KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Voornemen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Scheepvaartlawaai
4.4 Bedrijven En Milieuhinder
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Bodem
4.9 Water
4.10 Ecologie
4.11 Archeologie
4.12 Vormvrije-mer
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Opbouw Regels
6.3 De Bestemmingen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Nader Onderzoek Rugstreeppad
Bijlage 6 M.e.r. Beoordelingsnotitie

Bazeldijk tussen 25 en 27, Meerkerk

Bestemmingsplan - gemeente Vijfheerenlanden

Vastgesteld op 05-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bazeldijk tussen 25 en 27, Meerkerk als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01 van de gemeente Vijfheerenlanden.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, al dan niet in combinatie met ondersteunende horeca of detailhandel.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten noch detailhandel.

1.7 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.8 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bijbehorende bouwwerken

een functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak, hieronder worden begrepen:

aanbouw/uitbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;

aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;

vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag/ woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kelder en zolder.

1.20 bouwmassa

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een ander bouwwerk.

1.26 carport/ overkapping

een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen.

1.27 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten

een bedrijf, waarin een consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit met een ondergeschikte toonbank-functie wordt uitgeoefend, zoals een schoenmaker, fietsenmaker, apotheek of stomerij.

1.28 dakkapel

een uitbouw op een hellend dakvlak.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.31 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hobbymatige activiteiten

niet bedrijfsmatige uitoefening van een activiteit ondergeschikt aan en passend bij de hoofdfunctie.

1.34 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.35 hoofdgebouw

een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

  • waaronder begrepen een uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
  • met uitzondering van bijbehorende bouwwerken.

1.36 huishouden

bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte wonen en zelf of door derden, in hun dagelijkse behoeften voorzien.

1.37 kelder

een geheel ondergrondse gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.

1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.39 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.40 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.41 ondergeschikte bouw(onder)delen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

1.42 ondersteunende detailhandel

een detailhandelsvoorziening binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan detailhandel is, waarbij detailhandel uitgeoefend mag worden ten behoeve van deze hoofdfunctie en ondergeschikt daaraan, met dien verstande dat de verkoop van streekproducten is toegestaan;

1.43 ondersteunende horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de hoofdfunctie een andere dan horeca is, waarbij horeca mag worden uitgeoefend ten behoeve van deze hoofdfunctie en ondergeschikt daaraan;

1.44 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.45 peil

  1. a. de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  2. b. indien de voorgevel van een gebouw of de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming Verkeer c.q. Verkeer - Verblijfsgebied, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
  3. c. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.46 perceel

de aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling.

1.47 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.48 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.49 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.51 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.52 vrijstaande woning

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.

1.53 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.

1.54 webwinkel

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.55 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de som van het product van de afstand tussen de binnenwerkse gevelvlakken en de afstand van de (binnenzijde van de) bouwmuren per bouwlaag.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. b. parken en plantsoenen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. inritten voor woningen;
  5. e. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, toegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
  2. b. bed and breakfast met in acht name van het bepaalde in artikel 11.3;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de plaatsbepaling en de goot- en/of bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, indien de afstand tot de perceelsgrens over een lengte van meer dan 2,5 m minder dan 3 m bedraagt, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende gronden en/of de Iicht- en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing, met dien verstande dat daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport (quickscan) heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport (quickscan) heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd voorzover ten behoeve van de bouw de bodem op welke wijze dan ook geroerd wordt.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Hoogteaanduidingen

  1. a. De goothoogte en de inhoudsmaat van een hoofdgebouw, zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van dit plan, mogen – naast de uitbreidingsmogelijkheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 – door het plaatsen van dakkapellen of dakopbouwen worden vergroot.
  2. b. Indien zich aan enige zijde van een gebouw één of meerdere dakkapellen, dakopbouwen of gelijksoortige bouwwerken bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte wordt de goot- of boeiboord hoogte van de dakkapel als hoogste punt aangemerkt.
  3. c. De maximaal toelaatbare goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders bepaald - ten hoogste 3 m bedragen.
  4. d. De maximaal toelaatbare bouwhoogte van de navolgende bouwwerken, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders bepaald - ten hoogste bedragen:
    1. 1. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg 1 m;
    2. 2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
    3. 3. van overkappingen 3 m;
    4. 4. van lichtmasten 6 m;
    5. 5. van overig straatmeubilair 4 m;
    6. 6. van speelwerktuigen 4 m;
    7. 7. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m;
    8. 8. van toegangspoorten 2 m.

10.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, voorgevellijnen en bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 ,5 m bedraagt.

10.3 Ondergronds bouwen

Bouwwerken mogen ondergronds worden gebouwd met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de verticale bouwdiepte van een (ondergronds) bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen;
  2. b. binnen het bouwperceel mogen ondergrondse bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan:
    1. 1. direct onder bovengrondse gebouwen, en;
    2. 2. in gronden gelegen buiten bovengrondse gebouwen, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken gelegen buiten de bovengrondse gebouwen niet meer dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de, binnen het bouwperceel gelegen, bovengrondse gebouwen, bedraagt;
  3. c. eventuele dubbelbestemmingen staan het realiseren van de bebouwing niet in de weg.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

11.2 Parkeernormen

Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet volgens de gemeentelijke parkeernormen of op andere wijze zoals beschreven in de gemeentelijke parkeernormen parkeerruimte zijn aangebracht en in stand gehouden in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein bij dat gebouw.

11.3 Bed and breakfast

De uitoefening van een bed and breakfast is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij een woning waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand. Zij staan op dat adres ingeschreven in het GBA-register en zijn aanwezig tijdens het nachtverblijf;
  2. b. de bed and breakfast kamers maken deel uit van het hoofd(woon)verblijf of daartoe behorende aan- en uitbouwen of zijn gevestigd in een bijgebouw;
  3. c. de bed and breakfast bestaat uit maximaal 3 slaapverblijven voor in totaal maximaal 6 personen;
  4. d. voor de bed and breakfast mag maximaal 30 m2 per kamer worden gebruikt. Dit is inclusief de benodigde ruimte voor bijbehorende voorzieningen zoals sanitair;
  5. e. de bed and breakfast wordt gebruikt voor een wisselend publiek dat voor een korte periode, maar ten hoogste 14 aaneengesloten nachten verblijft;
  6. f. bij de bed and breakfast mag geen horeca (alleen ontbijt) of detailhandel plaatsvinden;
  7. g. de benodigde parkeerplaatsen, te bepalen op grond van de gemeentelijke parkeernota, worden gerealiseerd op eigen terrein;
  8. h. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
  9. i. er moet een nachtregister bijgehouden worden;
  10. j. onder een bed and breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van (tijdelijke of seizoensgebonden) werkzaamheden en/of arbeid of permanente bewoning. Bij controle moet een nachtregister aan de gemeente kunnen worden overlegd.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

13.2 Archeologische waarden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bazeldijk tussen 25 en 27, Meerkerk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om aan de Bazeldijk in Meerkerk twee vrijstaande woningen te realiseren. Het plangebied bevindt zich tussen nummer 25 en 27 aan de Bazeldijk. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is woningbouw niet mogelijk. Voor directe bouwtitels is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan bevat de onderbouwing en de benodigde onderzoeken en voorziet in een passende regeling voor het initiatief.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt tussen de woningen van Bazeldijk 25 en 27. Het oosten van het plangebied grenst aan het Merwedekanaal. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik', vastgesteld op 12 december 2018. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplannen (plangebied rood omlijnd)

Het perceel aan de Bazeldijk is voorzien van de bestemming 'Groen'. Vanwege de ligging langs de dijk heeft het westelijke gedeelte van het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 2'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige Situatie

Omgeving plangebied

Het plangebied ligt aan het Merwedekanaal. De Bazeldijk is een van oorsprong agrarische ontsluitingsweg die ten grondslag heeft gelegen aan de ontwikkeling van Meerkerk. De weg slingert langs het Merwedekanaal en vormt een indirecte verbinding met de Rijksweg. Aan weerszijden van de weg staan gebouwen die merendeels bestaan uit één bouwlaag met een kap. Richting het zuiden neemt de bebouwingsdichtheid af en ontstaan zichtlijnen naar het achterliggende buitengebied. Het bebouwingslint betreft een mix van wonen en bedrijvigheid.

Zowel ten noorden als ten zuiden van het plangebied bevinden zich woonpercelen met vrijstaande woningen (zie figuur 2.1). De woningen beschikken over één bouwlaag met kap. Ook op de percelen verder naar het noorden en het zuiden staan voornamelijk woningen die onderdeel uitmaken van de lintbebouwing langs de Bazeldijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Bazeldijk ten hoogte van het plangebied (beeld richting noord)

Ook de lintbebouwing langs de westzijde van de Bazeldijk kenmerkt zich met name door woonbebouwing. Het perceel achter de woning direct tegenover het plangebied heeft een bedrijfsbestemming. De vrijstaande woning beschikt over twee bouwlagen met kap.

Aan de overzijde van het Merwedekanaal zijn de gronden overwegend agrarisch in gebruik. Te midden van de agrarische gronden ligt bungalowpark 'Parc Merwede'. Dit park bestaat uit recreatiewoningen in zowel de koop- als huursector.

Plangebied

Het plangebied aan de Bazeldijk bestaat in de huidige situatie uit een grasweide (zie figuur 2.1 en 2.2). Toegang tot het perceel wordt direct vanaf de Bazeldijk verkregen. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het Merwedekanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Bestaande situatie plangebied (tussen Bazeldijk 25 en 27)

2.2 Beoogde Voornemen

Aan het perceel tussen Bazeldijk 25 en 27 worden twee nieuwe bouwvlakken toegekend om twee nieuwe vrijstaande woningen te kunnen realiseren. De beoogde ontwikkeling is weergegeven in figuur 2.3.

De voorgevelrooilijn van de woningen komt overeen met de voorgevelrooilijn van de woning Bazeldijk 27 (circa 1,5 m uit de weg). De gronden tussen het bouwvlak en de dijk krijgen de tuinbestemming om de openheid langs de dijk te waarborgen. Deze systematiek is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'. Verder wordt aan de achterzijde van de woningen een strook vrijgehouden langs het Merwedekanaal. In deze strook mag niet gebouwd worden op basis van waterschapsbeleid. Ten noorden van de twee woningen blijft een groenstrook behouden om doorzicht richting het Merwedekanaal te behouden. Op dit perceel wordt tevens watercompensatie gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Beoogde ontwikkeling

De afstand van de bouwvlakken tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 1,5 meter. De afstand tussen de bouwvlakken bedraagt 8 m - 11 m om geen gesloten wand langs de Bazeldijk te creëren en doorzichten richting het Merwedekanaal te behouden.

De maximale goothoogte van de beoogde woningen bedraagt 4 meter en de maximale bouwhoogte 8 meter. Ook deze hoogtematen sluiten aan op de hoogtematen van bebouwing in de omgeving. Door de positie en de vormgeving van de bouwvlakken verschilt de nokrichting. In de huidige situatie komen in het dijklint ook verschillende nokrichtingen voor. Het bebouwingsbeeld zal daarom niet afwijken van het bestaande beeld en past in het bebouwingslint langs de Bazeldijk.

Parkeren vindt plaats binnen het eigen terrein. Totaal worden vijf parkeerplaatsen gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm (zie paragraaf 4.1).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.

Toetsing rijksbeleid

De ontwikkeling raakt geen van deze rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR en het Barro. Gelet op het feit dat slechts twee woningen worden toegevoegd, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale grenscorrectie en gemeentelijkefusie

De Eerste Kamer heeft op 10 juli ingestemd met het wetsvoorstel om de gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik te fuseren tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. Ook is besloten dat Vijfheerenlanden in de provincie Utrecht komt te liggen. In de Eerste Kamer was breed draagvlak voor de samenvoeging van de drie gemeenten en aansluiting bij de provincie Utrecht. De ingangsdatum voor de nieuwe gemeente was 1 januari 2019.

Bovengenoemde maakt dat ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan het provinciale beleid van de provincie Utrecht niet geheel bekend is. Hierdoor wordt op enkele punten teruggegrepen op de beleidskaders zoals deze zijn vastgesteld door de provincie Zuid-Holland.

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast. De laatste herijking is op 12 december 2016 vastgesteld. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld.

Eén van de pijlers waar de provincie op wil inzetten is vitale dorpen en steden. Primair wordt daarbij ingezet op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving.

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)

Naast de PRS is de Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld en sinds de vaststelling voor het laatst herijkt in december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in de PRS en PRV is niet in eerste instantie de woningbehoefte, maar de ruimtelijke mogelijkheden. Ingezet wordt op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie stelt voorwaarden aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Zo moet een ruimtelijke ontwikkeling passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorzien, passen bij de aard en schaal van het gebied en voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). De landschappelijke kwaliteiten zijn uitgewerkt in gebiedsprofielen. o.a. voor Alblasserwaard en Vijfheerenlanden.

Toetsing provinciaal beleid

Het plangebied is op de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland aangeduid als 'veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen) binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Daarnaast ligt het plangebied net buiten de stads- of dorpsrand van Meerkerk (Laag van de stedelijke occupatie). Naar alle verwachting zullen hierin na de provinciale grenscorrectie geen wijzigingen optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0006.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland

De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee woningen buiten de rode contour, maar binnen lintbebouwing langs de Bazeldijk. Door de locatie van de woningen in het verlengde van de woningen Bazeldijk 25 en 27 wordt niet afgeweken van het patroon van lintbebouwing langs de Bazeldijk en is sprake van het opvullen van een gat binnen het bestaande lint. De woningen zijn inpasbaar door rekening te houden met de bouwstijl in de directe omgeving.

In het gebiedsprofiel van de Provincie Zuid-Holland is het Merwedekanaal als een karakteristiek element aangegeven. Het Merwedekanaal heeft in tegenstelling tot de grote rivieren een noord-zuid oriëntatie. Tot aan Meerkerk wordt het kanaal gekenmerkt door het dijklint terwijl het noordelijke deel wordt geaccentueerd door bomen. De ambitie voor het Merwedekanaal is gericht op het handhaven van de bestaande karakteristieken, waarbij de karakteristieke lintbebouwing het uitgangspunt is voor het zuidelijke deel (van Arkel tot Meerkerk). Ook wordt ingezet op de beeldkwaliteit vanaf het water, in het bijzonder bij plekken met een historische ensemblewaarde en bij zichten en doorzichten naar het omringende landschap.

Voor de voorgestelde verdichting van het lint is de verdeling van de bebouwing en de groene plekken in het lint, tussen weg en water, van belang. De voorgestelde locatie zal deels groen moeten blijven om toch nog groene plekken te houden, waar contact met het water mogelijk is. Rekening houdend met deze groene plekken is er op het perceel ruimte voor twee woningen. Langs het kanaal wordt een openbare ruimte gerealiseerd met groen.

De 2de partiële herziening van de provinciale ruimtelijke visie en verordening (herijking 2016) is in december 2018 vastgesteld, maar heeft geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is de toevoeging van twee woningen geen stedelijke ontwikkeling zodat een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Los daarvan blijkt uit de actuele provinciale woningbehoefteraming dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Zederik wordt uitgegaan van een behoefte van ruim 600 woningen. Dit plan sluit hierop aan.

3.3 Regionaal Beleid

Visie 2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)

In het voorjaar van 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden de Visie 2030 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor toekomstig lokaal en regionaal beleid waarmee ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. De kernwaarden die de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden het eigen karakter geven en het uitgangspunt vormen voor de Visie zijn gedefinieerd als:

  • bijzondere kwaliteit van het cultuurlandschap en de historische steden;
  • grote sociale cohesie;
  • innovatiekracht van het bedrijfsleven.

In de verschillende domeinen wordt de Visie 2030 uitgewerkt in projecten. Zo is inmiddels een regionale woonvisie, een regionale bedrijventerreinenstrategie en een regionaal verkeers- en vervoerplan opgesteld.

Toetsing regionaal beleid

De regionale visie bevat geen concreet beleid voor de ontwikkeling in het plangebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Gemeentelijkefusie

De Eerste Kamer heeft op 10 juli ingestemd met het wetsvoorstel om de gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik te fuseren tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. De ingangsdatum voor de nieuwe gemeente is 1 januari 2019.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van het beleid van de voormalige gemeente Zederik, naar alle waarschijnlijkheid zal dit beleid op termijn vertaald worden in een visie voor de gemeente Vijfheerenlanden. Op het moment van schrijven is er nog geen beleid voor deze gemeente vastgesteld.

Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)

In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedaan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.

De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Met betrekking tot het onderwerp 'wonen' wordt gestreefd naar een aantrekkelijke en rustige omgeving met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud.

Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (2015)

In 2015 heeft de gemeente Zederik een woonvisie vastgesteld met een horizon van 3 jaar. De (voormalige) gemeente Zederik wil een goede woonkwaliteit bieden voor haar inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van de juiste woningen - woningtypes die aansluiten bij de behoefte van bewoners - en het realiseren van voldoende van deze woningen staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden de uitgangspunten beleidsmatig vastgelegd.

Er zijn vijf wensen geformuleerd:

  1. 1. Voldoende passend woningaanbod voor iedereen (met name behoefte aan 'landelijk wonen' en 'dorpswonen');
  2. 2. Betaalbaarheid woningaanbod;
  3. 3. Voldoende woningen plannen;
  4. 4. Leefbaarheid van kernen, wijken en buurten;
  5. 5. Levensloopbestendig en duurzaam.

Welstandsnota Zederik (2013)

Op 23 december 2013 heeft de gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het beleid levert een bijdrage aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Daarnaast geeft het de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.

Het plangebied ligt in 'linten Meerkerk' op de gebiedskaart 'Meerkerk' (zie figuur 3.2). Het lint van Meerkerk wordt beschreven als een gevarieerd, kleinschalig bebouwingslint uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter. De linten hebben een grote diversiteit aan architectuurstijlen en een zorgvuldige detaillering. Het materiaal- en kleurgebruik is divers en terughoudend. Het beleid is terughoudend en gericht op behoud van variatie zonder verrommeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0007.png"Figuur 3.2 Gebiedskaart Meerkerk (bron: Welstandsnota Zederik)

Conclusie gemeentelijk beleid

Sprake is van een ontwikkeling die passend is binnen het bestaande bebouwingslint. Qua ligging en massa passen de beoogde woningen in het bebouwingslint. Aangesloten wordt op de massa en architectuur van de omliggende woningen. Door de gekozen positie van de woningen en de afstanden tot omliggende woningen, blijven doorzichten vanaf de dijk behouden. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen zal het plan worden getoetst aan de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer En Parkeren

Het plangebied wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ontsloten op de Bazeldijk. Ter hoogte van het plangebied geldt een maximum snelheid van 50 km/u. De verkeersgeneratie van het plangebied wordt inzichtelijk gemaakt op basis van de gemiddelde kencijfers van het CROW (publicatie 381). Hierbij zijn de uitgangspunten 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie van de twee woningen zal circa 17 mvt/etmaal bedragen. Door deze minimale toename van de verkeergeneratie zal de beoogde ontwikkeling nagenoeg geen effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling hebben.

Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de (voormalige) gemeente Zederik. De gemeente volgt publicatie 381 van het CROW (Toekomstbestendig parkeren). Per woning bedraagt de parkeerbehoefte 2,2 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt 5 parkeerplaatsen (4,4). Er worden in totaal 5 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de totale parkeerbehoefte.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek

De woningen worden mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de gezoneerde Bazeldijk en de Grote Kanaaldijk. Hiervoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de beoogde woningen noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

In het onderzoek zijn de grenzen van het bouwvlak aangehouden als referentiepunt. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom wordt niet overschreden. Omdat wel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Bazeldijk wordt overschreden zijn hogere waarden nodig. De benodigde hogere waarden zijn weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Hogere waarden vanwege de Bazeldijk

Locatie Aantal woningen Ontheffingswaarde Bron
Bazeldijk 2 61 dB Bazeldijk

Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet wenselijk en/of mogelijk.

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde wordt aan de westelijke gevels van de woningen overschreden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden dient hogere waarden te verlenen voor de woningen conform tabel 4.1.

4.3 Scheepvaartlawaai

Toetsingskader

Scheepvaartverkeer kan in bepaalde gevallen geluidhinder veroorzaken. Voor de beoordeling van scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel noodzakelijk een beoordeling uit te voeren, in die gevallen waarbij scheepvaartlawaai een relevante invloed kan hebben op het akoestisch woon- en leefklimaat. Het is in Nederland gebruikelijk de geluidbelasting van scheepvaart te beoordelen volgens het normenhuis voor spoorweglawaai, zoals dat volgt uit de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde bedraagt volgens deze wet 55 dB.

Kwalitatieve onderbouwing

De ontwikkeling aan de Bazeldijk ligt langs het Merwedekanaal. Dit kanaal verbindt de Beneden Merwede met de Lek. Dit kanaal wordt gebruikt door binnenvaartschepen, maar met een beperkte intensiteit. Het kanaal is niet geschikt voor zeeschepen. Het is niet aannemelijk dat de geluidbelasting ten gevolge van het scheepvaartverkeer op het Merwedekanaal bij het plan hoger zal zijn dan 55 dB. Nader onderzoek naar scheepvaartlawaai is om deze reden uitgesloten.

4.4 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Rond het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig in een landelijke omgeving. Daarnaast zijn echter een aantal bedrijven en een maatschappelijke bestemming aanwezig. De Bazeldijk heeft een functie als doorgaande ontsluitingsweg. Op basis daarvan wordt het plangebied geclassificeerd als 'gemengd gebied'.

Ten westen van het plangebied (Bazeldijk 22 en 20c) bevindt zich een bedrijfsbestemming voor bedrijven uit ten hoogste categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op het adres Bazeldijk 22 zijn geen bedrijfsactiviteiten bekend en op het adres Bazeldijk 20c bevindt zich een leverancier van drinkwater. Het bouwvlak voor de bedrijfsbestemming ligt op een afstand van circa 25 meter tot aan de gevel van de beoogde woningen. Voor de milieucategorie 2 geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter, waar aan wordt voldaan. Aan de zuidzijde van de bedrijfsbestemming bevinden zich in de huidige situatie al woningen. Deze woningen liggen dichterbij dan de beoogde woningen. Omdat ter hoogte van de huidige woningen al sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal dit ook voor de beoogde woningen gelden. Daarnaast bevinden de bedrijfsactiviteiten zich op het achterste deel van het perceel (achter de bedrijfswoning). De afstand van de beoogde woningen ten opzichte van de bedrijfsactiviteiten bedraagt derhalve 40 meter.

Op het achterste gedeelte van het perceel Bazeldijk 36 bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Op dit perceel is een dierenkliniek gevestigd, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter. Het bouwvlak voor deze maatschappelijke bestemming ligt op een afstand van circa 80 meter tot aan de gevel van de nieuwe woningen, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Ook hierbij geldt dat in de huidige situatie al woningen aanwezig zijn op kortere afstand van deze maatschappelijke bestemming, waarvoor al sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verder zijn geen milieuhinderlijke functies in de omgeving.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. In figuur 4.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (plangebied rood omcirkeld) (bron: Risicokaart, GBO Provincies 2018)

Risicovolle inrichtingen

Zoals weergegeven op de risicokaart liggen er twee relevante risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied: 'Parc Merwede' en 'Eputan Kunststoftechniek B.V.'.

In Parc Merwede (Grote Kanaaldijk 14) liggen twee propaantanks (beiden met inhoud van 8.000 liter). De PR 10-6 contour is 25 meter, waar het plangebied buiten valt. Hiermee wordt voldaan aan de afstanden uit het Activiteitenbesluit. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.

De PR 10-6 contour van 'Eputan Kunstoftechniek B.V.' is 85 meter waar het plangebied buiten valt. De effectafstand 1% letaliteit is 930 meter voor het toxische scenario waar het plangebied binnenvalt. Door de huidige bevolkingsdichtheid binnen het invloedgebied en de beperkte ontwikkeling kan een significant effect op het groepsrisico worden uitgesloten. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op 830 meter afstand van het plangebied bevindt zich de A27 met een PR 10-6 contour van 16 meter. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Omdat de beoogde woningen op meer dan 200 meter afstand van de weg liggen, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.

Verder is er geen transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen of over het spoor in de omgeving van het plangebied.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand- of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. De dichtstbijzijnde bluswatervoorziening blijkt op ruim 300 meter van het plangebied te liggen. Er zullen maatregelen getroffen worden om de afstand tussen bluswatervoorziening tot brandweeringang van de woning te verkleinen naar maximaal 40 meter. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol. Hiervoor zal aanvullend advies worden gevraagd aan de beleidsadviseur risicocommunicatie van de Veiligheidsregio Utrecht.

De planlocatie wordt ontsloten via de Bazeldijk die in noordelijke richting de woonkern Meerkerk bereikt. In zuidelijke richting kan via de Zijkade de A27 worden bereikt. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Bazeldijk in zuidelijke richting van de bronnen af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee woningen. De aanwezige personen in de woningen zijn over het algemeen zelfredzaam. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 'Eputan Kunststoftechniek B.V.' en de A27. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat de woningen geschikt moeten zijn om enkele uren in te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Verder zijn in de nabije omgeving geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen. De externe veiligheidssituatie in het plangebied is positief te noemen.

4.6 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. De beoogde ontwikkeling valt dan ook onder het besluit 'niet in betekende mate'. Aan de grenswaarden hoeft dan ook niet getoetst te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt langs de Bazeldijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie is aan de Bazeldijk sprake van een functiewijziging van groen naar wonen. Vanwege deze functiewijziging is door Tritium advies een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 2.

Bodem

Uit de analyseresultaten blijkt dat de puinhoudende boven- en ondergrond (klei) licht verontreinigd

is met lood. De zintuiglijk schone ondergrond (klei) blijkt licht verontreinigd te zijn met koper. Het

grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium. Lichte verontreinigingen met barium in het

grondwater worden veelvuldig aangetroffen in de regio. Er is sprake van een regionaal verhoogde

achtergrondconcentratie. De aangetoonde gehalten zijn echter dermate laag, dat nader

onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Asbest

Zintuiglijk zijn zowel op het maaiveld als in de uitkomende grond geen asbestverdachte materialen

waargenomen. In de puinhoudende grond is analytisch geen asbest aangetoond. Aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond, wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging

en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt

afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer

toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit

bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn;
  • innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik

Het Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik is een gezamenlijk plan van de (voormalige) gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan verwoordt de visie van gemeente en waterschap op waterbeheer in het stedelijk gebied tot 2025. Het hoofddoel van het waterplan is het creëren van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem. Om dit te bereiken wordt de werking van watersysteem en waterketen verbeterd. Kwantitatief betekent dit het vasthouden en bergen van water en het voorkomen van afwenteling aan water naar het landelijk gebied. Het water wordt dus gericht gestuurd om wateroverlast te voorkomen en uitdroging tegen te gaan. Kwalitatief betekent dit het schoon houden, scheiden en zuiveren van water. Het watersysteem heeft een voldoende ecologische kwaliteit en de belevingswaarde van de watergangen is goed.

Huidige situatie

Het plangebied is bestemd als groen en volledig onverhard. Het plangebied ligt aan de Bazeldijk die parallel loopt met het Merwedekanaal. De Bazeldijk en een klein gedeelte in het westen van het plangebied liggen in de regionale waterkering 'Bazeldijk'. Daarnaast is een deel van het plangebied opgenomen in de beschermingszone van de regionale waterkering (zie figuur 4.2). Het plangebied is in gebruik als weide en is daarmee volledig onverhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0009.png"

Figuur 4.2 Legger waterkeringen ten opzichte van het plangebied (bron: Waterschap Rivierenland)

Waterkwantiteit

Zoals weergegeven in figuur 4.3 ligt ten oosten van het plangebied een A waterloop. Het plangebied ligt in de beschermingszone van deze waterloop. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte tevens de toekomstige verbetering van het waterstaatwerk. Voor de werkzaamheden in deze zones wordt een watervergunning aangevraagd.

Verder liggen binnen het plangebied geen waterlopen en ligt het plangebied niet in een andere beschermingszone van een waterloop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0010.png"

Figuur 4.3 Legger wateren ten opzichte van het plangebied (bron: Waterschap Rivierenland)

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei met een zware tussenlaag of ondergrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,40 - 0,80 meter onder maaiveld ligt. De laagste grondwaterstand is 1,2 meter onder maaiveld en lager. De maaiveldhoogte ter plaatse is ongeveer 0,5 meter onder NAP.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit twee woningen aan de Bazeldijk tussen nummer 25 en 27.

Waterkwantiteit

In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 476 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui).

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0011.png"

Figuur 4.4 Overzicht verhard oppervlak

De toename aan verhard oppervlak bedraagt 515 m2. Er dient daarom 24,8 m3 watercompensatie plaats te vinden (figuur 4.4). Deze compensatie wordt gerealiseerd op het noordelijke deel van het plangebied. Uitgaande van een diepte van 0,5 meter is circa 50 m2 hiervoor gereserveerd. Vanwege de ligging aan het Merwedekanaal kan regenwater daarnaast rechtstreeks worden afgevoerd naar het kanaal. De ontwikkeling heeft daarom geen negatieve invloed op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0012.png"

Figuur 4.5 Beoogde watercompensatie

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt aan de regionale waterkering 'Bazeldijk'. De waterkering is op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. In deze zone vinden geen activiteiten plaats.

Een strook achter de waterkering ligt in de beschermingszone van de kering. Deze beschermingszone is op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Een vergunning van het waterschap zal worden aangevraagd voor het bouwen op deze gronden. In het bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' daarom aangehouden.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor het bouwen op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' dient een watervergunning te worden aangevraagd.

4.10 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied ten noorden van het plangebied bedraagt 370 meter (zie figuur 4.4). Ten noorden van het plangebied, op een afstand van 950 meter, ligt het Natura 2000-gebied Zouweboezem (zie figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0013.png"

Figuur 4.5 NNN ten opzichte van het plangebied (bron: provincie Zuid-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01_0014.png"

Figuur 4.6 Natura 2000-gebieden (bron: Synbiosys Alterra)

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals

Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Zouweboezem' ligt op circa 950 meter ten noorden van het plangebied.

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de

waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door de ruime afstand wordt ook de kans klein geacht dat het invloed heeft op de Zouweboezem op het gebied van stikstof. Momenteel is het perceel aan de Bazeldijk tussen nr. 25 en 27 onbebouwd. De beoogde woningen worden gasloos gebouwd waardoor er geen gebouwemissies zijn. Dat betekent dat het plan enkel stikstofemissies veroorzaakt als gevolg van de toename in verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie en in de aanlegfase door het nodige gebruik van mobiele werktuigen en verkeersbewegingen.

Om te berekenen hoe hoog de stikstofdepositie zal zijn, is met AERIUS een berekening uitgevoerd. Deze Aeriusberekening is opgenomen in bijlage 3. Uit de berekening met Aerius blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr. Voor zowel de aanleg- als gebruiksfase staat de Wet natuurbescherming het project niet in de weg.

Soortenbescherming

Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is voor het perceel aan de Bazeldijk een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Adviesbureau Mertens. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4. Op basis van de resultaten van deze quickscan en de te verwachten effecten van de ingreep is duidelijk geworden dat het redelijkerwijs uitgesloten kan worden dat met de uitvoer van de voorgenomen werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels, vleermuizen, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere beschermde functies/waarden verloren gaan. Om de aanwezigheid van de rugstreeppad uit te sluiten is een nader onderzoek uitgevoerd door Adviesbureau Mertens, zie bijlage 5. De aanwezigheid van de rugstreeppad is niet vastgesteld in of in de directe omgeving van het plangebied.

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

In het vigerende bestemmingplan 'Herziening Kernen Zederik' (vastgesteld 15 september 2017) geldt voor een smalle strook langs de Bazeldijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ter plaatse van de bouwvlakken geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Voor de gronden met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt dat archeologisch onderzoek benodigd is voor het bouwen van bouwwerken indien de werkzaamheden een oppervlakte van 250 m2 of meer bedragen, dieper reiken dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Voor het planvoornemen is archeologisch onderzoek derhalve noodzakelijk.

In overleg met de gemeente zal in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. In het bestemmingsplan worden daarom de huidige archeologische dubbelbestemmingen overgenomen.

Conclusie

Voor de beoogde woningen moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd wanneer de oppervlakte meer dan 250 m2 bedraagt en de diepte meer dan 30 cm. Dit onderzoek zal bij de aanvraag omgevingsvergunning worden beoordeeld.

4.12 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de omzetting van een groenbestemming in een woonbestemming. Ten opzichte van de huidige situatie worden twee woningen aan het plangebied toegevoegd. Door de toevoeging van twee woningen worden de drempelwaarden niet overschreden. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beordelingsbeslissing is een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze m.e.r. beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 6. Op basis van deze notitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn door middel van een anterieure overeenkomst afspraken gemaakt tussen gemeente en initiatiefnemer. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het plan in beginsel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte en te maken kosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemer aan de gemeente vergoed. De initiatiefnemer heeft aan de gemeente aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkeling financieel uitvoerbaar is. Het kostenverhaal is bovendien door de anterieure overeenkomst verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het concept-ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van artikel 3.1.1 Bro aan alle wettelijke overlegpartners van de gemeente worden verzonden. Daarnaast zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

6.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De Bestemmingen

Groen

Voor het noordelijke deel van het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Dit gedeelte wordt openbaar groen en zorgt voor het behoud van het doorzicht naar het Merwedekanaal.

Tuin

Om te voorkomen dat de gronden direct aan de Bazeldijk bebouwd kunnen worden, is voor deze gronden aan de Bazeldijk de tuinbestemming opgenomen (kadastrale percelen 1342 en 1394). Op gronden met de tuinbestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde toegestaan. Ook kunnen ter plaatse van deze gronden parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Wonen

Conform het toekomstige gebruik van het perceel is aan de kadastrale percelen 1342, 1394 en gedeeltelijk perceel 1507 de bestemming 'Wonen' toegekend. Op de verbeelding zijn twee bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen gebouwd moet worden. Met een aanduiding 'vrijstaand' is geregeld dat er alleen een vrijstaande woning mogelijk is. Daarnaast zijn tevens de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd (4 m respectievelijk 8 m).

Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd met een maximale

grootte, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, van 75 m² en bij een maximaal bebouwingspercentage

van 50% van het bestemmingsvlak. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel

volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.

De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot de uitoefening van een bed and breakfast en

het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in

overeenstemming met de woonfunctie is.

Waarde - Archeologie 2/4 (dubbelbestemmingen)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, afgestemd op het gemeentelijke archeologiebeleid.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

Bij waterkeringen behoren verschillende zones, zoals de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone. De kernzone is als dubbelbestemming op de verbeelding/regels opgenomen en de beschermingszone als aanduidingsregel.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna

Bijlage 5 Nader Onderzoek Rugstreeppad

Bijlage 5 Nader onderzoek rugstreeppad

Bijlage 6 M.e.r. Beoordelingsnotitie

Bijlage 6 M.e.r. beoordelingsnotitie