's Gravendeel West
Bestemmingsplan - gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 17-09-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "s-Gravendeel West I" met identificatiecode NL.IMRO.1963.BPGRwest1fase22-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens
1.7 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten
een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.8 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.9 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.12 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.13 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.14 bestaand
- 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- 2. bij gebruik: het gebruik van gronden en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van in werking treden van het plan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.19 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is. Zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwmuur
de woning scheidende wand tussen 2 hoofdgebouwen.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 gebruiken
Gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.31 geschakelde woning
Eén of meer woningen waarvan de hoofdgebouwen met de bouwmuur aan elkaar grenzen in een blok van minimaal 3 woningen.
1.32 hoofdgebouw
Het oorspronkelijk ontworpen gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht, met inbegrip van op een later tijdstip dan tijdens de oorspronkelijke bouw nog te realiseren bouwlagen boven de eerste bouwlaag / begane grondlaag.
1.33 horeca
een onderneming waar in hoofdzaak en waarbinnen bedrijfsmatig:
- a. dranken, maaltijden of logies worden verstrekt en;
- b. gelegenheid wordt geboden voor het gebruik van de producten ter plaatse en;
- c. sprake is van een zekere dienstverlening, zoals het serveren en/of verstrekken van servies en bestek;
met een in principe open karakter (voor een ieder toegankelijk).
In het kader van het bestemmingsplan worden hierbij onderscheiden:
- categorie 1: logiesverstrekkers, zoals hotels, pensions en motels;
- categorie 2: maaltijdverstrekkers, zoals restaurants, bistro's, eetcafés;
- categorie 3: spijsverstrekkers, zoals ijssalons, lunchrooms, croissanterieën, koffie-/theehuizen, waarbij in principe geen alcoholische dranken worden geschonken;
- categorie 4: cafetaria's/snackbars, fast-food restaurants, creperies, grillrooms, shoarma/pizzabedrijven;
- categorie 5: drankverstrekkers, zoals cafés/bars en nachtclubs, dancings, disco's en partycentra.
1.34 huishouden
persoon of groep personen die onderling een huishouding voert waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan
1.35 kamerverhuur
- a. een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging;
- b. een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
1.36 kleinschalige bedrijfsactiviteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen melding of vergunningplicht op grond van het inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer geldt waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.37 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, laadpalen voor elektrische voertuigen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.38 ondergeschikte bouwdelen
Onder ondergeschikte bouwonderdelen worden o.a. verstaan: plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, warmte installaties, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
1.39 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd voor (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.40 peil
Peil is de hoogte van de bovenzijde afgewerkte afwerkvloer ter plaatse van de entree van de woning. Het peil is minimaal 10 cm en maximaal 25 cm boven de openbare verharding ter plaatse van de erfgrens, ter plaatse van de entree van de woning.
1.41 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.42 rug-aan-rug woning
Een woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning.
1.43 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:
- a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- b. een seksbioscoop of sekstheater;
- c. een seksautomatenhal;
- d. een seksclub of parenclub;
- e. al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
1.44 staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.45 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.46 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of, indien het een hoofdgebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die op het moment van ter inzagelegging van de omgevingsvergunning van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt, dan wel de gevel die volgens het straatnamenregister bepalend is voor de adressering.
1.47 voorste voorgevel
de denkbeeldige naar de weg gekeerde voorgevel van een aan- dan wel uitbouw voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw.
1.48 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
1.49 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.50 wonen
gebruiken van een woning of wooneenheid voor het huisvesten van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelings bouwperceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.
2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.8 verticale bouwdiepte van een ondergronds bouwwerk
Van het peil tot aan de onderzijde van de constructieve vloer van het bouwwerk.
2.9 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bescherming van landschapswaarden;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijde en (groen)voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. paden, inritten, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) vuilopslag, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen en met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten, pleinen, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- c. (ondergrondse) vuilopslag;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wateraanvoer, waterafvoer en waterberging;
- b. verkeer te water en voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder duikers, bruggen, dammen, steigers, vlonders en oeverbeschoeiingen.
6.2 Bouwregels
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, aanlegsteigers en -vlonders en bruggen worden gebouwd, met dien verstande dat de primaire watergangen over een breedte van ten minste 5 m vrij dienen te blijven van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. voor bouwpercelen grenzend aan de bestemming water geldt dat maximaal 1/3 van de kavellengte mag worden bebouwd met de a genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Woongebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, daaronder begrepen een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder mede begrepen gastouderopvang;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, verhardingen, erfafscheidingen, vlonders, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ondergrondse) vuilopslag, speelvoorzieningen, verkeersvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Binnen de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m²;
- 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
- 4. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
- 5. er mag geen onevenredige parkeerdruk ontstaan;
- 6. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;
- 7. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel
- b. Onverminderd het bepaalde in lid 7.1 is het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte niet toegestaan.
- c. Onverminderd het bepaalde in lid 7.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor een seksinrichting niet toegestaan.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4 voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf met een groter vloeroppervlak, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m²;
- b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- c. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;
- d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
- e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachting Hoog 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die dieper reiken dan 0,50 m beneden maaiveldniveau en een groter oppervlak beslaan dan 100 m2.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting hoog 1, waarbij het uitgangspunt is dat archeologische waarden niet worden geschaad en indien dit uit reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek blijkt.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
Met betrekking tot bestaande afmetingen, afstanden en percentages geldt het volgende:
- a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
- b. In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
- c. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
- d. De regels zoals opgenomen in de leden a t/m c hebben betrekking op:
- 1. bestaande bouwwerken;
- 2. uitbreiding van bestaande bouwwerken;
- 3. sloop en vervangende nieuwbouw van bestaande bouwwerken;
met dien verstande dat deze regels uitsluitend betrekking hebben op bouwwerken binnen het bouwperceel waarin de bouwwerken met van de regels afwijkende maatvoering, zijn gesitueerd.
10.2 Ondergronds bouwen
Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anders is bepaald. Op het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn de volgende regels van toepassing:
- a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 4,5 m beneden peil;
- b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk dat in gebruik is als rioolgemaal niet meer bedraagt dan 6 m beneden peil.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur.
11.2 Voorwaardelijke verplichting
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijken van de regels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt met maximaal 10% ten opzichte van hetgeen is vastgelegd in de regels;
- d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot maximaal 10% ten opzichte van hetgeen is vastgelegd in de regels;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
- f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
- g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
12.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken
Het bevoegd gezag verleent slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeren
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
- a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein of in de openbare ruimte te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
- b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
- 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
- 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
14.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.1, indien:
- a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd; en
- b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
14.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 14.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
- b. Door het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 's-Gravendeel West I'
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Globaal Inrichtingsplan Groene Noordrand
Bijlage 2 Parkeernotitie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Hoeksche Waard wenst in samenwerking met de ontwikkelcombinatie 's-Gravendeel West B.V een woningbouwplan te ontwikkelen. Het woningbouwplan bestaat uit 179 woningen, variërend in typologie en voor diverse doelgroepen. Met de realisatie van de nieuwe woonwijk voorziet de gemeente Hoeksche Waard in de woningbouwbehoefte voor de komende jaren. De ontwikkeling betreft een uitbreiding van de kern 's Gravendeel, gelegen aan de oostzijde van de gemeente. Het plangebied is gelegen aan de westzijde van 's Gravendeel (Oostzijde van de gemeente Hoeksche Waard) en is kadastraal bekend onder de gemeente Hoeksche Waard, sectie H, perceelnummers 171, 176 en 758,een delen van 187, 188 en delen van sectie B, perceelnummers 3780, 3513, 4087, 3039 en 4089. Het plangebied heeft een oppervlakte van (ongeveer) 66.900 m2.
Het plangebied ligt voornamelijk binnen het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' zoals vastgesteld op 24 december 2013. Binnen het plangebied vigeren de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden', 'Water', 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1'.
De voorziene ontsluitingsweg aan de zuidzijde van het plangebied ligt zowel binnen het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' als het vigerende bestemmingsplan 'Immaneëlhof' zoals vastgesteld op 22 december 2016. Binnen het plangebied vigeren ter plaatse de enkelbestemmingen 'Groen', 'Water', 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.
De twee voorziene ontsluitingen voor langzaam verkeer aan de oostzijde liggen binnen het bestemmingsplan 's-Gravendeel', zoals vastgesteld op 10 oktober 2013. Binnen het plangebied vigeren ter plaatse de enkelbestemming 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'.
Het planvoornemen past niet binnen de huidige bestemmingsplannen, voorliggend bestemmingplan is opgesteld om de voorgestelde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in het oosten van de gemeente Hoeksche Waard en heeft een bijzondere ligging. Het plangebied wordt aan de noord-, zuid- en westzijde omringd door polderlandschappen en agrarische gronden. Direct ten zuiden van het plangebied loop de provinciale weg N217. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de bestaande bebouwing van 's-Gravendeel. Onderstaande afbeeldingen geven het plangebied weer.
Afbeelding 1.1: Locatie plangebied in omgeving, globaal weergegeven (bron: Google maps 2023)
Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Google maps 2024)
1.3 Juridische Vormgeving
De vigerende bestemmingsplannen worden herzien om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De agrarische bestemming en functie wordt herzien om de woningbouwontwikkeling 's-Gravendeel West fase 1 mogelijk te maken. In voorliggend bestemmingsplan is gekozen voor de enkelbestemmingen 'Woongebied', 'Water', 'Groen' en 'Verkeer'. Daarnaast is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting Hoog 1' opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
De woningbouwontwikkeling wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande omgeving. De randen van het bestemmingsplangebied krijgen veelal de enkelbestemmingen 'Groen' en 'Water' om een kwalitatief hoogwaardige overgang tussen enerzijds een stedelijke omgeving en anderzijds een agrarisch open landschap te borgen. De verbeelding en de regels worden aangepast om de nieuwe woongebieden in 's-Gravendeel West mogelijk te maken.
In hoofdstuk 5 volgt een nadere toelichting van de planregels.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene planaspecten, zoals de inleiding en de begrenzing van het plangebied. In hoofdstuk 2 vindt een uitgebreidere gebiedsbeschrijving plaats. Hoofdstuk 3 bevat de voor het bestemmingsplan relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente. In hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden beschreven vanuit, onder meer, milieuaspecten en archeologie, waarbinnen de planrealisatie tot stand kan komen. De planbeschrijving, oftewel, de wijze waarop de gemeente haar eigen beleid en dat van de hogere overheden, en de randvoorwaarden vertaald heeft naar een juridische regeling, komt in hoofdstuk 5 aan de orde. In hoofdstuk 6, tenslotte, wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van 's-Gravendeel en wordt aan de noord-, zuid- en westzijde omringd door agrarisch gronden, direct ten zuiden loop de N217. Aan de zuidwest zijde van het plangebied ligt een bestaand agrarisch perceel dat omringd wordt door bomen met centraal één gebouw. Het plangebied vormt in de huidige situatie de overgang tussen het bestaande bebouwde gebied van 's-Gravendeel en het landelijke gebied.
Het plangebied is in de huidige situatie niet bebouwd, er hoeven geen sloopwerkzaamheden plaats te vinden voor de herontwikkeling van het plangebied. De agrarische gronden worden gescheiden door enkele sloten die de vorm van het agrarische perceel volgen.
2.2 Vigerende Juridische-planologische Situatie
In de huidige situatie vigeren drie bestemmingsplannen binnen de grenzen van het plangebied. Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Binnenmaas', het bestemmingsplan 'Immaneëlhof' en het bestemmingsplan ''s-Gravendeel'.
De volgend bestemmingen zijn in de vigerende situatie van kracht binnen het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Binnenmaas':
- De enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming van landschapswaarden en ter plaatse van de aanduiding 'openheid' ook voor het behoud van openheid. De gebiedsaanduiding 'openheid' ligt voor een heel klein gedeelte over de noordzijde van het plangebied. Het plangebied kent geen bouwvlak waardoor alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 2 meter zijn toegestaan.
- De enkelbestemming 'Water'. De gronden zijn bestemd voor o.a. waterhuishoudkundige doeleinden en waterlopen. Ter plaatse zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 2 meter toegestaan.
- De enkelbestemming 'Verkeer'. De gronden zijn bestemd voor wegen en straten alsmede voor wandel- en fietsfaden. Ter plaatse mag alleen gebouwd worden ten behoeve van de verkeersfunctie, voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
- De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1'. Deze gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter plaatse mag alleen gebouwd worden indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn en/of verstoord worden.
De volgend bestemmingen zijn in de vigerende situatie van kracht binnen het bestemmingsplan 'Immaneëlhof':
- De enkelbestemming 'Groen'. De gronden zijn bestemd voor o.a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting maar ook voor paden, inritten. Ter plaatse zijn bouwwerken tot maximaal 50 m2 toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.
- De enkelbestemming 'Woongebied'. De gronden zijn bestemd voor woningen en bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, ontsluitingswegen en water.
- De enkelbestemming 'Water'. De gronden zijn bestemd voor wateraanvoer, waterafvoer en waterberging met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- De enkelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Deze gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter plaatse mag alleen gebouwd worden indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn en/of verstoord worden.
De volgend bestemmingen zijn in de vigerende situatie van kracht binnen het bestemmingsplan ''s-Gravendeel':
- De enkelbestemming 'Water'. De gronden zijn bestemd voor wateraanvoer, waterafvoer en waterberging met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. Deze gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter plaatse mag alleen gebouwd worden indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn en/of verstoord worden.
De vigerende bestemmingsplannen kennen geen wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsregels die het bouwen van woningen inclusief bijbehorende voorzieningen op deze locatie mogelijk maken. De vigerende verbeelding is in onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding 2.1: Vigerende planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
2.3 Toekomstige Situatie
2.3.1 Woningbouwprogramma
In de toekomstige situatie zal het plangebied een woongebied worden met 179 wooneenheden in een variërend woningprogramma. Het beoogde programma is samengesteld op basis van onderzoeken naar de woningbouwbehoefte en in overleg met de gemeente Hoeksche Waard. Ook hebben de ontwikkelaars en de gemeente belanghebbenden middels meerdere informatieavonden en klankbordgroep sessies laten participeren in de plannen. Tussen het ontwerpbestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan is ook geparticipeerd. In hoofdstuk 6 is een verslag van de participatie voorafgaand aan publicatie van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Het huidig gewenste woningbouwprogramma is als volgt:
- 10 rijwoningen - Sociale huur;
- 20 rijwoningen - Middeldure huur;
- 20 rug-aan-rug woningen - Goedkope koop voor starters;
- 77 rijwoningen - Vrije sector koopwoningen;
- 30 twee-onder-één-kap woningen - Vrije sector koopwoningen;
- 22 vrijstaande woningen - Vrije sector koopwoningen
De stedenbouwkundige verkaveling heeft een ruimtelijke en groene uitstraling en vindt aansluiting bij de aangrenzende woongebieden, daarmee wordt een eenheid gecreëerd. Het woningbouwprogramma bestaat voornamelijk uit geschakelde woningen waarin de woonblokken bestaan uit maximaal 10 woningen. De woningen krijgen een maximale goot - en bouwhoogte zoals in de verbeelding weergegeven.
2.3.2 Ruimtelijke uitgangspunten
Historie van de ruimtelijke ontwikkeling
De ontwikkeling van 's-Gravendeel West kent een lange historie waarin overleg heeft plaatsgevonden tussen de provincie, de gemeente, de inwoners van 's-Gravendeel en overige belanghebbenden. De ruimtelijke kaders zijn in 2018 vastgelegd in het document 'ambities en randvoorwaarden 's-Gravendeel West''. Het document en de daarin genoemde randvoorwaarden zijn door de gemeente Hoeksche Waard akkoord bevonden.
Aan de hand van deze randvoorwaarden is het stedenbouwkundige plan nader uitgewerkt. Bij de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan zijn ook de bewoners van 's-Gravendeel betrokken geweest. In paragraaf 6.2.2 is een uitgebreide onderbouwing van het participatieproces opgenomen. In de navolgende paragrafen wordt een nadere toelichting gegeven op de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur.
Landschappelijke en stedenbouwkundige structuur
's-Gravendeel kan getypeerd worden als een dorp met twee gezichten. Aan de oostzijde wordt het dorp begrensd door water en stedelijkheid. Aan de westzijde wordt het dorp begrensd door open polders en landschap. In de bestaande situatie is er een harde (water)scheiding tussen dorp en landschap, er bestaat geen directe relatie tussen landschap en wonen. De toekomstige woonwijk creëert een zachte overgang tussen landelijk wonen en het open polderlandschap. De bestaande landschappelijke structuren zoals de dijken, polders en kreken worden daarbij gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. In het stedenbouwkundig plan zijn de kwaliteiten van het polderlandschap middels "groene vingers" de nieuw te realiseren woonwijk in getrokken, daarnaast zijn wandelpaden een belangrijk onderdeel van het plan, waar ook de huidige bewoners gebruik van kunnen maken. Deze paden liggen door het plan en eveneens langs de nieuwe dorpsrand. Hierdoor ontstaat de verbinding met het landschap en is in minder sprake van een harde overgang tussen wonen en landschap.
Bij de uitwerking van de woonwijk zijn de volgende ruimtelijk uitgangspunten leidend. Deze uitgangspunten komen terug in het stedenbouwkundig plan. De uitgangspunten voor de nieuwe wijk zijn als volgt:
- Voortbouwen op bestaande landschapsstructuren: dijk, polder, kreek
- Couleur locale, zijnde de karakteristieke kenmerken van het landschap en bebouwingsvormen die 's-Gravendeel kenmerken en Hoeksche waarden als inspiratie,
- Respect voor bestaande dorpsrand,
- De polder beleven; toegankelijkheid vergroten,
- Kreek versterken voor ecologie en recreatie/beleving,
- Landelijk wonen en zachte landschappelijke overgang ,
- Klimaatadaptieve, gezonde en duurzame wijk.
Bovenstaande uitgangspunten zijn vertaald in een ruimtelijke visie, weergegeven in afbeelding 2.2. Afbeelding 2.2. is gedurende het bestemmingsplanproces voorzien van een update.
Afbeelding 2.2: Impressie ruimtelijke raamwerk fase 1 (bron: beeldkwaliteitsplan 2024)
Parkeren en verkeer
Het parkeren wordt volledig binnen het plangebied opgelost. Er is voor gekozen om de parkeerplaatsen zowel in de openbare ruimte als op het eigen perceel te realiseren. De parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden geclusterd in parkeerkoffers binnen de toekomstige bouwblokken, waardoor deze zijn afgeschermd van de hoofdas. Ook zullen enkele parkeerplaatsen worden ingepast in de groene bermen gelegen aan de hoofdas. De parkeerplaatsen worden zoveel mogelijk geclusterd om de woonstraten zoveel mogelijk autovrij te houden. In paragraaf 4.11 volgt een volledige toelichting op het aspect parkeren.
Het toekomstige woongebied wordt via één hoofdas,"het Polderlint", ontsloten voor gemotoriseerd verkeer. Het Polderlint vormt de hoofdverkeersader waarop alle buurten uit het plangebied worden aangesloten. De verschillende woonbuurten zullen via een erfstraat ontsloten worden op het Polderlint. Het Polderlint krijgt aan de zuidzijde één aansluiting op de parallelweg van de Maasdamseweg, vervolgens wordt aangesloten op de Maasdamseweg en zijn zowel de N217 als de Boezembaan bereikbaar. Voor het langzame verkeer (voetgangers en fietsers) worden nog drie aanvullende aansluitingen naar de bestaande wijk gerealiseerd, waarvan 2 routes bestaan uit calamiteiten routes die uitkomen op de Wetering en de Atalanta.
Bepalen ontsluitingsvariant
Voorafgaand aan de keuze voor de zuidelijke ontsluitingsvariant zijn verschillende alternatieve overwogen en zijn ook meerdere onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd door twee verkeerskundige adviesbureaus: Goudappel & Megaborn. Gedurende het gehele proces van deze ruimtelijke ontwikkeling (2018 tot heden) zijn er 6 verkeerskundige rapportages opgesteld. Deze onderzoeken zijn toegevoegd als bijlagen aan voorliggend bestemmingsplan. Het betreft de volgende onderzoeken:
- 1. Verkeerskundig onderzoek woningbouw 's-Gravendeel West (Goudappel, jan 2019) met als insteek de variantenafweging;
- 2. Verkeerskundig onderzoek 's-Gravendeel West (Megaborn, juni 2020);
- 3. Verkeerskundig onderzoek woningbouw 's-Gravendeel West (Goudappel, april 2021), dit rapport is toegevoegd aan het ontwerpbestemmingsplan;
- 4. Parkeeronderzoek 's-Gravendeel West (Goudappel, 2021);
- 5. Aanvullende memo verkeersonderzoek 's-Gravendeel West (Goudappel, januari 2023);
- 6. Verkeerskundig onderzoek 's-Gravendeel West (Goudappel, mei 2024).
Voor een volledige analyse voor het bepalen van de definitieve ontsluitingsvariant wordt verwezen naar deze bijlagen en de aanvullende analyse in de Nota Zienswijzen (bijlage 20).
Afbeelding 2.3: Impressie toekomstige ontsluitingstructuur voor langzaam verkeer van en naar 's- Gravendeel West.
2.3.3 Toekomstige ontwikkeling 's-Gravendeel West fase 2
Het is mogelijk dat in de toekomst ook fase 2 van 's-Gravendeel West ontwikkeld wordt tot woongebied. Het is nog geen zekerheid dat deze ontwikkeling op korte termijn ook doorgang vindt, dat zal afhankelijk zijn van de woningbouwbehoefte en de regionale woonafspraken de komende jaren. Desondanks hechten de gemeente en de initiatiefnemer er waarde aan de mogelijke tweede fase kort toe te lichten.
Deze toelichting is met name relevant voor de invulling van de noordzijde van het plangebied, die al dan niet tijdelijk als groenstrook wordt ingericht, totdat de definitieve inrichting wordt gerealiseerd in fase 2. Tevens geeft het de bewoners van noordelijk gelegen woningen een goed beeld van de mogelijk toekomstige invulling nabij hun woning. De gemeente en initiatiefnemer trachten hiermee een duidelijk beeld te scheppen van een mogelijke toekomstige invulling aan de noordzijde van het plangebied om toekomstig kopers inzage te geven in de toekomstige ontwikkelingen van 's-Gravendeel West.
Afbeelding 2.4: Schematische weergave mogelijke invulling op de scheiding van fase 1 en 2.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden van deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al deze opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen maken.
De NOVI is opgesteld voor de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. De vier prioriteiten zijn:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Doorwerking planinitiatief
De NOVI kent, net als de voorheen geldende SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte), een hoog abstractie niveau waardoor er weinig directe opgave op het voorliggend bestemmingsplan van toepassing zijn. Het rijk laat de ruimtelijke ordening en daarmee (grotendeels) de woningbouwopgave bij de gemeenten en provincies. de NOVI stelt actuele ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van Nederland. Duurzaamheid en klimaatadaptatie krijgen een steeds belangrijkere rol in ruimtelijke ontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid blijft voornamelijk bij provincies en gemeenten, dat geldt ook voor de woningbouwopgave. De concrete locaties voor grootschalige woningbouwplannen zijn vastgelegd in de beleidsstukken van de provincie Zuid-Holland. In paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan. Voorliggend bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de doelstelling zoals vastgelegd in de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en is geconsolideerd op 1 januari 2017. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen die genoemd zijn in de conceptversie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De 13 nationale belangen in het Barro zijn:
- 1. Rijksvaarwegen
- 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
- 3. Kustfundament
- 4. Grote rivieren
- 5. Waddenzee en waddengebied
- 6. Defensie
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
- 8. Elektriciteitsvoorziening
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
- 10. Natuurnetwerk Nederland
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking planinitiatief
Het Barro bevat geen verplichtingen voor het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in bestaand of nieuwe stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd, waarbij zorgvuldig ruimtegebruik voorop staat
In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen 'actueel' en 'regionaal' geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2014. De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook hier is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:
"Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt."
Doorwerking planinitiatief
Buiten bestaand stedelijk gebied
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 179 woningen mogelijk buiten bestaand stedelijk gebied, daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 3.2.1 zal nader worden toegelicht dat het plangebied in het programma Ruimte is aangewezen als grootschalige woningbouwlocatie buiten bestaand stedelijk gebied. Grootschalige woningbouwlocaties buiten bestaand stedelijk gebied zijn binnen de provincie Zuid-Holland vastgelegd in het programma 'Ruimte', dat is een voorwaarde voordat projecten van deze omvang buiten bestaand stedelijk gebied toegestaan worden.
Dit neemt niet weg dat bestemmingsplannen binnen deze locaties op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale omgevingsbeleid. Zo dient conform de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte te worden onderbouwd op basis van actueel onderzoek.
Afbeelding 3.1. Uitsnede 3ha kaart provincie Zuid-Holland. Het plangebied is middels een blauwe pijl indicatief weergegeven.
Behoefte
De behoefte aan woningbouwontwikkeling in Nederland is groot. De voorgaande kabinetsperiode (2021-2024) is ingezet op de bouw van circa één miljoen woningen. De woningbouwdoelstelling zullen ook de komende kabinetsperiode hoog blijven. Het Rijk en de provincies stimuleren gemeenten om de woningbouwopgave versneld op te pakken. De provincies zijn verantwoordelijk voor het aanwijzen van buitenstedelijke locaties voor woningbouw omdat het niet mogelijk is om de woningnood alleen binnen bestaand stedelijk gebied op te lossen. Het bepalen van de exacte behoefte wordt vervolgens vastgelegd in regionaal en gemeentelijk woonbeleid.
Regionaal woonbeleid
De vijf voormalige gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. Dit beleid is vertaald in de Regionale woonvisie 2030, zoals in paragraaf 3.3.1 nader besproken zal worden. Samenvattend kan gesteld worden dat er tot 2025 nog circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. Om de Hoeksche Waard aantrekkelijk en vitaal te houden is naast de hoeveelheid woningen ook de kwaliteit van de woningvoorraad en de aantrekkelijkheid van het woonmilieu van invloed. De toekomstbestendige woningvoorraad is bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge en oudere bewoners, bereikbaar per auto en OV, en van een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de regionale woonbehoefte binnen de Hoeksche Waard. Er is nog behoefte aan woningen in alle typologieën en voor alle doelgroepen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in 179 woningen geschikt voor verschillende doelgroepen.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking is met een positieve uitkomst doorlopen. Het plangebied is aangewezen in het programma Ruimte van de provincie Zuid-Holland, realisatie van een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is op basis daarvan mogelijk. Op basis van de landelijke en regionale behoefte is bovendien aangetoond dat er behoefte bestaat aan de nieuwe woningen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is op 1 april 2023 (en inmiddels op 1 januari 2024) geactualiseerd vastgesteld door de provincie Zuid-Holland in het kader van de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden. De woningbouwontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt voldoet aan de beleidskaders zoals deze golden op het moment dat de afspraken tussen gemeente, regio en provincie gemaakt zijn. In onderstaande paragraaf wordt dit nader gemotiveerd.
Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:
- Naar een klimaatbestendige delta;
- Naar een nieuwe economie: the next level;
- Naar een levendige meerkernige metropool;'
- Energievernieuwing;
- Best bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:
- Landschap en cultuurhistorie;
- Gezondheid en veiligheid;
- Natuur en recreatie;
- Ruimte en verstedelijking;
- Wonen;
- Bodem en ondergrond;
- Cultuurparticipatie en bibliotheken;
- Klimaatadaptie;
- Zoetwater en drinkwater;
- Bereikbaarheid;
- Regionale economie;
- Energievoorziening.
Omgevingsvisie Zuid-Holland & het Programma Ruimte
In de omgevingsvisie is opgenomen dat de provincie op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, voorziet in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.
De provincie Zuid-Holland erkent echter dat de woningbouwbehoefte niet altijd binnen bestaand stedelijk gebied opgelost kan worden. Het programma ruimte bevat ook de zogenaamde 3 ha kaart, op deze kaart zijn nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) opgenomen. Zoals reeds is toegelicht in paragraaf 3.1.3 is het plangebied waar onderhavig bestemmingsplan betrekking op heeft aangewezen als woningbouwlocatie.
Duurzame ontwikkelingen
De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin de duurzaamheidsdoelstelling zijn uitgewerkt.
Kwaliteitskaart
Ook de 'Kwaliteitskaart' maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie van de provincie. De kwaliteitskaart is weergeven in de 'bijlage ruimtelijke kwaliteit' waarin vier kaartlagen afzonderlijk zijn opgenomen en toegelicht. De kwaliteitskaart bevat de volgende lagen:
- 1. Laag van de ondergrond. Dit gaat over de grondslag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen;
- 2. Laag van de cultuur-en natuurlandschappen. Dit gaat over de laag van het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut;
- 3. Laag van de stedelijke occupatie. Deze gaat over de steden en dorpen en hun onderlinge netwerken;
- 4. Laag van de beleving. Dit gaat over identiteit en (recreatieve) beleving.
Deze lagen hebben een relatie met elkaar. De lagen bevatten richtpunten die de bestaande kenmerken en waarden beschrijven. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten deze kenmerken en waarden een rol spelen bij de overweging, de plaatsing en de vormgeving van het initiatief.
Doorwerking planinitiatief
De beoogde ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan is passend binnen het provinciale beleid. Het plangebied is binnen het programma Ruimte aangewezen als woningbouwlocatie buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied leent zich voor kwalitatief hoogwaardige woningen. Gezien de hoeveelheid woningen, in combinatie met de beoogde dichtheid, kan dat realisatie binnen bestaand stedelijk gebied niet plaatsvinden. In paragraaf 3.1.3 is dit reeds toegelicht.
Tevens draagt deze ontwikkeling bij aan de ambitie om woningen CO2-neutraal en klimaatrobuust te laten zijn. De woningen in het plan zijn gasloos en energieneutraal Dit betekent dat de woningen een neutraal 'gebouw gebonden' energiegebruik hebben. (het energiegebruik voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, warmtapwater, elektriciteit voor de hiervoor benodigde installaties). Waar (technisch) mogelijk zal de Ontwikkelaar duurzaamheidsopties aan kopers aanbieden zoals een NUL op de Meter (NOM) woning. De 20 goedkope koopwoningen zullen voldoen aan de BENG normering. Daarnaast is de wijk toegerust op de gevolgen van klimaatverandering. Voor een volledige toelichting van de duurzaamheidsambities wordt verwezen naar paragraaf 4.13.
Kwaliteitskaart
Ten behoeve van de borging ruimtelijke kwaliteit is het noodzakelijk om de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland te doorlopen. De lagen bevatten zoals gesteld richtpunten die de bestaande kenmerken en waarden beschrijven en waar rekening mee gehouden dient te worden bij de planuitwerking. Het plangebied ligt niet binnen de 'Laag van beleving' van de kwaliteitskaart en kan daarom niet uitgewerkt worden. Naast voorliggend bestemmingsplan zijn de ruimtelijke kwaliteitseisen ook vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan, welke is toegevoegd als bijlage 1.
- 1. Laag van de ondergrond
Het plangebied valt volledig binnen het 'Rivierendeltacomplex - jonge zeeklei'. Water en menselijk handelen hebben grote invloed gehad op de geomorfologie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. Ruimtelijke ontwikkelingen dragen bijvoorbeeld bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt houdt rekening met het bestaande verkavelingspatroon en de wisselwerking tussen land en water. Deze processen zullen ook na de ruimtelijke ontwikkeling kunnen plaatsvinden.
- 2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied valt volledig binnen het zeekleipolderlandschap. De zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder of langgerekte aanwaspolder, omgeven door dijken. Binnen het zeekleipolderlandschap is het van belang dat ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de bestaande karakteristieke kenmerken en het herkenbaar houden van de polders en dijken als landschapsstructuren. Tevens is het versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap wenselijk. Ten slotte wordt bebouwing geconcentreerd bij de bestaande kern, niet in het open middengebied van de polders.
Conclusie
Het plangebied wordt ingepast binnen de bestaande structuren, de dijken en polder landschapsstructuren blijven behouden. Conform de eisen van de kwaliteitskaart wordt er gebouwd nabij een bestaande kern, het open polderlandschap blijft hierdoor behouden. De kreek wordt met de realisatie van een openbare groenvoorziening centraal in het plangebied extra geaccentueerd, daarom heen vindt de bebouwing op gepaste afstand plaats.
- 3. Laag van de stedelijke occupatie
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen.
Richtpunten zijn dat bebouwd gebied en landschap verbonden worden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. Het doorlopende kavelpatroon is in dit specifieke geval van belang. Stad en ommeland blijven beide herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
Conclusie
De verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan is op basis van de beeldkwaliteitseisen tot stand gekomen. Het bestemmingsplan houdt rekening met de bestaande verkavelingspatronen en natuurlijke structuren, met name aan de randen van het plangebied zodat een goede overgang van bebouwing naar landschap ontstaat. Binnen deze kenmerkende landschappelijke structuren wordt de woningbouw mogelijk gemaakt binnen verschillende woongebieden. Door de wisselwerking ontstaat er een hoogwaardig woonmilieu en blijft ook de kwaliteit van het landschap bestaan.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is geactualiseerd en vastgesteld door de Provinciale Staten van Zuid-Holland en op 1 april 2023 in werking getreden. De meest actuele versie dateert van 1 januari 2024 vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De omgevingsverordening vormt het juridische fundament van de Omgevingsvisie. De inhoud van de Omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening.
Doorwerking planinitiatief
Voor onderhavige ontwikkeling zijn de bepalingen rondom 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' in de omgevingsverordening relevant. Deze bepalingen zijn vastgelegd in artikelen 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit) en 6.10 (stedelijke ontwikkelingen). Onderstaand worden de relevante onderdelen van deze artikelen nader toegelicht.
artikel 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit)
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- 2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
- a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden;
- b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Het plangebied is aangewezen binnen het Programma ruimte en kan derhalve voorzien in een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Binnen het plangebied zal sprake zijn van een transformatie, derhalve dient middels een integraal ontwerp de ruimtelijke kwaliteit geborgd te worden. Bovendien dienen de richtpunten uit de kwaliteitskaart betrokken te worden bij de planuitwerking.
In paragraaf 3.2.1 is reeds een toelichting gegeven op de kwaliteitskaart, het beoogde plan voldoet aan de gestelde richtpunten. Juridisch worden de ruimtelijke kwaliteitseisen vastgelegd op de verbeelding en in het bijgevoegde beeldkwaliteitsplan.
artikel 6.10 (stedelijke ontwikkelingen)
- a. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- 1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- 2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruikt gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Voorliggend plan is opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering en het provinciale programma ruimte. In paragraaf 3.1.3 is de Ladder voor duurzame verstedelijking reeds doorlopen. Onderhavige ontwikkeling is passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking waardoor de omgevingsverordening geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.
Artikel 6.50 (risico's van klimaatverandering)
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte;
- d. droogte
Voorliggend bestemmingsplan en het daarmee mogelijk gemaakte bouwplan zijn ingericht op een duurzame en klimaatadaptieve toekomst. De nieuwe woonwijk voorziet in voldoende watercompensatie, hiermee wordt hittestress en droogte voorkomen. De nieuwe woonwijk moet klimaatadaptief worden, daar draagt het realiseren van een hemelwaterinfiltratiesysteem met bijvoorbeeld wadi's aan bij. Op deze manier kan het woongebied ook in het geval van een piek het water goed verwerken. De ruimtelijke ontwikkeling voorziet bovendien in het versterken van de bestaande kreek en de poldersingel, hiermee krijgen de bestaande watergangen extra ruimte. In paragraaf 4.13 wordt een uitgebreide toegelicht gegeven over de duurzaamheids- en klimaatadaptieve maatregelen, maar geconcludeerd wordt dat binnen het nieuwe woongebied voldoende gedaan wordt om de risico's van klimaatverandering te beperken.
3.2.3 Gebiedsprofiel Hoeksche Waard
Zuid Holland kent 16 gebiedsprofielen met elk een eigen ruimtelijke kwaliteit. Het gebiedsprofiel is de regionale vertaling van de kwaliteitskaart en vormt het vertrekpunt voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Een gebiedsprofiel beschrijft kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden en ambities, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Voor onderhavig plangebied zijn de volgende onderdelen van het gebiedsprofiel Hoeksche Waard relevant:
- 1. Herkenbaar open zeekleipolderlandschap;
- 2. Weg door stad en land;
- 3. Water als structuurdrager;
- 4. Kwaliteit in dorpsgebied;
- 5. Kwaliteit van de dorpsrand
- 6. Identiteitsdragers;
De relevante onderdelen uit het gebiedsprofiel zijn op onderstaande kaart gezamenlijk weergegeven.
Afbeelding 3.2: Gebundelde weergave van alle relevante onderdelen van het gebiedsprofiel Hoeksche Waard. Het plangebied is weergegeven met een globale contour (bron: Ambities en randvoorwaarden 's-Gravendeel West').
Doorwerking planinitiatief
Het gebiedsprofiel is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart. In het gebiedsprofiel is bepaald wat karakteristiek is voor de streek en wat de (gewenste) ruimtelijke kwaliteit is. Voorliggend plangebied heeft een relatie met zes onderdelen van het gebiedsprofiel, zoals reeds is aangegeven. Algemeen kan gesteld worden dat de waarden uit het gebiedsprofiel zijn vastgelegd in het ruimtelijke raamwerk en het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in bijlage 1. Voor de volledigheid worden de zes relevante onderdelen van het gebiedsprofiel nader besproken.
- 1. Herkenbaar open zeekleipolderlandschap
De Hoeksche Waard is een mozaïek van polders die vanaf de Middeleeuwen zijn bedijkt. De verschillende poldertypen die zo zijn ontstaan hebben allen andere ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten en vertellen samen het verhaal van de ontstaansgeschiedenis van het eiland. Behoud en versterking van deze kwaliteiten zijn het uitgangspunt geweest bij het uitwerken van het ruimtelijk raamwerk. Het raamwerk vormt de onderlegger voor de verbeelding waarmee de herkenbaarheid van het bestaande (zeekleipolder) landschap gehandhaafd blijft.
- 2. Weg door stad en land
Na de drukte van de Randstad is het contrast met de rust en ruimte op het eiland groot. Ontwikkelingen houden rekening met de visuele relatie tussen spoor en omgeving, daarvoor zijn geen standaard regels opgenomen in het gebiedsprofiel. De ambitie is dat het zicht vanuit de trein op de omgeving niet wordt aangetast. Het plangebied ligt op ruim 1 kilometer afstand van de Hogesnelheidslijn waardoor op voorhand gesteld kan worden dat er geen belemmering ontstaat. De visuele relatie tussen spoor en omgeving blijft behouden. Voorliggend bestemmingplan vormt geen belemmering voor het behoud van deze waarde.
- 3. Water als structuurdrager
Vanwege de grote rol die water heeft gespeeld in de vorming van de Hoeksche Waard dienen deze structuren behouden te blijven. Voorliggend bestemmingsplan en het bouwplan voldoen hieraan door de bestaande structuren te versterken. De kreek wordt binnen het plangebied extra geaccentueerd en wordt deels openbaar toegankelijk, ter plaatse wordt binnen 2 meter vanuit de waterlijn geen (private) bebouwing toegestaan met uitzondering van vlonders, waterterrassen, damwanden, beschoeiing en in het verlengde van de percelen geplaatste erfscheidingen. Op deze manier blijft water onderdeel van niet alleen de geschiedenis van het gebied, maar wordt het ook onderdeel van de toekomstige woonwijk.
- 4. Kwaliteit in dorpsgebied;
De dorpen, met name de historische centra, zijn medebepalend voor het karakter en de identiteit van de Hoeksche Waard en vormen belangrijke recreatieve trekkers. Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum, waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft, worden waardevolle structuren ingezet als dragers van de stedenbouwkundige structuur. De relatie met het omliggende landschap wordt opgezocht door nieuwe (zicht)relaties te creëren, dit worden de 'groene vingers' vanuit de polder in het plan genoemd. De uitvoering van deze ambitie is vastgelegd in het ruimtelijke raamwerk, het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan.
- 5. Kwaliteit van de dorpsrand
De dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen dorp en landschap biedt de kans om een hoogwaardig en geliefd woonmilieu te realiseren, rekening houdend met de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een hoogwaardig woonmilieu, rekening houdend met de bestaande ruimtelijke structuren en kwaliteiten. Met het beeldkwaliteitsplan wordt bovendien geborgd dat de inrichting van het openbare gebied en de nieuwe woningen van hoogwaardige kwaliteit zijn, passend op deze locatie.
- 6. Identiteitsdragers
Nabij het plangebied zijn twee identiteitsdragers aanwezig, waarbij met name de historische Molendijk relevant is. De Molendijk wordt aangeduid als monumentale dijk en dient behouden te blijven.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Woonvisie 2030
Het provinciale beleid is kwantitatief en kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisie 2030 'Wonen in een vitale Hoeksche Waard'. De visie gaat niet alleen over woningen, bewoners, aantallen en woningkwaliteit, maar ook over ruimtelijke en sociaalmaatschappelijke vraagstukken. Al deze pijlers zijn bepalend voor de woonvisie, waarin kwaliteitsverhoging centraal staat. De woonvisie gaat uit van de volgende punten - die dus aansluiten op het provinciale beleid:
- 1. voorzieningenniveau in stand houden door groei van de woningvoorraad;
- 2. gefaseerde woningbouw, aanbod afgestemd op de vraag;
- 3. gedifferentieerd aanbod op gemeentelijk en wijkniveau;
- 4. nieuwe ontwikkelingen in bestaande wijken hebben meerwaarde voor locatie en omgeving.
In juli 2017 heeft vervolgens een actualisering van de regionale woonvisie plaatsgehad. Met de actualisatie wordt vooral extra aandacht besteedt aan de vitaliteit van de regio. Reden hiervoor is dat in de regio vooral sprake zal zijn van een toenemende vergrijzing. Daarbij, een toekomst bestendige woningvoorraad is bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge en oudere bewoners, bereikbaar per auto en OV, en van een hoge ruimtelijke kwaliteit. De hieruit voortvloeiende opgaven betreffen:
- 1. Het realiseren van voldoende nieuwbouw om te kunnen voorzien in de toename -als gevolg van gezinsverdunning- van de reguliere woningbehoefte van de eigen inwoners.
- 2. Het realiseren van nieuwbouw om extra instroom van gezinnen te kunnen faciliteren;
- 3. Een vergroting van het aantal (voor senioren) geschikte woningen.
In navolging van de Regionale Woonvisie heeft de gemeente Hoeksche Waard de woningmarktanalyse laten actualiseren. Per dorp is de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in beeld gebracht.
Doorwerking planinitiatief
Uit de regionale Woonvisie blijkt dat er in 's-Gravendeel behoefte is aan een gedifferentieerd aanbod van woningen, met name rij en luxere woningen. Uit de enquête die door de initiatiefnemer is gehouden onder belangstellenden blijkt dat de grootste groep geïnteresseerden interesse heeft in een rijwoning, twee-onder-een-kap woning of een vrijstaande woning. De conclusies uit de enquête sluiten daarmee grotendeels aan bij de doelstelling zoals geformuleerd in de Woonvisie. Veelal zijn dit 2 persoons of meerpersoons huishoudens waarvan de grootste groep doorstromer is in de huizenmarkt. Ruim 90 procent van de respondenten heeft interesse in een koopwoning. De woning moet voorzien in voldoende woon, werk- en bergruimte.
Voorliggend planinitiatief moet voorzien in deze behoefte. De 179 te realiseren woningen bestaan uit een mix van ééngezins rijwoningen (sociale huur en middeldure huur), en verschillende vrije sector koopwoningen van rug aan rug starterswoningen tot vrijstaande woningen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard
In 2019 heeft de gemeente Hoeksche Waard haar Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard. Dit wordt ‘Waardmaken’ genoemd en heeft betrekking op de ‘Hoeksche Werken’ en ‘Hoeksche Waarden’.
Er zijn verschillende maatschappelijke opgaven waar de gemeente Hoeksche Waard de komende jaren mee te maken heeft. Vijf maatschappelijke opgaven vragen specifieke aandacht voor de gemeente. Deze opgaven vormen de Hoeksche Werken binnen de Omgevingsvisie. Het gaat om:
- 1. Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
Het tegengaan van klimaatverandering, aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en een transitie naar een circulaire economie.
- 2. Vitaal economisch klimaat;
Het in standhouden en versterken van economische dynamiek om zowel bedrijven als jonge mensen en gezinnen te kunnen aantrekken en behouden.
- 3. Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
Goede verbindingen in stand houden en waar mogelijk verbeteren. Een goede bereikbaarheid maakt de Hoeksche Waard aantrekkelijk voor inwoners en bedrijven om zich hier te vestigen en te blijven
- 4. Duurzame, innovatieve landbouw;
De Hoeksche Waard is van oudsher een top landbouwgebied, waar ondernemers inzetten op innovatie en kennisontwikkeling, agrobiodiversiteit en agrarisch natuurbeheer. De duurzame, innovatieve landbouw is één van de motoren in de richting van een circulaire eiland-economie, daar moet op ingezet worden.
- 5. Vitale dorpen en actieve samenleving.
Alle inwoners verdienen een duurzaam veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Daarbij wordt ingezet om de sociaal economische staat van de Hoeksche Waard minimaal te behouden en waar mogelijk verder verbeteren
De Hoeksche Waarden staan voor omgevingskwaliteit, zoals landschap, natuur, rust, ruimte, energie en gezondheid. De Omgevingsvisie heeft de gemeente Hoeksche Waard opgedeeld in een vijftal deelgebieden met eigen Hoeksche Waarden en ambities.
Doorwerking planinitiatief
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Natuurlijk! verbonden'. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het gebied getransformeerd tot woongebied. Na de transformatie zal het plangebied onderdeel gaan uitmaken van het stedelijke gebied.
Het deelgebied 'Natuurlijk! verbonden' beslaat grotendeels het open agrarische landschap. Het landschap is rationeel en doelmatig ingericht voor de agrarische sector. De openheid geeft lange zichtlijnen en vergezichten. Het agrarische landschap wordt gekenmerkt door een fijnmazig systeem van kreken en dijken. De samenhang is bepalend voor de bescherming en beleving van het landschap.
In de omgevingsvisie heeft de gemeente voorgesorteerd op (noodzakelijke) ontwikkeling aan de randen van de bestaande kernen. Uitbreiding is pas mogelijk indien inbreiding en herstructurering onvoldoende mogelijkheden biedt. De woningbouwopgave van de gemeente is dermate groot dat dit niet volledig binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden, de uitbreiding aan de westzijde van 's-Gravendeel is noodzakelijk. Zoals in paragraaf 3.1.3 opgenomen heeft de provincie het plangebied ook aangewezen als woningbouwlocatie.
In het stedenbouwkundig- en landschapsplan is om bestaande waarden zoveel mogelijk te behouden aandacht besteed aan de (toekomstige) natuurlijke overgang tussen stedelijk en landelijk gebied. Daarnaast blijven de waardevolle en herkenbare dijken behouden, wordt de waardevolle kreek versterkt en is er veel aandacht voor het versterken van de biodiversiteit binnen het plangebied. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in lijn is met de gemeentelijke omgevingsvisie.
Afbeelding 3.3. Uitsnede gemeentelijke omgevingsvisie. Plangebied met rood kader globaal weergegeven.
3.4.2 Welstandsnota
Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het welstandsbeleid van de gemeente Hoeksche Waard is vertaald in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hoeksche Waard 2020. In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen. In de nota zijn verschillende welstandsgebieden opgenomen die ieder een eigen verschijningsvorm en daarom eigen gebiedscriteria hebben.
Doorwerking planinitiatief
De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan niet alleen op basis van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hoeksche Waard 2020 getoetst worden. De initiatiefnemer is in samenwerking met de gemeente Hoeksche Waard een stap verder gegaan om de gewenste ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied te realiseren. Het opstellen van een separaat beeldkwaliteitsplan is tevens van uit provinciaal beleid voor ontwikkeling van deze omvang noodzakelijk.
Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeente Hoeksche Waard separaat vastgesteld en als allonge toegevoegd aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hoeksche Waard. Het beeldkwaliteitsplan vervangt daarmee de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hoeksche Waard 2020 specifiek voor het plangebied dat met voorliggend bestemmingsplan wordt ontwikkeld. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 toegevoegd aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijvigheid En Milieuzonering
4.1.1 Wettelijk kader
De invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid moet op de leefomgeving worden afgewogen. Er dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Dit kan door middel van milieuzonering. Wonen is een voorbeeld van een milieugevoelige functie. De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van woningen. Aan de hand van de VNG-brochure dient beoordeeld of voorliggend bestemmingsplan kan voldoen aan de gestelde richtafstanden.
Milieucategorie | Gemengd gebied | Rustige woonwijk |
1 | 0 meter | 10 meter |
2 | 10 meter | 30 meter |
3.1 | 30 meter | 50 meter |
3.2 | 50 meter | 100 meter |
4.1 | 100 meter | 200 meter |
4.2 | 200 meter | 300 meter |
Tabel 1: Richtafstandentabel VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering
4.1.2 Beoordeling plangebied
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een volledig nieuw woongebied mogelijk. De bestemming wonen is een milieugevoelige functie waarvoor minimale afstanden tot milieubelastende functies gelden. Het plangebied valt binnen de categorie 'rustige woonwijk', dat is immers de doelstelling die nagestreefd wordt met het stedenbouwkundig plan.
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen kan beoordeeld worden of bestaande bedrijven in de nabijheid van het plangebied gesitueerd zijn. Zoals weergegeven op onderstaande afbeelding 4.1 zijn er geen bedrijven in de nabijheid van het plangebied gesitueerd. De dichtstbijzijnde bedrijven (met een bedrijfsbestemming) liggen op een afstand van circa 225 meter tot de grens het plangebied. Ter plaatse zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan waarvoor een minimale afstand van 50 meter geldt.
De overige bedrijven hebben met 300 meter een afstand die zelfs is voldoende voor de zwaarste bedrijvigheid op basis van de VNG-brochure. In werkelijkheid voorzien de bedrijfsbestemming niet in deze mogelijkheid, met zekerheid kan daarom gesteld worden dat er geen belemmeringen ontstaan. Zowel de toekomstige woon- en leefkwaliteit als de bestaande bedrijfsbelangen zijn geborgd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Afbeelding 4.1: Beoordeling bedrijf- en milieuzonering (bron: ruimtelijke plannen)
4.2 Water
4.2.1 Wettelijk kader
Nationaal waterprogramma 2022-2027
Het Nationaal Waterprogramma geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren.
De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
- Een veilige en klimaatbestendige delta.
- Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
- Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodemen watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen. Daarmee zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het omvat een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht wetten zijn samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het regionaal waterplan Zuid-Holland 2022-2027. Hierin staat hoe de provincie samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland. In het waterplan wordt ook aandacht besteed aan onderwerpen als zoetwatervoorziening, waterrecreatie en wateroverlast. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen.
Waterschap Hollandse Delta
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het waterbeleid van dit waterschap is neergelegd in het waterbeheerprogramma. In het Waterbeheerprogramma (WBP) staan de doelen van het waterschap voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen, voldoende water, schoon water (inclusief de Europese Kaderrichtlijn Water) en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater).
Afbeelding 4.2. Doelenboom Waterschap Hollandse Delta (bron: Waterschap Hollandse Delta)
Het waterschap Hollandse Delta is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. In de keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door nieuw verhard oppervlak tot afvoer te laten komen.
4.2.2 Beoordeling plangebied
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Digitale watertoets
Het waterschap Hollandse Delta biedt de mogelijkheid een digitale watertoets uit te voeren. Uit deze digitale watertoets is gebleken dat de volgende waterschapsbelangen relevant zijn:
- Er wordt een beperkingsgebied geraakt;
- De toename van het verharde oppervlak is meer dan 1.500 m² in het buitengebied;
- Er wordt nieuw oppervlakte water aangelegd;
- Er worden bruggen en/of duikers aangelegd.
Vanwege de omvang van het initiatief en de vele waterbelangen is het nodig een vergunning aan te vragen bij het waterschap. De watertoets genereert ook de uitgangspunten voor het toekomstige watersysteem:
- De afvoer van water mag maximaal 2/l/s/ha bedragen;
- Bij toename van meer dan 1.500 m² verhard oppervlak in het buitengebied dient 10% watercompensatie te worden gerealiseerd. Bij voorkeur in de vorm van open water;
- Waterberging wordt berekend boven het streefpeil;
- Het systeem moet robuust genoeg zijn om hevige neerslag binnen het plangebied op te vangen alvorens af te wentelen op naburig gebied;
- Tijdens droge periodes moet het inlaten van water mogelijk zijn.
Voor oevers langs open water wordt gestreefd naar een duurzame, natuurvriendelijk en onderhoudsvriendelijke inrichting. De initiatiefnemer heeft hierover afspraken gemaakt met het waterschap en bovenstaande aspecten zijn verwerkt in het ontwerp van de nieuwe woonwijk. Gedurende het overleg is ook gebleken dat een op de digitale kaart aangegeven duiker in werkelijkheid niet aanwezig bleek. Hierdoor is er slechts sprake van 2 peilgebieden binnen het plangebied. De initiatiefnemer en het waterschap hebben gezamenlijk afspraken gemaakt op welke wijze de waterberging en waterhuishouding binnen het plangebied geregeld gaan worden.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is het plangebied niet tot nauwelijks verhard, er is in totaal 4269 m2 oppervlaktewater aanwezig. Grenzend aan en in het plangebied zijn hoofdwatergangen aanwezig. In onderstaande afbeelding is de bestaande waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied weergegeven.
Toekomstige situatie
Er is sprake van een herontwikkeling naar woningbouwgebied. In de eerste fase komen er 179 nieuwbouw woningen van verschillende types. De ontwikkeling houdt rekening met de noodzakelijk watercompensatie vanwege de toename van de verharding. In onderstaande afbeelding is de waterhuishoudkundige situatie in de toekomstige situatie weergegeven. Onder het kopje 'berekening toename verharding' volgt een cijfermatige en tekstuele onderbouwing van de geplande watercompensatie. Deze definitieve keuzes voor de watercompensatie zijn inmiddels ook vastgelegd in de verleende watervergunning.
Afbeelding 4.3 Waterhuishouding in de bestaande en toekomstige situatie (bron: initiatiefnemer).
Berekening toename verharding
Bestaande situatie | Onderdeel | Aantal | Aantal | Eenheid | Betreft |
Bestaand oppervlakte water | 4269 | m2 | bestaande waterpartijen conform tekening | ||
Aanwezige verharding | - | 0 | m2 | geen verharding aanwezig | |
Aanwezige bebouwing | - | 0 | m2 | geen bebouwing aanwezig | |
Subtotaal | 4269 | 0 | |||
Nieuwe situatie | Onderdeel | Aantal | Aantal | Eenheid | Betreft |
Nieuw oppervlakte water | 7973 | - | m2 | Nieuwe waterpartijen conform tekening | |
Verharding openbaar gebied | 14.980 | m2 | Wegen, trottoirs parkeerkoffers etc. | ||
Verharding bouwweg (tijdelijk) | 625 | m2 | gedeelte (bouw)weg (wordt in principe verwijderd na gereedkomen wijk) | ||
Verharding door bebouwing | 11.600 | m2 | Woningen | ||
Rijwoningen/rug aan rug tuinen 50% verhard | 6.088 | m2 | Uitbouw/bestrating in tuinen/extra berging etc. | ||
2^1 kap en VS tuinen 25% verhard | 3.584,5 | m2 | Uitbouw/bestrating in tuinen/extra berging etc. | ||
Subtotaal | 7973 | 36.878 | |||
water- compensatie 10% | 3688 | m2 | Watercompensatie vanwege toename verharding binnen het plangebied | ||
Geplande water- compensatie | 3704 | Nieuw gegraven water, infiltratiemogelijkheden etc. | |||
Uitkomt berekening water- compensatie | +16,25 | m2 | Op basis van de berekening blijkt dat voldaan wordt aan de watercompensatie eis. Het definitieve waterhuishoudkundig plan is inmiddels vastgelegd in een verleende watervergunning. Het overschot (16,25) kan (indien de ontwikkeling plaatsvind) in de toekomst gebruikt worden bij de opvolgende ontwikkeling 's-Gravendeel West II. |
Tabel 2: Verschilberekening verharding bestaande vs nieuwe situatie
Hydrologisch Neutraal bouwen
Uiteraard moet eerst voorkomen worden dat het hemelwater vervuild. Vervuiling zal worden voorkomen door het gebruik van duurzame niet uitlogende bouwmaterialen. Dit wordt getoetst bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Bij hydrologisch neutraal bouwen wordt door het waterschap gekeken naar de toename van het verharde oppervlak. De grens voor de vergunningplicht ligt bij een toename van 500 m². Deze grens wordt ruimschoots overschreden zodat er een vergunning moet worden aangevraagd. De omvang van de verhardingstoename is groot. Daarom voorziet het plan in tenminste 10% watercompensatie en diverse kleinere bergings- en infiltratiesystemen waarmee de bergingsopgave volledig kan worden ingevuld. Zoals gesteld zal de definitieve watercompensatie worden vastgelegd in de latere watervergunning. Het plangebied is in ieder geval ruim voldoende van omvang om de uitvoerbaarheid van de watercompenserende maatregelen te kunnen garanderen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.3 Flora En Fauna
4.3.1 Wettelijk kader
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd. Per 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet.
Verantwoording soortenbescherming
De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. De resultaten van de quickscan bepalen of een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. Een voorbeeld van een vervolgonderzoek is een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten. Het plan kan in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd als er toch negatieve effecten worden verwacht, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te verminderen of te voorkomen. In de meeste gevallen is een ontheffing nodig van de provincie als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden.
Verantwoording gebiedsbescherming
Vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse Natura 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor. De dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden ten opzichte van voorliggend bestemmingsplangebied zijn 'de Biesbosch' en 'Oudeland van Strijen' op respectievelijk 5,5 en 4,5 kilometer afstand. Het Natura-2000 gebied 'Oudeland van Strijen' is geen stikstofgevoelig natuurgebied.
4.3.2 Beoordeling plangebied
Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is een toets aan de natuurwetging noodzakelijk. De eerste stap van een natuurtoets bestaat uit een quickscan flora en fauna. Het rapport is toegevoegd als bijlage 6 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf worden de conclusies uit het onderzoek kort toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijgevoegde rapportage. In juni 2024 is er nog een actualisatie gedaan op de quickscan flora & fauna, specifiek voor de nieuwe ontsluitingsweg. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 7.
Op basis van de uitgevoerde quickscans wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling een positief effect kan hebben op waterflora en -fauna. Ook de aanplant van bomen in het plangebied kan een positief effect op vleermuizen hebben.
Om een negatief effect op (beschermde) soorten te minimaliseren dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van weidevogels aan te vangen. Indien deze toch in het broedseizoen aan zullen vangen, dient vooraf een aanvullende schouw plaats te vinden. Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren, vissen, kreeftachtigen en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied, specifiek bij de nieuwe ontsluitingsweg. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen of worden niet negatief aangetast door de geplande werkzaamheden. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten. Tevens dient voor de werkzaamheden in de watergangen een ecologisch werkprotocol gevolgd te worden, welke door de gemeente en de initiatiefnemer gezamenlijk wordt opgesteld.
Conclusie
Op basis van de quickscan is een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna niet noodzakelijk. Voor de geplande activiteiten is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbeheer noodzakelijk en zijn geen compenserende maatregelen nodig.
Het aspect flora & fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.4 Stikstof
4.4.1 Wettelijk kader
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan (Europese) regelgeving te kunnen voldoen.
Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator kan correct berekend worden of er sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Conform de huidige wetgeving dient daarbij alleen de gebruiksfase berekend te worden.
4.4.2 Beoordeling plangebied
Het plangebied ligt op circa 7 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebied "Biesbosch". Door Langelaar milieuadvies is een stikstofberekening gemaakt voor de beoogde ontwikkeling. Het volledige onderzoek is toegevoegd als bijlage 8 aan de toelichting. Het onderzoek heeft betrekking op de toekomstige gebruiksfase van het nieuwe woongebied.
Bij de aanleg leidt de inzet van machines en verkeersbewegingen tot NOx en NH3 emissie. Bij het gebruik leiden verkeersbewegingen tot NOx en NH3 emissie. Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase leidt tot een stikstofdepositietoename van maximaal 0,01 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebied “Biesbosch”.
De beëindiging van het agrarisch grondgebruik dat plaats vindt voorafgaand aan de vaststelling van het plan is het onlosmakelijke (positieve) gevolg van uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan. Emissies vinden o.a. plaats door met bemesting van de agrarische percelen.
Een verschilberekening tussen de vermeden emissies van het huidige agrarische grondgebruik en de emissies in de aanleg- en gebruiksfase voor de nieuwe woonwijk maken duidelijk dat per saldo de NOx depositie op alle kwetsbare habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden ten gevolge van het plan in de aanleg- en gebruiksfase niet groter is dan bij het huidige agrarische gebruik. Voor de gebruiksfase van de nieuwe woonwijk kan deze conclusie alleen getrokken worden als (naast het wettelijke verbod op aardgasaansluitingen) ook (sfeer)haarden verboden worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet derhalve is een regel waarmee het gebruik van (sfeer)haarden (die leiden tot stikstofemissie) als strijdig wordt aangemerkt.
Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten.
4.5 Geluid
4.5.1 Wettelijk kader
Wegverkeer
In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare belasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van geluidsgevoelige objecten, zoals nieuwe of te wijzigen woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB, indien dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan de zogenaamde "Hogere waarde". De hogere waarde mag enkel worden verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk is. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buiten stedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.
Spoorverkeerslawaai
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de geluidszone van een spoorweg valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (Wgh artikel 77). Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarde genoemd in de Wgh, of indien het bevoegd gezag een besluit heeft genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Luchtverkeerslawaai
Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting overdag (Lden) en 's nachts (Lnight)) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.
4.5.2 Beoordeling plangebied
Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 9 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf worden de conclusies uit het onderzoek kort toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijgevoegde rapportage.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidscontouren van een belastende industrie, een spoorweg en/of luchtvaartverkeer. Ten oosten van het plangebied ligt op een afstand van circa 1100 meter het spoortraject van de HSL. De geluidscontour ter plaatse bedraagt 600 meter. Het plangebied ligt ver buiten de geluidscontour van het spoortraject. Aanvullend onderzoek naar deze geluidsbronnen is dan ook niet noodzakelijk.
Uitgangspunten van het onderzoek
De nieuwe woningen zijn geprojecteerd in de wettelijke geluidzone van de provinciale weg N217 (Maasdamseweg) en de Molendijk. De locatie ondervindt mogelijk een relevante geluidbelasting van de nieuwe niet gezoneerde 30 km/u ontsluitingsweg 'Polderlint' van noord naar zuid door het plan. Langs de nieuwe ontsluitingsweg liggen bestaande woonfuncties, ook daar is rekening mee gehouden.
In het kader van de toetsing van het woon- en leefklimaat is de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen inclusief de nieuwe ontsluitingsweg beschouwd. Onderzocht is wat de gecumuleerde geluidsbelasting is bij de woningen, inclusief de buitenruimte. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen nabij de nieuwe ontsluitingsweg. Conform het geluidsbeleid moet ook voldaan worden aan de eis dat er minimaal één geluidsluwe gevel en buitenruimte aanwezig is.
Er van uitgaand dat er wordt voldaan aan de minimale eis voor de geluidwering van een woning van 20 dB conform het Bouwbesluit, mag de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger zijn dan 53 dB om (zonder akoestische maatregelen) aan de richtwaarde van het binnengeluidniveau van 33 dB te voldoen. Indien hier niet aan voldaan kan worden zijn aanvullende maatregelen mogelijk noodzakelijk.
Hogere waarden en gemeentelijke geluidsbeleid
Wet geluidshinder
Uit de berekeningsresultaten blijkt op de gevels van 9 van totaal 179 woningen een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogste geluidbelasting is 53 dB. Voor deze woningen is een verzoek om hogere grenswaarde noodzakelijk. Voor een volledige toelichting wordt verwezen naar bijlage 9. Het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is binnen de kaders van het plan onmogelijk gebleken. In het geluidsrapport zijn verschillende geluidsreducerende maatregelen (geluidsarm asfalt N217, geluidsscherm N217 en diffractoren) doorgerekend. De maatregelen zijn allen of onvoldoende doelmatig gebleken of niet wenselijk vanuit stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De aanvullende onderbouwing om deze maatregelen niet te treffen zijn gelijk aan de onderbouwing voor afwijking van het gemeente geluidsbeleid. Deze onderbouwing wordt gegeven onder het kopje 'Afwijking van het gemeentelijke geluidsbeleid '.
Gemeentelijk geluidsbeleid
De Gemeente Hoeksche Waard hanteert tevens de door omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid opgestelde richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden. Het geluidsbeleid is van toepassing wanneer sprake is van de voorbereiding van een ruimtelijk plan waarin nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden aan 30 kilometer per uur wegen en/of vaarwegen. Het beleid dient ook als richtlijn te worden toegepast bij de realisatie van woningen, die volgens een (globaal) bestemmingsplan wel al zijn toegestaan.
De ontwikkeling van 's-Gravendeel West fase 1 wordt mogelijk gemaakt middels een globaal bestemmingsplan, daarmee is het geluidsbeleid van de gemeente van toepassing. Toetsing op woningniveau is nog niet altijd volledig mogelijk, wel dient voldoende in beeld gebracht te worden of er sprake is van geluidluwe gevels en buitenruimtes. In het beleid van de gemeente is opgenomen dat er alleen hogere geluidswaarde kan worden verleend als voldaan is aan de onderzoeksverplichting. Onderdeel van de onderzoekverplichting is ook het beoordelen of het nemen van akoestisch maatregelen mogelijk is. Hiervoor geldt de volgende voorkeursvolgorde:
- 1. bronmaatregelen,
- 2. maatregelen in de overdracht,
- 3. maatregelen bij de ontvanger.
Het is niet altijd nodig of mogelijk maatregelen te treffen. Op grond van de volgende twee in criteria kan van het treffen van maatregelen worden afgezien:
- Maatregelen zijn onvoldoende doeltreffend om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde.
- Maatregelen ondervinden ernstige bezwaren van: stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Conform het aanvullende geluidbeleid is de kwaliteit van de woon- en leefomgeving acceptabel als er een geluidluwe gevel én een geluidluwe buitenruimte aanwezig is. Woningen met een tuin moeten een geluidluwe (of een deel daarvan) tuin hebben van minimaal 20 m2. Met geluidsluw wordt een geluidsbelasting van maximaal 50 dB bedoeld.
Bij alle woningen in het plan wordt voldaan aan de aanvullende eis dat huizen met tuinen moeten kunnen beschikken over een geluidluw gedeelte in de ''achter- of zijtuin''.
Gecumuleerde geluidsbelasting
Nieuwe woningen
De hoogste geluidbelasting bij de nieuwe woningen is ten hoogste 53 dB. De benodigde geluidwering ter plaatse bedraagt (53-33=) 20 dB. Bij nieuwe woningen is op basis van wet- en regelgeving geborgd dat voldaan wordt aan de 20 dB eis voor gevelgeluidwering. Daarnaast is het aannemelijk dat, vanwege de eisen voor energieprestatie de geluidwering van gevels, in de praktijk sprake is van een hogere geluidswering van de gevel. Het woon- en leefklimaat is in de geluidgevoelige ruimten van de nieuwe woning daarom zonder nader onderzoek gewaarborgd.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de definitieve ontsluitingsvariant niet tot andere geluidbelastingen bij de nieuwe woningen leidt. Dit is nader toegelicht in het addendum van bijlage 11.
Bestaande woningen
Zoals reeds toegelicht zijn er tussen het ontwerpbestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan wijzigingen doorgevoerd aan de ligging van de ontsluitingsroute voor gemotoriseerd verkeer. Vanwege deze wijzigingen is een addendum op het uitgevoerde akoestische onderzoek geschreven. Ook zijn hiervoor enkele nieuwe berekeningen gemaakt, zie hiervoor het addendum van bijlage 11. In dit addendum is gekeken naar de Welhof en de bestaande woningen aan de Boezemhof.
Bij de bestaande woningen is de geluidbelasting als gevolg van de provinciale weg N217 maatgevend. De geluidsbelasting van de N217 is ca. 10 dB hoger dan de geluidbelasting van het nieuwe Polderlint. De invloed van het Polderlint bij de bestaande woningen is akoestisch gezien als verwaarloosbaar te beschouwen.
Als het Polderlint bij de bestaande woningen getoetst zou worden aan de grenswaarde van de Wet geluidhinder, is de hoogst berekende waarde na aftrek van 5 dB volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder (46-5) 41 dB. De voorkeurgrenswaarde voor wegverkeer van 48 dB wordt hiermee ruim onderschreden.
Indien rekening wordt gehouden met een volledige ontwikkeling van het plangebied ’s-Gravendeel West (incl. fase 2) als gevolg waarvan de intensiteit op het zuidelijk deel van het Polderlint toeneemt van 1.300 motorvoertuigen per etmaal naar 2.000 motorvoertuigen per etmaal zal de geluidbelasting langs het zuidelijk deel met 2 dB toenemen. De geluidbelasting bij de bestaande woningen zal dan van 41 dB naar ten hoogste 43 dB gaan. De voorkeurgrenswaarde voor wegverkeer van 48 dB wordt hiermee nog steeds ruim onderschreden.
Bij de bestaande woningen is en blijft daarmee sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. De gemeente Hoeksche Waard kan voor de nieuwe woningen een hogere waarde verlenen op basis van het gemeentelijke geluidsbeleid. Voor alle nieuwe woningen wordt voldaan de gemeentelijke voorwaarden om deze hogere waarde te kunnen verlenen. Voor de bestaande woningen is eveneens aangetoond dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat, ook wanneer in de toekomst fase 2 van 's-Gravendeel West tot ontwikkeling komt.
Op basis van het geluidsonderzoek kan dan ook geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde nieuwe woonwijk 's-Gravendeel West.
4.6 Bodem
4.6.1 Wettelijk kader
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten regels moeten stellen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels zijn nodig om voor een goede ruimtelijke ordening te zorgen. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Een historisch onderzoek kan worden uitgevoerd om te bepalen of de bodem een planontwikkeling in de weg staat. Dit onderzoek kan aangevuld worden met een nader bodemonderzoek. Het is niet toegestaan om te bouwen op vervuilde grond.
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Bij het toepassen van grond en bagger hanteert dit besluit een toets. De bodem moet met de gebruiksfunctie in balans zijn. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. De bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu moet in balans zijn met gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Te denken valt aan woningbouw of het aanleggen van wegen. Er moet bij plannen rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Dit is bepaald in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
4.6.2 Beoordeling plangebied
Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is het noodzakelijk om de bodemkwaliteit in kaart te brengen. Het plangebied is in het verleden en ook in het heden mogelijk verontreinigd geraakt. Doelstelling van het onderzoek is vast te stellen of de bodemkwaliteit binnen het plangebied passend is bij een woonfunctie. Het volledige onderzoek is toegevoegd als bijlage 11.
Bureauonderzoek
Voorafgaand aan het veldwerk is bureauonderzoek verricht. Uit de omgevingsrapportage van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid beek dat binnen het plangebied en binnen een straal van 50 meter van het plangebied geen bodemonderzoeken bekend zijn. Op de ten oosten gelegen percelen (100 meter en meer verwijderd van het plangebied) zijn wel diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uitgangspunt is geweest dat de resultaten van deze bodemonderzoeken, gezien de afstand, geen invloed hebben op de bodemkwaliteit van onderhavig plangebied.
Verkennend bodemonderzoek
Tijdens het veldwerk is bij boring 26 is in de bovengrond zintuigelijk een bijmenging met baksteen aangetroffen tussen het opgeboorde bodemmateriaal. Bij de overige boringen zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. Er is evenmin asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal. Aanvullend onderzoek naar asbest in de bodem is dan ook niet noodzakelijk.
Afbeelding 4.5 locaties boorpunten (bron: verkennend bodemonderzoek Arnicon, d.d. juni 2021)
De verzamelde monsters zijn na uitvoering van het veldwerk onderzocht in een laboratorium. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bovengrond (plaatselijk) licht verontreinigd is met koper, zink, cadmium, lood en PAK. In de ondergrond zijn (plaatselijk) licht verhoogde gehalten kobalt en nikkel aangetoond. In de bovengrond van het westelijke terreindeel met kadastrale perceel H 758 (voormalig perceel H 170) is PFOA(som) aangetroffen in een gehalte dat voldoet aan de voorlopige toepassingsnormen voor hergebruik (functie wonen of industrie). Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink. Bij de overige bronnen zijn in de grond en in het grondwater geen verontreinigingen aangetroffen.
PFAS onderzoek
In december 2019 is het grootste deel van de onderzoekslocatie onderzocht op PFAS en GenX, de resultaten zijn als bijlage aan het verkennend bodemonderzoek toegevoegd. Een deel van het kadastraal perceel H 758 (voormalig perceel H 170 is toen niet onderzocht op PFAS en GenX, maar nu wel meegenomen in het verkennend bodemonderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat het gehalte PFAS niet voldoet aan de achtergrondwaarden uit het tijdelijke handelingskader van 2 juli 2020. Dat vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan en het toekomstige bouwplan omdat er gewerkt zal worden met een gesloten grondbalans. Indien er wel grond afgevoerd moet worden dan zal dit nader onderzocht moeten worden.
Aanvullend onderzoek i.v.m. nieuwe ontsluitingsroute
Tussen het ontwerpbestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan is de ontsluiting van 's-Gravendeel West verplaatst naar de zuidzijde van het plangebied. Om aan te tonen dat het aspect bodem ook ter plaatse van de nieuwe ontsluitingsroute uitvoerbaar is, is er in mei 2024 door Arnicon B.V. een nieuw milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van de voorgenomen ontsluitingsweg. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan. Hieruit volgt dat ook in dit deel van het plangebied geen aanleiding is om een vervolgonderzoek uit te voeren.
Conclusie
De aangetoonde verontreinigingen zijn dermate klein van aard dat het niet zinvol is om nader onderzoek uit te voeren. De verontreinigingen geven ook geen aanleiding voor het nemen van saneringsmaatregelen. Het plangebied is geschikt voor de beoogde woonfunctie. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.7 Archeologie
4.7.1 Wettelijk kader
Het nationale beleid voor archeologie is afkomstig uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd. Dit is gedaan in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007. Hiermee zijn een aantal wetten gewijzigd. Dit zijn onder andere de Monumentenwet (1988), de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Sinds de Wamz hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is ook verwerkt in de Erfgoedwet sinds 1 juli 2016. Sinds 1 januari 2024 geldt de Omgevingswet, de archeologische zorgplicht is hierin opgenomen. Dit plan is voor 1 januari 2024 als ontwerp ter visie gelegd, daarom blijft het oude recht onder de Wet ruimtelijke ordening van kracht.
Het archeologisch erfgoed in de bodem moet zoveel mogelijk behouden worden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit moet gedaan worden met archeologisch onderzoek. Het archeologisch belang moet vanaf het begin meewegen in de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
4.7.2 Beoordeling plangebied
Het verkennend archeologische onderzoek is uitgevoerd in twee fasen: het archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek ter plaatse van het nieuwe woongebied en een aanvullend (boor)onderzoek in verband met de aanleg van de ontsluitingsweg. Het onderzoek voor de ontsluitingsweg is vanwege het gewijzigde tracé geactualiseerd.
Aan de oostzijde van het plangebied worden enkele langzaam verkeerroutes aangelegd, deze werkzaamheden vallen binnen het geldende bestemmingsplan 's-Gravendeel. Ter plaatse geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. De geplande werkzaamheden overschrijden de drempelwaardes voor archeologisch onderzoek niet, aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
- 1. Het nieuwe woongebied
Binnen het nieuwe woongebied vigeert in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Binnenmaas de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1'. Deze dubbelbestemming geldt voor het gehele nieuwe woongebied.
Binnen deze dubbelbestemming geldt dat er geen bodemingrepen mogen plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 500 m2 en welke dieper reiken dan 50 cm beneden het maaiveldniveau. Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en het daarbinnen mogelijk gemaakte bouwplan aan te tonen is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen en is in zijn volledigheid toegevoegd als bijlage 13.
Archeologisch bureauonderzoek
Het archeologisch bureauonderzoek dient om een goed beeld te krijgen van de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van het plangebied en de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Op basis van het bureauonderzoek is een specifieke archeologische verwachting opgesteld, welke verschilt per deel van het plangebied en in belangrijke mate verband houdt met de lokale geologische- en landschappelijke elementen. Samenvattend geldt er conform de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart en het archeologisch bureauonderzoek een hoge archeologische verwachting voor de al dan niet begraven stroomruggen in het plangebied. Voor de lager liggende delen in de ondergrond geldt een middelhoge verwachting.
Inventariserend veldonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is het inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Er zijn 6 verkennende boringen per hectare gezet. In het totaal zijn 43 boringen in een regelmatig verspringend grid over het plangebied verdeeld, welke zijn gezet met een edelmanboor (7 cm Ø) en een guts (3 cm Ø). In het toegevoegde archeologische rapport is een volledige uiteenzetting van het uitgevoerde veldonderzoek opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden: De laagopeenvolging binnen het plangebied bestaat uit een jong overstromingsdek op getijdeafzettingen op veen. Binnen het plangebied zijn twee getij-inversieruggen aanwezig die ouder zijn dan het veenpakket, waardoor plaatselijk van onder het veenpakket gelegen hogere kleigronden sprake is. Binnen de overige, laaggelegen delen van het plangebied werden deze gronden binnen de maximaal uitgevoerde boordiepte van 4 meter niet bereikt. Er zijn geen grote recente verstoringen gezien in het plangebied en het natuurlijk bodemprofiel lijkt intact te zijn. Hoewel tijdens het veldonderzoek geen concrete aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten, kan echter op grond van de bevindingen gesteld worden dat potentieel sprake is van drie afzonderlijke archeologische niveaus.
Deelconclusie
Op basis van het bureauonderzoek is een hoge verwachting opgesteld voor het aantreffen van archeologische resten in het plangebied. Om deze archeologische verwachting te toetsen is een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Echter, dit verkennend veldonderzoek heeft geen uitsluitsel kunnen geven over de aan- of afwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied. Op grond van het vastgestelde bodemprofiel - met name de aanwezige inversieruggen - blijft de hoge verwachting voor een deel van het plangebied in stand. De ontwikkelingen ter plaatse van de inversieruggen vormen mogelijk een bedreiging voor aanwezige archeologische waarden, totdat aanvullend archeologisch onderzoek de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van archeologische waarden afdoende onderbouwd heeft aangetoond.
Vanwege de op basis van onderzoek aangetoonde hoge verwachting wordt de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting hoog 1 opgenomen ter plaatse van de inversieruggen Hierdoor dient ter plaatse van de inversierugggen een aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd, indien voorgenomen ontwikkelingen de nieuwe vrijstellingsnorm van 100 m2 en 0,5 m beneden maaiveldniveau overschrijden
Met het bovenstaande komt de gemeente Hoeksche Waard gedeeltelijk terug op een eerdere volledige vrijgave (zoals opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan) van het plangebied. Dat wil zeggen waar het specifiek de hogere gronden op en rond de aanwezige inversieruggen betreft, omdat vooralsnog onvoldoende is aangetoond dat aanwezige archeologische waarden met de herinrichting niet geschaad worden. De gemeente Hoeksche Waard heeft daarmee een deel van de in de rapportage geformuleerde conclusies en aanbevelingen niet overgenomen. De overige gronden blijven conform conclusies een aanbevelingen uit de rapportage wel vrijgegeven.
- 2. De nieuwe ontsluitingsweg
Ter plaatse van de nieuwe ontsluitingsweg binnen de geldende bestemmingsplannen 'Immanuëlhof', 'Landelijk Gebied Binnenmaas' en ''s-Gravendeel' vigeren respectievelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie', 'Waarde- Archeologische verwachting middelhoog 1' en 'Waarde-Archeologie 3'. Binnen de dubbelbestemmingen geldt dat er geen bodemingrepen mogen plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm ('Immanuëlhof' en ''s-Gravendeel') tot 50 cm ('Landelijk Gebied Binnenmaas') beneden maaiveldniveau.
Om de uitvoerbaarheid van de aanvankelijk voorgenomen ontsluitingsweg aan te tonen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek met aanvullend een verkennend archeologisch booronderzoek. De rapportage van het booronderzoek is toegevoegd als bijlage 14.
Archeologisch bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat de laagopeenvolging binnen het plangebied uit jonge getijdenafzettingen op een veenpakket bestaat, gelegen op een oudere mariene afzetting. Het plangebied is reeds verstoord door de aanleg van het bestaande park tot een diepte van circa 1,70 meter.
Voor de aanleg van de ontsluitingsweg is een maximale ontgravingsdiepte van ca. 2 meter voorzien, met name voor de aanleg van het riool. Uit het bureauonderzoek volgt dat op deze diepte nog archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Het gaat specifiek om de top van de getijafzettingen (Late Middeleeuwen), de top van het veenpakket (Bronstijd-IJzertijd) en mogelijk de top van de afzettingen die bij de inversierug horen (Neolithicum-Bronstijd).
Op basis van deze conclusies is een aanvullend booronderzoek uitgevoerd, om de specifieke archeologische verwachting te toetsen.
Inventariserend veldonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. In het totaal zijn 6 boringen geplaatst regelmatig verspreid over het plangebied, welke zijn gezet met een edelmanboor (7 cm Ø) en een guts (3 cm Ø). In het toegevoegde archeologische rapport is een volledige uiteenzetting van het uitgevoerde veldonderzoek opgenomen.
Deelconclusie
Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag. Sinds de uitvoering van het verkennend booronderzoek is er echter een wijziging in het voorgenomen tracé voor de nieuwe ontsluitingsweg doorgevoerd. Vanwege deze wijziging is ook het nieuwe tracé beoordeeld in het kader van Archeologie. Hierbij is mede gebruik gemaakt van bekende boorgegevens in de direct aangrenzende terreinen (Rotonde N217), zie bijlage. De geraadpleegde, aanvullende gegevens hebben niet geleid tot een ander inzicht: er zijn geen concrete aanwijzingen voor een reële archeologische verwachting ter plaatse. Er zijn daarom geen belemmeringen om de voorgenomen, nieuwe ontsluitingsweg conform gewijzigd plan te realiseren.
De gemeente Hoeksche Waard heeft op basis van de conclusie een selectiebesluit genomen en daarmee dit deel van het plangebied archeologisch vrijgegeven voor de aanleg van de voorgenomen ontsluitingsweg.
4.7.3 Algemene conclusie
Op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken dient het plangebied 's-Gravendeel West opgedeeld te worden in twee delen: het nieuwe woongebied en de nieuwe ontsluitingsweg.
Binnen het deel van het plangebied dat het nieuwe woongebied zal vormen zijn mogelijk archeologische resten aanwezig ter plaatse van de inversieruggen. Ter plaatse wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1' opgenomen. Bij overschrijding van de vrijstellingsnorm dient aanvullend archeologisch onderzoek plaats te vinden, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Voor de overige gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan 's-Gravendeel West geldt dat aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Deze gronden zijn door de gemeente Hoeksche Waard door middel van een selectiebesluit archeologisch vrijgegeven. Dit geldt eveneens voor de nieuwe ontsluitingsweg, waar sprake is van archeologische vrijgave en de voorgenomen ontsluitingsweg zonder aanvullend archeologisch onderzoek kan worden gerealiseerd.
4.8 Cultuurhistorie
4.8.1 Wettelijk kader
In de ruimtelijke ordening moet de cultuurhistorie worden afgewogen. Het Rijk heeft in 2009 hiervoor een aanzet gegeven in de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Het Rijk stelt dat de cultuurhistorie moet worden verantwoord in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. De Bro is samen met andere wetten al eerder aangepast op 17 juni 2011. Zo zijn ook het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Dit sluit aan op de vaststelling van de Wijzigingswet Monumentenzorg 1988. Ook sluit het aan op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in mei 2011. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen. Dit is met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waar de voorbereiding van een bestemmingsplan aan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd. In deze beschrijving moet worden aangegeven hoe er met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Ook moet het aangeven hoe er met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
Er dient een beschrijving over de cultuurhistorische waarden worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Deze beschrijving moet toelichten hoe er met aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied wordt omgegaan. Dit betreft ook de cultuurhistorische waarden in de grond. Daarnaast moet er ook gekeken worden of er monumenten in het gebied zijn. De opsteller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan naar alleen archeologie. Ook het facet historische (steden)bouwkunde dient te worden meegenomen in de belangenafweging. Daarnaast gaat het ook om het facet historische geografie. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving op het gebied van het cultureel erfgoed in Nederland in één wet. De wet is van kracht sinds 1 juli 2016 en gaat over het behoud en beheer van cultureel erfgoed. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving is overgenomen in de Erfgoedwet. Dit betreffen de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is de aanwijzing van Rijksmonumenten overgenomen. Ook is overgenomen wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet over het cultureel erfgoed. Deze heeft betrekking op de museale objecten, musea, monumenten, en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten. Deze hadden elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat deze beschermingsniveaus worden gehandhaafd. Dit zijn de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. De Omgevingswet is inmiddels in werking getreden op 1 januari 2024.
4.8.2 Beoordeling plangebied
Binnen het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden voor zoals rijks- en gemeentelijke monumenten of beschermde stads- dorpsgezichten voor. Wel is het plangebied en de directe omgeving van cultuurhistorische belang wanneer het gaat om de landschapsstructuur. In de provinciale kwaliteitskaart valt het plangebied volledig binnen het zeekleipolderlandschap.
Op basis van de kwaliteitskaart, die reeds in paragraaf 3.2.1 is doorlopen, is het van cultuurhistorisch belang dat (binnen het zeekleipolderlandschap) ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de bestaande karakteristieke kenmerken en het herkenbaar houden van de polders en dijken als landschapsstructuren. Tevens is het versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap wenselijk en dient bebouwing geconcentreerd te blijven rondom de kernen.
Conclusie
Het plangebied wordt ingepast binnen de bestaande structuren, de dijken en polder landschapsstructuren dienen behouden te blijven. Om dit te kunnen garanderen is een ruimtelijk raamwerk opgesteld waarbinnen het woongebied zich kan ontwikkelen. Het ruimtelijk raamwerk zorgt ervoor dat belangrijke cultuurhistorische structuren behouden blijven. Het ruimtelijk raamwerk is de onderlegger geweest voor de verbeelding behorend bij voorliggend bestemmingsplan.
In het gebiedsprofiel Hoeksche Waard (paragraaf 3.2.3) is aangegeven dat de bestaande kreek een belangrijke structuurdrager is en dat deze waar mogelijk versterkt moet worden. De kreek wordt met de realisatie van een openbare groenvoorziening centraal in het plangebied extra geaccentueerd, daarom heen vindt de bebouwing op gepaste afstand plaats. Ten slotte wordt de bebouwing direct aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied gebouw, daarmee blijven de waardevolle open polderlandschappen behouden.
Geconcludeerd wordt dat de cultuurhistorische belangen voldoende meegewogen zijn en de ruimtelijke ontwikkeling. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Wettelijk kader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen. Deze wet wordt ook wel de Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor de volgende stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordening vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 ug/m³ | vanaf 2015 |
Fijnstof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 ug/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ug/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Tabel 3: Grenswaarden NO2 en PM10
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen
Besluit Niet in Betekende Mate (NIBM)
In dit besluit is precies bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- Een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij een ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
4.9.2 Beoordeling plangebied
Op basis van de actuele CIML kaart (opvolger NSL Monitoringstool) kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit in de huidige situatie van voldoende kwaliteit is. De ontwikkeling van 179 woningen valt binnen het NIBM - besluit, op voorhand kan daarom gesteld worden dat de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse en de nabije omgeving.
Afbeelding 4.6. Uitsnede CIML kaart (bron:RIVM)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling valt qua aard en omvang binnen het NIBM-besluit, derhalve kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Op basis van de uitgevoerde toets met de CIML kaart kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit in de bestaande situatie van voldoende kwaliteit is voor de functie wonen. Omdat de ontwikkeling niet in negatieve zin bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit ook in de toekomst van voldoende kwaliteit is.
Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.10 Externe Veiligheid
4.10.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:
- Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)- opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties;
- Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
- Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
- Transport van gevaarlijke stoffen over het water;
- Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (een op een miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts een persoon op een miljoen mensen mag overlijden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron.
Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota's.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.
De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) die reeds is vervallen. Deze wet is opgevolgd door de Wet basisnet. Voor buisleidingen geldt sinds 1 januari 2012 de regeling 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'.
4.10.2 Beoordeling plangebied
Analyse plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van een 10-6 contour is niet aan de orde binnen het plangebied. Alle risicobronnen zijn ver verwijderd van de beoogde ontwikkeling, waardoor het plangebied niet in de veiligheidszones ligt. Op onderstaande uitsnede van de risicokaart is het plangebied met rood kader weergegeven, géén van plaatsgebonden risico contouren reikt tot over het plangebied.
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat er geen risicocontour van een nabij gelegen risicobron tot over het plangebied reikt. Een nadere onderbouwing van het plaatsgebonden risico is derhalve niet noodzakelijk.
Analyse groepsrisico
Door de ontwikkeling van het woongebied zal het aantal mensen toenemen, dit kan mogelijk impact hebben op het groepsrisico. Voor onderhavig bestemmingsplan is alleen de N217 relevant. Volgens de meest actuele versie van het basisnet maakt de N217 geen onderdeel uit van de hoofdtransportroutes voor gevaarlijke stoffen, maar is hier alleen sprake van incidenteel transport. Pas bij meer dan 500 GF3 transporten per jaar is sprake van een 10-6 risicocontour, daarvan is bij de N217 geen sprake. Uit recente tellingen blijkt dat er per jaar sprake is van 48 GF3 transportbewegingen. De hoeveelheid transporten is dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu) dat er ook geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel nader gekeken naar een aanvullende verantwoording van het groepsrisico.
In het geval van een calamiteit is er binnen en nabij het plangebied direct water voorhanden om de mogelijke gevolgen van een calamiteit te kunnen bestrijden, dan wel te beperken. Het ontwerp van de nieuwbouw houdt hier rekening mee en wordt afgestemd met de veiligheidsregio. Vanwege de ligging direct nabij de bestaande stedelijke omgeving is de situatie qua alarmering en responstijd van de hulpdiensten goed te noemen.
Communicatie over de vluchtwegen en over de (mogelijke) calamiteit is belangrijk voor de aanwezige personen. Het bouwplan betreft grondgebonden woningen, vluchten is relatief eenvoudig. De bewoners zullen indien nodig bij de oplevering van de woningen geïnformeerd worden over de externe veiligheidsrisico's en hoe te handelen in geval dat zich een calamiteit voordoet.
De huizen nabij de N217 hebben allen in ieder geval één vluchtroute, namelijk via de voordeur, die van de N217 af is gesitueerd. De huizen dienen als eerste afscherming tegen een eventueel ongeval, ook voor de overige inwoners van de nieuwe wijk.
Afbeelding 4.7. Uitsnede risicokaart nabij het plangebied (bron: openbare risicokaart)
Conclusie
Op basis van de ligging van het plangebied kan met de risicokaart onderbouwd worden dat zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmeringen opleveren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het groepsrisico wel nader onderbouwd, ook daaruit volgen geen belemmeringen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Wettelijk kader
De gemeente Hoeksche Waard hanteert de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 voor het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte die de diverse daarin onderscheiden functies oproept.
De aanbevelingen van het CROW nemen de vorm aan van kencijfers. Deze kencijfers zijn gebaseerd op (literatuur)onderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. Hierbij worden betrekkelijk ruime bandbreedten aangegeven en wordt een onderscheid gemaakt naar een aantal verschillende gebieden binnen en buiten de kom (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied). Uit studies blijkt bijvoorbeeld dat functies in centrumgebieden een lagere parkeervraag oproepen dan functies elders binnen de bebouwde kom en daarbuiten.
Verder maakt het CROW onderscheid tussen gemeenten in Nederland al naar gelang hun mate van stedelijkheid (van zeer sterk stedelijk tot niet stedelijk). Een grotere mate van verstedelijking geeft een geringere parkeerbehoefte. Woonkern 's-Gravendeel is volgens deze indeling te beschouwen als weinig stedelijk, aangezien 's-Gravendeel West een uitbreiding is van de woonkern.
4.11.2 Beoordeling plangebied
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuwe woonwijk mogelijk gemaakt. Voor een correcte verkeerskundige onderbouwing is een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 15.
4.12 Kabels En Leidingen
4.12.1 Wettelijk kader
Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten noodzakelijk zijn om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken.
4.12.2 Beoordeling plangebied
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Hoeksche Waard kan geconcludeerd dat er in en nabij het plangebied geen planologisch relevante kabels en /of leidingen aanwezig zijn. Overige kabels zullen bij start van de graaf - en werkzaamheden middels een klic - melding inzichtelijk gemaakt worden.
4.13 Duurzame Ontwikkeling
Duurzaamheid beperkt zich niet enkel tot de realisatie van slimme installaties en een thermische schil om de huizen. Het start al bij de stedenbouw en dat is voor 's-Gravendeel West ook gebeurd. De doelstelling voor 's-Gravendeel is het ontwikkelen van een duurzaam nieuw deel van 's-Gravendeel. Zowel de gemeente als de initiatiefnemer wil een klimaatadaptieve, gezonde en duurzame wijk realiseren. De volgende duurzaamheidsaspecten zijn verwerkt in de stedenbouwkundige planvorming.
Natuur integreren in de woonomgeving
In het nieuwe woongebied krijgt de natuur een centrale plaats. In het stedenbouwkundig ontwerp is ruimte voor ecologische oevers, inheemse vegetatie en biodiversiteit. Bewoners voelen zich fijner waar de leefkwaliteit hoog is. Om deze reden is het van belang dat er aandacht wordt besteed aan de inrichting van de buitenruimte waarmee de natuur beleefd kan worden. In 's-Gravendeel west is natuurbeleving van belang en dat wordt bereikt door natuurlijk spelen (speeltuinen bijvoorbeeld) en het aanleggen van wandel- en struinpaden.
Duurzaam watersysteem
Water is een belangrijke drager binnen het gebied. Het nieuwe woongebied moet klimaatadaptief worden, daar draagt het realiseren van een hemelwaterinfiltratiesysteem met bijvoorbeeld wadi's aan bij. De ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het versterken van verschillende watertypen zoals de bestaande kreek en de poldersingel. Gezamenlijk zorgen alle maatregelen voor een duurzaam waterhuishoudkundig systeem.
Duurzame inrichting openbare ruimte
Het minimaliseren van de verharding is een belangrijk uitgangspunten bij de uitwerking van het woongebied. Er wordt maximaal ruimte gecreëerd voor de realisatie van openbare groenvoorzieningen voor mens en natuur. Tevens wordt voorzien in goede wandel- en fietsroutes om het gebruik van gemotoriseerd niet te stimuleren.
Duurzame woningen
De woningen zullen voldoen aan alle duurzaamheidseisen zoals vastgelegd in de overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Concreet worden duurzaamheidsdoelstelling behaald door de toepassing van duurzame materialen (baksteen, hout) en het aanleggen van gescheiden afvalcontainers. De woningen in het plan zijn gasloos en energieneutraal Dit betekent dat de woningen een neutraal 'gebouw gebonden' energiegebruik hebben. (het energiegebruik voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, warmtapwater, elektriciteit voor de hiervoor benodigde installaties). Waar (technisch) mogelijk zal de Ontwikkelaar duurzaamheidsopties aan kopers aanbieden zoals een NUL op de Meter (NOM) woning. De 20 goedkope koopwoningen zullen voldoen aan de BENG normering De woningen worden, waar nodig om de energie neutrale doelstelling te behalen, voorzien van zonnepanelen. Er worden indien mogelijk - optioneel - extra zonnepanelen aangeboden om de woning nog duurzamer te maken. De opbrengst van de zonnepanelen wordt geoptimaliseerd omdat de daken van de woningen in het stedenbouwkundig plan veelal zuid georiënteerd zijn
Afbeelding 4.8. Sfeerimpressie duurzame ontwikkeling 's-Gravendeel West (bron: initiatiefnemer)
4.14 Niet-ontplofte Explosieven
4.14.1 Wettelijk kader
Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied is een vooronderzoek naar explosieven uitgevoerd. Het volledige vooronderzoek van ECG is toegevoegd als bijlage 17. Opgemerkt wordt dat het onderzoek voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is geactualiseerd vanwege de aangepaste ontsluitingsroute. Deze actualisatie heeft niet geleid tot andere conclusies.
4.14.2 Beoordeling plangebied
Explosive Clearance Group (ECG) heeft een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) binnen het plangebied. Het onderzoek is conform het Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (CS-VROO) uitgevoerd.
Op basis van archiefonderzoek, het ruimingenregister van de Explosieven Opruimingsdienst, kaartmateriaal en luchtfoto-interpretatie zijn er binnen het plangebied geen concrete en/of eenduidige indicaties/aanwijzingen achterhaald van oorlogshandelingen die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van achtergebleven Ontplofbare Oorlogsresten. Uit de beeldvergelijkingen komen minimale veranderingen naar voren in het landschap van het plangebied.
Ten tijde van de oorlog werd het gebied gebruikt voor landbouwdoeleinden. Tegenwoordig bestaat het plangebied nog steeds uit akkerbouwgrond. Omdat er geen indicaties zijn achterhaald die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten is er geen verdacht gebied afgebakend welke voor vervolgonderzoek in aanmerking komen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan ruimtelijke uitvoerbaar is en de geplande werkzaamheden in het plangebied veilig en op reguliere wijze uitgevoerd kunnen worden.
4.15 Milieueffectrapportage
4.15.1 Wettelijk kader
De milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent.
Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit de C- en D-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Bij sommige ontwikkelingen met activiteiten uit de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-plicht mogelijk. Als een voorgenomen ontwikkeling activiteiten bevat zoals opgenomen in de D-lijst van het besluit m.e.r. (kolom 1), maar beneden de drempelwaarden in deze lijst ligt (kolom 2) dan is er een vormvrije m.e.r. mogelijk. Er dient bij elke m.e.r.-vorm een aanmeldnotitie te worden opgesteld. In overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit wordt beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan).
4.15.2 Beoordeling milieueffect
Het type en omvang van een ontwikkeling, die relevant zijn in het kader van het Besluit m.e.r., staan beschreven in bijlage C en D, onder de kolom 'drempelwaarde' van het Besluit m.e.r. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie worden opgesteld.
De ontwikkeling van 179 woningen valt onder de activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals opgenomen in bijlage D onder D11.2 in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Geen van de genoemde drempelwaarden uit kolom 2 wordt overschreden.
De gemeente Hoeksche Waard heeft, op basis van de m.e.r. aanmeldnotitie, voorafgaand aan de start van de procedure het besluit genomen dat het uitvoeren van een aanvullende m.e.r. beoordeling niet noodzakelijk is. Voor de volledigheid is de m.e.r. aanmeldnotitie toegevoegd als bijlage 18.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording
5.1 Algemeen
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het krachtens artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van het overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
5.2 Regels
Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde.
Deze ziet er als volgt uit:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Het hoofdstuk 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. Voor de definities van de begrippen wordt aansluiting gezocht bij reeds vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Hoeksche Waard. Ook sluiten ze aan bij de eisen van de SVBP2012. De 'Begrippen' geven aan wat in de regels van het bestemmingsplan met bepaalde termen wordt bedoeld en de 'Wijze van meten' geven aan hoe men moet meten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. Het bestemmingsplan kent de volgende enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen:
- Artikel 3 'Agrarische met waarden'
- Artikel 4 'Groen'
- Artikel 5 'Verkeer'
- Artikel 6 'Water'
- Artikel 7 'Woongebied'
- Artikel 8 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1'
De enkelbestemming 'Agrarisch met Waarden' is in het bestemmingsplan opgenomen voor de noordelijke groenzone van het plangebied. Deze gronden met aanvullend de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - inrichtingsplan' is opgenomen om de tijdelijke groene invulling van deze zone planologische te borgen. Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan is de bestemming ingeperkt tot alleen hetgeen relevant is voor voorliggend bestemmingsplan.
De enkelbestemming 'Groen' is in het bestemmingsplan opgenomen voor de nieuwe groenstructuren die onderdeel uitmaken van de beoogde hoofdstructuur. Deze groenvoorzieningen zijn onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit en dienen ook hoofdzakelijk hiervoor bestemd te worden. Kleinschalige ondergeschikte groenstructuren, zoals groenstroken langs de weg, zijn in hoofdzaak binnen de bestemming "Verkeer" opgenomen. Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting toegestaan, maar ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, ondergrondse vuilopslag, water, paden en inritten. Gebouwen zijn niet toegestaan, alleen bouwwerken geen gebouw zijnde.
De enkelbestemming 'Verkeer' is in het bestemmingsplan opgenomen voor de woonstraten, paden en voet- en rijwielpaden. Daar bijbehorend kunnen parkeer-, waterhuiskundige-, groen- en nutsvoorzieningen worden gebouwd. Verder schrijven de bouwregels voor dat gebouwen niet zijn toegestaan in deze bestemming. Kleinere bouwwerken kunnen worden aangelegd door middel van een omgevingsvergunning. Deze bestemming ligt onder meer op het gebied tussen de twee blokken van gebouwen waar een belangrijke zichtlijn behouden dient te blijven.
De enkelbestemming 'Water' is in het bestemmingsplan opgenomen voor de hoofdwatergangen binnen het plangebied. De watergang is in het provinciale beleid aangewezen als 'kreek' en de bijbehorende kwaliteit dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Door de bestemming 'Water' toe te kennen wordt het belang van deze hoofdwatergang geborgd. Naast hoofdwatergangen komen er ook gewone watergangen voor binnen het plangebied. Overige watergangen die belangrijk zijn voor de ruimtelijke kwaliteit hebben ook de bestemming 'Water' gekregen. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor wateraanvoer, waterafvoer en waterberging alsmede voor de scheepvaart, met bijbehorende bouwwerken, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, aanlegsteigers en -vlonders en bruggen.
De enkelbestemming 'Woongebied' is in het bestemmingsplan opgenomen voor de toekomstige nieuwe woongebieden. Deze bestemming regelt de invulling van het woongebied. Binnen deze bestemming mogen de woningen worden gebouwd en zijn onder andere water, verblijfsgebied en groen toegestaan. De bestemmings- en bouwregels zijn gebaseerd op de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Zo zijn de maximale bouw- en goothoogte vastgelegd. Naast een regeling voor hoofdgebouwen (de woningen) zijn tevens regels opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bestemming heeft een flexibel karakter. Het is niet wenselijk te gedetailleerd te bestemmen om te voorkomen dat een kleine wijziging, wat reëel is bij een plan van deze omvang, meteen tot strijdigheid zou leiden.
Aan de bestemming is tevens de aanduiding 'openheid' toegevoegd. Het gaat specifiek om de gronden aan westzijde van het plangebied. Deze gronden met de bestemming 'Woongebied' grenzen direct aan het open agrarische landschap zonder openbare groene afscheiding. Deze gronden worden als achtererf aangeduid in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor. De aanduiding is toegevoegd om vergunningsvrije bouwwerken uit te sluiten en hiermee verrommeling door bijvoorbeeld erfafscheidingen tegen te gaan. De realisatie van erfafscheidingen zou afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit die nagestreefd wordt, dat is niet wenselijk.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1' is opgenomen naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken. Middels deze dubbelbestemming zijn de archeologische waarden die mogelijk nog aanwezig zijn binnen het plangebied planologisch beschermd. Voorafgaand aan graaf- en/of bouwwerkzaamheden, groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 cm beneden maaiveld, dient aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels bestaan uit de volgende regels:
- Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
- Artikel 10 Algemene bouwregels
- Artikel 11 Algemene gebruiksregels
- Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
- Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
- Artikel 14 Overige regels
De Anti-dubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De 'Algemene bouwregels' bepalen dat het burgemeester en wethouders in het gehele plangebied nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken. Het college kan dit doen ten behoeve van bijvoorbeeld een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. Daarnaast bepalen de algemene bouwregels dat het niet is toegestaan om antenne-installaties en antennedragers op te richten. Wel kan door middel van een omgevingsvergunning van deze algemene bouwregel worden afgeweken.
De derde algemene bepalingen betreffen de 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regels bepalen dat zonder een omgevingsvergunning men mag afwijken van hetgeen het bestemmingsplan bepaalt voor bijvoorbeeld het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken (geen gebouwen) tot een maximum van tien procent. Burgemeester en wethouders verlenen zulk omgevingsvergunning echter pas indien door die omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de sociale en de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Voorts bevat het bestemmingsplan ook 'Algemene wijzigingsregels'. Deze regels bepalen dat het bevoegd gezag de in het plan opgenomen bestemmingen mag wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. De wijziging is alleen toegestaan indien dit noodzakelijk is voor een technisch betere uitvoering. De overschrijding mag ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Tot slot bepalen de 'Overige regels' dat voor dit bestemmingsplan geldt dat de parkeernormen zoals door de gemeente Hoeksche Waard gehanteerd, moeten worden nageleefd en het bestemmingsplan daar rekening mee moet houden in de uitvoering ervan. In dit artikel is ook een regel opgenomen dat het bevoegd gezag onderbouwd kan afwijken van de standaard norm, niet alle ruimtelijke ontwikkelingen zijn immers te vangen in één vaste norm
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat standaard overgangsrecht en de slotregel conform artikel 3.2.1 van het Bro.
- Artikel 15 Overgangsrecht
- Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen ten laste van de initiatiefnemer ,de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zullen conform de nota kostenverhaal van de gemeente Hoeksche Waard (zoals overeengekomen in de anterieure overeenkomst) worden verrekend met de initiatiefnemer.
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12 tweede lid, onder a van de Wro, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro zijn opgenomen. Voor de uitvoering van dit plan is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst overeen gekomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid van de Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 van de Wro).
Op basis van een uitgevoerde planschaderisicoanalyse kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade. Het aspect planschade heeft geen invloed op de economische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan, gezien dit middels de anterieure overeenkomst geregeld is.
6.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Bro
Het concept ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan diverse overleginstanties in het kader van het vooroverleg. De resultaten van het vooroverleg zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. In bijlage 20 is tevens een onderbouwing gegeven waarom een vooroverleg reactie wel of juist niet tot een aanpassing heeft geleid.
6.2.2 Participatieproces
De projectgroep (Gemeente Hoeksche Waard, ABB Bouwgroep, BPD en Stevast Baas en Groen) heeft op 15 mei 2019 onder begeleiding van stedenbouwkundig bureau Kuiper Compagnons een eerste openbare informatiebijeenkomst gehouden voor geïnteresseerden van 's-Gravendeel West. De avond is goed bezocht door vele geïnteresseerden uit de omgeving van het nieuwbouwplan. Tijdens deze eerste bijeenkomst heeft de projectgroep toegelicht wat de voorgenomen plannen zijn qua woningbouwprogramma, ruimtelijke opzet en invulling van het plangebied en zijn gesprekken gevoerd met diverse belangstellenden. In deze informatiebijeenkomst is ook het verzoek gedaan tot aanmelding voor de klankbordgroep.
Oprichting klankbordgroep
Diverse geïnteresseerden hebben zich aangemeld voor deze klankbordgroep. Om deze compact te houden is gekozen om in een compacte gemêleerde groep de klankbordgroep bijeenkomsten plaats te laten vinden van 10 personen (exclusief de betrokken partijen). De leden dienen hierbij ook als klankbord naar hun achterban/omgeving. Naast de leden zijn de verslagen, presentaties en overige toelichtingen openbaar gemaakt voor geïnteresseerden die mee willen lezen.
De achtergrond van de klankbordgroep leden is divers, van omwonende die aan het plan grenst tot vertegenwoordiger van senioren. De in-en output van deze bijeenkomsten is vastgelegd in verslagvorm die als bijlage aan het bestemmingsplan is gehecht.
- 1e klankbordgroep bijeenkomst - 18 juni 2019
Op 18 juni 2019 heeft de eerste klankbordgroep bijeenkomst plaatsgevonden, waarin kennismaking, toelichting op de plannen, een eerste reactie van de leden en een terugkoppeling op de vragen van de eerste informatie bijeenkomst centraal stonden. De projectgroep is met de diverse vragen en voorstellen van de klankbordgroep aan de slag gegaan, waarbij een terugkoppeling volgt in de 2e klankbordgroep bijeenkomst.
- 2e klankbordgroep bijeenkomst - 17 september 2019
De tweede bijeenkomst heeft zich gericht op de terugkoppeling van de voorstellen en vragen van de eerste klankbordgroep bijeenkomst, evenals openstaande punten van de informatieavond. Ook is vanuit de projectgroep gevraagd mee te denken in de wensen voor speelvoorzieningen, wandelroutes etc. Diverse vragen/opmerkingen van de klankbordgroep hebben betrekking op de overgang van de bestaande naar de nieuwe wijk, hoe privacy wordt gewaarborgd en hoe de ontsluiting van het verkeer van deze woningen zal worden geregeld. De terugkoppeling hierop volgt in de derde klankbordgroep bijeenkomst.
- 3e klankbordgroep bijeenkomst 15 januari 2020
In deze klankbordgroep bijeenkomst zijn de in de vorige klankbordgroep bijeenkomst geopperde voorstellen en gemaakte opmerkingen gepresenteerd in middels een nieuwe tekening waarin de wijzigingen zichtbaar zijn. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over de ontsluiting van de nieuwe wijk, breedte van het water tussen de nieuwe en bestaande bebouwing en de fasering.
- 4e klankbordgroep bijeenkomst - 23 juni 2020 (digitaal)
Deze bijeenkomst heeft in verband met de Corona maatregelen digitaal plaatsgevonden, waarbij middels het programma Teams het beeld gedeeld is zodat de klankbordgroep leden mee konden kijken in de presentatie.
De definitieve zuidelijke ontsluiting wordt tijdens deze klankbordgroep bijeenkomst gepresenteerd evenals de breedte van de waterprofielen en straten. Tijdens deze bijeenkomst wordt ook de planning besproken en de tweede informatiebijeenkomst voor belangstellenden wordt tussen de projectgroep en klankbordgroep besproken. De klankbordgroep is bedankt voor zijn deelname, bij nieuwe/aanvullende onderwerpen die de omgeving aangaan zal de klankbordgroep weer betrokken worden.
- 2e informatie bijeenkomst - 22 september 2020 (digitaal + toelichting terug te kijken)
Deze tweede informatie bijeenkomst heeft in verband met de Corona maatregelen digitaal plaatsgevonden, middels een openbare Webinar heeft de Projectgroep in samenwerking met de Klankbordgroep de definitieve plannen en de participatie van de klankbordgroep toegelicht. Aan deze informatiebijeenkomst zijn ca. 200 kijkers, deelgenomen. De chatfunctie is gebruikt door de aanwezigen om vragen te stellen, welke live zijn beantwoord. Van de Webinar is een video opname gemaakt die via de projectwebsite zichtbaar is en teruggekeken kan worden.
- 5e klankbordgroep bijeenkomst - 30 maart 2021 (digitaal)
Tijdens deze 5e klankbordgroep hebben Partijen de toelichting gegeven op de laatste wijzigingen in de plannen, waarbij de starterswoningen zijn gepresenteerd.
- 6e klankbordgroep bijeenkomst - 22 mei 2024 (fysiek)
De wijziging van het plangebied in verband met de keuzes voor de zuidelijke ontsluitingsroute (via Parallelweg) toegelicht aan de klankbordgroep en de bewoners van de Boezemhof.
Aanvullend op bovenstaande bijeenkomsten van de klankbordgroep heeft op 6 juni 2024 een algemene inloopavond plaatsgevonden over de voorgestelde wijziging in de ontsluitingsweg.
6.2.3 Zienswijzen
Op grond van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht is het college bevoegd om de formele bestemmingsplanprocedure te starten door het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen en éénieder de gelegenheid te geven daarover zienswijzen in te dienen.
Na het besluit van het college heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken ter inzage worden gelegen. Binnen deze termijn kon éénieder een zienswijze indienden. De ingediende zienswijzen zijn van een beantwoording voorzien in de Nota Zienswijzen. In de Nota Zienswijzen is tevens toegelicht waarom een ingediende zienswijze wel of juist niet tot aanpassing van het plan heeft geleid.
De volledige Nota Zienswijzen is toegevoegd als bijlage 20.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkeerskundig Onderzoek Woningbouw 'S-gravendeel West 2019
Bijlage 2 Verkeerskundig onderzoek woningbouw 's-Gravendeel West 2019
Bijlage 3 Verkeerskundig Onderzoek Woningbouw 'S-gravendeel West 2020
Bijlage 3 Verkeerskundig onderzoek woningbouw 's-Gravendeel West 2020
Bijlage 4 Aanvullende Memo Verkeersonderbouwing Woningbouw 'S-gravendeel West 2023
Bijlage 4 Aanvullende memo verkeersonderbouwing woningbouw 's-Gravendeel West 2023
Bijlage 5 Verkeerskundig Onderzoek Woningbouw 'S-gravendeel West 2024
Bijlage 5 Verkeerskundig onderzoek woningbouw 's-Gravendeel West 2024
Bijlage 6 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 6 Quickscan flora & fauna
Bijlage 7 Quickscan Flora & Fauna 2024
Bijlage 7 Quickscan flora & fauna 2024
Bijlage 8 Aerius-berekening (Stikstofdepositie)
Bijlage 8 Aerius-berekening (stikstofdepositie)
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Addendum
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek Addendum
Bijlage 11 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 11 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 12 Verkennend Bodemonderzoek Ontsluitingsweg
Bijlage 12 Verkennend bodemonderzoek ontsluitingsweg
Bijlage 13 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 13 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek
Bijlage 14 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek Ontsluitingsweg Polderlint
Bijlage 14 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek ontsluitingsweg Polderlint
Bijlage 15 Verkeerskundig Onderzoek Woningbouw 'S-gravendeel West 2021
Bijlage 15 Verkeerskundig onderzoek woningbouw 's-Gravendeel West 2021
Bijlage 16 Parkeeronderzoek 'S-gravendeel West 1
Bijlage 16 Parkeeronderzoek 's-Gravendeel West 1
Bijlage 17 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 17 Vooronderzoek conventionele explosieven
Bijlage 18 M.e.r. Aanmeldnotitie
Bijlage 18 M.e.r. aanmeldnotitie
Bijlage 19 Hogere Waarden Besluit
Bijlage 19 Hogere waarden besluit