vianen” van de Gemeente Vijfheerenlanden'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het perceel aan de Achterkade 25 te Vianen is bestemd als agrarische bedrijfslocatie. Binnen het (agrarisch) bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Het agrarisch bedrijf is al geruime tijd beëindigd. Het voorliggende plan betreft het wijzigen van een deel van het perceel naar de functie Wonen. Een deel van de aanwezige schuren zal gesloopt worden. Op dit moment is het nog niet bekend of de woning behouden blijft of wordt gesloopt en herbouwd. Mogelijk wordt op de langere termijn de voormalige bedrijfswoning vervangen. Het plan betreft derhalve een bestemmingswijziging inclusief de sloop van de aanwezige schuren. Het voornemen is als verzoek ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft aangegeven in principe akkoord te gaan met de bestemmingswijziging door middel van een wijzigingsplan.
Op het perceel is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' en het paraplubestemmingsplan ‘wonen en parkeren’ van toepassing. Het perceel heeft de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschap'(artikel 4) en 'Waarde-Archeologie - 2'(artikel 23) en geluidzone – weg’ (artikel 29.2). Op grond van artikel 4.9.2 van dit bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden. Voor dit bouwplan wordt hier gebruik van gemaakt.
Om het planologisch correct te regelen moet een wijzigingsplan opgesteld worden met daarin de opgenomen wijziging van de bestemming en aanduidingen. Voorliggend plan voorziet in de onderbouwing en de bij het wijzigingsplan horende juridisch regels en verbeelding.
1.2 Beschrijving Plan
Voorliggend plan is opgesteld om de bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen mogelijk te maken. In onderstaande afbeeldingen is de planlocatie in de luchtfoto’s weergegeven. Het plangebied ligt ten zuiden van Vianen.
Figuur 1. Luchtfoto omgeving Achterkade 25. Plangebied nabij rode pijl. (Bron: Google Earth)
Figuur 2. Luchtfoto Achterkade 25. Plangebied globaal in rood kader
Het planperceel betreft Achterkade 25, kadastraal bekend alsgemeente Vianen, sectie H, nr.246. Binnen dit bouwvlak is 1 bedrijfswoning toegestaan. Het plan bestaat uit de voortzetting van de woonfunctie maar dan als burgerwoning i.p.v. bedrijfswoning. Hiertoe dient een deel van het bestemmingsvlak te worden gewijzigd van Agrarisch naar Wonen. Het achterste deel van het bouwvlak behoudt de bestemming Agrarisch met Waarden, maar dan zonder bouwvlak. Als onderdeel van de planvorming zullen de bestaande schuren gesloopt worden, in totaal bedraagt de te slopen bebouwing circa 512 m2. Ook zal verharding rondom een van de schuren worden verwijderd van circa 255 m2. In navolgende afbeelding is weergegeven hoeveel m2 elke afzonderlijke schuur en de verharding bedraagt.
Figuur 3. Te slopen bebouwing en te verwijderen verharding (bron: Langerak Teken & Adviesbureau).
Er zijn reeds twee schuren gesaneerd, dit is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Figuur 4. Situatietekening met te slopen schuren.
Voor voorgenomen plan is een erfinrichtingsplan opgesteld, zie navolgende afbeelding. De bestaande woning, erfverharding en bomen en bosschages gelegen binnen de toekomstige woonbestemming zullen worden gehandhaafd. Rondom de bestaande woning is een bouwvlak neergelegd. Vanwege het behouden van de mogelijkheid om in de toekomst de huidige woning te herbouwen is het bouwvlak ruimer aangehouden. Er worden geen sloten gedempt en de ontsluiting vindt plaats over de huidige erftoegangsweg. Er wordt één nieuwe schuur van maximaal 150 m2 beoogd. De bebouwing inclusief funderingen die in de agrarische bestemming blijven liggen, worden gesloopt/verwijderd.
Door voorgenomen ontwikkeling vindt een landschappelijke kwaliteitswinst plaats. Het erf wordt compacter en de huidige verrommeling op het terrein wordt verminderd door de sanering van verschillende schuren. Hiervoor in de plaats komt één schuur terug. Het plan sluit door voorgenomen ontwikkeling beter aan bij de omliggende bebouwing, die eveneens is gesitueerd op compacte erven.
De huidige bomen en bosschages binnen het plangebied blijven behouden.
Figuur 5. Erfinrichtingsplan (bron: Langerak Teken & Adviesbureau).
Hoofdstuk 2 Beleidsmatige Beschrijving
2.1 Inleiding
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het geldende beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Paragraaf 2.2 belicht het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie is de opvolger van de Nota Ruimte en de Nota mobiliteit. Het Rijk kiest daarin een aantal doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuur-historische waarden behouden zijn.
Voorts benoemt het Rijk 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of project specifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Nationale Omgevingsvisie
De omgevingsvisie is een instrument van de Omgevingswet. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De ontwerp-NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Dit kan worden bereikt door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties.
De opgaven die voort komen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- Duurzaam economisch groeipotentieel
- Sterke en gezonde steden en regio’s
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema’s en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.
Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
- 3. Afwentelen wordt voorkomen
In het voorliggende plan wordt enkel de bestemming van bedrijfswoning omgezet naar woning. Dit creëert een toekomstbestendige ontwikkeling voor de woning in het landelijke gebied.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011)
Om uitvoering te geven aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:
- Titel 2.1. Rijksvaarwegen
- Titel 2.2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- Titel 2.3. Kustfundament
- Titel 2.4. Grote rivieren
- Titel 2.5. Waddenzee en waddengebied
- Titel 2.6. Defensie
- Titel 2.7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
- Titel 2.8. Elektriciteitsvoorziening
- Titel 2.9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
- Titel 2.10. Natuurnetwerk Nederland
- Titel 2.11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- Titel 2.12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- Titel 2.13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
- Titel 2.14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit wijzigingsplan zeer beperkt raakvlak met dit nationale juridische kader. Het plangebied is niet gelegen in een van de projecten. Er kan daardoor geconcludeerd worden dat onderhavige plan niet in strijd is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de “treden” van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden.
Planspecifiek
Voorliggend plan is niet ladder plichtig. Er is op basis van jurisprudentie 'in beginsel' sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voorliggend plan blijft onder deze norm en wordt derhalve in het kader van de Bro niet gezien als een stedelijke ontwikkeling.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
10 maart 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Provincie Utrecht vastgesteld. In de visie staan de onderstaande zeven beleidsthema’s als zijnde beleidskeuzen en ambities.
Zoals in de afbeelding hierboven te zien is loopt het onderwerp ‘Gezonde en veilige leefomgeving’ door de zeven thema’s heen, dit onderwerp vormt dan ook de rode draad die alle verschillende thema’s verbindt. Hieronder worden de diverse thema’s toegelicht gericht op wat relevant is voor planologische ontwikkelingen.
Stad en land gezond:
- “2050: wij streven naar een gezonde en veilige leefomgeving: de milieukwaliteit is goed, de veiligheid is gewaarborgd, bewegen wordt gestimuleerd, er zijn voldoende ontspannings- en ontmoetingsmogelijkheden en iedereen doet mee.
- 2040: voor bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen streven we naar het niet verder toenemen van de geluidhinder; een geluidsbelasting van maximaal 60 dB is, gegeven de huidige infrastructuur, acceptabel.
- 2040: wij hebben voldoende stiltegebieden.
- 2040: wij streven er naar de toename van risico’s van opslag en transport van gevaarlijke stoffen en van straling door hoogspanningslijnen te beperken, evenals geur- en geluidhinder door industriële bedrijven en lichthinder.”
Klimaatbestendig en waterrobuust:
- “2050: het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) is blijvend robuust en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte. Hier werken wij continu aan.
- 2050: de ondergrond en het bodem- en watersysteem worden duurzaam gebruikt, waarbij gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
- 2050: wij hebben op een veilige en verantwoorde manier de duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert zo optimaal mogelijk benut.
- 2050: nieuwe opkomende stoffen, zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, in het grond- en oppervlaktewater zijn integraal onderdeel van het waterkwaliteitsbeleid.
- 2040: wij zorgen dat er altijd voldoende en schoon drinkwater is, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen. Besparen van drinkwater en voorkomen van verspilling van grondwater zijn daarbij essentiële randvoorwaarden.
- 2027: wij voldoen aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen)”
Duurzame energie:
- “2050: de provincie Utrecht is zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 CO2-neutraal.
- 2030: minimaal 55% van het elektriciteitsgebruik in de provincie Utrecht wordt hernieuwbaar opgewekt. De energievoorziening is afkomstig uit duurzame bronnen op het eigen grondgebied. Daarbij zijn de duurzame energiebronnen met oog voor de Utrechtse kwaliteiten gerealiseerd en draagt de inpassing ervan zo veel mogelijk bij aan andere doelen.
- 2030: de provincie Utrecht heeft samen met partners haar bijdrage geleverd in onder andere de Regionale Energiestrategieën om aan de afspraken in het nationale Klimaatakkoord te voldoen.
- 2030: geschikte daken worden zoveel als mogelijk benut voor energie opwekken en/of klimaatadaptatie.”
:
- “2050: Het realiseren van circulaire woningen of woonwijken
- 2040: een sterke provincie met een duurzaam, gezond en divers woon- en leefklimaat.
- 2040: behoud en versterking van de inclusiviteit van de Utrechtse samenleving, zodat alle inwoners kunnen wonen, werken of ontmoeten waar en wanneer zij dat wensen.
- 2040: iedereen die in de provincie Utrecht wil wonen kan beschikken over passende woonruimte. Dit betekent onder andere een voldoende aanbod aan woningen in het sociale en middeldure segment.
- 2040: behoud en versterking kwaliteit van de woonomgeving; gevarieerd en met aandacht voor de openbare ruimte met groen en blauw en ruimte om te bewegen en laagdrempelige en goed bereikbare voorzieningen.
- 2040: het realiseren van energieneutrale woningen of woonwijken.
- 2030: alle nieuwbouw in de provincie Utrecht gebruikt 50% minder primaire abiotische grondstoffen”
Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar:
- “2040: de provincie Utrecht is goed bereikbaar per fiets, openbaar vervoer en auto in een gezonde en verkeersveilige omgeving. Dit is essentieel voor een vitale Utrechtse regio.
- 2040: alle belangrijke nieuwe en bestaande woon- en werklocaties en sociaal-recreatieve voorzieningen binnen de provincie Utrecht zijn op een ruimte-efficiënte, duurzame, gezonde en veilige manier bereikbaar.”
Levend landschap, erfgoed en cultuur
- “2050: bij ontwikkelingen is voortgebouwd op de kernkwaliteiten van onze karakteristieke landschappen. Aardkundige waarden zijn zichtbaar in het landschap.
- 2030: bestaande en nieuwe aardkundige monumenten vertellen het verhaal van het aardkundig erfgoed en dragen bij aan de recreatieve beleving van het landschap.
- 2030: alle gemeenten hebben initiatieven ontplooid die ten goede komen aan de kernrandzone.”
Toekomstbestendige natuur en landbouw
- “2050: de provincie Utrecht heeft een robuust klimaatbestendig natuurnetwerk van hoge kwaliteit.
- 2050: binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in zowel het landelijk als het stedelijk gebied, is er in 2050 een gunstige staat van instandhouding van beschermde en bedreigde flora en fauna, en is de biodiversiteit ten opzichte van 1990 toegenomen.
- 2050: de natuur heeft een hoge belevingswaarde en er is een grote maatschappelijke betrokkenheid bij natuur.
- 2040: in totaal is 3.000 ha natuur in de Groene contour gerealiseerd en toegevoegd aan het NNN.
- 2040: houtopstanden dragen bij aan schone lucht, landschappelijke kwaliteit, hogere biodiversiteit en CO2-vastlegging.
- 2028: alle nieuwe natuur die nog nodig is voor het Natuurnetwerk Nederland heeft de functie natuur en is met hoogwaardige natuur ingericht.”
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft raakvlakken met de volgende beleidsthema uit de Omgevingsvisie:
- Stad en land gezond: in hoofdstuk 3 is beschreven dat het plan milieu(-technisch) goed inpasbaar is. Klimaatbestendig en waterrobuust: in hoofdstuk 3.8 Waterhuishouding wordt toegelicht dat in het voorliggende plan sprake is van een verbetering ten aanzien van de waterhuishouding.
- Duurzame energie: Voorliggend plan betreft enkel een bestemmingswijziging. Op termijn wordt de bedrijfswoning mogelijk vervangen door een nieuwe woning. De woning zal dan duurzaam en energiezuinig gerealiseerd worden.
- Levend landschap, erfgoed en cultuur: Er treedt beperkte wijziging van het straatbeeld op omdat de bestaande woning behouden blijft, enkel de schuren verdwijnen.
- Toekomstbestendige natuur en landbouw: In paragraaf 3.2 is beschreven dat het plan milieutechnisch goed inpasbaar is in de agrarische omgeving.
2.3.2 Interim Omgevingsverordening
Tegelijk met de Omgevingsvisie Provincie Utrecht heeft de provincie de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht vastgesteld op 10 maart 2021. De verordening is het toetsingskader van de ambities neergelegd in de Omgevingsvisie. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening daarom onder meer regels opgenomen over:
- Watersystemen
- Ondergrond en bodem
- Bereikbaarheid
- Energie
- Natuur
- Cultuurhistorie en landschap
- Landbouw
- Wonen, werken en recreëren
Planspecifiek
Om te bepalen welke artikelen relevant zijn voor het plan is de webviewer van de interim omgevingsverordening van de provincie geraadpleegd. Er zijn diverse artikelen die gelden op de locatie met verboden die gelden. Het betreft in voorliggend plan het omzetten van de agrarische bestemming naar de woonbestemming. De navolgende artikelen zijn relevant voor voorliggend plan.
Artikel 9.10 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie:
1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locatie binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat een agrarisch bedrijfsperceel waar het agrarisch gebruik is beëindigd een woonbestemming wordt gegeven aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw, of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
- de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt;
- de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd; en
- een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk indien de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie
2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
In de provinciale regelgeving geeft de provincie voorwaarden en aandachtspunten mee ten aanzien van het bestemmingsplan. De bovenstaande instructieregel wordt opgelegd aan de gemeente om aan te geven hoe de gemeente haar bestemmingsplannen dient vorm te geven. De wijziging van de bestemming voldoet aan de voorwaarden omdat het als agrarisch niet goed is te exploiteren. Er is hiervoor advies ingewonnen bij DLV voor wat betreft de agrarische exploitatie van het planperceel (zie bijlage 1). DLV geeft het volgende aan:
‘Bij het beoordelen van de locatie valt meteen op dat het een sterk verouderde situatie is wat betreft de bedrijfsgebouwen. Dit betreft niet alleen de technische staat, maar ook het functionele gebruik. De locatie was in het verleden in gebruik als combinatie van varkenshouderij in eigen activiteit alsmede een veehandelsbedrijf vooral gericht op de varkenshouderij. In de gebouwen zijn overwegend voormalige groepshokken aanwezig, waarin zowel fokzeugen met biggen, vleesvarkens als handelsvee werd gehuisvest. Deze huisvesting voldoet op geen enkele manier aan de huidige eisen wat betreft milieu en dierenwelzijn zoals aan varkensstallen worden gesteld. Ook laat de grondgebonden bestemming geen varkenshouderij toe. Lettend op de technische en functionele staat van de gebouwen zijn deze op geen enkele wijze te gebruiken bij een eventuele vervolgbestemming. Bij het achterste gebouw zou er na een renovatie maximaal een functie van berging kunnen worden gemaakt.
Wat betreft mogelijke vervolgfuncties met grondgebonden activiteiten zijn die niet beschikbaar lettend op de beperkte hoeveelheid grondoppervlakte. Bedrijfsmatige activiteiten zoals melkveehouderij, vleesveehouderij, schapen, tuinbouw als fruitteelt zijn hier niet haalbaar. Dat geldt ook voor een geitenhouderij, hierop rust momenteel ook een stop vanuit de provincie waardoor dat überhaupt geen optie is.’
De eindconclusie van DLV is dan ook dat gelet op de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan, de beschikbare oppervlakte grond en de niet functionele gebouwen, de locatie niet meer bruikbaar is voor een agrarische bedrijfsvoering. Hiermee wordt voldaan aan voorwaarde a van de Instructieregel.
De bestaande cultuurhistorische waarden wordt niet aangetast omdat enkel de bestaande verouderde schuren worden verwijderd. Tot slot worden omliggende bedrijven niet extra beperkt omdat in de huidige situatie de bedrijfswoning reeds aanwezig was, de milieubeperking voor deze bedrijven is reeds aanwezig en wordt niet verder beperkt. Het opgenomen bouwvlak op de verbeelding borgt daarnaast dat de mogelijk toekomstige nieuwe woning niet op een andere plek kan worden gesitueerd dan de bestaande woning. Hierdoor zal de geluidgevoelige functie (de woning) niet zorgen voor een belemmering van de bedrijfsuitvoering van omliggende bedrijven. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het aspect Geluid. Er kan geconcludeerd worden dat ook aan de voorwaarden b,c en d van de Instructieregel worden voldaan. Het plan is hiermee in lijn met de Instructieregel.
Artikel 9.27 Instructieregel geluidsniveau in aandachtsgebied stiltegebied:
- 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Aandachtsgebied stiltegebied bevat regels die rekening houden met de doelstellingen voor het geluidsniveau bedoeld in Artikel 9.24 Doelstelling voor het geluidsniveau in stiltegebied.
- 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de doelstelling voor het geluidsniveau is omgegaan.
Om te voorkomen dat geluidsbronnen buiten het stiltegebied een ongewenste aantasting van de akoestische kwaliteit in het stiltegebied veroorzaken, zijn instructieregels opgenomen met als doel dat geluidsbronnen buiten het stiltegebied niet in het stiltegebied een geluidsniveau van meer dan 35 dB(A) veroorzaken. Het werkingsgebied van dit artikel is het aandachtsgebied stiltegebied. Dit is een buffer rond het stiltegebied van 1,5 kilometer, waarbinnen activiteiten nog invloed kunnen hebben op het geluidsniveau in het stiltegebied. In de voormalige provinciale milieuverordening gold dit nog voor alle activiteiten nabij het stiltegebied. Nu is dit afgebakend tot activiteiten binnen een omtrek van maximaal 1,5 kilometer.
Het plan wijzigt de bestemming Agrarisch naar Wonen. Dit veroorzaakt geen toename van geluid waardoor dit artikel geen knelpunt is voor de ontwikkeling. Daarnaast is in de regels geborgd dat er binnen het plangebied geen geluidsbronnen en zodanige geluidsproducerende activiteiten mogelijk zijn die een ongewenste aantasting van de akoestische kwaliteit in het stiltegebied kunnen veroorzaken.
Gezien bovenstaande conclusies zijn er geen knelpunten ten aanzien van de omgevingsverordening.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Vianen
De Structuurvisie Vianen 2030 bevat doelstellingen voor de thema's bevolking en wonen, voorzieningen, bedrijventerreinen, infrastructuur en verkeer, landschap, natuur en water, recreatie, toerisme, voorzieningen en leefbaarheid. Op het gebied van landschap, natuur en water profileert de gemeente zich als een groene gemeente met de ambitie dit ook in de toekomst te blijven. Bij toekomstige ontwikkelingen in de gemeente moet (zowel bij projecten met als bij projecten zonder woningbouw) de identiteit van de dorpen en van het landschap worden behouden en versterkt. Daarbij moet aangesloten worden bij de kernkwaliteiten van het Groene Hart: openheid, (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing etc., landschappelijke diversiteit; rust en stilte.
In het landelijk gebied stuurt de gemeente naar een duurzaam evenwicht tussen landbouw, landschap, recreatie en waterbeheer. Het accent ligt op een verbrede invulling van economische activiteiten: verbrede landbouw, natuur, water, recreatie en toerisme zijn hierin speerpunten.
In het dit plan is sprake van een juridisch-planologische wijziging (wijziging van de bestemming agrarisch naar Wonen). Middels dit wijzigingsplan wordt een toekomstbestendige situatie gecreëerd. Er is ten behoeve van de ontwikkeling een erfinrichtingsplan opgesteld. In dit erfinrichtingsplan is het streefbeeld van een compacte erfbebouwing dichtbij het lint opgenomen. Hierbij wordt binnen het bestaande bouwvlak gebleven waardoor de bestaande landschappelijke structuur wordt gevolgd. Het erfinrichtingsplan vindt doorwerking in de planregels en de verbeelding van dit wijzigingsplan.
2.4.2 Landschapsvisie
De landschapsvisie "Oog voor het platteland" (d.d. 11 maart 2014) beoogt een route of richting voor de toekomstige ontwikkeling van het landelijk gebied aan te geven. De visie legt geen ontwikkelingen vast maar vormt de kapstok voor toekomstige ontwikkelingen / initiatieven die bij kunnen dragen aan het behouden en vergroten van de landschappelijke kwaliteit in de gemeente Vianen.
Aan de hand van belangrijke bestaande landschappelijke elementen en structuren van het gebied geeft de visie (op hoofdlijnen) aan waar welke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten dienen te worden behouden, versterkt, hersteld of ontwikkeld.
De primaire ambitie van de landschapsvisie is een fraai en afwisselend Landschap waarbij het behoud en versterking van de verschillende landschapstypen een belangrijke rol speelt. De verschillen tussen de drie verschillende landschapstypen in de gemeente moeten daarom duidelijk waarneembaar zijn:
- het dynamische, natuurlijke landschap in de uiterwaarden van de Lek;
- het kleinschalige en afwisselende agrarische landschap op de hooggelegen stroomruggen, met weides, (graan)akkers en hoogstamboomgaarden;
- het laaggelegen veenweidelandschap met halfopen grienden en met open weilanden.
Planspecifiek
De Achterkade is volgens de landschapsvisie gelegen in het veenweidegebied, zie afbeelding volgende pagina. Daarbij zijn specifiek voor de Achterkade een aantal kenmerken benoemd.
Voorliggend plan betreft een bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen met de sloop van enkele schuren. Voor veenweidegebieden ligt het accent de komende jaren op het creëren van condities voor duurzaamheid en leefbaarheid. Voorliggend plan draagt bij aan het vergroten van de leefbaarheid in het landelijk gebied omdat het een duurzame instandhouding van een voormalig bedrijfsperceel mogelijk maakt. Hierbij blijft de huidige erfopzet behouden, deze blijft namelijk haaks op de weg georiënteerd. Het plan vormt dan ook geen aantasting van de kenmerken beschreven in de landschapsvisie.
2.4.3 Vigerend bestemmingsplan
Het voorliggende plan bevindt zich binnen het Bestemmingsplan Landelijk gebied , deze vastgesteld op 14 december 2010.
Figuur 6: Uitsnede Bestemmingsplan Landelijk Gebied, met rode globale plangrens
De huidige bestemming van het plangebied is ‘Agrarisch’ met waarden – Landschap (artikel 4) en Waarde- Archeologie -2 (artikel 23). De planlocatie is voorzien van de ‘geluidzone – weg’ (artikel 29.2). In het voorliggende plan wordt de bedrijfswoning vervangen door een burgerwoning en worden de 4 bestaande schuren gesloopt en vervangen door 2 kleinere bijgebouwen. Daarmee wordt een deel van het perceel de bestemming gewijzigd van Agrarisch naar Wonen’ (in paragraaf 2.4.3 Toetsing plan aan wijzigingsbevoegdheid wordt dit verder toegelicht). Een deel van het Agrarisch bouwvlak komt te vervallen.
Voor voorliggend plan is de onderstaande wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan het toetsingskader.
4.9.2 Omzetten agrarisch bedrijf in Wonen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden eventueel gecombineerd met woningsplitsing van de voormalige bedrijfswoning dan wel met toevoeging van één extra woning, mits voldaan wordt aan het volgende:
- wijziging is enkel toegestaan indien de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
De locatie is redelijkerwijs niet meer bruikbaar voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Dit heeft DLV Advies aangegeven (zie ook bijlage 1).
- de bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijpand (bedrijfswoning inclusief inpandige stal/deel) mag niet worden vergroot;
Er is op dit moment nog niet bekend of de bestaande woning gehandhaafd blijft of dat er in de toekomst vervangende nieuwbouw plaats zal vinden. In het kader van het principeverzoek is afgesproken dat een kleinschalige uitbreiding van de oppervlakte van de woning bespreekbaar is indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Indien er vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd zal moeten worden voldaan aan deze voorwaarden (o.a. realiseren van een traditioneel woningtype). Daarnaast zal de situering van bebouwing tevens moeten voldoen aan het erfinrichtingsplan.
- de cultuurhistorische waarde van het voormalige boerderijpand mag niet onevenredig worden aangetast;
Er is in principe geen sprake van een behoudenswaardig boerderijpand maar van een bedrijfswoning. De bestaande woning heeft een ongebruikelijke uitstraling voor het buitengebied en de agrarische bedrijfsbebouwing. Er vindt derhalve geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische waarde.
- de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
Zie punt b.
- de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving
Voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde agrariër is een fruitteler aan de Achterkade 21. De afstand van het plangebied tot dit bedrijf voldoet ruimschoots aan de geldende milieuafstanden, zie ook paragraaf 3.2.
- de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²; van dit maximum kan worden afgeweken indien reeds een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik is ten behoeve van een vervolgfunctie zoals bedoeld in lid 4.9.3;
Uit het erfinrichtingsplan wordt zichtbaar dat de bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen 150 m2 bedraagt. De oppervlakte van de te slopen schuren bedraagt in totaal 512 m2. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt dus reeds meer dan 75 m2. Er mag dan 75 m2 plus de helft van het meerdere worden gerealiseerd: 75 + (0,5 x (512-75)) = 293,5 m2. Deze oppervlakte wordt gemaximeerd op 150 m2. Het nieuwe bijgebouw bedraagt 150 m2 en voldoet dus aan dit punt.
- in aanvulling op het bepaalde onder f geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
Er worden in totaal circa 512 m2 aan schuren gesaneerd. Tevens wordt de oppervlakte verharding rondom een van de schuren gesaneerd. Deze oppervlakteverharding bedraagt circa 255 m2.
- indien de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een voormalig agrarisch bedrijf, waar al geruime tijd een nevenactiviteit werd uitgeoefend, mag de nevenactiviteit worden voortgezet tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²;\
Het agrarische bedrijf is al geruime tijd gestopt en er is geen sprake van een nevenactiviteit.
- het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van:
- 1. woningsplitsing bij voormalige boerderijen die zijn aangeduid als 'karakteristiek'
- 2. de vestiging van een extra woning in een pand dat is aangeduid als 'karakteristiek'
- a. een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
Er is geen sprake van het toevoegen van een extra woning.
- in de gevallen zoals genoemd in sub i onder 1 en 2 zijn de volgende criteria van toepassing:
- 1. de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
- 2. de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
- 3. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieuwetgeving;
- 4. de te realiseren woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
- 5. voorst zijn de overige maatvoeringseisen met betrekking tot bijgebouwen en andere bouwwerken (artikel 16) van toepassing;
- in het geval zoals genoemd in sub i onder 3 zijnde volgende criteria van toepassing:
- 1. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
- 2. de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
- 3. monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
- 4. de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen';
- 5. de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of in de bestemming 'Wonen' in combinatie met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap';
- 6. de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in lid 4.1;
- 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
- a. planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfswoning voldoende is gewaardborgd;
Er is geen sprake van het toevoegen van een extra woning.
- de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 4.1;
Er is met voorgenomen plan geen sprake van onevenredige aantasting van de landschapswaarden. De huidige bomen en bosschages binnen het plangebied blijven behouden. Daarnaast blijft de huidige erfopzet behouden maar wordt het erf compacter, waardoor het beter aansluit bij de omliggende bebouwing. Het erfinrichtingsplan waarborgt dat de aanwezige landschapswaarden behouden blijven.
- uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
De conclusie uit het bodemonderzoek is dat de bodemwaarden ten aanzien van de grond en het grondwater binnen het plangebied binnen de wettelijke normen blijft. Er is derhalve geen bodemsanering benodigd.
Het verzoek is getoetst aan de bovengenoemde voorwaarden. Het betreft in voorliggend plan geen karakteristiek pand. Er wordt geen extra woning gerealiseerd. Het bebouwingspercentage voor bijgebouwen wordt niet overschreden.
Het bouwvlak wordt ingeperkt en enkel ter plaatse van de nieuwe woning en bijgebouwen gelegd. Daarmee vervalt het agrarische bouwvlak.
Het voorgaande in overweging nemende, mede onderbouwd door de milieutechnische uitvoerbaarheid aangetoond in het volgende hoofdstuk, wordt geconcludeerd dat aan de voorwaarden van de binnenplanse wijziging wordt voldaan. De wijzigingsbevoegdheid kan dan ook worden toegepast.
Er is geen sprake van het toevoegen van een extra woning.
Hoofdstuk 3 Milieutechnische Uitvoerbaarheid
3.1 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd en in lijn gebracht met de Europese richtlijn hieromtrent (nr. 85/337/EEG). Voor deze wetswijziging kon bij de vraag of er een MER moest worden gemaakt, dan wel een mer-beoordeling moest worden uitgevoerd, worden volstaan met een toets aan de activiteiten en de bijbehorende getalsmatige grenzen uit het Besluit m.e.r. (bijlage C en D). Omdat de Europese richtlijn geen getalsmatige grenzen kent voor mer-plichtige activiteiten, zijn deze getalsmatige grenzen niet meer ‘hard’, maar hebben ze meer een indicatieve waarde.
Concreet betekent dit dat bij de vraag of er een m.e.r. of een mer-beoordeling dan wel een planmer moet worden uitgevoerd, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de getalsmatige grenzen in kolom 2 van bijlage C en D, maar dat meer in algemene zin beoordeeld moet worden of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, waardoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Een planmer is wettelijk verplicht wanneer:
- Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)mer noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)mer noodzakelijk is;
- Een bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die kunnen leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (dan is een passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een planmer gaat het om besluiten uit kolom 3 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Een project-mer of besluit-mer betreft een besluit op grond waarvan geen nader besluit mer- of (beoordelings-)plichtig besluit meer nodig is. Het plan schept dus geen kader meer voor een mer-(beoordelings)plichtig besluit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan wat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een mer-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een veehouderij (met aanzienlijke milieugevolgen). Het betreft hier besluiten uit kolom 4 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
De wetswijziging van 1 april 2011 heeft tot gevolg dat ook onder de drempelwaarden beoordeeld moet worden of een mer-procedure doorlopen moet worden. Dit geldt zowel voor besluiten uit kolom 4 als voor besluiten (plannen) uit kolom 3 (planmer). Ingeval het project onder de drempelwaarde valt is deze beoordeling vormvrij. Dit betekent dat deze beoordeling via de officiële mer-beoordelingsprocedure kan geschieden, maar in veel gevallen zal een beoordeling in de toelichting bij het plan voldoende zijn.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft geen activiteit zoals benoemt in het Besluit-m.e.r. (Bijlage C en D). Dit betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-plicht en dat geen vormvrije m.e.r. beoordeling noodzakelijk is. Voor onderliggend plan kan voor de milieugevolgen op basis van de in dit hoofdstuk behandelde milieuaspecten geoordeeld worden dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar beperkt of voorkomen en wordt het voor bedrijven of woonfuncties mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Er dient dus beoordeeld te worden:
- 1. Past de nieuwe functie in de omgeving?
- 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe?
Om dit gestandaardiseerd te kunnen beoordelen zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer verfijnde afstemming voor de beperking of voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
In de brochure wordt onderscheid gemaakt in verschillende omgevingstypen. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt een wijzing van agrarische bestemming naar woonbestemming mogelijk. De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. Beoordeeld moet worden of de woonbestemming inpasbaar is in de omgeving en of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de omgeving worden woningen afgewisseld met bedrijven en agrarische bedrijven. Dit betekent dat het perceel in gemengd gebied ligt, waardoor voor de milieuzonering een trede lager aangehouden kan worden. In de onderstaande verbeelding staat de planlocatie aangegeven met een rode marker.
Landelijk Gebied, met plangebied ter plaatse van rode marker
Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf (Achterkade 21) ligt op een afstand van meer dan 110 meter. Dit betreft een fruitteeltbedrijf. Voor een fruitteeltbedrijf geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
3.3 Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij is het toetsingskader voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten (zoals woningen) bescherming tegen overmatige geurhinder. Een gemeenteraad kan bij gemeentelijke verordening bepalen dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente andere waarden en andere afstanden van toepassing zijn.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt een geurgevoelige bestemming in. Een geurgevoelig object is een gebouw dat bestemd is voor wonen of langdurig verblijf en zodanig gebruikt wordt. Het gaat in de van toepassing zijnde Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) om de verblijfsduur. De Wgv beschermt alleen mensen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder.
In voorliggend plan vindt een wijziging plaats naar ‘Wonen’. In de bestaande situatie is reeds een agrarische bedrijfswoning aanwezig. Er verandert niets aan de verblijfsduur en het geurgevoelige object blijft op dezelfde plaats. Verder is op het naastgelegen percelen reeds een aanwezig.
De wijziging naar een burgerwoning vormt geen extra belemmering voor omliggende agrarische bedrijven.
Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend plan.
3.4 Geluidhinder
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder als gevolg van spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functies belast mogen worden. De Wgh geeft tevens aan in welke situaties middels onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende jurisprudenties zijn aanvullende onderzoeksverplichtingen gesteld.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de wijziging van een bedrijfswoning naar burgerwoning in. Een woning is een geluidsgevoelige bestemming. In dit geval is er reeds een bedrijfswoning aanwezig.
Voor deze locatie geldt dat dat deze de volgende gebiedsaanduiding heeft volgens het vigerende bestemmingsplan:
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat de bouw van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking of de herbouw van woningen elders op het bouwvlak – ter beperking van geluidshinder – niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone-weg'. De bouw van nieuwe woningen binnen deze zone kan uitsluitend worden toegestaan indien:
- Uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
- de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.
Voorliggend plan houdt op dit moment geen sloop-nieuwbouw van de woning in. Mogelijk zal de huidige woning in de toekomst worden gesloopt en nieuwbouw worden gerealiseerd. Deze nieuwbouw woning zal binnen het huidige bouwvlak worden gerealiseerd. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning zal nader in moeten worden gegaan op het aspect wegverkeerslawaai. Er is voor voorliggend plan op dit moment geen akoestisch onderzoek nodig. Geluidhinder als gevolg van railverkeer, en of industrielawaai is bij dit plan niet van toepassing.
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect geluid geen belemmering voor voorliggend plan.
3.5 Ecologie En Natuurbescherming
Natuur is een gevoelige functie die beschermd moet worden tegen negatieve effecten. Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en Nationaal beschermde soorten.
Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. Dit is conform het bestuursakkoord natuur waarin is aangegeven dat de decentralisatie van de taken en bevoegdheden op het vlak van de natuurwetgeving haar beslag zal krijgen in de Wet natuurbescherming. Provincies nemen hiermee de taak over die tot nu toe werd uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten (hierna genoemd ‘handelingen’) bij Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermings-bepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
3.5.1 Flora en Fauna (soortenbescherming)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bepaald worden of een plan geen nadelige effecten heeft voor beschermde plant- en diersoorten in en nabij het plangebied. Indien de ontwikkeling verstoring of uitroeiing van beschermde soorten kan inhouden dient onderzocht te worden of eventuele soorten aanwezig zijn. Wanneer dit het geval is moet tevens aangetoond worden middels welke ingrepen deze verstoring voorkomen wordt dan wel gecompenseerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt de wijziging van de bestemming van Agrarisch naar Wonen in. Voor voorliggend plan hoeven geen bomen gekapt en of sloten gedempt te worden. Er zullen wel schuren gesloopt worden en bosschages worden verwijderd. Om te bepalen of er geen negatieve effecten ontstaan als gevolg van het plan is er een ecologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 2. Er is nog geen besluit genomen of de woning gesaneerd of gerenoveerd gaat worden. Volledigheidshalve is de woning wel meegenomen in het onderzoek.
‘Dit oriënterend onderzoek verkent alle relevante vakgebieden met betrekking tot de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt een beoordeling gegeven van de aanwezigheid van specifieke potentie voor beschermde flora en fauna op de planlocatie, de betekenis van de planlocatie voor de aanwezige soorten en de effecten van de voorgenomen ingrepen op de soorten. Dit onderzoek bestaat uit een veldbezoek en raadpleging van externe bronnen.
Veldbezoek
Het veldbezoek is een momentopname van de aanwezige flora en fauna. Op basis van dit veldbezoek wordt een inschatting gemaakt omtrent de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Tijdens het veldbezoek is de planlocatie nauwkeurig onderzocht, waarbij ook gelet werd op sporen en delen of restanten van planten en/of dieren. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021 en is uitgevoerd door ing. M.A. Brinkbaumer. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren; droog, 8/8 bewolkt, 13 graden Celsius en windkracht 2-3 (Bft).
Externe bronnen
Vaak zijn er al gegevens bekend over een planlocatie en de directe omgeving hiervan. Deze gegevens worden onder andere beheerd in rapporten en naslagwerken en door de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF). Raadpleging van externe bronnen levert vaak nuttige aanvullende informatie op en biedt daarmee een vollediger beeld van de (mogelijk) aanwezige flora en fauna.’
Beoordeling
‘Op basis van het veldbezoek en de bureaustudie wordt per soortgroep besproken wat de potentie van de planlocatie en de directe omgeving daarvan voor het voorkomen van soorten is, en welke effecten daarop te verwachten zijn ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten (beschermingsregime ‘Andere soorten’) geldt vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.. In de voorliggende beoordeling is specifiek gelet op de potentiële aanwezigheid van beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt c.q. soorten waarvoor een ontheffingsplicht noodzakelijk is.’
Bevindingen
(a) Soortenbescherming
De directe ontwikkeling vereist geen vervolgstappen in het kader van de wet natuurbescherming. Indien de woning gesaneerd wordt dient er aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de gierzwaluw, huismus en vleermuizen. Ten aanzien van amfibieën en vleermuizen zijn ook enkele maatregelen noodzakelijk. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Conclusie‘Het saneren van de schuren en geitenstal aan de Achterkade 25 te Vianen is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).’
De resultaten van de quickscan geven aan dat er geen belemmering is voor de bestemmingswijziging en de sloop van de schuren. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend plan
3.5.2 Stikstofdepositie (gebiedsbescherming)
Op 15 juni 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van de toekomstige afname van stikstofdepositie kan vervolgens worden opgevuld door economische activiteiten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk blijkt echter dat de afname van stikstofdepositie als gevolg van de maatregelen niet gegarandeerd kan worden. Daarom heeft op 29 mei 2019 de Raad van State een uitspraak gedaan waarin de Raad oordeelt dat het PAS niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt.
Het uitgangspunt is sindsdien nog steeds dat voor nieuwe initiatieven aangetoond moet worden dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofemissies en -deposities ontstaan als gevolg van het initiatief. Het instrument waarmee de stikstof berekend kan worden is de AERIUS Calculator (update oktober 2020).
Op 10 maart 2021 is een nieuwe Stikstofwet vastgesteld en op 18 juni 2021 het besluit gepubliceerd die de wet nader uitwerkt. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. Als gevolg van deze maatregelen gelden er nieuwe uitgangspunten voor een stikstofberekening. Zo hoeft de bouwfase niet meer meegenomen te worden in de berekening, enkel nog de gebruiksfase. Het besluit over deze wet is per 1 juli 2021 in werking getreden.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een wijziging in bestemming. De huidige bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd waardoor eventuele stikstofuitstoot van het agrarische bedrijf zal komen te vervallen. Het gebruik van de agrarische bedrijfswoning zal als burgerwoning voortgezet worden. Om volledigheidshalve mogelijke nadelige effecten van het plan op nabijgelegen natuurgebieden in kaart te brengen is een Aeriusberekening uitgevoerd, zie bijlage 3. De conclusie van de berekening luidt:
‘Plannen-makers heeft op 22 november 2021 een Aeriusberekening met betrekking tot stikstofdepostie uitgevoerd. De aanleiding van de berekening is een project waarbij er een deel van het perceel aan de Achterkade 25 te Vianen wordt gewijzigd naar de functie wonen. Er wordt hierbij uitgegaan van vervangende nieuwbouw van de bestaande woning. De berekening is noodzakelijk vanwege de ligging van het plangebied nabij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
De conclusie van de berekening is dat de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstof op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er is voor het plan dan ook geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk en de Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering en exploitatie van het plan.’
Geconcludeerd kan worden dat het plan geen negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden heeft en de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
3.6 Bodemkwaliteit
Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt de wijziging in van de bestemming Agrarisch naar Wonen. Het nieuwe gebruik als woonbestemming stelt hogere milieueisen aan de bodem dan het huidige gebruik. Een algemeen verkennend bodemonderzoek moet daarom worden uitgevoerd, zie bijlage 4. De conclusie van het onderzoek luidt:
De bodem ter plaatse bestaat uit klei en veen. De bodem rond de opstallen is zandig tot maximaal 1.3 m-mv. In meerdere boringen is puin waargenomen, tot een diepte van maximaal 0.9 m-mv. Het gehalte is algemeen als licht gekwalificeerd. In drie boringen is het gehalte aan puin sterk. Het puin bestaat uit
baksteen, metselwerk en wat grind. Er is visueel nergens asbest-verdacht materiaal zoals plaatjes aangetroffen.
Grond
De geroerde boven- en ondergrond van het terrein aan het Achterkade is maximaal licht verontreinigd. Van de bestrijdingsmiddelen zijn drins, DDT en de afbraakproducten DDE en DDE lokaal licht verhoogd.
Voor geen van deze stoffen wordt een Achtergrondwaarde overschreden. PFOA is de bovengrond van
het grasland achter de woning boven de Achtergrondwaarde verhoogd. Deze verontreiniging is niet typerend voor de locatie zelf en zal zich niet tot het perceel op nummer 25 beperken.
Asbest
Visueel is er nergens asbestverdacht materiaal in of op de grond gevonden op het terrein aan de Achterkade. Er zijn twee representatieve mengmonsters van puinhoudende grond op asbest geanalyseerd. Analytisch is door het lab asbest kleiner dan 20 mm aangetoond in het monster van de grond in de gedempte sloot. Het gaat om één stukje met een grootte van 3 mm. Dit bestaat uit hecht-gebonden chrysotiel en resulteert in een gewogen asbestgehalte van 0.1 mg/kg ds.
Voor asbest in grond is een interventiewaarde of hergebruiksnorm van toepassing van 100 mg/kg ds. Voor sommige situaties is ook een tussenwaarde van 50 mg/kg ds relevant. Het gewogen gehalte van
0.1 mg/kg ds ligt daar ruim onder. Grond met gehaltes aan asbest onder de 100 mg/kg ds wordt geacht
geen risico voor de volksgezondheid te zijn. Voorwaarde daarvoor is dat de grond geen asbest kleiner
0.5 mm bevat, het zogenaamde respirabele asbest. Dat is hier niet aangetroffen volgens de analysecertificaten.
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Dit metaal is landelijk verhoogd.
Conclusie, aanbevelingen
Omdat er geen tussenwaarden worden overschreden in grond of grondwater is er geen aanleiding voor
verder onderzoek. De algemene bodemkwaliteit is geen belemmering voor een bestemmingswijziging
van de locatie en de plannen voor nieuwbouw.
Bevoegd gezag bij de beoordeling van de resultaten van het onderzoek in relatie tot de plannen voor het terrein is Omgevingsdienst ODRU, namens Gemeente Utrechtse Vijfheerenlanden. Gezien de bovenstaande conclusie vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor voorliggend plan.
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect bodem geen belemmering voor voorliggend plan.
3.7 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Advieswaarde (WHO) |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 10 µg / m³ |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg / m³ | ||
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 15 µg / m³ |
24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 µg / m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg / m³ | 5 µg / m³ |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM (Niet in Betekenende Mate) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Planspecifiek
Een plan voldoet in de regel aan het NIBM-criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Voorliggend plan houdt de wijziging van de bestemming van Agrarisch naar Wonen in. De ontwikkeling blijft ruim onder de NIBM-norm en nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Voorts is de huidige en toekomstige situatie ten aanzien van de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hiervoor is het geoportaal van de omgevingsdienst regio Utrecht geraadpleegd.
Figuur 7 uitsnedes geoportaal:
Stikstof 2018, plangebied nabij pijl
Stikstof 2030, plangebied nabij pijl
Fijnstof 2018, plangebied nabij pijl
Fijnstof 2030, plangebied nabij pijl
Zeer fijnstof 2018, plangebied nabij pijl
Zeer fijnstof 2030, plangebied nabij pijl
Tabel 2. Vastgestelde waarden in 2018 & 2030 in tabelvorm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Advieswaarde (WHO) | Vastgestelde waarde 2018 | Vastgestelde waarde 2030 |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 10 µg / m³ | 16-18 µg / m³ | 10-12 µg / m³ |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg / m³ | ||||
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | 15 µg / m³ | 24-26 µg / m³ | 10-12 µg / m³ |
24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 µg / m³ | ||||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg / m³ | 5 µg / m³ | 24-26 & 26-28 µg / m³ | 16-18 µg / m³ |
De concentraties blijven op basis van het geoportaal van de omgevingsdienst onder de wettelijk vereiste gemiddelde concentraties. De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor stikstofdioxide (NO2) van 10 microgram per kuub, fijn stof (PM10) van 15 microgram per kuub, en 5 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Voorliggend plan is getoetst aan het wettelijk vereiste en aan de voorkeursgrenswaarde. In zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Bij de voorkeursgrenswaarde liggen enkel bij stikstofdioxide en zeer fijnstof de concentratie boven de beoogde waarde. De gemeten waarde voor stikstofdioxide betreft 10-12 µg / m³, terwijl maximaal 10 u\g/m3 is voorgeschreven. Voor fijn stof (PM2,5) betreft de gemeten waarde 16-18 µg / m³, terwijl maximaal 5 µg / m³ is voorgeschreven. Het betreft hier echter een beperkte overschrijding. Er zijn diverse landelijke maatregelen om stikstofdioxide en het fijnstof verder te beperken, waaronder het elektrisch en of waterstof rijden. Het is dan ook aannemelijk dat in de toekomst de concentratie zeer fijnstof verder zal afnemen.
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen beletsel voor dit plan.
3.8 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen; (Bevi staat voor Besluit externe veiligheid inrichtingen)
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit risico moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico des te zwaarder de verantwoording is.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico’s, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor sommige transportassen wordt rekening gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Planspecifiek
Om te beoordelen of er risico’s Externe Veiligheidsrisico’s zijn, is de risicokaart van de provincie geraadpleegd, zie onderstaande afbeelding. De risicokaart van figuur 8 toont dat er geen Bevi-inrichtingen, buisleidingen en risicovolle opslagplekken aanwezig zijn in de directe nabijheid van het plangebied.
Figuur 8: Uitsnede Risicokaart.nl, plangebied gelegen bij rode pijl
De transportroute over de snelweg A27 is aangemerkt als route voor gevaarlijke stoffen. Deze is gelegen op circa 540 meter afstand ten opzichte van het plangebied. Over de A27 worden stoffen uit de stofcategorie LF1, LF2, LT1, LT2, GF1, GF2, GF3 en GT3 vervoerd. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de stofcategorieën LT1, LT2 en GT3. LT1 en LT2 betreffen toxische vloeistoffen, GT3 betreft toxisch gas. Er kan echter geconcludeerd worden dat het groepsrisico niet zal toenemen omdat het aantal woningen en daarmee het aantal personen binnen het plangebied gelijk blijft. Volledigheidshalve zullen de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de A27 navolgend worden meegenomen.
3.8.1 Maatgevend risico
Er is één maatgevend scenario waar aandacht aan moet worden besteed, namelijk een toxisch scenario als gevolg van een ongeval met (licht) toxische vloeistoffen of toxisch gas over de A27.
Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tank met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Een toxische plas zal vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de weersomstandigheden en de windrichting kan de toxische wolk het plangebied indrijven.
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Bij een ongeval met toxisch gas of vloeistof kan de brandweer optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen of op te nemen met water. Dit is wel afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxisch scenario niet relevant.
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Het advies bij het vrijkomen van een toxische wolk is om te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Indien het plangebied alsnog moet worden ontruimd, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Het plangebied biedt voldoende ruimte om van de A27 af te vluchten.
Op 5 april 2022 heeft de Veiligheidsregio Utrecht advies uitgebracht over voorliggend wijzigingsplan (zie bijlage 5). De VRU onderschrijft bovenstaande conclusies.
Gezien bovenstaande conclusies zijn van uit het aspect Externe veiligheid geen aanvullende randvoorwaarden van toepassing op het plan. Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
3.9 Cultuurhistorie En Archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. Sinds 1 juli 2016 is de bescherming van (archeologisch) vastgoed vastgelegd in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet is een bundeling van verschillende wetten en vervangt de Monumentenwet. Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings-)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente Vijfheerenlanden een archeologische beleidskaart laten ontwikkelen. Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden- en verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld die in de bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakteondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In voorliggend plan zal de bestemming gewijzigd worden van Agrarisch naar Wonen. Voor de locatie gelden de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied; Archeologie 2.
Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer in de ondergrond archeologische waarden worden verwacht en de planontwikkeling aantasting van deze waarden in zal houden. Op basis van het bestemmingsplan is onderzoek nodig bij werkzaamheden met een groter oppervlakte dan 30 m2 en dieper dan 30 cm. Voor voorliggend plan zal deze norm niet overschreden worden omdat het enkel een bestemmingswijziging en de sloop van schuren betreft. De ondergrond met mogelijk archeologische waarden is dus al verstoord niet geroerd wordt. Een onderzoek is dan ook niet nodig.
Voorts blijft de dubbelbestemming archeologie gehandhaafd in het plan. Daarmee blijven de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond bij toekomstige ontwikkelingen afdoende beschermd. Indien de huidige woning gesloopt zal worden en nieuwbouw wordt gerealiseerd zal middels de aan te vragen omgevingsvergunning opnieuw gekeken dienen te worden naar de archeologische situatie ter plaatse.
3.10 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid Waterschap Rivierenland
In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen, beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en wegbeheerder van de wegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ (17 november 2022) beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerplan zijn de kaders voor het waterbeheer gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Verordening ‘de Keur’
Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. De beschermingszone is een obstakelvrije onderhoudsstrook die in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Binnen de beschermingszone van een A- of B-watergang mogen niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. Voor een A-watergang geldt in de Alblasserwaard een beschermingszone van 5 meter en voor een B-watergang 1 meter. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning- en of meldingsplichtig, omdat deze invloed hebben op de water- aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conform de Leidraad Riolering en het waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- Het gebruiken van het hemelwater;
- Het opvangen van het hemelwater op een vegetatiedak;
- Het infiltreren van het hemelwater zonder overloop;
- Het infiltreren van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater;
- Het afvoeren van het hemelwater naar het oppervlaktewater;
- Het afvoeren van het hemelwater naar rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Het beleid van het Waterschap Rivierenland is erop gericht om hemelwater van dak- en wegoppervlakken af te koppelen van de riolering en af te voeren naar het oppervlaktewater. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen per 1 juli 2011, worden door het waterschap geen voorschriften meer gesteld voor het zuiveren van afvloeiend hemelwater. Conform artikel 3.3 en 3.4 van dit besluit is het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater toegestaan. Indien schoon hemelwater vervuild wordt door het oppervlak waar het over afstroomt kan maatwerk mogelijk blijven.
Planspecifiek
Door onderhavig bouwplan wordt de bestemming gewijzigd van Agrarisch naar Wonen voor het voorste gedeelte van het perceel. Het achterste gedeelte van het perceel behoudt dezelfde bestemming (Agrarisch), maar hier wordt het bouwvlak verwijderd. Er worden 4 schuren gesloopt. Daarmee neemt het verharde oppervlak af en is sprake van een verbeterde situatie ten aanzien van het aspect water. Door de afname van verhard oppervlak kan het hemelwater namelijk beter in de grond infiltreren en wordt een versnelde afvoer van hemelwater tegengegaan. De bestaande aanwezige sloten worden in stand gehouden.
De mogelijkheden van afkoppelen zal zoveel mogelijk worden benut. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden, om belasting van de afvalwaterzuivering te verminderen.
In de directe omgeving van het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig om het hemelwater naar af te voeren. Vuil water kan worden afgevoerd via het bestaande gescheiden rioleringsstelsel (DWA).
Waterkering en wateren
Figuur 5. Uitsnede Leggerkaart, plangebied aangeduid met rood kader (bron: Waterschap Rivierenland).
Het plangebied is niet gelegen in de kern- en/of beschermingszone van een regionale of primaire waterkering. Het plangebied wordt omsloten door B -en C watergangen. B-wateren zijn van secundair belang voor het waterbeheer en worden door aangrenzende eigenaren onderhouden. C-wateren zijn van tertiair belang voor het waterbeheer en hiervoor geldt geen jaarlijkse onderhoudsplicht. Er volgen geen aanvullende regels ten aanzien van het bouwen en gebruiken van gronden bij de watergangen. Er is geen beschermingszone van wateren aanwezig rondom het plangebied.
Afval- en hemelwater
Het voorliggende plan verandert niks aan de situatie van de huidige afvoer van afval- en hemelwater.
Voor de bouw worden materialen die de kwaliteit van het regen- en oppervlaktewater negatief beïnvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink, lood of geïmpregneerd hout, niet dan wel zo min mogelijk toegepast.
Het aspect waterhuishouding vormt verder geen belemmering voor voorliggend plan.
3.11 Verkeer En Parkeren
Verkeer en parkeren is een wezenlijk onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat een plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. Hierbij geldt doorgaans dat de omgeving niet nadelig belast mag worden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Ten tweede dient beoordeeld te worden of de bestaande infrastructuur toereikend is voor de beoogde ontwikkeling en dat er als gevolg van de ontwikkeling geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Planspecifiek
Het paraplubestemmingsplan ‘Wonen en parkeren’ van de gemeente Vijfheerenlanden is van toepassing op het plangebied. Het paraplubestemmingsplan geeft aan dat de actuele CROW kencijfers (publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren) het toetsingskader vormen voor het parkeerbeleid. In de bijlage bij de toelichting is op basis van deze publicatie een overzicht opgesteld van de gemiddelde parkeernorm per functie.
Voorliggend plan houdt de wijziging van de bestemming van Agrarisch naar Wonen in. Het plangebied is gelegen in ‘rest bebouwde kom’. Voor een vrijstaande woning geldt vervolgens de volgende parkeernorm:
- Koop, huis, vrijstaand 2,3 pp.
Er zijn 2 parkeerplekken benodigd binnen het plangebied. Gezien de opbouw van het perceel is er voldoende ruimte om het parkeren op eigen terrein op te lossen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Plansystematiek
Het wijzigingsplan ‘Achterkade 25’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het wijzigingsplan is gericht op het omzetten van een agrarische bestemming naar de woonbestemming. Bij het opstellen van voorliggend wijzigingsplan wordt verwezen naar het moederbestemmingsplan ‘Buitengebied Leersum’ en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplan-vormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
4.2 Opzet Van De Regels
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 – Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen,
zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte).
De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
- de anti-dubbeltelbepaling;
- algemene bouwregels;
- algemene aanduidingsregels;
- algemene afwijkingsregels;
- algemene wijzigingsregels;
- overige regels.
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
4.3 De Bestemmingen
In het plangebied zijn de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ en ‘Wonen’ opgenomen. Tevens gelden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en de gebiedsaanduiding geluidzone – weg.
In het wijzigingsplan wordt verwezen naar de bestemmingen van het (moeder)plan Landelijk gebied, vastgesteld op 14 december 2010. Voor de nadere beschrijving van de regels wordt ook verwezen naar dit (moeder)plan.
Figuur 9 nieuwe verbeelding wijzingsplan
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
Naast ruimtelijke uitvoerbaarheid wordt de beoogde ontwikkeling van het plangebied ook getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd.
De procedurekosten voor het plan worden middels de gemeentelijke legeskosten op initiatiefnemer verhaald. Tevens is een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer van het plan. Hiermee zijn kosten en risico’s verdeeld. Vanuit het plan vloeien geen overige kosten of risico’s voort die voor rekening van de gemeente zijn. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Verslag inspraak en artikel 3.1.1 Bro overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzingsplan is aan de wettelijk verplichte overheden en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg. Het vooroverleg is opgenomen in artikel 3.1.1. van de Wet ruimtelijke ordening. Het vooroverleg met de overleginstanties liep met de volgende instanties:
- Provincie Utrecht;
- Gasunie;
- Vitens;
- Dunea;
- Oasen;
- Veiligheidsregio Utrecht;
- Omgevingsdienst Regio Utrecht;
- Waterschap Rivierenland.
Naar aanleiding van de reacties van het Waterschap Riviereland en de Veiligheidsregio Utrecht zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de plantoelichting. De overige reacties gaven geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
5.2.2 Verslag van zienswijzen
Het ontwerp-wijzigingsplan heeft in het kader van art 3.9a Wro en volgens afdeling 3.4 van de Awb van vrijdag 27 mei 2022 tot en met donderdag 7 juli 2022 ter inzage gelegen, waarbij een ieder de gelegenheid had een zienswijze in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Bijlage 1 Bij De Regels Te Slopen Bijgebouwen En Verharding 11-1-2022
Bijlage 1 Bijlage 1 bij de regels te slopen bijgebouwen en verharding 11-1-2022
Bijlage 2 Bijlage 2 Bij De Regels Erfinrichtingsplan Achterkade 25
Bijlage 2 Bijlage 2 bij de regels Erfinrichtingsplan Achterkade 25
Bijlage 1 Bijlage 1 Advies Dlv
Bijlage 1 Bijlage 1 advies DLV
Bijlage 2 Bijlage 2 Quickscan Wet Nb Achterkade 25 Te Vianen
Bijlage 2 Bijlage 2 Quickscan Wet nb Achterkade 25 te Vianen
Bijlage 3 Bijlage 3 Aeriusberekening Achterkade 25 Vianen
Bijlage 3 Bijlage 3 Aeriusberekening Achterkade 25 Vianen
Bijlage 4 Bijlage 4 Bodemonderzoek Achterkade 25 Vianen
Bijlage 4 Bijlage 4 bodemonderzoek Achterkade 25 Vianen
Bijlage 5 Bijlage 5 Advies Voorontwerpbestemmingsplan Veiligheidsregio
Bijlage 5 bijlage 5 Advies voorontwerpbestemmingsplan Veiligheidsregio