Biezenweg tussen 6 en 8, Hagestein
Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden
Vastgesteld op 06-02-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Biezenweg tussen 6 en 8, Hagestein met identificatienummer NL.IMRO.1961.bp0037.VG01 van de gemeente Vijfheerenlanden.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 archeologische monumenten
terreinen die van algemeen belang zijn wegens de daar aanwezige zaken die ten minste 50 jaar geleden zijn vervaardigd en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.12 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.14 bedrijf-aan-huis
een bedrijf dat vanwege zijn kleinschalige omvang en geringe invloed op de omgeving kan worden uitgeoefend in een gedeelte van de gebouwen bij een woonbestemming door de gebruik(st)er van die woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waaronder mede een bed & breakfast is begrepen.
1.15 beroep-aan-huis
een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in of bij de gebouwen bij een woonbestemming wordt uitgeoefend, door de gebruik(st)er van die woning, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.27 carport
een overkapping voor de stalling van een auto, zonder eigen zijwanden, met dien verstande dat wel zijwanden zijn toegestaan die worden gevormd door de wand van een ander bouwwerk, zoals bijvoorbeeld de zijgevel van de woning, of een erfafscheiding, mits de naar de weg gekeerde zijde van de carport geheel open blijft.
1.28 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.29 dakterras
een voor mensen toegankelijke buitenruimte op het dak van een gebouw.
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.31 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 gevellijn
aangeduide lijn die aangeeft welk deel van het erf met gebouwen mag worden bebouwd, waarbij de plaatsaanduiding 'achter de gevellijn' ziet op die zijde van de gevellijn waar ook het bouwvlak is geprojecteerd.
1.34 hoofdgebouw
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.35 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.36 huishouden
onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.
1.37 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.38 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.39 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.40 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.41 ondersteunende horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
1.42 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.43 paardenbak
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
1.44 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.45 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.46 Staat van Bedrijfsactiviteiten aan huis
de Staat van Bedrijfsactiviteiten aan huis die van deze regels deel uitmaakt.
1.47 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.48 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.49 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.50 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en balkons bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - dierenweide': tevens voor een dierenweide en het behouden van het groene en onbebouwde karakter van de gronden.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen al dan niet in combinatie met een beroep- of bedrijf-aan-huis;
- b. erven;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. Lid 4.2.3, onder a, voor de bouw van 100 m² gebouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van mindervaliden of in het kader van mantelzorg, mits:
- 1. het bouwperceel daardoor niet voor meer dan 60% wordt bebouwd;
- 2. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m;
- b. lid 4.2.3, sub d, en voor een kap op aan- en/of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen een hogere bouwhoogte toestaan, mits:
- 1. de dakhelling gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
- 2. de bouwhoogte ten minste 2 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw ligt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de uitoefening van een beroep- of bedrijf-aan-huis gelden de volgende regels:
- a. niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen wordt daarvoor aangewend met een maximum van 100 m²;
- b. het beroep- of bedrijf-aan-huis door de bewoner zelf wordt uitgeoefend;
- c. het gebruik geen invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt;
- d. uitsluitend beroeps- of bedrijfsactiviteiten worden toegestaan in categorie 1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis;
- e. er geen detailhandel plaatsvindt;
- f. er geen horeca plaatsvindt;
- g. per beroeps- of bedrijfsuitoefening maximaal 1 reclame- en/of naambord aan de gevel of op het bouwperceel is toegestaan van maximaal 0,25 m²;
- h. er geen buitenopslag plaatsvindt.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
7.3 Parkeerregeling
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingen van maten en overschrijding van bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.2 Woningsplitsing
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 in die zin dat een woning kan worden gesplitst in meedere wooneenheden mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de oorspronkelijke bruto vloeroppervlakte van een bestaande woning is groter dan of gelijk aan 140 m²;
- b. de bruto vloeroppervlakte van een zelfstandige woning bedraagt niet minder dan 50 m²;
- c. er op eigen terrein in wordt voldoende parkeergelegenheid voorzien aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen;
- d. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet Natuutbescherming;
- e. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving.
8.3 Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 in die zin dat in een woning of bijgebouw de functie 'bed & breakfast' kan worden toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de bedrijfsfunctie maximaal 40% van het woonoppervlak mag beslaan tot een maximum van 75 m²;
- b. de woning dient door de hoofdgebruiker te worden gebruikt;
- c. er op eigen terrein in wordt voldoende parkeergelegenheid voorzien aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen;
- d. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
- e. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving.
8.4 Ondergeschikte overschrijdingen van de goot- en bouwhoogte
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in hoofdstuk 2:
- a. voor ondergeschikte overschrijdingen van de goothoogte ten behoeve van bijzondere architectuur (bijzondere kapvormen), mits de overschrijding niet meer dan 4 m bedraagt;
- b. voor ondergeschikte overschrijdingen van de goothoogte ten behoeve van dakkapellen en/of dakopbouwen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), mits de overschrijding niet meer dan 4 m bedraagt;
- c. voor overschrijding van de bouwhoogte voor bijzondere dakkapellen en/of dakopbouwen, mits:
- 1. de gezamenlijke breedte van de dakkapellen en/of dakopbouwen niet meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte, met dien verstande dat op de achterzijde van een gebouw de gezamenlijke gevelbreedte niet meer dan 2/3 mag bedragen;
- 2. de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 10 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Biezenweg tussen 6 en 8 Hagestein'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het perceel Biezenweg tussen 6 en 8 te Hagestein is thans onbebouwd. Het voorste gedeelte van het perceel ligt tussen de bestaande bebouwing, nr.6 en nr.8. Dit gedeelte van het perceel valt in de rode contour van het huidige bestemmingsplan.
De laatste jaren is de situatie rondom dit perceel veranderd. Het was voorheen onderdeel van een groter agrarisch perceel, maar na de aanleg van de Gaasperwaard en de uitbreiding van ruitervereniging “De Stuwruiters” hebben zij een eigen ontsluiting gekregen. Hiermee is het perceel niet meer verbonden met het achterliggende perceel. Het gebruik van het perceel als agrarische landbouwgrond is hierdoor minder vanzelfsprekend geworden. Het is immers een relatief klein perceel voor deze bestemming.
Gezien de ligging van het perceel wil de initiatiefnemer het zuidelijke gedeelte van het perceel te koop aanbieden als bouwgrond. Voor het noordelijke gedeelte van het perceel hebben zij het voornemen om dit met de vigerende bestemming te verkopen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het vigerende bestemmingsplan, omdat het hiermee in strijd is. Om de nieuwe vrijstaande of twee-onder-een kapwoning met bijgebouwen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. De bestemming 'agrarisch' moet aan de zuidzijde gedeeltelijk gewijzigd worden naar 'tuin' en naar 'wonen' met een bouwvlak. Op de verbeelding wordt dit duidelijk weergegeven.
Op 10 november 2016 is door de gemeente Vianen een principeverzoek ontvangen van initiatiefnemers waarin medewerking wordt verzocht om het voorste gedeelte van de grond te koop aan te kunnen bieden als bouwgrond. Op 31 januari 2017 heeft de gemeente Vianen aangegeven bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de bouw van een woning, en motiveert dit als volgt. De Biezenweg is een hele oude ontginning. Het is een typisch voorbeeld van een rivierdorp. Het is van belang dat de karakteristieke gevorkte lijn van het dorp herkenbaar blijft. De Biezenweg is aan twee zijden bebouwd. Op oude kaarten is te zien dat, juist aan deze noordzijde, de eerste bebouwing ontstond. Het bewuste perceel ligt tussen twee woningen in. Aan de overkant staat een aaneengesloten rij bebouwing. De toevoeging van een vrijstaande woning op dit perceel geeft geen verstoring van het karakter van het lint.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen in zuidwesthoek van de kern Hagestein, gemeente Vijfheerenlanden. Het perceel ligt aan de noordwestzijde van de Biezenweg. Dit betreft een weg voor in hoofdzaak bestemmingsverkeer, ook doorgaand verkeer richting Everdingen maakt gebruik van deze weg. Verder is het plangebied gelegen binnen de bebouwde kom en binnen de rode contour die de provincie Utrecht heeft aangegeven. In de de omgeving van het plangebied ligt langs de A27 het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Gaasperwaard. Ten noorden van de planlocatie ligt de in de structuurvisie genoemde woningbouwlocatie Hoef en Haag.
Het perceel Biezenweg tussen 6 en 8, is kadastraal bekend als gemeente Vianen, sectie F, nummer 111 met een grootte van circa 3.200 m2. De oppervlakte van het plangebied zelf bedraagt ca. 700 m2.
In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede kadastrale kaart
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Dorpen'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Vianen vastgesteld op 21 april 2015. Volgens www.ruimtelijkeplannen.nl is het gehele plan is deels onherroepelijk, ter hoogte van het plangebied is het bestemmingsplan geheel onherroepelijk. In het bestemmingsplan 'Dorpen' kent het plangebied geheel de enkelbestemming 'Agrarisch'. Op grond van de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf of grondgebonden veehouderij, en voor behoud en versterking van de landschappelijke karakteristiek.
Voorts is het gehele perceel voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2'. De betreffende gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Op deze gronden mag ten behoeve van de enkelbestemming uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
In gebieden met de dubbelbestemming Archeologie – Waarde 2 is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Dorpen'
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan “Biezenweg tussen 6 en 8, Hagestein” bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.1961.bp0037-VG01);
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
- In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
- in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Bestaande Situatie (Ruimtelijk En Functioneel)
Planlocatie
De locatie Biezenweg tussen 6 en 8 betreft een perceel dat agrarisch gebruikt wordt. Op het perceel bevinden zich in de huidige situatie geen opstallen. Onderstaand is het aanzicht op het agrarisch perceel vanaf de Biezenweg opgenomen.
Aanzicht plangebied vanaf de Biezenweg, rechts de monumentale boerderij. Bron: street view
Planlocatie gezien vanaf de Biezenweg in noordelijke richting met aan de linkerkant woning met huisnummer 8. Bron: bodemonderzoek | Planlocatie gezien in zuidoostelijke richting met aan de linkerkant het grindpad (toerit). Bron: bodemonderzoek |
Omgeving
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Hagestein in een lint dat overwegend door woningen wordt gekenmerkt. Direct rechts naast het plangebied ligt een toegangspad die de naastgelegen percelen achterlangs ontsluit. Links en rechts van het plangebied bevinden zich woningen welke als Wonen zijn bestemd. De woning aan de rechterzijde is een karakteristieke rietgedekte boerderij, met op de gevel het opschrift '1861' (zie bovenstaande foto). Aan de overzijde van de weg bevinden zich twee-onder-een kapwoningen uit de jaren 70. De woningen in de omgeving hebben een goothoogte van 6,00 m, met uitzondering van de rietgedekte boerderij aan de rechterzijde, welke een goothoogte van 4,00 m heeft.
Op een afstand van ca 31 m t.o.v. het plangebied ligt aan de Biezenweg een bestemmingsvlak met de bestemming 'Gemengd'. Op dit perceel bevindt zich een woning.
Aan de overzijde van de Biezenweg bevindt zich een parkeerstrook. Aan beide zijden van de Biezenweg bevindt zich voor het plangebied een bushalte.
Op een afstand van tenminste 150 m is het bedrijventerrein 'Gaasperwaard' gelegen, dat aan de oostzijde door een weg wordt begrensd. De belangrijkste ontsluitingsweg is de Hoefslag, via deze weg is de A27 te bereiken, ook Vianen is te bereiken via deze ontsluitingsweg.
De laatste jaren is de situatie aan de achterzijde van het perceel veranderd. Er is bedrijfsbebouwing op het bedrijventerrein Gaasperwaard opgericht, en er is in het perceel een scheiding aangebracht in de vorm van een ontsluitingsweg voor de ruitervereniging “De Stuwruiters”. De vereniging biedt verschillende groepslessen aan. Aan deze groepslessen wordt uitsluitend deelgenomen met een eigen pony of paard. Er zijn twee paardenrijbanen, een clubhuis/kantine en een parkeerterrein. Paardenstallen zijn hier niet aanwezig.
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemers zijn voornemens om een vrijstaande woning toe te voegen in het bestaande lint. Er is op dit moment nog geen sprake van een concreet ontwerp voor de nieuwe vrijstaande woning. De maatvoeringseisen conform de bestemming 'Wonen' zullen in acht worden genomen. Voor de positionering van het nieuwe bouwvlak wordt aangesloten bij de rooilijnen van het bestaande bouwvlak. Daarbij zal een doorzicht naar het achterliggende gebied worden gehandhaafd. De beoogde nieuwe vrijstaande woning is met de voorgevel georiënteerd op de Biezenweg en zal daarop ook ontsloten worden. Het parkeren wordt op eigen perceel opgelost. Ook zal de nieuwe woning voldoen aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheid en zal onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn om aardgasloos te bouwen. Een alternatief kan zijn om volledig elektrisch met een warmtepomp te verwarmen.
Ook in de toekomstige situatie blijft de inrit van Biezenweg nr. 6 behouden. Hier is een recht van overpad op gevestigd, door de bestemming agrarisch te laten, blijft publiekrechtelijk gewaarborgd dat dit vrij blijft van bebouwing.
2.3 Stedenbouwkundige Inpassing
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om binnen het bestaande bouwvlak een individuele vrijstaande woning op te richten. Een dergelijke vergroting van het bouwvolume dient stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
Van belang is dat het bestemmingsplan 'Dorpen' binnen de bestemming Wonen zowel de bouw van vrijstaande als twee-aaneengebouwde woningen mogelijk maakt. Het plan is stedenbouwkundig aanvaardbaar en passend in de bestaande 'historische' lintbebouwing.
Het open houden van een 7 meter brede strook voor de inrit van de Biezenweg 6 over het agrarisch perceel draagt tot slot bij aan een goede stedenbouwkundige inpassing.
Concluderend heeft het toevoegen van een bouwvlak op deze locatie, gelet op het voorgaande, geen gevolgen voor de omliggende percelen. Er vindt geen onevenredige aantasting van het landschap plaats. Vanuit landschappelijk perspectief bestaan er geen beletselen voor het toevoegen van een bouwvlak voor een vrijstaande woning op het perceel Biezenweg tussen 6 en 8.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van een vrijstaande woning ter opvulling van een open plek aan de Biezenweg niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
- mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- waddenzee en waddengebied;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- veiligheid rond rijksvaarwegen;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het toevoegen van een vrijstaande woning aan de Biezenweg valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
- beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
- indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt.
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een 'woningbouwlocatie' als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Er wordt immers enkel voorzien in het toevoegen van een vrijstaande woning. Hiermee kan de ontwikkeling aan de Biezenweg tussen 6 en 8 niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Wonen
De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
Conclusie
Het beoogde initiatief is passend binnen de Ruimtelijke Structuurvisie van de provincie Utrecht. Er is geen sprake van verstedelijking in het landelijk gebied. Onderhavig bestemmingsplan ziet immers op een ontwikkeling, waarbij een vrijstaande woning wordt toegevoegd.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Verstedelijking is in principe, op enkele uitzonderingen na, alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied).
Onderstaand is een uitsnede van de kaart 'Rode contouren' opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid middels een blauwe pijl.
Uitsnede 'Rode contourenkaart' (Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013)
Duurzaamheid
De PRV vraagt voor een ruimtelijke besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Stedelijk gebied' dat deze een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. De provincie Utrecht wil het grondgebied in 2040 klimaatneutraal georganiseerd hebben waarbij onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen belangrijk is. Deze ambitie sluit aan op de nationale ambitie om van het aardgas af te gaan. Voor het initiatief zal worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor het aardgasloos bouwen.
Conclusie
Voor het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen hanteert de provincie de rode contour als grens voor onder andere woningbouw. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen de rode contour. Omdat er geen sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied, zie paragraaf 3.2.1, is er geen sprake van strijdigheid met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Vianen
Op 4 december 2012 heeft de gemeenteraad van Vianen de Structuurvisie Vianen vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.
Stad in het landschap, landschap in de stad
Bij reconstructies en inbreidingen (woningbouw binnen de bestaande kern) zal de bestaande hoofdgroenstructuur in principe niet worden aangetast. Indien niet te voorkomen is dat groen verdwijnt door stedelijke vernieuwing, zal dat elders in de gemeente naar compensatie worden gezocht. Dit kan ook door versterking van groen in de stadsrand. Plekken die gewaardeerd worden om hun groene uitstraling houden hun groene karakter. Waar mogelijk zal de groenontwikkeling integraal worden ontwikkeld met woningbouw, recreatie en wateropgaven. Ook is het van belang dat er contact is en blijft tussen de stedelijke groenstructuur en de groene structuren in het buitengebied. Er zijn daarbij goede mogelijkheden voor een veelvormige natuurlijke invloed op het stedelijke groen, met enerzijds soorten van de droge stroomdalflora en anderzijds soorten van natte tot vochtige graslanden en bossen.
Momenteel wordt fase 1 (19 ha) van bedrijventerrein Gaasperwaard gerealiseerd. Hierbij is aandacht nodig voor een goede landschappelijke inpassing. Het is van belang dat het terrein zowel lokaal als bovenwijks groen bevat en een goede aansluiting krijgt met de stad Vianen en met Hagestein en het gebied rond de Biezenweg. Na 2015 wordt fase 2 ontwikkeld, in combinatie met de woningbouw van Hoef en Haag. Onderdeel van deze gezamenlijke ontwikkeling is de aanleg van groenstructuren en waterberging, waarbij het voormalige kasteelterrein fungeert als groene buffer met Hagestein. Zo zal Vianen duidelijk zijn begrensd. De groenzones rond knooppunt Everdingen dienen een minimale breedte van 20-25 meter te hebben.
Woningbouw in kleine kernen
Het uitgangspunt in de dorpen is dat alleen wordt gebouwd voor de 'eigen bevolking' op het moment dat daar behoefte aan is, bijvoorbeeld als gevolg van gezinsverdunning (de afname van het gemiddeld aantal gezinsleden per huishouden). Waar mogelijk wordt ingebreid in de bestaande kernen. Aanvullend zijn kleinschalige uitbreidingen mogelijk, maar deze moeten altijd een dorps karakter hebben (het dorpse karakter en de eigen identiteit van het dorp moet behouden blijven) en in te passen zijn in het landschap. Nieuwbouwlocaties moeten direct aansluiten op de bestaande bebouwing en moeten goed worden ontsloten en de verkeersdruk mag niet te veel toenemen. Bij voorkeur lost woningbouw een bestaand ruimtelijk probleem op. Voor Hagestein is expliciet aangegeven dat woningbouw naar behoefte kan worden gerealiseerd door kleinschalige inbreiding.
In de structuurvisie wordt tevens benoemd dat de gemeente tenminste een 'ruim voldoende' (7) wenst te scoren voor duurzaam inrichten en bouwen volgende de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR) voor duurzaam bouwen. De gemeente stelt hiervoor het gebruik van GPR gebouw gratis beschikbaar. Indien gewenst kan hiervoor contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst regio Utrecht.
Conclusie
Voorliggend initiatief betreft een kleinschalige inbreiding en past binnen de uitgangspunten en de visie, zoals verwoord in de “Structuurvisie Vianen”. Waar mogelijk zal in het initiatief rekening worden gehouden met de duurzaamheidvoorschriften van de gemeente.
3.3.2 Woonvisie Vianen 2015 - 2018
In deze woonvisie worden de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in Vianen. Naast kwantitatieve aspecten wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwalitatieve aspecten van het wonen aangezien de woonconsument veel keuzevrijheid heeft op de woningmarkt.
De veranderde woningmarkt en de economische en demografische ontwikkelingen in Nederland zijn ook zichtbaar in Vianen. Vanuit de Toekomstvisie Vianen 2025, het woonwensenonderzoek en landelijke en regionale regelgeving zal volop moeten worden ingezet op het verder levensloop-bestendig maken van de Viaanse woningmarkt. Zeker als rekening wordt gehouden met de snel groeiende populatie senioren boven de 75 jaar. Het goed kunnen huisvesten van jongeren, om ze behouden voor Vianen, is vanuit het woonwensenonderzoek en de toekomstvisie een must. Dit draagt, net als het aantrekken van gezinnen naar Vianen, bij aan het behoud van voorzieningen en vitaliteit binnen de gemeente.
Voor de gewenste doorstroming is het van belang dat voor alle doelgroepen wordt gebouwd, al zal de grootste toename te zien zijn bij de senioren. Met een lage verhuisgeneigdheid onder deze groep zijn push- en pullfactoren van belang, zodat het voor senioren aantrekkelijk wordt om te verhuizen. Waardoor gezinnen kunnen doorstromen en jongeren de mogelijkheid krijgen om in te stromen. Zo wordt het woonaanbod voor deze twee doelgroepen in Vianen gefaciliteerd.
In de woonvisie benoemt de gemeente het uitgangspunt dat er zo duurzaam mogelijk wordt gebouwd. 'Bij nieuw te ontwikkelen projecten is een bindende voorwaarde dat er klimaatneutraal wordt gebouwd.' Uitgangspunt van de woonvisie is dat op alle onderdelen van GPR Gebouw een 7 wordt gehaald. In de Visie Duurzaamheid Vianen 2016-2020 wordt daarbovenop gesteld dat bij nieuwbouw minimaal GPR 8 op thema's Milieu en Energie wordt gehaald bij nieuw te ontwikkelen woningbouwprojecten. Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Aantrekkelijke maatregelen nemen om een duurzaam en toekomstgericht bouwplan te realiseren zijn:
- Zongericht bouwen: Om zo ecologisch en economisch mogelijk te bouwen en om optimaal profijt te halen uit de zon. Zongericht bouwen combineert het beste uit twee werelden. Optimaal wooncomfort en echt duurzaam bouwen.
- 'Energie nul' woningen of tenminste woningen die aan de BENG (bijna energie neutraalgebouw) eisen voldoen: Per 2020 moeten gebouwen en woningen aan de energieprestatie (EPC '0') voldoen.
Conclusie
Het toevoegen van een vrijstaande woning is niet in strijd met de Woonvisie. Ook zullen de initiatiefnemers waar mogelijk in lijn bouwen met het gemeentelijk beleid in het kader van de duurzaamheid en de GPR ambitie die wordt gesteld in de woonvisie en de Visie Duurzaamheid Vianen 2016-2020.
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet Natuurbescherming
De natuurbescherming is in Nederland per 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De wet omvat de gebiedsbescherming en soortenbescherming in Nederland. In de toelichting wordt voor de ontwikkeling toegelicht welke maatregelen genomen moeten worden om schadelijke effecten ten aanzien van mogelijk aanwezige beschermde planten en dieren te voorkomen. Deze maatregelen voorkomen overtreding van de Wet natuurbescherming.
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het gebied 'Lingegebied en Diefdijk-Zuid'. Dit gebied ligt ten zuiden van de planlocatie, op meer dan 5 kilometer afstand.
NNN
Het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, en ligt ook niet in de nabijheid van het Natuur Netwerk Nederland.
4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Soortenbescherming
Onderhavig initiatief voorziet in het toekennen van een bouwvlak voor een vrijstaande woning. In de huidige situatie is er sprake van een akker die intensief agrarisch is gebruikt. Voor de uitvoering van het plan zullen geen bomen of struiken worden verwijderd, Er is geen bestaande bebouwing aanwezig waarin zich beschermde soorten zouden kunnen bevinden. Gezien de geringe invloed van de geplande activiteiten zijn effecten op beschermde soorten niet aannemelijk.
Gebiedsbescherming
Onderhavig initiatief kent een beperkte omvang. Het is, mede gelet op de grote afstand, niet aannemelijk dat de uitvoering van het plan effect zal hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied 'Lingegebied en Diefdijk-Zuid''. De voorgenomen ingreep legt voorts geen ruimtebeslag op het NNN. Eventueel storende factoren die voortkomen uit de beoogde activiteiten, afgezet tegen de doelstelling van het nabijgelegen NNN, zullen niet leiden tot (significant) negatieve effecten op het NNN. Voor de mogelijke gevolgen van stikstofdepositie is een berekening uitgevoerd middels de Aerius calculator (Bijlage 1). Uit de berekening volgt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Er is dus geen vergunning nodig.
4.1.3 Conclusie
Het is niet aannemelijk dat door de uitvoering van het plan de bepalingen van de Wet Natuurbescherming overtreden zullen worden.
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2.1 Cultuurhistorie
In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Bij de herontwikkeling van de planlocatie dient bij het ontwerp van de nieuw te bouwen vrijstaande woning wel rekening te worden gehouden met de naastgelegen historische boerderij. Daarom is het bouwvlak dusdanig gepositioneerd dat de afstand tot de zijgevel van deze boerderij ca 15 m bedraagt. Voorts ligt het bouwvlak enkele meters achter de voorgevellijn van de naastgelegen voormalige boerderij.
4.2.2 Archeologie
Wettelijk kader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
- Monumentenwet 1988
- Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
- Wet tot behoud van cultuurbezit
- Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
- Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970
- Regeling materieel beheer museale voorwerpen
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat het deel van de Monumentenwet 1988 dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de ingangsdatum van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Archeologiebeleid gemeente
Het bouwvlak bij de bestemming 'Wonen' waarbinnen de nieuwe vrijstaande woning wordt opgericht kent op basis van het bestemmingsplan 'Dorpen' de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2'. Dit houdt in dat de gronden – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Deze bestemming is eveneens opgenomen in onderhavige partiële herziening.
Ten aanzien van de dubbelbestemming archeologie, er geldt een beperking voor bouwplannen welke dieper rijken dan 0,3 meter beneden het maaiveld en met een grotere omvang dan 30 m². De bouwwerkzaamheden overschrijden deze oppervlaktes. Nader archeologisch onderzoek is dus noodzakelijk. Uit het archeologsche beleid van de gemeente 'Een vernieuwde blik op Vianen' blijkt dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
Archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied.
Onderzoek / beoordeling
Door Synthegra is een bureauonderzoek en booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 2).
Het bureauonderzoek heeft de hoge archeologische verwachting voor het plangebied bevestigd. Het plangebied ligt op afzettingen van de Hagestein stroomgordel, waarop archeologische vindplaatsen vanaf de vroege ijzertijd aanwezig kunnen zijn. In de middeleeuwen lag het plangebied langs de primaire ontginningsas Hagestein – Gasperden. Bij diverse archeologische onderzoeken langs de Biezenweg zijn archeologische resten uit de middeleeuwen gevonden. Bij een opgraving langs de Biezenweg vrijwel direct ten zuidwesten van het plangebied is een woonerf met omliggende agrarische structuren uit de 13e en 14e eeuw aangetroffen. Op dit erf bleken militaire voorzieningen uit de tijd van de belegering van Hagestein in 1405 aanwezig te zijn, bestaande uit een loopgraaf waarin pijlpunten, kanonskogels en grote stukken natuursteen zijn aangetroffen. Verder zijn resten van een oude verbindingsweg naar Hagestein gevonden. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor de volle en late middeleeuwen, en een middelhoge verwachting voor de ijzertijd t/m vroege middeleeuwen en nieuwe tijd.
Op basis van het karterend booronderzoek blijkt dat de hoge verwachting wordt bevestigd. De verwachting is dat binnen het plangebied mogelijke archeologische resten in situ aanwezig zijn. Deze worden bedreigd door graafwerkzaamheden indien die dieper reiken dan 1 m –Mv (circa 1.7 m +NAP).
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek onderzoek.
Dit proefsleuvenonderzoek is reeds uitgevoerd (Bijlage 3). Op basis hiervan wordt gesteld dat er archeologische waarden in de grond zitten. Op basis hiervan zal een PvA moeten worden opgesteld hoe deze waarden behouden kunnen blijven. Dit zal moeten plaatsvinden voor de realisatie van de woning. De archeologische dubbelbestemming blijft daarom behouden om de bescherming van de archeologische waarden te borgen in de regels.
De wijze waarop dit onderzoek uitgevoerd moet worden, dient in een door de bevoegde overheid goed te keuren PvA te worden verwoord.
Conclusie
Bouwwerkzaamheden kunnen de aanwezige archeologische waarden schaden. Voor de start van de bouwwerkzaamheden zullen de archeologische waarden worden uitgesloten dan wel worden veiliggesteld. Hiervoor zal een vervolgonderzoek uitgevoerd moeten worden. Het vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd na gemeentelijke goedkeuring van het PvA. De dubbelbestemming archeologie blijft gelden op het perceel.
4.3 Verkeer En Parkeren
4.3.1 Verkeer
De locatie aan de Biezenweg tussen 6 en 8 is via de Hoefslag en de Lange Dreef verbonden met de kern Vianen. Op deze wijze zijn ook de rijkswegen te bereiken.
Het plan maakt hetzij één vrijstaande woning mogelijk. De verkeersaantrekkende werking van de vrijstaande of twee-onder-een kapwoning is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
Omschrijving | Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koopwoning (vrijstaand) | 7,8 | 8,6 | 1 | 7,8 | 8,6 |
Tabel maximale verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in maximaal 8 tot 9 verkeersbewegingen.
Gelet op het voorgaande zal er door het plan sprake zijn van een minimale toename op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.
4.3.2 Parkeren
Op basis van de kencijfers CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de volgende berekening gemaakt:
Omschrijving | Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koopwoning (vrijstaand) | 2,0 | 2,8 | 1 | 2,0 | 2,8 |
Tabel parkeren
Gelet op bovenstaande tabel zijn minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd. Het parkeren zal volledig op eigen terrein worden opgelost. Hier is op de kavel in voldoende mate ruimte voor beschikbaar. Voorts wordt een en ander in de regels geborgd door op te nemen dat in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien.
4.3.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
4.4 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Initiatief is NIBM
De realisatie van één vrijstaande woning kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Advieswaarden WHO en GGD
De concentraties van NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5) zijn voor een goede ruimtelijke ordening van belang. De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden van 40 microgram per kuub. Wanneer aan deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en goed woon- een leefklimaat. Voor het bepalen van de waarden van NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5) is het geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht geraadpleegd.
Hieruit blijkt dat de concentratie NO2 in 2015 20-22 µg/m3 bedroeg en dat deze afneemt van 16-18 µg/m3 in 2020 tot 14-16 µg/m3 in 2025. Voor PM10 lag de concentratie in 2015 op 22-24 µg/m3. In 2020 en 2025 zal dit afnemen naar 20-25 µg/m3. Voor PM2,5 lag de concentratie in 2015 op 14-15 µg/m3. In 2020 en 2025 zal dit afnemen naar respectievelijk 13-14 µg/m3 en 12-13 µg/m3. De waarden liggen in hiermee licht boven de advieswaarden van de WHO en de GGD. Wel zijn de huidige waarden buiten de categorie zeer matig welke gesteld worden door de GGD voor de milieugezonheidkwaliteit. In de toekomst zullen deze waarden afnemen en in 2020 zal daarmee volgens verwachting ook aan de advieswaarden van de WHO en de GGD voldaan worden. Ook worden de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
4.5 Bodemkwaliteit
4.5.1 Wettelijk kader
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
4.5.2 Onderzoek / beoordeling
Door Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V. is in mei 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). De conclusies uit dit onderzoek zijn als volgt. Op het maaiveld van de onderzoekslocatie zijn sporen baksteenpuin aangetroffen. Ten aanzien van asbest geldt dat geen sprake is van onbewerkt bouw- en sloopafval of grove stukken puin. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van asbest. Omdat niet verwacht wordt dat de aanwezigheid van de bijmenging aan puinsporen verder noemenswaardige gevolgen heeft voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie, heeft dit niet geleid tot aanpassing van de onderzoeksstrategie.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond DDE (som) en aldrin/dieldrin/endrin (som) zijn aangetoond in een gehalte boven de achtergrondwaarde. De gehalten zijn te relateren aan de vroegere bestemming van de locatie als boomgaard. Deze verhoogde gehalten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
In de bovengrond zijn verder marginale overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor de parameters cadmium en koper aangetoond.
In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium en naftaleen aangetroffen. Dit licht verhoogd gehalte aan barium in het grondwater is gebruikelijk en heeft veelal een natuurlijke herkomst. Het gehalte aan naftaleen is een marginale overschrijding ten opzichte van de streefwaarde.
Geen van de overige geanalyseerde parameters is aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond- /streefwaarde.
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht' stand houdt. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor verlening van een omgevingsvergunning (bouwen).
Voor de grond geldt dat deze mag worden hergebruikt op het perceel. Buiten het perceel gelden samenstellingseisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de regionale Nota Bodembeheer.
4.5.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.6 Geluidhinder
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Onderzoek
Op 12 mei 2017 is door SpaWnp een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de Wgh (Bijlage5). Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en in de geluidzone van de Hoefslag/Breede Sticht. Voor de Biezenweg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze weg toch berekend. Dit omdat:
- de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting;
- bij het realiseren van de woning deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van een goed woonklimaat.
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Hoefslag/Breede Sticht is binnen het plangebied ruim lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
- De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Biezenweg (30 km/uur-weg) is lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de Biezenweg aanvaardbaar is. In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van deze 30 km/uur weg. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe woning rekening te houden met de geluidbelasting.
- De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 52 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de te realiseren woonbestemming.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
4.7.2 Onderzoek / beoordeling
Op een afstand van 75 tot 100 m van het plangebied liggen de paardenrijbanen inclusief parkeerterrein en het clubhuis/terras van De Stuwruiters. Paardenstallen zijn hier niet aanwezig. Een paardenrijbaan als zodanig is in de VNG-brochure niet ingeschaald. De functie die wel genoemd is in de brochure, is “manege”. Een manege is ingedeeld in categorie 3.1. Het maatgevend milieu aspect is geur De richtafstand ten opzichte van een kwetsbare functie, zoals wonen, welke hierbij hoort is 50 m. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Een clubhuis/terras kan worden aangemerkt als “kantine”. Een kantine is ingedeeld in categorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 m. geldt. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Een autoparkeerterrein/parkeergarage is ingedeeld in categorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m. Ook hieraan wordt voldaan. Gelet hierop is de conclusie dat voldaan wordt aan het bepaalde in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'.
4.7.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Risicokaart met aanduiding plangebied (bron: https://www.risicokaart.nl/)
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Bij onderhavig initiatief is er sprake van het toevoegen van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Onderhavig plan maakt geen vestiging van een risicovolle inrichting mogelijk. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen die van invloed kunnen zijn op het vergroten van het bouwvolume van een individuele woning.
Ten westen van het plangebied liggen de rijkswegen A2 en A27, die onderdeel zijn van het Basisnet Weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De afstand van de dorpskern tot deze wegen is groter dan 600 m. Daardoor ligt de kern buiten de risicozones van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de A2 en de A27.
In de toelichting van het bestemmingsplan Dorpen wordt het volgende aangegeven: 'Voor zover sprake kan zijn van lokaal vervoer van gevaarlijke stoffen in of nabij de kern is dat onderworpen aan een ontheffingsplicht op grond van het gemeentelijke routeringsbesluit, of betreft het stoffen waarvoor geen ontheffingsplicht geldt (zoals benzine, diesel). De aard en frequentie van dergelijke locale transporten is zo beperkt dat dit niet leidt tot risico-effecten buiten de rijweg en dus geen belemmering voor de kern Hagestein vormt.'
Ten noordoosten van de kern ligt de rivier de Lek. Over deze waterweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand tussen de kern en de oeverlijn van de vaarweg is groter dan 750 m. De kern ligt daardoor buiten de risicozones van deze waterweg.
De kern ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen in acht genomen moeten worden voor (nieuwe) gevoelige objecten.
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van de kern Hagestein geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.”
Gelet op het voorgaande is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van een vrijstaande woning.
4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van een vrijstaande woning aan de Biezenweg tussen 6 en 8.
4.9 Kabels En Leidingen
Er loopt een rioolleiding door het plangebied (zie kaart). Het bouwvlak zal daarvoor komen te liggen. Voor de bouw en uitvoering zal een een KLIC-melding gedaan worden.
BGT met ligging riolering (bron: Gemeente Vijfherenlanden)
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
Waterwet
De Waterwet die op 22 december 2009 inwerking getreden is regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, verder verbetert het ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
Nationaal Waterplan 2016-2021
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
4.10.3 Beoordeling
Het ruimtelijk plan is op 7 juni 2017 gemeld bij Waterschap Rivierenlanden via www.dewatertoets.nl. Het waterschap adviseert positief over het plan. Een verder traject binnen de watertoets is niet noodzakelijk. De rapportage digitale watertoets is als bijlage opgenomen bij deze toelichting (Bijlage 6).
Met het beoogde initiatief zal de waterhuishouding in het plangebied enigszins veranderen ten opzichte van de bestaande situatie, op de Biezenweg tussen nr. 6 en 8 wordt een vrijstaande woning met bijgebouwen toegevoegd. Het verhard oppervlak zal bij maximale invulling van de mogelijkheden toenemen met maximaal 500 m2 (hierbij is rekening gehouden 96 m2 voor de woning zelf en 150 m2 aan bijgebouwen en 250 m2 aan erfverharding). Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, gelet daarop is de aanleg van waterberging niet nodig. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een watergang, waterkering of beschermingszone van een waterkering.
Het plangebied ligt volgens de website www.dewatertoets.nl en het daaruit digitaal gegenereerde wateradvies van het waterschap in een gebied met specifieke natuurdoelen. Uit navraag bij Waterschap Rivierenlanden blijkt dat het gebied waarin het plangebied is gelegen, is aangemerkt als potentieel leefgebied voor een aantal bijzondere diersoorten. Op het plangebied zelf rust echter geen formele natuurstatus. In tegenstelling tot het digitale wateradvies hoeven in het bestemmingsplan dus geen speciale voorwaarden te worden opgenomen in de regels of de verbeelding. De overige adviezen uit de watertoets zullen worden opgevolgd.
Bij het ophogen van de gronden ten behoeve van de bouw dient rekening gehouden te worden met het voorkómen van eventuele wateroverlast op aangrenzende percelen.
4.10.4 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan 'Biezenweg tussen 6 en 8 Hagestein' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Biezenweg tussen 6 en 8 Hagestein' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
Tuin
Deze bestemming is toegekend aan de gronden voor de voorgevellijn.
Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Per bouwvlak mag een vrijstaande woning, inclusief aan- en uitbouwen worden gebouwd. Bijgebouwen, overkappingen, erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Waarde – Archeologie 2
Middels deze dubbelbestemmingen zijn de gronden behorende tot het plangebied, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten op: 17 september 2017.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
6.2.1 Overleg met overheidsinstanties
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan zal ten minste worden voorgelegd aan onze wettelijke vooroverlegpartners (Wro art 3.8. lid 1b.)
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Biezenweg tussen 6 en 8 Hagestein', heeft ter inzage gelegen van dinsdag 26 maart 2019 tot en met maandag 6 mei 2019. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.1961.bp0037.ON01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het stadhuis in Vianen. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant, in het Kontakt en op de gemeentelijke website.
Er zijn 4 zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage 6) zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het plan.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis
Bijlage 1 Aerius Berekening
Bijlage 2 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek Proefsleuven
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek proefsleuven
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 akoestisch onderzoek