Waterstoftankstation Heinenoord
Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 21-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Waterstoftankstation Heinenoord van de gemeente Hoeksche Waard.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPHtnkstationHND20-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.16 buitenopslag
opslag van waterstof, voorafgaand aan of aansluitend op transport, in een mobiele opslagvoorziening
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 inwendige hoeken
een perceel welke gelegen is aan twee voorzijden waarbij deze onder een hoek tegen elkaar gelegen zijn.
1.19 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.20 ondergeschikte bouwdelen
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals schoorstenen, antennes en ontluchtingspijpen.
1.21 waterstoftankstation
een tankstation waar bestuurders van motorvoertuigen hun waterstof bij kunnen vullen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, ontluchtingspijpen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduidingen bedrijven tot en met categorie 3.2: bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterstoftankstation' tevens voor een waterstoftankstation;
- c. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak van maximaal 50% met een maximum van 3.000 m²;
- d. categorieën van Inrichtingen die aangewezen zijn in onderdeel D van Bijlage I Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn uitgezonderd van vestiging;
- e. detailhandel, ondergeschikt en uitsluitend ondersteunend aan een bedrijf, met een oppervlakte van maximaal 125 m2 per bedrijf, waarbij geldt dat de bestaande voorzieningenstructuur niet onevenredig mag worden aangetast;
- f. een afhaalpunt van goederen behorende bij een webwinkel met een maximaal vloeroppervlak van 125 m2;
- g. een en ander met bijbehorende (nuts-)bebouwing, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen, erven met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Buitenopslag van goederen binnen het gebied met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag beperkt toegestaan 3' is toegestaan tot een hoogte van maximaal 5 m;
- b. Buitenopslag van goederen hoger dan 6 m buiten de gebieden met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag beperkt toegestaan 3' is niet toegestaan en wordt aangemerkt als verboden gebruik zoals bedoeld in artikel 7. Opslag dient zo veel mogelijk inpandig plaats te vinden en in ieder geval uit het zicht vanaf de openbare weg;
- c. Een gebruik van gronden en bebouwing voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is niet toegestaan;
- d. Parkeren, laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan. Parkeren, laden en lossen binnen de bestemming Verkeer wordt aangemerkt als strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7 van deze regels.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding';
- b. het beheer en onderhoud van de leiding;
- c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
- b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
- c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 8 meter onder peil.
- d. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. een gebruik in strijd met de aan de gronden toegekende bestemming;
- b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik binnen de reguliere bedrijfsvoering van een bedrijf of voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels:
- a. ten behoeve van een geringe overschrijding van het bouwvlak tot maximaal 2,5 m;
- b. ten behoeve van de maximale bouwhoogte en toestaan dat deze met maximaal 10% overschreden wordt, zulks met uitzondering van de genoemde hoogten voor buitenopslag;
- c. ten behoeve van maximale oppervlakte maten en toestaan dat deze met maximaal 10% overschreden worden;
- d. ten behoeve van de gemeentelijke parkeernorm indien uit verkeerskundigonderzoek blijkt dat een afwijkende norm ruimtelijk en verkeerskundig acceptabel is.
8.2 Voorwaarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen waarbij bestemmingsgrenzen over maximaal 2,5 m verschoven mogen worden
onder voorwaarde dat:
- a. de wijziging stedenbouwkundig inpasbaar is;
- b. de wijziging milieutechnisch inpasbaar is;
- c. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
9.2 Algemene voorwaarden
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- a. dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is, waarbij minimaal aangetoond moet worden dat de bodemgesteldheid geschikt is voor de te wijzigen functie;
- c. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
- d. dat verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
- e. dat de planuitwerking in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan;
- f. dat de wijziging voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Waterstoftankstation Heinenoord'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ten behoeve van de waterstofbussen die gaan rijden vanaf de busremise op bedrijventerrein Reedijk in de gemeente Hoeksche waard, wil de provincie Zuid-Holland een waterstoftankstation realiseren op het bedrijventerrein Reedijk. De waterstof die hiervoor gebruikt gaat worden is groene waterstof.
Er is gekozen voor een tankstation op bedrijventerrein Reedijk omdat deze locatie het dichtstbij gelegen is bij de busremise die ook op bedrijventerrein Reedijk ligt. Hierdoor wordt de tijd om te tanken en het aantal verkeersbewegingen zo klein mogelijk gehouden. Op deze manier kan er efficiënter worden omgegaan met het gebruik van de duurzame brandstoffen. De omgeving bestaat in de huidige situatie uit bedrijfsmatige bebouwing, de ontwikkeling sluit daarmee goed aan bij het gebied.
Omdat het plangebied groter is dan op basis van het vigerende bestemmingsplan en de functie van waterstoftankstation niet direct is toegestaan wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
In figuur 1.1 is de locatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (rode contour), busstation Heinenoord (blauwe cirkel) en huidige busremise (groene cirkel)
1.2 Vigerend Plan
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Reedijk'. Vastgesteld op 13 maart 2014 door de voormalige gemeente Binnenmaas.
Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein' met de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en specifieke vorm van bedrijf – buitenopslag beperkt toegestaan 2'. In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Reedijk'.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan met ligging plangebied in blauw (Bedrijventerrein Reedijk)
Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2 volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn waterstoftankstations niet opgenomen. Het waterstoftankstation is dan ook niet direct toegestaan. De hoogte van de beoogde buitenopslag is hoger dan in het vigerende bestemmingsplan is toegestaan.
Waterstoftankstations zijn momenteel nog niet opgenomen in de VNG handreiking ' Bedrijven en milieuzonering'. Op de locatie zijn bedrijven met een maximale kavelgrootte van 5.000 m2 toegestaan. Omdat het plangebied dit maximum oppervlak overschrijdt en de functie niet is opgenomen wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
1.3 Leeswijzer
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een toetsing van de ontwikkeling aan het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in de gemeente Hoeksche Waard, ten zuidoosten van de kern Heinenoord. De locatie ligt aan de rand van het bedrijventerrein Reedijk. In de huidige situatie is de locatie braakliggend en begroeid met gras.
Busstation Heinenoord
Het busstation Heinenoord ligt aan de Reedijk, direct langs de A29. Op dit busstation halteren meerdere buslijnen van en naar Rotterdam Zuidplein, Numansdorp, Strijen, Puttershoek, Zuid-Beijerland en Dordrecht. De busremise ligt op het bedrijventerrein op een afstand van circa 180 meter van het plangebied. Door deze locatie te kiezen wordt het aantal interne ritten zo kort mogelijk gehouden.
2.2 Toekomstige Situatie
Locatiekeuze
Voor de ontwikkeling van het waterstoftankstation is bewust voor deze locatie gekozen. Binnen het bedrijventerrein Reedijk is het busstation en de busremise aanwezig. Door het tankstation zo dichtbij mogelijk te plaatsen wordt het aantal extra ritten zo laag mogelijk gehouden. Daarbij past een dergelijke ontwikkeling ook qua ruimtelijke inpassing het beste op een bedrijventerrein (zie ook sectie 3.3 van dit document). Een waterstoftankstation past binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, enkel omdat dit een relatief nieuwe ontwikkeling is, is deze functie niet opgenomen in de lijst met toegestane functies Het nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld om de nieuwe ontwikkeling en functie in te passen.
Ontwikkeling
De ontwikkeling betreft het aanleggen van een waterstoftankstation (voor groen gecertificeerde waterstof) ten behoeve van openbaar vervoer bussen in de Hoeksche Waard. De provincie Zuid-Holland is de initiatiefnemer van de ontwikkeling.
Waterstof kan (via brandstofcellen) worden gebruikt voor het wegverkeer en voor elektrische apparaten. De brandstofcellen maken ter plekke elektriciteit door ze in contact te brengen met waterstofgas en lucht waarbij er water en elektriciteit gemaakt wordt in de cel. Deze elektriciteit wordt dan direct gebruikt voor aandrijving van een elektromotor. Dit is een efficiënt proces en dubbel zo efficiënt als het rendement van een verbrandingsmotor. Wanneer waterstof duurzaam wordt geproduceerd is het een schone brandstof. Dit betekent integraal vanaf de bron tot aan de emissie van de uitlaat geen emissie van NOX, CO2 of fijnstof. De grote milieuvoordelen zijn geen “zure regen”, geen klimaatopwarming door de emissie van CO2 en geen verhoogde kans op bijvoorbeeld astmatische aandoeningen aan luchtwegen.
Bij het beoogde waterstof tankstation worden bussen getankt met groen gecertificeerde waterstof. Elke bus heeft een inhoud van maximaal 40 kg waterstof en per dag komen circa 24 bussen waterstof tanken. Uitgangspunt is verder dat maximaal 2 bussen tegelijk kunnen tanken. In de toekomst is het voor ander zwaar verkeer (o.a. vuilniswagens, vrachtwagens en reguliere bussen) ook mogelijk om gebruik te maken van dit waterstoftankstation.
Figuur 2.1 Toekomstige inrichting terrein
Figuur 2.2 Toekomstige inrichting terrein bebouwing
In figuur 2.1 en 2.2 is de toekomstige situatie weergegeven. Er kunnen binnen de toekomstige inrichting een aantal verschillende onderdelen worden geïdentificeerd die hieronder kort worden toegelicht. Het gaat hierbij om:
- 1. Opstelplaats brandweer
- 2. Opslagruimte met sanitair
- 3. Bus parkeerplaatsen
- 4. Parkeerplaatsen onderhoudsvoertuigen waterstoftankstation
- 5. Waterstof dispensers
- 6. Overkapping
- 7. Station modules
- 8. Stationaire waterstof opslag
- 9. Trailer bays
- 10. In- en uitritten
1 – Opstelplaats brandweer
In het zuiden van het perceel (linksonder op figuur 2.1) is ruimte gereserveerd voor het vulpunt van de brandweer. Deze locatie dient te allen tijde beschikbaar te zijn voor de brandweer en wordt derhalve vrij gehouden van bebouwing en parkeren.
2 – Opslagruimte met sanitair
In de zuidoosthoek van het perceel (linksonder op figuur 2.1) wordt een opslagruimte met sanitair gerealiseerd. In deze ruimte komt een kleine opslag voor schoonmaakspullen voor het schoonmaken van het interieur van de bussen. Deze schoonmaak wordt gedaan gedurende de tijd dat de bussen aan het tanken zijn. Hiervoor wordt ook een kleine container voor vast bedrijfsafval dat verzameld wordt bij het schoonmaken van de bussen geplaatst. Daarnaast wordt een toilet gerealiseerd die gebruikt kan worden door het personeel van de vervoerder die verantwoordelijk zijn voor het tanken van de bussen.
3 – Bus parkeerplaatsen
Aan de noordkant van het terrein (rechterzijde op figuur 2.1) zijn twee bus parkeerplaatsen aanwezig. Hier kunnen bussen parkeren wanneer er geen ruimte is om te tanken. Op het terrein is voldoende ruimte om overloop op de Reedijk te voorkomen.
4 – Parkeerplaatsen onderhoudsvoertuigen waterstoftankstation
Aan de zuidzijde van het perceel (onderkant figuur 2.1) worden parkeerplaatsen gerealiseerd voor onderhoudsvoertuigen voor het waterstoftankstation.
5 – Waterstof dispensers
Aan de zuidkant van het perceel (links in figuur 2.1) komen de waterstof dispensers (afleverzuilen) te staan. Aan deze dispensers zitten de slangen vast die gebruikt worden om de bussen daadwerkelijk van waterstof te voorzien. De dispensers worden via ondergrondse pijpleidingen verbonden met de station modules.
6 - Overkapping
Boven de waterstof dispensers worden twee overkappingen gerealiseerd. Deze zijn weergegeven in figuur 2.3. Deze overkappingen worden gerealiseerd zodat personen die verantwoordelijk zijn voor het tanken dit ook bij regen droog kunnen doen.
7 – Station modules
De technische installaties die de feitelijk technisch hart zijn van het waterstoftankstation zijn gelegen in het midden van de locatie. In deze installatie zitten ook de compressoren. Deze modules, de trailer bays en de stationaire opslag worden door middel van een hek afgesloten zodat deze niet openbaar toegankelijk zijn. Daarbij wordt de installatie door het hekwerk ook aan het zicht onttrokken.
8 – Stationaire waterstofopslag
Ten noorden van de tankstation modules wordt een stationaire waterstofopslag geplaatst. De Storage Module omvat een aantal (7 in ons geval met een totaalvolume van 8,19 m3) cilinders voor
de opslag van waterstof onder hogere druk (450 bar). Deze worden gevuld vanuit de tube trailers. Het waterstof gaat via de Supply Module en de compressor in het Station Module naar de opslag.
9 – Trailer Bays
Naast de stationaire waterstofopslag worden de trailer bays gerealiseerd. Op deze plekken kunnen vrachtwagenaanhangers geparkeerd worden waarin de waterstof is opgeslagen. Een volle trailer wordt hier afgeleverd en de vrachtwagen die deze kwam brengen neemt een lege mee. Een trailer bevat 129 cilinders met een totaalvolume van 45m3 met een druk van 350 bar.
10 – In- en uitritten
De locatie wordt aangesloten op de openbare weg door middel van één inrit en twee uitritten. De inrit is gelegen aan de zuidzijde van het perceel (links op figuur 2.1). Al het verkeer rijdt het perceel, vooruit, via deze inrit op. In het midden van het perceel is de uitrit voor de vrachtwagens gelegen die worden gebruikt voor de bevoorrading van het waterstoftankstation. Deze rijden het perceel op via de inrit, en draaien op het perceel achteruit de trailer bay in. Ze rijden vervolgens vooruit de weg weer op via deze middelste uitrit. De tweede uitrit wordt gebruikt als uitrit voor het overige verkeer (waaronder dus ook de bussen).
Toegankelijkheid
Het waterstof tankstation Heinenoord is publiekelijk toegankelijk maar is primair bedoeld als tankstation voor openbaar vervoer bussen. De vervoerder die verantwoordelijk is voor de openbaar bussen heeft een digitale toegang tot de waterstofafleverpunten om daadwerkelijk te kunnen tanken. De installatie en waterstof opslag is niet publiekelijk toegankelijk aangezien deze achter een afgesloten hekwerk zijn geplaatst. Het tankstation is uitgevoerd om onbemand dienst te kunnen doen, 24/7, 365 dagen per jaar.
De busdiensten kunnen dus zelfstandig, zonder tussenkomst van de eigenaar/operator van het tankstation, tanken aan 1 van de 2 toegankelijke dispenser Modules.
Figuur 2.3 3D beeld toekomstige inrichting
Reden bestemmingsplan wijziging
Er wordt voldaan aan de uitgangspunten voor bouwen van het vigerende bestemmingsplan, met uitzondering voor de bouwhoogte van bouwwerken (geen gebouwen zijnde). De bouwhoogte voor de beoogde mobiele opslagvoorziening past niet binnen de gestelde hoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het vigerende bestemmingsplan, Omdat de veiligheidscontour de huidige perceelsgrenzen overschrijdt moet het oppervlak van het perceel worden vergroot. Hier wordt in paragraaf 4.9 nader op ingegaan.
Omdat het perceel groter wordt dan in het vigerende bestemmingsplan is toegestaan, een waterstoftankstation niet letterlijk in de VNG handreiking ' Bedrijven en milieuzonering' staat en de beoogde bouwhoogte voor de mobiele opslagvoorziening niet past wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Waterstof
Waterstof kan (via brandstofcellen) worden gebruikt voor het wegverkeer en voor elektrische apparaten. De brandstofcellen maken ter plekke elektriciteit door ze in contact te brengen met waterstofgas en lucht waarbij er water en elektriciteit gemaakt wordt in de cel. Deze elektriciteit wordt dan direct gebruikt voor aandrijving van een elektromotor. Dit is een efficiënt proces en dubbel zo efficiënt dan het rendement van een verbrandingsmotor.
Wanneer waterstof duurzaam wordt geproduceerd is het een schone brandstof. Dit betekent integraal vanaf de bron tot aan de emissie van de uitlaat geen emissie van NOX, CO2 of fijnstof. De grote milieuvoordelen zijn geen “zure regen”, geen klimaatopwarming door de emissie van CO2 en geen verhoogde kans op bijvoorbeeld astmatische aandoeningen aan luchtwegen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011) en Barro
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en de energietransitie.
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- 4. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 5. Ruimte voor behoud en versterking van (inter) nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 6. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- 7. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Toetsing en conclusie
Het waterstoftankstation draagt bij aan de energietransitie. Punt 2 van de rijksbelangen is zodoende van toepassing op de ontwikkeling. Door middel van het beschikbaar stellen van de duurzame energiebron wordt bijgedragen aan de energietransitie en sluit de ontwikkeling hiermee aan bij het rijksbelang. De beoogde ontwikkeling past binnen de gestelde kaders in de structuurvisie.
Energietransitie
De CO2-uitstoot in Nederland was in het eerste kwartaal van 2018 2,5% hoger dan in hetzelfde kwartaal van 2017 (CBS). De CO2-emissies van de transportsector stegen in het eerste kwartaal van 2018 met ruim 5 %. De transportsector is goed voor 12% van de totale uitstoot. De verwachting is al jarenlang dat door de maatregelen, die de overheid richting industrie en verkeer had gesteld, de uitstoot van CO2 juist zou dalen. Uit de cijfers blijkt het tegenovergestelde. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt al jaren aan een aanpak van het klimaatprobleem en heeft mede naar aanleiding van het klimaatakkoord van Parijs zichzelf ten doel gesteld meer richting te gaan geven aan het leefomgevingsgebied, waarin o.a. energietransitie een wezenlijke rol moet gaan vervullen. Om deze reden heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu ten aanzien van duurzame brandstoffen een nieuw beleidskader opgesteld: 'Beleidskader infrastructuur voor Alternatieve Brandstoffen' (2017). Daarnaast is er een Europese Richtlijn (2014/94/EU) met als doel het zover mogelijk terugdringen van de olieafhankelijkheid en het verminderen van het negatieve milieueffect door het verkeer en vervoer. De Europese Richtlijn bevat verplichtingen om een nieuwe infrastructuur aan te leggen om zo het rijden op elektriciteit, waterstof en aardgas (CNG en LNG) mogelijk te maken. Door het rijden en tanken van deze nieuwe duurzame brandstoffen moeten negatieve milieueffecten worden verminderd.
Het nationale beleidskader voor Alternatieve Brandstoffen is aangevuld met het SER Energieakkoord. Daarin zijn doelen vastgesteld om de CO2 uitstaat voor de sector mobiliteit en transport te verminderen:
- In 2050 moet de CO2 uitstoot in de sector transport en mobiliteit met 60% verlaagd.
- Na 2035 moeten alle nieuw verkochte auto's CO2 emissievrij zijn.
- Na 2050 geldt dit voor alle personenauto's.
De Nederlandse overheid heeft in het Energieakkoord voor 2020 een CO2-reductie opgenomen van 25% ten opzichte van 1990. Gezien de korte periode waarin deze doelstelling moet worden bereikt heeft Urgenda de urgentie hiervan door de rechter laten afdwingen.
Door deze uitspraak van de rechter op 9 oktober jl. 2018 mag er geen tijd meer worden verloren om deze doelstelling te halen. De Europese Unie heeft inmiddels als doel gesteld in 2030 een CO2-reductie van 35% te bewerkstelligen. Het tempo waarin energiebesparing moet worden bereikt is ontzettend belangrijk.
Zon- en windenergie lopen reeds op koers, maar blijven slechts een beperkt aandeel in het totaal van energiebesparing leveren. Hierdoor zal de aandacht zich meer moeten gaan richten op CO2 reductie door de huidige brandstoffen zuiniger toe te passen en deze te vervangen door alternatieven, waarbij sterk moet worden overwogen nieuwe brandstoffen uit biomassa te genereren en waterstof op te wekken door electrolyse en deze in het wegverkeer op grote schaal toe te gaan toepassen. De Visie 2030 van Urgenda maakt duidelijk dat Nederland in 2030 100% duurzaam kán zijn.
Met name overheden hebben de verantwoordelijkheid om duurzame initiatieven te ondersteunen. Volgens de nieuwe richtlijnen zal in de Europese Unies diesel als motorbrandstof vanaf 2035 worden uit gefaseerd. Dit is inmiddels opgenomen in het beleidskader 'Infrastructuur alternatieve brandstoffen', dat is uitgegeven door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
In de specifieke automotive branche is al sprake van een transformatie van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame brandstoffen. Deze transformatie gaat niet alleen om het aanbieden van alternatieve brandstoffen maar ook om alle transportmiddelen technisch aan te passen aan die duurzame alternatieve brandstoffen.
Diesel is de meest gebruikte brandstof voor wegtransport. Om een leefbaar klimaat te behouden, is het noodzakelijk dat we ook voor wegtransport duurzame energie gaan gebruiken. Op het moment is er niet één beste keuze; er zijn meerdere duurzame alternatieven. Voor het Internationale transport vanuit Nederland naar het achterland wordt rijden op vloeibaar aardgas (LNG) of op vloeibaar bio-methaan (LBM) binnenkort een feit. Zoals vermeld heeft de Europese Unie een 'green deal' afgesloten met de EU leden, waarbij alle overheden zich conformeren aan het reduceren van de uitstoot van CO2 met 20 % in 2020 t.o.v. 2000 en tot nagenoeg nul gereduceerd in 2050. Deze brandstoffen worden gezien als transitiebrandstof totdat volledig elektrisch of op waterstof kan worden gereden.
Conclusie
De ontwikkeling van het waterstoftankstation voor de lijnbussen in de regio Hoeksche Waard sluit aan bij deze doelstelling.
Klimaatakkoord 2019
In het Klimaatakkoord van Parijs is in 2015 afgesproken dat de opwarming van de aarde
wordt beperkt tot minder dan twee graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële
tijdperk. Het streven is om de opwarming beperkt te houden tot anderhalve graad.
Nederland kan, dankzij zijn omvangrijke procesindustrie, geografische voordelen en gaskennis en -infrastructuur, door deze transitie proactief aan te pakken een onderscheidende clean-tech-industrie en kennispositie opbouwen die blijvende waarde toevoegt aan de Nederlandse economie. Deze twee overwegingen vormen de basis voor een programmatische en gefaseerde ontwikkeling van een waterstofsysteem, dat een aantal wezenlijke functies in een CO2-vrije energie- en grondstoffenhuishouding gaat vervullen.
De noodzaak om te werken aan waterstof blijkt ook uit de vraagontwikkeling. In het kader
van het klimaatakkoordproces is de potentiële vraag naar waterstof in kaart gebracht. Hieruit
volgt dat er in 2030 alleen al aan de kust een grote potentiële vraag naar waterstof is.
Toetsing en conclusie
De realisatie van het waterstoftankstation draagt bij aan de vraag naar het aanbieden van waterstof.
Op weg naar duurzame mobiliteit, ruimte voor rijden op waterstof
Het ministerie van I&M heeft in 2014 een notitie uitgebracht onder de titel “Op weg naar duurzame mobiliteit, ruimte voor rijden op waterstof”. Hierin schetst het ministerie hoe het de introductie van waterstof brandstofcel aangedreven auto’s in Nederland ziet. Rijden op waterstof (H2) richt zich in dit plan op voertuigen die elektrisch worden aangedreven, met waterstof als primaire energiedrager. De voertuigen hebben een brandstofcel aan boord, die de waterstof omzet in elektriciteit (men spreekt van een brandstofcel-elektrische auto of FCEV: fuel cell electric vehicle).
De potentie van waterstof voor het verminderen van CO2 emissies is groot, tot bijna 100 procent als waterstof emissieloos wordt geproduceerd, bijvoorbeeld via zonne- of windenergie of duurzame biomassa of biogas. Dit is bij deze ontwikkeling het uitgangspunt. Tijdens het rijden zijn brandstofcel-elektrische auto’s volledig emissievrij. Rijden op waterstof is een van de innovatiesporen naar een duurzaam mobiliteitssysteem die het ministerie van I&M ziet. IenM werkt de komende jaren mee aan de marktvoorbereiding en mogelijke introductie van het rijden op waterstof. De inspanningen van I&M zijn erop gericht om de goede randvoorwaarden te scheppen voor marktintroductie, om bestuurlijke belemmeringen en onzekerheden weg te nemen, om technische vraagstukken te onderzoeken, en om samen met marktpartijen te verkennen hoe een uitrol van het rijden op waterstof er in Nederland uit zou kunnen zien. IenM trekt hierin samen op met de ministeries van Economische Zaken en Financiën en relevante marktpartijen en kennisinstellingen. Inmiddels zijn brandstofcelauto’s uitvoerig getest en verschillende producenten zijn in principe gereed voor massaproductie. Echter de infrastructuur van waterstof tankstations moet nog verder ontwikkeld worden.
Toetsing en conclusie
Het waterstoftankstation voor lijnbussen in de Hoeksche Waard sluit aan op de visie en de gewenste ontwikkelingen, met betrekking tot het emissieloos produceren van waterstof, van het rijk.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie (april 2019)
De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Het gaat om een CO2-reductie van 85 -95% in 2050 ten opzichte van 1990. Zuid-Holland hanteert als ambitie om in 2020 minimaal 9% van de energieconsumptie duurzaam op te wekken.
De beste manier om het gebruik van fossiele bronnen terug te dringen, is het volgen van de trias
energetica. Op de eerste plaats door besparen. Op de tweede plaats hernieuwbare bronnen benutten. Op de derde plaats onvermijdbare koolstofbronnen zó gebruiken zodat ze tot een zo min mogelijk CO2-uitstoot leiden.
De provincie werkt op een integrale manier aan het bevorderen van de energietransitie, waarbij de
mainport, de greenports, het stedelijk gebied en mobiliteit alle van belang zijn. Vijf hoofdthema’s zijn van belang: warmte, wind, zon, energie-efficiëntie en mobiliteit. Naast deze vijf prioriteiten zet de provincie, daar waar zich kansen aandienen, ook in op andere energie-oplossingen, zoals bij de getijdencentrale in de Brouwersdam. Door samen met de regionale partners ruimtelijke energie-actieagenda’s op te stellen, beoogt de provincie een meer integrale en resultaatgerichte benadering van besparing, opwekking en CO2-reductie te bereiken.
De provincie ziet urgentie voor de energietransitie en heeft hierin verschillende rollen en
verantwoordelijkheden, zoals een goede ruimtelijke ordening, vergunningverlening, toezicht en handhaving en aanbesteding van concessies openbaar vervoer.
Toetsing
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een waterstoftankstation voor openbaar vervoer bussen in de Hoeksche Waard. Het planvoornemen draagt zodoende bij aan de energietransitie.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij het provinciale programma naar energietransitie en sluit hiermee aan bij de omgevingsvisie.
Omgevingsverordening 2019 (april 2019)
In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
Toetsing
Bij realisatie van het waterstoftankstation is sprake van inpassen conform artikel 6.9 uit de Omgevingsverordening. Aangezien het tankstation wordt gerealiseerd op een bestaand bedrijventerrein, zonder dat de structuur van het bedrijventerrein verandert, wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals genoemd in artikel 6.9 van de Omgevingsverordening.
Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij de huidige gebiedsidentiteit en hiermee met de omgevingsverordening.
Waterstofvisie en strategie provincie Zuid-Holland
Zuid-Holland staat, net als andere regio’s en landen, voor een omvangrijke uitdaging: de
energievoorziening en de economie richting 2050 circulair transformeren en baseren op
hernieuwbare en schone energie. Met deze energie- en grondstoffentransitie kan deze regio
optimaal bijdragen aan de emissiereductiedoelstellingen van broeikasgassen als methaan en
koolstofdioxide.
De duurzame waterstof verhoogt de toepassing van hernieuwbare energiebronnen, onder andere
door de ongelijkheid op te vangen tussen vraag en aanbod in plaats, tijd en aard. De provincie Zuid-Holland heeft als doel om de CO2-uitstoot terug te dringen. Het ontwikkelen van een groene waterstofeconomie is hierin een middel: goed voor het klimaat en goed voor de economie. Deze
waterstofvisie is geschreven om inzichtelijk te maken waarom en hoe de provincie werkt aan een groene waterstofeconomie, zoals beschreven in het coalitieakkoord van Zuid-Holland (2019-2023). De
provincie Zuid-Holland stimuleert een groene waterstofeconomie.
Toetsing en conclusie
Het realiseren van een waterstoftankstation sluit aan bij de doelstelling van de provincie voor de circulaire transformatie van brandstoffen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Hoeksche Waard
De ambitie van de Hoeksche Waard is om in 2040 een energieneutraal en klimaatbestendig eiland te zijn. Daarbij richten we ons in de eerste plaats op de energieopgave voor de Hoeksche Waard zelf. Dat wil zeggen dat in 2040 de energie die in de Hoeksche Waard wordt verbruikt ook lokaal duurzaam wordt opgewekt. Tevens moet onze hele bebouwde omgeving uiteindelijk aardgasvrij worden. Aanvullende ambities zijn:
- Voldoende ruimte en inspanning voor herstel biodiversiteit;
- Voldoende ruimte en inspanning voor waterkwaliteit en waterkwantiteit;
- Aandacht en beleid voor behoud identiteit dragend erfgoed;
- Voldoende ruimte en beleid voor innovatieve, natuurinclusieve kringloop landbouw.
Voor de energietransitie wordt ingezet op:
- Zo veel mogelijk energie besparen in de gebouwde omgeving
- Zo veel mogelijk energie opwekken uit duurzame bronnen binnen de Hoeksche Waard
- Zo veel mogelijk duurzame mobiliteit
In de omgevingsvisie worden vijf verschillende karakteristieke deelgebieden onderscheiden in de gemeente Hoeksche Waard. Deze zijn:
- 1. Natuurlijk! Verbonden
- 2. Oudste Landen
- 3. Hoeksche Delta
- 4. Binnenpret
- 5. Dorpse Trots
In onderstaande figuur afkomstig uit de omgevingsvisie zijn deze deelgebieden in een kaart weergegeven.
Figuur 3.1 Hoeksche Waarden. Deelgebieden van de Hoeksche Waard (Omgevingsvisie Hoeksche Waard, 2019)
Toetsing en conclusie
De locatie van het waterstoftankstation is gelegen in het deelgebied Natuurlijk! Verbonden. Een belangrijk aspect van dit deelgebied is haar rationeel open landschap met fijnmazige dijken en kreken, met lange zichtlijnen en vergezichten. Doordat het waterstoftankstation wordt gelokaliseerd op het reeds bestaande bedrijventerrein Reedijk leidt de realisatie niet tot een verdere inbreuk op dit open landshap met lange zichtlijnen. Dit is dan ook een belangrijke reden geweest om het waterstoftankstation juist hier te willen vestigen en niet op een andere locatie waarbij wel een dergelijke inbreuk wel had kunnen ontstaan.
De ontwikkeling van het waterstoftankstation voor lijnbussen sluit hiernaast aan bij het inzetten op de energietransitie. Door middel van het aanbieden van een andere duurzame energiebron, en daarmee het stimuleren van het gebruik van duurzame energie, wordt aangesloten op het beleid en visie van de gemeente Hoeksche Waard.
Regionaal Verkeer- en Vervoersplan
In 2014 stelden de 5 toenmalige gemeenten het regionaal verkeer- en vervoersplan vast. Mede vanwege de dynamiek van de verschillende verantwoordelijkheden van de overheidspartijen en de samenwerking tussen de 5 gemeenten is er daarna weinig uitvoering gegeven aan dit plan. In november 2020 is dit plan weer geldend verklaard. In dit plan worden geen onderwerpen benoemd die aansluiten bij de ontwikkeling.
Programmaplan Mobiliteit
Gemeente Hoeksche Waard bestaat vanaf 1 januari 2019. In het Hoofdlijnenakkoord dat met de start van de gemeente is vastgesteld, zijn verschillende thema’s benoemd waar extra op wordt ingezet de komende jaren. De Hoeksche Waard heeft een forse opgave als het gaat om het ombuigen van de demografische ontwikkeling en daarmee het vitaal houden van het gebied.
- Het verminderen van de uitstoot van mobiliteit in de Hoeksche Waard:
Het terugdringen van de uitstoot is ook binnen de Hoeksche Waard een belangrijke doelstelling. Hierbij onderscheiden we 3 typen maatregelen, in lijn met de trias mobilica die in de praktijk door veel regio’s wordt gebruikt bij het verduurzamen van mobiliteit. Toepassing van de trias mobilica betekent dat we bij de keuze voor mobiliteitsmaatregelen eerst kijken naar de duurzaamste vorm (minder reizen), dan naar het veranderen van mobiliteit (een meer duurzame vorm) en tot slot naar het verduurzamen van bestaande mobiliteiten (naar zero emissie voertuigen).
- Realiseren voorzieningen duurzame brandstoffen:
De gemeente wil de overgang naar duurzame brandstoffen graag ondersteunen door de faciliteiten hiervoor mogelijk te maken, zoals elektrische laadpalen en tankstations waar ook duurzame brandstoffen aangeboden worden.
Conclusie
De ontwikkeling van een waterstoftankstation draagt bij aan het doel om de uitstoot te verminderen en de overgang naar duurzame brandstoffen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Ontsluiting
Het plangebied wordt richting het westen via de Reedijk direct op de N217 en de A29 ontsloten. De lijnbussen die van het waterstoftankstation gebruik maken komen vanuit het busstation Heinenoord, dat aan de overkant van de Reedijk op circa 500 meter ligt of de busremise die op hetzelfde bedrijventerrein op een afstand van circa 180 meter ligt. De bussen maken gebruik van de huidige infrastructuur op het bedrijventerrein Reedijk.
Het plangebied krijgt 1 inrit en 2 uitritten, zie figuur 4.1. Inrit 1 wordt gebruik om het terrein op te rijden. Uitrit 2 wordt enkel gebruik voor het (vooruit) uitrijden van de trailerbays. Uitrit 3 wordt gebruikt om het terrein (vooruit) te verlaten.
Figuur 4.1 Beoogde in- en uitritten plangebied
Het waterstof tankstation Heinenoord is publiekelijk toegankelijk, maar bedoeld als tankstation voor
busdiensten zoals Openbaar vervoerder die als klant een digitale toegang hebben om daadwerkelijk te kunnen tanken. De installatie en waterstof opslag is niet publiekelijk toegankelijk d.m.v. hekwerk.
Het tankstation is uitgevoerd om onbemand dienst te kunnen doen, 24/7, 365 dagen per jaar. In de toekomst kunnen de diensten uitgebreid worden voor extra bussen of zwaar transport”.
Parkeren
Voor het tankstation worden vulpunten aangelegd. Er worden minimale faciliteiten gerealiseerd (zoals toilet, opslag en een container), deze functies zijn ter ondersteuning van het tankstation en hebben geen effect op de parkeerbehoefte. Bezoek van personenauto's wordt niet toegestaan, het terrein is niet openbaar toegankelijk. De lijnbussen kunnen tijdelijk parkeren bij de vulpunten, dit gebeurt verspreid over de dag. Het uitgangspunt is dat er maximaal 2 bussen tegelijk op het terrein moeten wachten. In de toekomst kan ander zwaar vervoer ook van dit tankstation gebruik maken. Voor wachtende bussen en ander zwaar vervoer is binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig voor het tijdelijk parkeren.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Huidige verkeersgeneratie
Bij het beoogde waterstof tankstation te Hoekse Waard worden bussen getankt met waterstof. Het uitgangspunt is dat per dag circa 24 bussen tanken en dat er 2 bussen tegelijk kunnen tanken. In het drukste uur zijn er 4 bussen op het terrein aanwezig (tanken en wachtend). In het drukste uur zal dan ook een verkeersgeneratie van 8 mvt zijn. In de toekomst kan ook ander zwaar verkeer (vrachtwagens, reguliere bussen en vuilniswagens) ook gebruik maken van dit tankstation. Door het toekomstige ander zwaar verkeer zal het aantal tankbeurten per dag toenemen. De verwachting is dat de verkeersgeneratie op het drukste uur niet significant wijzigt.
Verkeersafwikkeling
Het verkeer wordt afgewikkeld over de Reedijk. Aangezien hier het busstation van Heinenoord zich bevindt zal er op korte termijn geen toename aan verkeersbewegingen zijn voor de realisatie van het tankstation. Dit geldt tevens voor de N217 en de nabijgelegen A29. Wanneer in de toekomstige situatie ander zwaar verkeer gebruik gaat maken van het tankstation zal er een minimale toename van het verkeer zijn. Deze toename is verwaarloosbaar op de ontsluitende wegen.
Op het bedrijventerrein zal de minimale toename niet tot knelpunten zorgen op het gebied van verkeersafwikkeling.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost en op de ontsluitingswegen worden geen knelpunten in de afwikkeling van het verkeer verwacht.
4.2 Geluid
Toetsingskader
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient het voornemen getoetst te worden aan de Wet geluidhinder
(Wgh). Er dient te worden aangetoond of kan worden voldaan aan wettelijke geluideisen (akoestisch
onderzoek en geluidswerende maatregelen) indien er sprake is van een geluid producerende en/of
geluidsgevoelige functie.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling betreft geen geluidsgevoelige functie. In paragraaf 4.6 wordt toegelicht dat wordt voldaan aan de richtafstand, ook voor het aspect geluid. De bussen rijden enkel over het bedrijventerrein richting de busremise, waardoor effecten op geluidsgevoelige functies zijn uitgesloten. De toekomstige bussen zijn tevens stiller dan de huidige bussen, waardoor de ontwikkeling een positief effect heeft op het aspect geluid. Akoestisch onderzoek is daarom niet vereist. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1.
Uit de rekenresultaten blijkt dat het optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ter hoogte van de woningen ten hoogste 31, 31 en 16 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de voorgestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 40, 35 en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en
nachtperiode.
Het hoogste optredende maximale geluidniveau (LAmax) ten gevolge van het geplande waterstofstation bedraagt 51 dB(A) en voldoet hiermee aan de voorgestelde geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Reedijk is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2.
Op basis van het veld- en laboratoriumonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem op het
kadastrale perceel G 1927 nabij de Reedijk in Heinenoord niet verontreinigd is met onderzochte
parameters.
De verhoogde concentratie aan barium in het grondwater wordt beschouwd als een verhoogde
achtergrondconcentratie.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodem op de onderzoekslocatie op
basis van de aanwezige PFAS-gehalten geschikt is voor hergebruik. De gehalten PFOA komen
overeen met de zone 0 op de verwachtingswaardekaart bij het regionale beleid van de OZHZ.
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is door middel van dit bodemonderzoek in voldoende
mate in beeld gebracht. Op basis van de analyseresultaten wordt gesteld dat bij uitvoering van graafwerkzaamheden geen aanvullende arbeidshygiënische veiligheidsmaatregelen genomen hoeven worden (CROW 400).
De resultaten leveren milieuhygiënisch geen belemmeringen op voor de uitvoering van de geplande ontwikkeling. Tevens behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als industrieterrein.
4.4 Archeologie
Beleid
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart
voor de Hoeksche Waard vast. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007, ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten.
Een archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. Ook kan de kaart gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.
Onderzoek
Op basis van de archeologische waardenkaart Zuid-Holland heeft het plangebied een hoge archeologische waarde met een zeer grote kans op archeologische sporen. Dit geeft aan dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In het kader van het vigerend bestemmingsplan is in 2012 een bureau- en booronderzoek uitgevoerd.
Op basis van het booronderzoek is vastgesteld dat in het plangebied alleen geërodeerd veen voor komt en dat dit veenpakket een lage archeologische verwachting heeft. Aanvullend archeologisch onderzoek is niet benodigd.
Het gebied blijft echter wel een gebied met een hoge archeologische trefkans p terpen/woonheuvels. Bij grondwerkzaamheden dieper dan 80 cm neemt de kans toe op het aantreffen van woonheuvels. Met de gemeente is afgesproken dat er toezicht wordt gehouden door de gemeentelijke archeoloog op de graafwerkzaamheden. De gemeente wordt uiterlijk twee weken voor de start van de graafwerkzaamheden geïnformeerd. Dit wordt geborgd in de vergunningverlening.
Conclusie
Op basis van het bestaande vooronderzoek is geen nieuw of aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Water
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Omgevingsverordening
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het Waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
- Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijventerrein Reedijk in de Hoeksche Waard. De locatie bestaat uit grasland en is in de huidige situatie onverhard.
Bodem en grondwater
De bodem van het plangebied bestaat uit lichte klei met homogeen profiel. Er sprake van grondwatertrap V met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 0,40 m-mv en een laagste grondwaterstand van 1.20m-mv en grondwatertrap III met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 0,40 m-mv en een laagste grondwaterstand van 0,80-1,20 m-mv.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta bevinden zich in de omgeving van het plangebied watergangen behorende tot de categorie 'hoofdwatergang' en 'overige water'. De beschermingszone van een hoofdwatergang betreft 5 meter en van een overige watergang 1 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.2 Waterlopen en kunstwerken Waterschap Hollandse Delta (plangebied in groene contour).
Waterkwaliteit
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Er zijn geen waterkeringen in of nabij het plangebied gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
Uitgangspunten met betrekking tot hemelwater- en vuilwaterafvoer zijn afgestemd met de gemeente en het Waterschap Hollandse Delta. Bij de ontwikkeling van het gebied wordt een integrale oplossing gerealiseerd voor zowel het te herstructureren als het nieuw te ontwikkelen terrein. Voor zover hemelwater nu nog op het riool is aangesloten zal dit zoveel mogelijk worden afgekoppeld, mogelijk kan een optimalisatie in de belasting van het rioolstelsel worden behaald.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een waterstoftankstation.
Waterkwantiteit
Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang om ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert een grens van 500 m2. Wanneer een ontwikkeling deze grens overschrijdt, dient er voor de verharding gecompenseerd te worden. De locatie is momenteel onverhard. De verharding op de locatie is in het vigerende bestemmingsplan al meegenomen.
In het stedenbouwkundig plan en het vigerende bestemmingsplan voor bedrijventerrein Reedijk is de hoeveel te compenseren verharding meegenomen in het ontwerp. In tabel 4.1 is het overzicht van de verharding en watercompensatie opgenomen.
Tabel 4.1 Watercompensatie bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Reedijk'
Oppervlakte | |
Totale verharding plangebied | 165.387 m2 |
Totaal bestaand oppervlak verharding | 68.735 m2 |
Totale toevoeging verhard oppervlak | 6.652 m2 |
10% watercompensatie benodigd | 9.665 m2 |
Compensatie dempen sloot | 900 m2 |
Totaal eis watercompensatie | 10.565 m2 |
Nieuw water binnen plangebied | 11.017 m2 |
Gezien bovenstaand overzicht is in het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Reedijk' voldoende waterberging in het plan aanwezig om de totale verharding van het bedrijventerrein te compenseren. De verharding op het terrein van de beoogde ontwikkeling is hierin meegenomen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Via het Besluit Bodemkwaliteit is de kwaliteit van de bodem gewaarborgd. Hierdoor wordt voorkomen dat er vloeistoffen bij het tanken in de grond kunnen komen.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling ligt niet in een kern- en beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Ter ondersteuning van het tankstation wordt 1 sanitaire voorziening gerealiseerd. De sanitaire voorziening wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Het functioneren van het huidige wegsysteem mag door de planuitvoering niet verslechteren. De wegbermen dienen zo veel mogelijk vrij te blijven van obstakels niet zijnde objecten die een functionele bijdrage hebben.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.
Conclusie
Het plangebied grenst aan verschillende hoofdwatergangen en overige water. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de watergangen dient een watervergunning te worden aangevraagd. In het vigerende bestemmingsplan is de verhardingstoename van het plangebied gewaarborgd, watercompensatie is bij de ontwikkeling dan ook niet aan de orde. Hiermee worden negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten.
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een bedrijventerrein. Waterstoftankstations
zijn momenteel nog niet opgenomen in de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Er bestaat
nog geen consensus over de aan te houden milieucategorie voor waterstof tankstations. Dit vanwege dat het een relatief nieuwe ontwikkeling in de markt is. In de nabije toekomst wordt niet meer uitgegaan van milieucategorieën. Onder de Omgevingswet wordt niet meer per type bedrijf een afstand genoemd, maar voor geur en geluid komt een zone per gebied of activiteit. Hiermee wordt een gebruiksruimte aangegeven. Voor het aspect veiligheid (risico) wordt gebruik gemaakt van de veiligheidsafstanden zoals die in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving zijn opgenomen.
Voor de toets voor de beoogde ontwikkeling geldt de milieucategorie nog wel als beoordelingskader. Op basis van vergelijkbare inrichtingen wordt gemotiveerd waarom het waterstof tankstation binnen de bestemde milieucategorie valt.
Tabel 4.2 Vergelijkbare functies met bijhorende milieucategorieën
Omschrijving | Maximale afstand | Milieucategorie | |
Busremise | 100 meter | 3.2 | |
Tankstation | 30 meter | 2 | |
Gasontvangverdeelstation | 50 meter | 3.1 | |
Compressorstations voor pijpleidingen | 30 meter | 2 |
Omdat het waterstoftankstation vergelijkbaar is met bovengenoemde punten past deze functie binnen de toegestane milieucategorie 3.2. Voor een worst-case benadering wordt uitgegaan van de maximale richtafstanden. De maximale richtafstand van categorie 3.2 bedraagt 100 meter. Wanneer wordt voldaan aan deze richtafstand tussen de inrichting en de dichtstbijzijnde milieugevoelige functies (woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie) vormt het aspect bedrijven milieuzonering geen belemmering voor de ontwikkeling. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies liggen op een afstand van circa 250 meter en vallen hiermee buiten de richtafstanden.
Omdat een waterstoftankstation een redelijk nieuwe ontwikkeling is wordt ook ingegaan op de verschillende aspecten. De richtafstanden kunnen op verschillende aspecten van belang zijn (geur, stof, geluid en gevaar). De aspecten geur en stof zijn bij het waterstof tankstation niet aan de orde. Er is enkel waterstof aanwezig in de installatie. De toetsing aan het aspect geluid is opgenomen in paragraaf 4.2 en voor gevaar in paragraaf 4.9.
Gezien de ruime afstand tot woningen, de typen installaties en de verwachte intensiteit van het
vervoer wordt geen knelpunt verwacht met betrekking tot bedrijven en milieuhinder.
4.7 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland, Natura-2000 gebied of strategische reservering natuur. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied ligt op ca. 12,8 km afstand. Vanwege deze grote afstand zijn effecten als verstoring, versnippering, verdroging etc. op voorhand uitgesloten. Effecten als vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn op dergelijke afstanden niet op voorhand uit te sluiten. Daarom zijn de depositie-effecten op Natura 2000 bepaald van de aanlegfase en de gebruiksfase, zie bijlage 1. Uit de berekening blijkt dat er in de aanleg- en gebruiksfase geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Soortenbescherming
Door middel van een quickscan flora en fauna is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de Wet natuurbescherming. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 3. Uit de quickscan blijkt dat de aanwezigheid van beschermde soorten kan worden uitgesloten.
Conclusie
De Wet natuurbescherming wordt niet overtreden met de beoogde plannen. Er worden geen beschermde dier- of plantensoorten aangetast. Wel is altijd de zorgplicht van de Wet natuurbescherming van toepassing. In de quickscan wordt geadviseerd hoe hier invulling aan kan worden gegeven.
4.8 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
De ontwikkeling valt onder het Besluit nibm waardoor de ontwikkeling zal voldoen aan de Wet luchtkwaliteit en nader onderzoek niet noodzakelijk is. In bijlage 1 is een toelichting op het aspect gegeven. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 en de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de maatgevende weg Reedijk ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
De lijnbussen hebben zelf geen uitstoot die effect heeft op de luchtkwaliteit. De toename aan verkeer is dan ook nibm (niet in betekenende mate).
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op het mogelijk maken van een kwetsbare objecten zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of op een risicovolle activiteiten. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan risicobronnen in de omgeving.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden waterstof tankstations niet genoemd. Het waterstof tankstation voor bussen is geen Bevi inrichting, hierdoor hoeft er geen berekening worden uitgevoerd. Dit wil niet zeggen dat er geen sprake is van risico's voor de omgeving. Op basis van een aantal uitgangspunten zijn de risico's in kaart gebracht, zie bijlage 4.
De contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1.0 10-6/jr ligt aan de oostzijde gedeeltelijk buiten de inrichting. Kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen deze bestemming, deze gronden zijn in eigendom van de gemeente. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.
Figuur 4.3 Maximale effectafstand
In de EV-beleidsvisie van de gemeente Hoeksche Waard is opgenomen dat de plaatsgebonden risicocontour van 1.0 10-6/jr binnen de inrichtingsgrens moet liggen. Dit is bij het H2-tankstation niet het geval. De plaatsgebonden risicocontour ligt enkel aan de oostzijde een stukje buiten de terreingrens over een gebied met de bestemming groen en de bestemming water. Het is gezien de indeling van het terrein dan ook in de toekomst de bestemming groen en verkeer blijft. Het deel van het plaatsgebonden risico dat buiten de inrichtingsgrens ligt heeft geen beperkingen voor ontwikkelingen in omgeving van de inrichting tot gevolg.
De inrichting veroorzaakt geen groepsrisico.
Om te zorgen dat de veiligheidscontouren grotendeels binnen het plangebied vallen wordt de locatie vergroot. Omdat door deze vergroting het plangebied boven de gestelde grens van 5.000 m2 volgens het vigerende bestemmingsplan komt wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Op basis van deze toetst blijkt dat de inrichting past op de beoogde locatie.
Conclusie
Er worden geen gevoelige functies gerealiseerd binnen het plangebied. Voor de externe werking is een toets voor het waterstoftankstation uitgevoerd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
4.10 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Ten zuiden van het plangebied ligt een bovengrondse hoogspanningsverbinding (380 kV). De lijn Abbenbroek - Crayestein heeft een indicatieve zone van 105 meter aan weerszijde. Ter plaatse van de hoogspanningsleiding gelden beperkingen van de bouwmogelijkheden die voornamelijk betrekking hebben op de bouwhoogte. De hoogspanningslijn Abbenbroek - Crayestein heeft een indicatieve zone van 105 meter aan weerszijden. Voorkomen moet worden dat nieuwe gevoelige functies binnen deze zone worden gebouwd. De indicatieve zones zijn de meest ruime afstanden waar rekening mee moet worden gehouden.
De beoogde ontwikkeling maakt geen hoge bouwwerken of gevoelige functies (voor hoogspanningsverbindingen gaat het om functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen, bron: infomil) mogelijk. Daarnaast verblijven mensen die gebruik maken van het tankstation slechts korte tijd binnen de indicatieve zone van de hoogspanningsleiding. Hierdoor vormt de hoogspanningsleiding geen risico voor de beoogde ontwikkeling.
Direct ten zuiden van het plangebied ligt een ruwwatertransportleiding, zie figuur 4.4. Deze leiding heeft een belemmerende strook van 13 meter breed. Het plangebied ligt buiten de zone vrij van belemmering.
Figuur 4.4 Ligging ruwwaterleiding
4.11 Vormvrije M.e.r.- Beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling blijft onder de drempelwaarde (In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een opslagcapaciteit van 100.000 m3 of meer) van categorie D 25.2 van het Besluit m.e.r.. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
Hiernaast kan m.e.r.-plicht ontstaan als gevolg van passende beoordeling, dit kan in het kader van indirecte significante effecten voorkomen. In voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk is dit nader toegelicht. Hieruit blijkt dat tevens vanuit de indirecte effecten een m.e.r.-beoordelingsplicht niet aan de orde is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsplansystematiek
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2 Planregels
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
5.2.2 Bestemmingsregels
Bedrijventerrein
De aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven. Met de functieaanduiding is de maximale milieucategorie aangeduid. Binnen het plangebied wordt middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterstoftankstation' tevens een waterstoftankstation toegestaan.
Leiding- Hoogspanning
Binnen het bestemmingsplan is de leidingbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen. De aangewezen gronden zijn hierdoor - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bestaande hoogspanningstracé met de daarbij behorende beschermingszone.
5.2.3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat enkele algemene bouwregels, waaronder een regeling voor de minimale afstand van bouwwerken tot zandwallen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.
Overige regels
In dit artikel is een regel opgenomen die de wettelijke regelingen waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen fixeert op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Er is sprake van aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er is een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente gesloten. Het plan is financieel uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en overleg ex. artikel 3.1.1 Bro
Overeenkomstig de wettelijke vereisten is het voorontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende naar de overlegpartners gestuurd. De reacties van Evides en het waterschap Hollandse Delta zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Omwonende en omliggende bedrijven zijn door middel van een informatiebrief op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de procedure. Er zijn geen reacties ontvangen.
Zienswijzen
Overeenkomstig de wettelijke vereisten is het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd op de landelijke voorziening en formeel op het gemeentekantoor. Gedurende deze termijn werd eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.