KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Woongebied
Artikel 8 Waarde-archeologie
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregel
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Regeling
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planopzet
3.1 De Locatie
3.2 Ruimtelijk Concept
3.3 Stedenbouwkundige Proefverkaveling
3.4 Woningbouwprogramma
3.5 Openbare Ruimte
3.6 Verkeer En Parkeren
3.7 Beeldkwaliteitsparagraaf
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Milieu
4.3 Ecologie
4.4 Waterhuishouding
4.5 Archeologie
4.6 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Wijze Van Bestemmen
5.3 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Ecologie
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Programma Van Eisen Archeologie
Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Aerius Memo
Bijlage 9 Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 10 Natuuronderzoek Schenkeldijk 48
Bijlage 11 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Land van Essche III

Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 07-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Land van Essche III als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

het bestemmingsplan Land van Essche III van de gemeente Hoeksche Waard.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bed and breakfast (B&B)

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van een mogelijkheid voor toeristisch verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed&breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, wordt gerund door de eigenaren van de betreffende woning en heeft maximaal 10 gasten.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten volgens het oorspronkelijke verkavelingsplan.

1.17 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 faunatoren

een bouwwerk bedoeld voor de huisvesting van verschillende diersoorten.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 geluidluwe gevel en/of geluidluwe buitenruimte

Een gevel van een gebouw of buitenruimte bij een gebouw waarbij de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.27 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur of kamerverhuur op een zodanige schaal dat zij als bedrijfsmatig moet worden beschouwd, wordt daaronder niet begrepen.

1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Activiteitenbesluit geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.29 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.30 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en ten hoogste 1 wand.

1.31 peil

  1. a. voor gebouwen die op maximaal 1 m van de weg liggen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor aan- en uitbouwen geldt het peil van hoofdgebouw.

1.32 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.33 voorgevelrooilijn

de (denkbeeldige lijn in het verlengde van de gevel van het hoofdgebouw die gericht is naar de openbare weg; indien er meer dan één gevel gericht is naar de openbare weg, betreft het de (denkbeeldige) lijn die in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw ligt.

1.34 wonen

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning.

1.35 woning

een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.36 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor– en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. nutsvoorzieningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': een verkeersontsluiting voor het aangrenzende woongebied.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsgebouwen, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nutsgebouwen en de faunatoren bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 4 meter worden gerealiseerd die nodig zijn als maatregel om onevenredige aantasting van beschermde diersoorten te voorkomen.

3.3 Specifieke gebruiksregel

Vereisten Beeldkwaliteitsplan

De inrichting van de gronden dient te voldoen aan de vereisten uit het Beeldkwaliteitsplan, zijnde pagina 20 tot en met 34, van het document Strijen-Land van Essche III, stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteit, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, oplaadvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsgebouwen, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsgebouwen, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat watergangen over een breedte van ten minste 5 m vrij dienen te blijven van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. vlonders zijn niet toegestaan.

5.3 Specifieke gebruiksregel

Vereisten Beeldkwaliteitsplan

De inrichting van de gronden dient te voldoen aan de vereisten uit het Beeldkwaliteitsplan, zijnde pagina 20 tot en met 34, van het document Strijen-Land van Essche III, stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteit, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, oplaadvoorzieningen, parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het belang van lichttoetreding tot en uitzicht vanaf aangrenzende percelen.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder c teneinde het mogelijk te maken dat de achtergevel van een hoofdgebouw op een afstand van minder dan 8 m ten opzichte van de achterste perceelsgrens wordt gebouwd voor zover de stedenbouwkundige situatie ter plaatse dat mogelijk maakt en met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ontsluitingswegen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting' een ontsluiting voor hulpdiensten dient te worden gerealiseerd;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'groene wig': uitsluitend openbaar groen en water;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - groen': uitsluitend watergangen en groen;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, oplaadvoorzieningen, parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het belang van lichttoetreding tot en uitzicht vanaf aangrenzende percelen.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2:

  1. a. het bepaalde in lid 7.2.2 onder g teneinde het mogelijk te maken dat de achtergevel van een hoofdgebouw op een afstand van minder dan 8 m ten opzichte van de achterste perceelsgrens wordt gebouwd voor zover de stedenbouwkundige situatie ter plaatse dat mogelijk maakt en met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen. De afwijking is niet toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  2. b. het bepaalde in lid 7.2.3 onder a teneinde het mogelijk te maken dat de voorgevel van een aanbouw als aldaar bedoeld minder dan 2,5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd dan wel op één lijn met genoemde voorgevel wordt gebouwd, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot aantasting van het straatbeeld;
  3. c. het bepaalde in lid 7.2.3 onder g teneinde de genoemde maat van 2,5 m te verruimen tot maximaal 3,5 m, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot aantasting van de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen.

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 onder c ten behoeve van het verkleinen van de aangeduide groene wiggen indien de doelstelling van het Beeldkwaliteitsplan, zijnde het document Strijen-Land van Essche III, stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteit ten aanzien van de relatie met het omliggende landschap wordt bereikt en de groene wiggen een minimale breedte hebben van 22 meter.

Artikel 8 Waarde-archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport en het selectiebesluit van de gemeente door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor de waterkering.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregel

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 14 Overige Regels

Parkeernormen

  1. a. met betrekking tot het parkeren kan bevoegd gezag pas omgevingsvergunning verlenen als voldaan wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in de beleidsregel parkeernormering Hoeksche Waard d.d. 2 juli 2021;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a dient, indien na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een actuelere versie van de beleidsregel is vastgesteld, de actuelere versie aangehouden te worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
    3. 3. het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van dit lid onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  2. b. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam regels van het 'bestemmingsplan Land van Essche III'.

Bijlagen

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Ten zuiden van de kern Strijen wordt een nieuwe woonwijk ontwikkeld voor maximaal 155 woningen. De gronden zijn voor het grootste deel in eigendom bij de gemeente. De overige gronden zijn in eigendom bij een ontwikkelende partij. In dit bestemmingsplan is het gehele ontwikkelingsgebied opgenomen.

De woonwijk is de derde uitbreiding van Strijen in de polder Land van Essche en sluit direct aan op de uitbreiding Land van Essche I. Het onderhavige bestemmingsplan beoogt de nieuwe woonwijk, die in meerdere fases wordt ontwikkeld, juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het bestemmingsplan voorziet in directe bouwtitels voor de woningbouw.

1.2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Regeling

Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de percelen aan de Schenkeldijk. In het noordwesten wordt de plangrens gevormd door de watergang achter de straten De Vredenburg en Doornbos. De zuidelijke grens wordt gevormd door het tracé van de Randweg. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: Google maps)

Voor het plangebied vigeert momenteel voor het overgrote deel het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat is vastgesteld op 29 maart 1994 door de gemeenteraad en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 15 november 1994.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt allereerst het beleidskader aan bod. In hoofdstuk 3 is het stedenbouwkundig plan beschreven en onderbouwd. De sectorale aspecten worden beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk komen de aspecten verkeer en parkeren, milieu, ecologie, water en archeologie aan bod. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk is de wijze van bestemmen uiteengezet. Tevens wordt artikelsgewijs een beschrijving gegeven van de planregels en de bestemmingen. Hoofdstuk 6 behandelt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het NOVI kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

Het Barro is de juridische vertaling van het nationaal ruimtelijk beleid. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Barro wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.

Het kabinet heeft vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro).

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkelingen van toepassing zijn.

Het plangebied ligt vanuit de Rarro in het radarverstoringsgebied van Woensdrecht en Herwijnen. Binnen deze zone geldt een beperking voor de hoogte van windturbines. Omdat hiervan in het plangebied geen sprake is, is de ontwikkeling ook passend binnen de Rarro.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat bij alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moet worden besteed aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat te worden gemotiveerd in de toelichting.

Toetsing beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van maximaal 155 nieuwe woningen en betreft daarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het gebied wordt aan drie zijden omsloten door bestaande stedelijke functies en ligt binnen de rondweg. Het nieuwe woongebied is echter geen bestaand stedelijk gebied omdat uit jurisprudentie blijkt dat gebieden met een agrarische bestemming niet worden beschouwd als bestaand stedelijk gebied. Daarom is gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Beschrijving behoefte

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Hoeksche Waard behoefte is aan 3.300 woningen. Bovendien is 10% van de totale regionale woningbehoefte nog niet regionaal toegedeeld.

Naar aanleiding van de woningbehoefteraming 2021 van de provincie heeft de gemeente de woningbehoefte per dorp doorgerekend, zowel kwalitatief als kwantitatief. De woningbehoefteraming ligt hoger dan het uitgevoerde woningmarktonderzoek in 2019, waarin werd uitgegaan van 3.210 woningen in de periode 2019-2030.

In de woningbouwprogrammering wordt nu uitgegaan van een behoefte aan 3.400 woningen in de gemeente in de periode 2022-2031. De lokale behoefte in Strijen is in deze periode 359 woningen.

Uit het woningbouwbehoefteonderzoek blijkt dat er een vraag is naar diverse woningtypes in zowel het huur- als koopsegment. Het woningbouwprogramma van de voorgenomen ontwikkeling sluit hierop aan met de diversiteit in koop/huur en zowel gestapelde als grondgebonden woningen.

Waarom niet binnenstedelijk?

In de kern Strijen is in de periode 2022-2031 behoefte aan 359 woningen. Slechts een deel daarvan kan op inbreidingslocaties worden gerealiseerd. In de woningbouwplanning zijn nu circa 14 binnenstedelijke inbreidings- en transformatielocaties aangewezen waar in totaal circa 70 woningen kunnen worden toegevoegd. Daarom heeft de gemeente ervoor gekozen naast enkele kleine uitbreidingen twee grotere woonlocaties in de planning op te nemen: Land van Essche fase 3 (155 woningen) en Sportlaan Westzijde (89 woningen). In totaal zijn nu locaties in beeld voor het toevoegen van 328 woningen. Er zal gelet op de grotere lokale woningbehoefte dus ruimte moeten worden gevonden voor extra woningen.

Het ruimtebeslag voor de 155 woningen op de locatie Land van Essche is circa 6 ha. Hiervoor is op overige binnenstedelijke locaties geen plek. Dit is ook door de provincie geconstateerd en daarom zijn twee woningbouwlocaties opgenomen op kaart 19 en in bijlage X van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie december 2022): Sportlaan Westzijde en Land van Essche.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0002.png"

Figuur 2.1.1: Grote buitenstedelijke bouwlocaties (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland)

Uit onderstaande kaart blijkt dat alle overige binnenstedelijke ruimte binnen de kern Strijen in gebruik is voor wonen, bedrijventerrein en sport. Er zijn geen locaties beschikbaar met een oppervlakte van in totaal circa 6 ha om te kunnen voorzien in de woningbehoefte voor de beoogde 155 woningen. De locatie Sportlaan Westzijde en Land van Essche zijn beide noodzakelijk om te voorzien in de woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0003.png"

Figuur 2.1.2. Kaart Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën (bron: omgevingsverordening Zuid-Holland)

Deze locatie aangrenzend aan bestaand stedelijk gebied is noodzakelijk voor het realiseren van 155 woningen waarvoor op andere plekken in de kern Strijen geen plek is.

Voor toetsing aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voorts verwezen naar paragraaf 2.2. De rijksregels hebben op dit punt namelijk doorwerking gevonden in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.

Conclusie

Het rijksbeleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder.

Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Uitsnede kaart bestaand stads- en dorpsgebied 2018 (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het plangebied is nog geen bestaande bebouwde ruimte, maar is beleidsmatig wel als zodanig aangemerkt.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  1. 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  2. 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie, beleidskeuze landschap.
  3. 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  4. 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    1. 1. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    2. 2. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  1. 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  2. 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat. Er zijn specifieke regels voor de verschillende gebiedstypen opgenomen in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g.
  3. 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    1. a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt
    2. b. wegnemen van verharding
    3. c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen
    4. d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
  4. 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
  5. 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde recreatiegebied, belangrijk weidevogelgebied of groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
  6. 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuurnetwerk Nederland of beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
  7. 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën zoals genoemd in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing
  8. 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, moet deze aantasting worden gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Ad 1, 2 en 4. In paragraaf 3.7 is de ontwikkeling getoetst aan de gebiedstypering en de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit. Er is geen sprake van een beschermingscategorie. Er is sprake van een ruimtelijk kwalitatieve ontwikkeling.

Ad 3 en 5. De ontwikkeling is aan drie zijden omsloten door bestaande stedelijke functies en ligt bovendien binnen het tracé van de randweg. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat in dit geval sprake is van 'aanpassen'. In de beeldkwaliteitsparagraaf in paragraaf 3.7 is onderbouwd dat er sprake is van een ruimtelijk kwalitatieve ontwikkeling.

De overige leden zijn niet van toepassing op het plangebied.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  2. 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  3. 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  4. 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

Toetsing beoogde ontwikkeling

ad 1a

Het voorliggende plan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Voor de beschrijving van de behoefte is het navolgende relevant.

-Woningbehoefte en woningbouwprogrammering-

Iedere gemeente maakt afspraken met de provincie over het aantal woningen dat gebouwd wordt en welke ontwikkelplannen dit zijn. Deze afspraken staan in de Woningbouwprogrammering. De gemeente vindt het belangrijk dat de woningen die gebouwd worden, aansluiten bij de wensen en behoeften van de (toekomstige) inwoners van de Hoeksche Waard. Daarom is er een Woningbehoefteonderzoek gedaan. Dit Woningbehoefteonderzoek 2019 geeft richting aan welke woningbouwprojecten opgenomen worden in de Woningbouwprogrammering 2019.

Woningbehoefteonderzoek 2019

In het Woningbehoefteonderzoek 2019 is onderzocht wat de woningbehoefte per dorp is en hoe deze zich ontwikkelt in de toekomst (tot 2040). Denk hierbij aan aantallen woningen, typen, huur of koop, prijsklassen en voor welke doelgroepen. Ook is onderzocht wat de behoeften zijn op het gebied van wonen en zorg, speciale woonvormen of wonen voor speciale doelgroepen. Het Woningbehoefteonderzoek geeft richting aan de Woningbouwprogrammering.

De gemeente Hoeksche Waard wil komen tot een integraal gemeentelijk woonbeleid, met een op de individuele dorpen afgestemde woningbouwprogrammering die recht doet aan de verschillen tussen de dorpen. Daarbij vinden de gemeente en woningcorporatie HW Wonen het essentieel dat bij de gesprekken rond het maken van nieuwe prestatieafspraken gesproken wordt vanuit een gezamenlijk beeld van de volkshuisvestelijke opgave. Daarom is een actualisering uitgevoerd van de in 2016 door Companen uitgevoerde woningmarktanalyse. Aanvullend daarop is de woonbehoefte in beeld gebracht van ouderen met een zorgvraag en andere kwetsbare groepen, en van enkele bijzondere doelgroepen binnen de gemeente.

Aandachtspunten

  • Er zijn de komende jaren behoorlijke aantallen extra woningen nodig in de Hoeksche Waard. De extra woningbehoefte zoals die uit de nieuwe prognoses blijkt is beduidend hoger dan ten tijde van het onderzoek in 2016 werd voorzien. Ook het moment dat de groei van de woningbehoefte in de gemeente afvlakt en de vraag naar woningen gaat afnemen, ligt verder in de toekomst dan uit de vorige prognose bleek. Dat moment komt echter wel. Als de grote babyboomgeneratie verdwijnt, gaat de behoefte aan woningen getalsmatig afnemen. In de tijd dat er sprake is van groei, is er geld en momentum om te sturen op de woningvoorraad. Als de woningbehoefte afneemt, is dat veel minder makkelijk. Het is daarom zaak om de komende periode te gebruiken om klaar te zijn voor de periode dat de gemeente niet meer groeit, en te sturen op een woningvoorraad die aansluit op de toekomstige behoefte van een bevolking die wat kleiner is, en een meer gelijkmatige leeftijdsopbouw kent. Dat vraagt aandacht voor levensloopbestendigheid van woningen die worden toegevoegd, de geschiktheid voor huishoudens in verschillende levensfasen. Appartementen zijn aantrekkelijk voor een deel van de jonge huishoudens en voor oudere huishoudens. Kleinere grondgebonden woningen zijn nu aantrekkelijk voor oudere huishoudens die een levensloopgeschikte woning zoeken met een kleinere tuin, maar zijn daarnaast (nu en op termijn) ook aantrekkelijk voor startende huishoudens met beperkte financiële mogelijkheden.
  • Momenteel trekt de Hoeksche Waard veel huishoudens van buiten de gemeente. Het gaat in belangrijke mate om jonge huishoudens, die ervoor zorgen dat de gemeente minder 'ontgroent'. Om als gemeente van dit momentum te kunnen profiteren, moeten deze huishoudens een aantrekkelijke woning in de gemeente kunnen vinden. Veelal gaat het om betaalbare eengezinswoningen in de koopsector. Van dit woningtype zijn er al veel in de Hoeksche Waard aanwezig. Het toevoegen van dergelijke woningen sluit aan bij de directe vraag in de markt. Echter, door te sturen op het laten doorstromen van huishoudens naar een meer aantrekkelijke en/of meer geschikte woning, wordt het effect van nieuwbouw vergroot. Immers, door te sturen op doorstroming draagt het toevoegen van een nieuwbouwwoning bij aan het invullen van de woonbehoefte van twee of meer huishoudens. Dat vraagt een ander bouwprogramma. In deze rapportage zijn scenario's uitgewerkt die dit inzichtelijk maken.
  • De vraag naar ruime eengezinswoningen van instromende jongere huishoudens richt zich in belangrijke mate op de dorpen binnen de gemeente die gunstig liggen ten opzichte van de snelweg naar de omliggende regio's, waar veel van hen werkzaam zijn. Het ligt voor de hand om in deze dorpen de nadruk te leggen op het bouwen voor de directe vraag en in de dorpen die minder huishoudens van buiten trekken meer in te zetten op het faciliteren van doorstroming. Daarbij moet niet uit het oog verloren worden dat ook in de voor instromende huishoudens aantrekkelijke dorpen sprake is van een vergrijzing van de autonome bevolking, met de ontwikkeling van de woonbehoefte die daar mee gepaard gaat.

Woningbouwprogrammering 2019-2030

In de Woningbouwprogrammering 2019-2030 staat waar binnen de gemeente nieuwe woningen worden gebouwd. Het zijn de afspraken tussen gemeente Hoeksche Waard en provincie Zuid-Holland. Het Woningbehoefteonderzoek geeft richting aan wat er in het programma wordt opgenomen. Daarnaast wordt er rekening gehouden met kwaliteit, zoals duurzaamheid, toekomstbestendigheid, meerwaarde voor de omgeving, de manier waarop de nieuwbouw past binnen het dorp of het landschap en de kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard behoudt én versterkt.

Toetsing

Uit het woningbouwbehoefteonderzoek blijkt dat er een vraag is naar diverse woningtypes in zowel het huur- als koopsegment. Het woningbouwprogramma van de voorgenomen ontwikkeling sluit hierop aan met de diversiteit in koop/huur en zowel gestapelde als grondgebonden woningen.

ad 1b.

In de provinciale Omgevingsverordening is de locatie op de '3 hectare kaart' opgenomen. Als een locatie is opgenomen op de ‘3 ha kaart’ betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.

ad 2.

In het plangebied wordt voorzien in maximaal 155 woningen. Er is sprake van een verscheidenheid aan woningtypes. Er wordt een verdeling aangehouden van 30% goedkoop, waarvan maximaal 20 sociale huurwoningen, 40% middelduur en 30% duur. Dit is in overeenstemming met de regionale woonvisie.

ad 3 en 4 zijn niet van toepassing.

Artikel 6.10a Dichtheid en verscheidenheid woningbouw

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied, houdt rekening met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving.
  2. 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekt de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen bij het toelaten van woningbouw.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Verwezen wordt naar paragraaf 3.4 waarin is onderbouwd dat er sprake is van een passende woningdichtheid, waarbij ook de landschappelijke inpassing voldoende ruimte krijgt.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

  1. 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Verwezen wordt naar paragraaf 4.1 waarin is beschreven dat de gemeente beschikt over een eigen beleidsregel Parkeernormering Hoeksche waard welke ook voor het onderhavige gebied wordt gehanteerd.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Verwezen wordt naar paragraaf 4.1 waarin is geconcludeerd dat geen problemen te verwachten zijn op het gebied van doorstroming en verkeersafwikkeling.

Artikel 6.50 risico's van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  1. a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. b. overstroming;
  3. c. hitte;
  4. d. droogte.

Toetsing beoogde ontwikkeling

In 2018 is het Convenant Klimaatadaptief Bouwen opgesteld dat ondertekend is door diverse partijen, zoals bouwbedrijven, gemeenten, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars. Ook de gemeente Hoeksche Waard heeft het convenant ondertekend. Vanuit het convenant wordt gezamenlijk opgetrokken om de Zuid-Hollandse delta zo adaptief mogelijk te maken. Bij de uitwerking van het inrichtingsplan en de bouwplannen voor het nieuwe woongebied stuurt de gemeente aan de hand van de in het kader van het convenant opgestelde Leidraad op klimaat adaptief bouwen. Op bestemmingsplanniveau is relevant dat er wordt voorzien in voldoende water ter compensatie van de toenemende verharding en dat het gebied bovendien voorziet in (openbaar groen) in de vorm van bijvoorbeeld Wadi's (infiltratie) en bomen (hittestress). De groene zones zullen bovendien een functie hebben voor het bijdragen aan de biodiversiteit. Voor het gebied zijn geen specifieke overstromingsrisico's die op bestemmingsplanniveau om regulering vragen.

Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030

In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. Om die te bewaken, zet de gemeente in op meer kwaliteit en extra woningbouw om de instroom van gezinnen te bevorderen.

De vijf voormalige gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. De visie kwam tot stand in samenwerking met diverse partijen. De nieuwe visie speelt in op veranderingen in de woningmarkt en kansen die er liggen om toekomstige krimp tegen te gaan. De verwachting is dat de regio na 2035 te maken krijgt met een dalend aantal huishoudens. Bijkomende uitdaging is het feit dat het aantal jongere huishoudens onder de 55 jaar tot die tijd al afneemt met bijna 20%. Die gezinnen zijn heel belangrijk voor de vitaliteit van onze gemeente. Als er meer jonge gezinnen naar de Hoeksche Waard komen, helpt dat niet alleen om de voorzieningen in stand te houden; het is ook goed voor het geboortesaldo en daarmee gaat het de krimp tegen.

De bouw van extra woningen maakt het eiland interessant voor jonge mensen om hier te blijven, dan wel hier te komen wonen. De instroom van gezinnen is de laatste jaren al gaande en makelaars bevestigen dat de belangstelling voor de Hoeksche Waard blijft groeien. Het gaat met name om consumenten uit de regio's Rotterdam en Drechtsteden die bewust kiezen voor een betaalbaar, groen en landelijk woonmilieu in de nabijheid van de Randstad.

Vitaliteit vraagt ook om een toekomstbestendige woningvoorraad. Naast meer kwantiteit besteedt de nieuwe woonvisie dan ook veel aandacht aan kwaliteit. De gemeente zetten in op de volgende kwaliteitscriteria:

  1. 1. op energie omdat we op weg zijn een energieneutrale regio te worden;
  2. 2. op geschiktheid vanwege het groeiend aantal oudere huishoudens;
  3. 3. op bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer;
  4. 4. op de ruimtelijke kwaliteit die ons onderscheidt van de grote stad.

De gemeente kijkt daarbij niet alleen naar nieuwbouw maar ook naar de bestaande woningvoorraad.

Om de regionale economie en vitaliteit, de omgevingskwaliteit en het welzijn van de inwoners te verbeteren, hebben de voormalige Hoeksche Waardse gemeenten en de provincie uitgesproken dat zij de samenwerking willen intensiveren in een integraal gebiedsprogramma. Het programma speelt in op de toekomst van de Hoeksche Waard. Hierbij staan vijf thema's centraal: duurzame landbouw, energie, bereikbaarheid, natuur en recreatie en demografische ontwikkelingen.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie Hoeksche Waard

De gemeenteraad Hoeksche Waard stelde de Omgevingsvisie Hoeksche Waard op 17 december 2019 vast. In de Omgevingsvisie is gekozen om de samenleving uit te nodigen bij te dragen aan de Hoeksche Waard. Het accent is gelegd op wat de Hoeksche Waard wil; niet op wat niet mag. Of in Omgevingswet termen: 'Ja mits', in plaats van 'Nee, tenzij'. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard. Dat noemen we Waardmaken.

Ruimtelijk analyse Strijen

De identiteit van Strijen, het oudste dorp in de Hoeksche Waard, (het dorps-DNA) is nauw verbonden met de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de invloed van de zee.

De gemeente Hoeksche Waard heeft voor het opstellen van de omgevingsvisie bouwstenen voor elke kern vastgelegd. De belangrijkste elementen voor Strijen worden weergegeven op figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Verzameltekening bouwstenen Strijen

Maatschappelijke opgaven

De relevante maatschappelijke opgave in de Hoeksche Waard is als volgt geformuleerd:

Als de trend zich doorzet krijgt de Hoeksche Waard te maken met krimp van de bevolking. Als gevolg van de vergrijzing raakt de verhouding tussen jongere en oudere huishoudens dusdanig uit balans dat het draagvlak voor bepaalde voorzieningen verder onder druk komt te staan. Wanneer een evenwichtig samengestelde samenstelling van de bevolking het doel is, is het nodig dat er tot 2035 circa 3.500 nieuwe huishoudens instromen in de Hoeksche Waard. Dat komt bovenop de vraag naar circa 3.100 woningen die tot 2030 nodig zijn als gevolg van gezinsverdunning.

Doordat de Hoeksche Waard letterlijk een eiland is, zijn mensen op elkaar aangewezen, staat zorg voor elkaar hoog in het vaandel en bloeit het verenigingsleven. De Hoeksche Waard kent (mede daardoor) kleine, hechte gemeenschappen met veelal een geheel eigen identiteit. De combinatie van ondernemerszin en de zorg voor elkaar maakt het eiland zeer aantrekkelijk voor gezinnen.

De dorpen in de Hoeksche Waard zijn nauw verbonden met de inpolderingsgeschiedenis. Veel nederzettingen zijn gekoppeld aan de dijken of aan het water. De dijken in de dorpen zijn van oudsher bebouwd en bewoond en hebben een functie als ontsluitingsweg. Dit heeft tot verschillende typen dorpen geleid, met een eigen stedenbouwkundige structuur. Belangrijkste hoofdgroepen zijn de voorstraatdorpen en de dijkdorpen, daarnaast zijn er nog rivier rug- en kreekrugdorpen. Er zijn ook combinatietypen zoals voorstraatdorpen.

De gemeente gaat uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. In het dorpsgericht werken moeten initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.

Bij ontwikkelingen in de dorpen kijkt de gemeente niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, maar met name ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp.

Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling binnen het dorp worden benut, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp.

Versterken van de onderscheidende identiteit per dorp.

  • Versterken van de gemeenschapszin in het dorp.
  • Versterken van de vitaliteit en leefbaarheid per dorp.
  • Versterken van de natuurlijke overgang van het dorp naar het landelijk gebied.

Sociale cohesie onder bevolking faciliteren en versterken.

Versterken van de inclusieve samenleving.

  • Levensloopbestendige woningen; zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen. Op die manier kunnen ouderen of mensen met een lichamelijke beperking prettig en comfortabel wonen. Men hoeft niet noodgedwongen bestaande sociale contacten te verbreken en de vertrouwde sociale omgeving te verlaten.
  • Creatieve aanpak voor het realiseren van seniorenwoningen. Groepsgewijs bouwen, dicht bij (medische) verzorging. Prijsvraag uitschrijven!
  • Herbestemming van bestaande panden, waarbij je generaties samenbrengt – zorg voor elkaar – contacten – vriendschappen;
  • Betaalbaar wonen voor jongeren door samen een woning te delen; denk aan Friendswonen.
  • Flexibel wonen voor starters.
  • Woonvorm voor “jonge ouderen” en “oudere jongeren” die graag elkaar helpen en zo lang mogelijk zelfstandig willen wonen. Het concept van veilig wonen met veel privacy en tegelijkertijd alle voordelen van samenwonen met een bijvoorbeeld een gezamenlijke binnentuin.
  • Meergeneratiewonen met een mix van jong en oud(er), die elkaar versterken en ondersteunen.
  • Tiny Houses; Een nieuwe woonvorm met een duidelijke filosofie. Kleine volwaardige vrijstaande woningen met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk
  • Dynamische hotspots: Plekken waar creatief ondernemerschap de ruimte krijgt. Door vooral creatieve zelfstandigen in een verzamelgebouw onder te brengen, wordt niet alleen het leegstandsprobleem aangepakt, er ontstaat bovendien een broedplaats waaruit mooie dingen kunnen voortkomen. Voordeel van samenvoegen, is dat er een smeltkroes – creatieve 'fabriek' – ontstaat waar mensen elkaar inspireren, ideeën uitwisselen en samenwerken, en waaruit nieuwe innovatieve ideeën kunnen ontstaan.
  • (Buurt)cultuurhuizen – theater
    Karakteristieke panden, of panden die van oudsher een andere bestemming hadden, spreken tot de verbeelding van de bewoners van de Hoeksche Waard. In plaats van leegstand, of afbraak, is het zeer interessant deze panden een culturele (wijk)bestemming te geven. Behoud van historie met het oog op de toekomst. Een plek creëren waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar laagdrempelig culturele activiteiten kunnen plaatsvinden.

Toetsing

De toevoeging van woningen voor diverse doelgroepen zal bijdragen aan de instandhouding van de lokale voorzieningen. De woningbehoefte is niet te realiseren in de kern van Strijen daarom is gekozen voor een gebied aangrenzend aan de kern. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met het landschap en haar structuren.

Conclusie

Het voorliggende plan sluit aan bij de omgevingsvisie.

Hoeksche Waard Energieneutraal 2040

De ambitie van de Hoeksche Waard is om in 2040 100% energieneutraal te zijn. Hiermee legt de Hoeksche Waard de lat hoger dan de landelijke ambitie (in 2050 energieneutraal). Om gericht stappen in deze richting te zetten is de 'Energievisie Hoeksche Waard 2016-2020' opgesteld in nauwe samenwerking met ondernemers en maatschappelijke organisaties in de Hoeksche Waard.

De Energievisie gaat uit van de Trias Energetica. Waarbij in eerste instantie wordt ingezet op het beperken van de energiebehoefte. Dit uit zich in 3 pijlers:

  1. 1. energie besparen in de bebouwde omgeving (o.a. isolatie)
  2. 2. opwekken van duurzame energie (o.a. wind, zon, biomassa, getijdenenergie)
  3. 3. duurzame mobiliteit (o.a. elektrische auto's en fietsen, openbaar vervoer)

Tot slot zijn er twee belangrijke neveneffecten. Het gezamenlijk inzetten op besparing en opwekking van energie biedt volop kansen voor de lokale economie (bouwsector, agrarische sector en biobased economy) om daarvoor met oplossingen te komen. Het sturen op innovatie is daarbij belangrijk. Daarnaast wordt met Marketing & Educatie de Hoeksche Waard meer op de kaart gezet als duurzame regio. Beginnen bij de jeugd draagt bij aan bewustwording bij ouders en zorgt tevens voor een ander handelen door deze jeugd over 10 jaar.

2.4 Conclusie

De ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de diverse overheden.

Hoofdstuk 3 Planopzet

3.1 De Locatie

Land van Essche III ligt aan de zuidzijde van Strijen. De locatie ligt sinds de komst van de randweg ingesloten tussen de Schenkeldijk, randweg en de wijk Land van Essche I. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt de Schenkeldijk met daarachter het water van de Nieuwe haven. In het zuiden begrenst de randweg het gebied. De ontwikkeling is de derde uitbreiding van het Land van Essche en zal aansluiten op de eerste uitbreiding van dit plan. Op het stuk grond ligt momenteel nog een oude boerderijschuur welke gebouwd is rond 1914. Het woonhuis wat daarnaast ligt is gebouwd rond 1954. De naam Land van Essche is afkomstig van de oude polder.

3.2 Ruimtelijk Concept

De ruimtelijke opzet van Land van Essche III toont een vervlechting van polderlandschap en woongebied. Groene aders volgen de oorspronkelijke polderstructuur door het woongebied heen tot aan de Schenkeldijk. Hiermee ontstaat een groene leefruimte die bij de voordeur begint en voor doorzichten zorgt vanaf de Schenkeldijk naar het polderlandschap (zie figuur 3.1. en 3.2 voor een globale opzet van het gebied en de groenstructuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.1 Ruimtelijk concept (bron: gemeente Hoeksche Waard)

De groene aders zijn het verlengde van de akkerlanden en omliggende landschap, waardoor men altijd zicht heeft op het Hoeksche Waards landschap. De groene aders zelf worden niet te strak aangeplant maar moeten natuurlijk gevormd worden. Wadi’s zorgen dat overtollig regenwater kan infiltreren. In het verlengde van de groene aders zullen losse bomen en boomgroepen geplaatst worden. Verder wordt het een heuvelachtig landschap met bloemrijke graslanden. In deze groenzone komen (natuur)speelplekken te liggen waar kinderen kunnen spelen. Hier is een mogelijkheid dat bewoners elkaar kunnen ontmoeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0007.jpg"

Figuur 3.2 Groenstructuur (bron: gemeente Hoeksche Waard)

De ontsluiting van het gebied bevindt zich aan de randweg die aan de zuidzijde van het gebied loopt. Vanaf het oude dijklint zal het gebied ook te bereiken zijn voor fietsers, voetgangers en voor hulpdiensten in geval van calamiteiten, zie figuur 3.3 voor een globale opzet van de infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0008.jpg"

Figuur 3.3 Infrastructuur (bron: gemeente Hoeksche Waard)

3.3 Stedenbouwkundige Proefverkaveling

De ruimtelijke hoofdstructuur van de woonwijk is opgezet vanuit het idee om de randen dunner te verkavelen met meer ruimte tussen de woningen, dan de binnenzijde van het gebied. De ruimtelijke hoofdstructuur wordt bepaald door licht gebogen lijnen van de randen. Deze bebouwingsstroken aan de buitenzijde worden grotendeels ingericht met vrijstaande woningen en/of twee – onder één kapwoningen met ruime tuinen. In deze rand wordt ook de bestaande woning met een ruim perceel ingepast.

In de zuidelijke rand van het plangebied evenals in het midden van het plangebied is het mogelijk om gestapelde woningen en rijwoningen te realiseren. Er is nog geen definitief ontwerp of programma bekend. De bebouwingsstroken hebben een dusdanige maat, dat ze ruimte bieden aan een flexibel woningbouwprogramma. Indien door veranderingen in de markt of veranderende inzichten het programma aanpassing behoeft, dan is het om dit mogelijk binnen de structuur van het ruimtelijk concept op te vangen.

De westrand bestaat uit een bebouwingsrand met vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen, de achtertuinen sluiten aan op de achtertuinen van percelen langs Doornbos met daartussen nog de watergang. De noordrand kent verschillende woningtypes (rijwoningen, vrijstaande woningen, twee-onder-een kapwoningen. De bestaande woning in deze rand kan op termijn vanuit de wijk bereikbaar worden gemaakt door een smalle nieuwe toegang aan de achterzijde. De woning blijft georiënteerd op de Schenkeldijk. Mocht de woning toch ooit worden herontwikkeld, dan kan de oriëntatie worden gedraaid richting het plangebied. De bestaande watergang langs de achtererven van de woningen aan het Doornbos, de Vredenburg en de Schenkeldijk wordt verbreed naar 5 m zodat het onderhoud kan geschieden vanaf het water. Een uitzondering daarop vormt het gedeelte van de watergang dat ligt tussen de huidige inrit ter plaatse van de Schenkeldijk 48a en een klein stukje iets westelijker langs de Schenkeldijk.

De woonwijk wordt ontsloten door een centrale entree die zich vertakt in kleinere lussen. In de noordwesthoek wordt een doorsteek gemaakt voor fietsers en voetgangers naar de Schenkeldijk die de verbinding met het centrum van Strijen maakt. Deze doorgang kan ook gebruikt worden door hulpdiensten in geval van calamiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.4 Impressie hoofdopzet en voorlopige verkaveling (bron: gemeente Hoeksche Waard)

De randen van het gebied zullen omsloten worden door water, hierlangs liggen natuurlijke oevers met daaraan bomen. De natuurlijke oevers zullen ingepland worden met riet- en grassoorten. Bij de zuidelijke rand wordt het bestaande water uitgebreid door de watergang breder te maken. Hierdoor draagt het bij aan de wateropgave (tien procent van het verhard oppervlak omgeving compenseren).

Voor de erfscheidingen zal er een groene sfeer worden nagestreefd. Dit geldt zowel voor de afscheidingen aan de voor-, zij- en achterkanten van de woningen. Deze scheidingen worden vormgegeven met groenblijvende hagen die aan de voorzijde een hoogte hebben van maximaal 1 meter en aan de zij- en achterzijde tot 2 meter zodat privacy kan worden geboden in de tuinen. Tussen de kavels in mag men zelf bepalen wat voor schutting neergezet wordt.

Het stedenbouwkundig schetsplan laat een proefverkaveling (figuur 3.4) zien binnen de stedenbouwkundige opzet van de uitbreidingswijk. De verkaveling gaat uit van een gedifferentieerd woningbouwprogramma bestaande uit:

  • Vrijstaande woningen
  • Twee -onder een-kapwoningen
  • Rijwoningen
  • Appartementen
  • Seniorenwoningen
  • Rug-aan-rug woningen
  • Beneden-boven woningen

3.4 Woningbouwprogramma

Land van Essche III heeft een netto oppervlakte van circa 5,5 ha waarbinnen maximaal 155 woningen worden gerealiseerd. Het bruto(plan)gebied is groter, omdat ten westen van de wijk reeds een groenblauwe zone is aangelegd voor onder meer de watercompensatie. De woningdichtheid bedraagt circa 28 woningen per ha. Gelet op de grote hoeveelheid groen en water die wordt gerealiseerd en die niet in de netto oppervlakte is meegerekend en gelet op de woningdichtheid van de aangrenzende woonwijken Land van Essche I en II, wordt de dichtheid ruimtelijk aanvaardbaar geacht.

De proefverkaveling voor de ontwikkeling van het hele gebied gaat uit van de bouw van grondgebonden woningen, beneden-bovenwoningen en appartementen. Het woningtype wordt in het bestemmingsplan overigens zoveel mogelijk vrijgelaten, behalve aan de noordrand van het plangebied. In de noordwest- en noordrand worden grotendeels enkel vrijstaande woningen en twee onder één kapwoningen mogelijk gemaakt. In het plangebied wordt een verdeling aangehouden van 30% goedkoop (waarvan maximaal 20 sociale huurwoningen)-40% middelduur-30% duur.

Het plan is zo opgezet dat het flexibel is, zodat het woningbouwprogramma zowel gelijktijdig als in delen kan worden ontwikkeld. Vanwege de mogelijke fasering in bouw, kan er in de loop der tijd een veranderde woningbehoefte optreden. In het bestemmingsplan is derhalve rekening gehouden met extra flexibiliteit voor wat betreft de voorgeschreven woningtypes. Het maximumaantal woningen binnen het plangebied mag het aantal van 155 niet overstijgen.

3.5 Openbare Ruimte

Land van Essche III wordt rondom door water en groen begrensd: aan de noord-, oost- en westzijde door de bestaande watergangen en groen aan de Schenkeldijk en het Doornbos en aan de zuidzijde door een brede watergang met een parkachtige groenstrook langs de Randweg. Daarnaast wordt het bestaande parkachtige groen en water bij het Doornbos en Strienemonde (ruimtelijke afronding Land van Essche II) doorgezet tot aan de overzijde van de entree naar de wijk. De bestaande watergangen aan de Schenkeldijk en het Doornbos worden tot 5 m verbreed zodat het onderhoud van de taluds vanaf het water kan gebeuren. De groene ruimte speelt een grote rol in de wijk en wordt via twee aders de wijk ingetrokken. Er is gelegenheid voor speel- en spelvoorzieningen. Daarnaast worden de wegen aangezet door beplanting langs één of twee zijden van de weg.

3.6 Verkeer En Parkeren

De interne ontsluiting van Land van Essche lll geschiedt door een hoofdweg met keer lus. Het merendeel van de kruisingen wordt uitgevoerd als een T-kruising. Achter de woningen wordt geparkeerd in parkeerkeerhoven. De straten zullen worden ingericht als 30 km/h-wegen (erftoegangsweg).

Voor het langzaam verkeer wordt voorzien in een directe route vanaf de Schenkeldijk naar de nieuwe woonwijk. Deze verbinding wordt langs het centrale groene plein in het zuiden doorgezet in de richting van de Randweg. Deze langzaamverkeersroute dient tevens als calamiteiten ontsluiting voor hulpdiensten.

Ten aanzien van het parkeren wordt uitgegaan van een parkeerbehoefte behorend bij het type woning. Gedeeltelijk wordt de parkeerbehoefte opgevangen op het eigen erf (bij de vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen). De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd in het openbaar gebied.

In hoofdstuk 4 is de verkeer- en parkeersituatie in relatie tot het plangebied nader beschreven en onderbouwd.

3.7 Beeldkwaliteitsparagraaf

Ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk aspect vanuit de Omgevingsverordening van de provincie. In de provinciale Omgevingsvisie staan de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteiten benoemd. Deze zijn voor het plangebied uitgewerkt in het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard. Bij de verantwoording van de ruimtelijke kwaliteit is dit profiel als uitgangspunt genomen.

De ambities vanuit het gebiedsprofiel worden in de volgende alinea's verwoord. Deze kunnen worden beschouwd als ontwerpuitgangspunten voor de inpassing op deze specifieke locatie.

Herkenbaar open zeekleipolderlandschap

Tegen de buitendijk van de oude opwaspolders aan ontstonden aanwassen door aanslibbing van zand en klei. Deze werden, als ze ver genoeg waren opgeslibd, ingedijkt waardoor de oudste eilanden aan elkaar groeiden. Eerst werden de luwere delen aan de noordzijde van de Hoeksche Waard ingepolderd. Deze aanwaspolders zijn vaak zeer groot en hebben een onregelmatige vorm.
Ze zijn voornamelijk als akkerland in gebruik. De verkaveling varieert van een blok- tot strokenverkaveling. Zij richt zich naar het patroon van kreken en geulen. De dorpen liggen veelal aan de dijk bij de monding van een kreek. Overige bebouwing concentreert zich op en langs de dijken, met op een aantal plaatsen aaneengesloten, langgerekte dijkdorpen. Karakteristiek voor een groot aantal polders is het regelmatige wegenpatroon. Langs de wegen liggen verspreid, beplante erven.
In de polders aan de noordrand van het eiland hebben de grootste stedelijke ontwikkelingen plaatsgevonden. De openheid van de polders komt hier onder druk te staan en het beeld wordt gedomineerd door bebouwing, infrastructuur, glastuinbouw en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0010.png"

Figuur 3.5. Open zeekleipolderlandschap

Ambities

  • In de meer verstedelijkte polders aan de noordrand, waar de openheid onder druk staat, wordt ingezet op integrale gebiedsontwikkeling, waarbij stedelijke ontwikkelingen worden gecombineerd met investeringen in het landschap. Er wordt hierbij gestreefd naar behoud van de nog resterende openheid van de polders, door stedelijke ontwikkelingen waar mogelijk te concentreren en lange zichtlijnen te behouden;
  • In het minder verstedelijkte deel van de polders wordt ingezet op behoud en waar mogelijk versterking van de openheid. Voorkom versnippering van de ruimte door bebouwing en beplanting waar mogelijk te koppelen aan de dijklinten en de erven of in te zetten voor de afronding van de compacte dorpskernen. Hier is ruimte voor ontwikkeling van de landbouw (schaalvergroting en/of specialisatie) als belangrijke drager van het open polderlandschap.

Kwaliteit in dorpsgebied

Naast de dijk- en voorstraatdorpen zijn enkele dorpen ontstaan op de oeverwallen van een rivierarm of kreek. Een typisch rivierrugdorp is Mijnsheerenland aan de noordoever van de Binnenmaas, terwijl Goudswaard en Strijensas op de oeverwal van een belangrijke kreek zijn gebouwd. Strijen, het oudste dorp van de Hoeksche Waard, is ontstaan op een Middeleeuwse terp.
De ruimtelijke opbouw van deze dorpen is minder generiek voor de Hoeksche Waard dan de dijkdorpen en voorstraatdorpen. De ruimtelijke opzet vertelt echter wel over de ontstaansgeschiedenis van de Hoeksche Waard.


Ambities

  • Er wordt uitgegaan van onderscheidende compacte dorpen met een dorps karakter. Elk dorp is uniek en uitbreidingen worden zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Dit mag echter niet ten koste gaan van de 'lucht' in het dorp;
  • Er wordt ingezet op het behoud en de versterking van het historische centrum. Ontwikkelingen in het centrum bouwen voort op de waardevolle structuur van het dorp en houden rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en identiteit van het dorp;
  • Waardevolle, vaak historische, structuren worden opgenomen in het recreatieve netwerk, waarbij het centrum fungeert als concentratiepunt voor routes en attracties;
  • Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle structuren ingezet als dragers van de stedenbouwkundige structuur. Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.

Oriëntatiepunten, zoals kerktorens, historische windmolens en watertorens, zijn bepalend voor de identiteit en het karakter van het dorp en het eiland. Deze oriëntatiepunten zijn veelal historische gebouwen, zoals de historische windmolens van Goudswaard en Maasdam of de watertorens van Heinenoord en Strijen. Ook de hoge bebouwing, schoorsteen en silo's van de Suikerfabriek bij Puttershoek zijn een belangrijk herkenningspunt. De oriëntatiepunten bepalen het dorpssilhouet en fungeren als oriëntatiepunten op het eiland. Zij kunnen ook een recreatieve waarde hebben.

Ambities

  • Inzet op behoud en bescherming van de oriëntatiepunten en het zicht daarop vanuit het landschap. De directe omgeving van oriëntatiepunten en belangrijke zichtlijnen vanuit het landschap vrijhouden van grootschalige ontwikkelingen.
  • Molens als oriëntatiepunt in stand houden, inclusief de molenbiotopen die de vrije windvang regelen. Bij transformaties van de omgeving de vrije windvang en het zicht op de molen garanderen.
  • Oriëntatiepunten bepalen het dorpssilhouet. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen nooit hoger zijn dan deze gebouwen en zorgvuldig worden ingepast. Het toevoegen van hogere bebouwing is een integrale gebiedsopgave die zowel vanuit het dorp als vanuit het landschap bekeken moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0011.png"

Figuur 3.6. Kwaliteit in dorpsgebied

Kwaliteit van de dorpsrand

Dorpsranden aan het open polderlandschap hebben een directe (zicht)relatie met het landschap. Dit zijn de plekken waar men vanuit de voordeur als het ware zo de polder instapt. De randen kunnen op verschillende manieren worden vormgegeven, maar het onderscheid tussen de beslotenheid van het dorp en de openheid van het landschap is altijd maximaal. De overgang van dorp naar landschap ligt niet vast. Door ontwikkelingen kan de dorpsrand opschuiven.
Een belangrijk kenmerk van de dorpsranden is de informele en dorpse uitstraling. Dit betekent dat de inrichting en de oriëntatie van de bebouwing continu varieert. Op een aantal plaatsen zijn de dorpsranden echter hard, schreeuwend en daarmee doen ze afbreuk aan het polderlandschap en het dorpssilhouet.

Ambities

  • Dorpen blijven herkenbaar;
  • Er wordt ingezet op het contact tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp;
  • De dorpen hebben een groene rand naar het open polderlandschap. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpsstraat. Deze afwisseling is belangrijk en draagt bij aan het informele en dorpse karakter;
  • Landschappelijk waardevolle structuren, zoals dijken en kreken, worden ingepast in de dorpsrand en vormen belangrijke stad-landverbindingen;
  • De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0012.png"

Figuur 3.7. Kwaliteit van de dorpsrand

Landschappelijke inpassing

Beschrijving van de inpassing

De locatie ligt direct tegen de zuidelijke bebouwingsrand van Strijen langs de Schenkeldijk. Tussen de nieuwe wijk en het landschap ligt de zuidelijke Randweg van Strijen. Er wordt ontwikkeld binnen een duidelijk ruimtelijk concept. De bestaande woning van de boerderij met het ruime groene erf aan de zuidzijde van de Schenkeldijk wordt in de nieuwe woonwijk ingepast. De verkavelingsrichting langs de rand volgt de Schenkeldijk.


In het ruimtelijk concept worden op verschillende wijzen verbindingen met het landschap gemaakt. Het water wordt doorgetrokken en rond de locatie geleid. Langs de watergangen liggen natuurlijke oevers met daaraan bomen. De natuurlijke oevers zullen ingepland worden met riet- en grassoorten.

Bij de zuidelijke rand wordt het bestaande water uitgebreid door de watergang breder te maken. Hier staan rijen bomen. Op deze manier wordt er langs de zuidrand van het dorp een groene rand gemaakt met een verbijzondering. De rand van Strijen blijft hiermee wel duidelijk herkenbaar vanuit het landschap. Door de randweg is er een duidelijke overgang én grens tussen landschap en kern.

Verder worden groene aders het gebied ingetrokken, als het verlengde van de akkerlanden en omliggende landschap. In het verlengde van de groene aders zullen losse bomen en boomgroepen geplaatst worden.


Toetsing kernkwaliteiten

De uitbreiding aan de zuidzijde van Strijen heeft geen invloed op het polderpatroon rond de kern. Er wordt net buiten het gebied ontwikkeld dat is aangeduid als 'harde bebouwingsranden' in de structuurvisie Hoeksche Waard. Deze zone ligt in matig open tot besloten landschap en ligt tegen het zeer open landschap aan. De harde rand wordt op deze plek als het ware iets verschoven. Het wordt een nieuwe duidelijke overgang tussen kern en landschap.


De nieuwe wijk wordt direct aan de Schenkeldijk ontwikkeld. Langs de Strijense Haven is in het verleden aan de andere zijde van de dijk langs het water reeds ontwikkeld. Door de nieuwe wijk komt een deel van de Schenkeldijk echt binnen de kern te liggen. De ontwikkeling heeft geen invloed op andere dijklichamen en kreken. Het reliëf van de dijk en kreek blijft voor het overige deel sterk herkenbaar, zowel vanuit het landschap als vanaf de dijk zelf.


Land van Essche III wordt niet binnen of aan één van de oude opwaspolders van de Hoekse Waard ontwikkeld maar wel binnen een oude oostelijke opwaspolder. De locatie ligt zoals gezegd direct tegen de kern en dus buiten het nog aanwezige 'open kerngebied' van de aanliggende polder Land van Essche. De ontwikkeling heeft geen invloed op de openheid van dit landschap. De ontwikkeling heeft geen invloed op sterke zichtlijnen, vergezichten of de beleving van grote open ruimten in de polders. Concluderend kan worden gesteld dat de ontwikkeling geen nadelige invloed heeft op de kernkwaliteiten van het Hoeksche Waards landschap omdat direct tegen de kern wordt ontwikkeld en de kern zorgvuldig wordt afgerond met een groenblauwe zoom aan het open landschap.

Beeldkwaliteitsplan Land van Essche II

Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan voor de nieuwe woonwijk opgesteld (bijlage 1). Het beeldkwaliteitsplan geeft eisen voor het waarborgen van de ruimtelijk-visuele kwaliteit van Land van Essche III. Het beeldkwaliteitsplan is voor wat betreft de stedenbouwkundige randvoorwaarden vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. Voor het overige vormt het een aanvulling op de juridische bepalingen van het onderhavige bestemmingsplan en zal daarmee een sterke samenhang vertonen. De in het beeldkwaliteitsplan geformuleerde eisen worden:

  • gebruikt als toetsingskader voor het welstandstoezicht bij de (afstemming van) verschillende bouwplannen in het gebied, het beeldkwaliteitsplan zal in de Welstandsnota worden opgenomen zodat er ook in de toekomst aan getoetst kan worden;
  • als randvoorwaarden gekoppeld aan de privaatrechtelijke overeenkomst met de ontwikkelaars van het gebied.

Het beeldkwaliteitsplan maakt inzichtelijk waar en wanneer variaties moeten worden gemaakt om onderscheid en diversiteit in de bebouwing en openbare ruimte te krijgen die passen bij de doelstelling van het plan: een bij de dorpse sfeer van Strijen passende, eigentijdse woonwijk realiseren.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Verkeer En Parkeren

4.1.1 Verkeersontsluiting

Auto

Land van Essche III ligt aan de zuidzijde van de kern Strijen en zal primair worden ontsloten via de Randweg van Strijen. De Randweg ligt aan de zuidzijde van Strijen, waardoor de kern en het centrum ontlast worden van doorgaand verkeer. De Randweg vervult een belangrijke ontsluitende functie voor het Land van Essche III. Het tracé van de Randweg voert vanaf de Weelsedijk ten westen van de kern Strijen in oostelijke richting en kruist de Wielweg, Schenkeldijk en Schelpweg en voert dan in noordelijke richting, via de Edisonweg, naar de N491. Ter hoogte van Land van Essche III is een aansluiting op de Randweg voorzien middels een rotonde. De Hilsondusstraat wordt op dit punt op de Randweg aangesloten. Het zuidelijke gedeelte van de Randweg is uitgevoerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Het oostelijke gedeelte is uitgevoerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h.

De ontsluiting van het Land van Essche III vindt plaats via de Randweg. In westelijke richting wordt de Weelsedijk bereikt. De Weelsedijk biedt toegang tot de kern Numansdorp en tot de autosnelweg A29. De A29 verbindt de regio in noordelijke richting met Rotterdam. In zuidelijke richting vormt de A29 een verbinding met de regio's West-Brabant, Goeree-Overflakkee en Zeeland. In oostelijke en noordelijke richting geeft de Randweg verbinding op de N491. De N491 voert in noordelijke richting naar de N217. De N217 verbindt de regio in westelijke richting met Puttershoek, Oud-Beijerland en vormt een tweede verbinding naar de A29. In oostelijke richting wordt met 's-Gravendeel, Dordrecht en de A16 verbonden.

Om te beoordelen of de verkeersafwikkeling van Land van Essche III gewaarborgd is via de bestaande wegenstructuur, zijn de verkeersintensiteiten van de ontsluitende wegen en de toename als gevolg van de nieuwe ontwikkeling van belang.

De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van kencijfers van het CROW (publicatie 381). Omdat het woningbouwprogramma nog flexibel is wordt de verkeersgeneratie aan de hand van woonmilieutypes berekend. In Strijen staan minder dan 10.000 woningen en daarbij wordt uitgegaan van de indeling woonmilieutypes uit tabel A5 (CROW 381) landelijk wonen. Hierbij hoort een kencijfer wat opgezocht is in tabel A6 (CROW 381) van 7,4 mvt/woning voor een weekdag. De weekdag kan worden omgerekend naar werkdag door het kencijfer te vermenigvuldigen met 1,11 (CROW 381). Tabel 4.1 toont de verkeersgeneratie voor de gemiddelde week- en werkdag.

Tabel 4.1 Berekening verkeersgeneratie

functie aantal kencijfer Verkeersgeneratie gem. weekdag Verkeersgeneratie gem. werkdag
Woonmilieutype VI landelijk wonen 155 woningen 7,4 mvt/woning 1.147 mvt/etmaal 1.274 mvt/etmaal

De ontwikkeling van 155 woningen leidt tot een verkeersgeneratie van 1.274 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. De intensiteit op de Randweg bedraagt circa 1.900 mvt/werkdagetmaal. De Randweg heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie als gevolg van het Land van Essche III te verwerken. Er worden dan ook geen problemen verwacht op het gebied van doorstroming en verkeersafwikkeling als gevolg van de planontwikkeling. Ook op de overige ontsluitende wegen worden geen problemen verwacht.

Conclusie

De ontwikkeling van de woningen leidt tot een verkeersgeneratie van 1.247 mvt/etmaal. Het plangebied wordt ontsloten op de Randweg die voldoende capaciteit heeft om het verkeer te verwerken. Er zijn dan ook geen problemen te verwachten op het gebied van doorstroming en verkeersafwikkeling.

Fiets

Het fietsverkeer wordt primair afgewikkeld via de kern Strijen. Vanuit het woongebied worden twee aansluitingen voorzien. Via de Hilsondusstraat bereikt het fietsverkeer het westelijk deel van de kern Strijen. Verder wordt er een fietsontsluiting gerealiseerd op de Schenkeldijk. Fietsverkeer kan via de Schenkeldijk het centrum van Strijen bereiken. Tevens wordt via de Schenkeldijk in zuidelijke richting de kern Mookhoek bereikt. In het kader van de Randweg is een vrijliggend tweerichtingsfietspad als oeververbinding over de Strijense Haven gerealiseerd, waardoor er goede fietsverbindingen richting Mookhoek en 's-Gravendeel zijn.

Fietsers vanuit Land van Essche III richting Numansdorp maken gebruik van de Hilsondusstraat en fietspad Kleine Loo. Daarbij wordt opgemerkt dat er, behalve de fietsontsluiting op de Schenkeldijk, geen zelfstandig ontsluitende fietspaden rondom de ontwikkeling aanwezig zijn of gerealiseerd zullen worden.

Openbaar vervoer

Er is een bushalte gesitueerd aan de Leeuwerikstraat op een loopafstand van minimaal 500 meter en maximaal 800 meter van de locatie. Deze halte wordt 1x per uur per richting bediend door bussen richting Heinenoord Busstation en 1x per uur per richting door bussen richting Strijen Julianastraat. Verder is er gedurende de spitsperioden een busdienst naar Rotterdam Zuidplein 2x per uur.

4.1.2 Parkeren

De parkeerbehoefte dient bepaald te worden aan de hand van CROW-kencijfers (Publicatie 381). Hierbij dient uitgegaan te worden van de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk", de ligging "rest bebouwde kom" en de gemiddelde kencijfers. Dit conform de beleidsregel Parkeernormering Hoeksche waard. Hieronder staan de parkeernormen opgenomen in tabel 4.2.

Tabel 4.2. Parkeernormen Land van Essche III

Functie Norm
Koop, vrijstaand 2,3 per woning
Koop, twee-onder-een-kap 2,2 per woning
Koop, tussen/hoek 2,0 per woning
Huur, vrije sector 2,0 per woning
Koop appartement goedkoop 1,6 per woning
Koop, appartement, midden 1,9 per woning
Koop, appartement duur 2,1 per woning
Huur appartement, goedkoop 1,4 per woning
Huur, appartement vrije sector 1,9 per woning
Sociale huurwoning 1,6 per woning

Omdat er nog sprake is van een proefverkaveling en geen definitief stedenbouwkundig plan, is relevant dat definitieve inrichting dient te voldoen aan bovenstaande parkeernormen. Een en ander is geborgd in de planregels. Voor de bezoekers van de woningen dienen parkeerplaatsen gerealiseerd te worden in de openbare ruimte. Voor bezoekersparkeren geldt een norm van 0,3 parkeerplaatsen per woning. De overige parkeerplaatsen kunnen zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte gerealiseerd worden.

Omdat er nog sprake is van een proefverkaveling en geen definitief stedenbouwkundig plan, is relevant dat de definitieve plannen dienen te voldoen aan bovenstaande parkeernormen. Een en ander is geborgd in de planregels. Voor de bezoekers van de woningen dienen parkeerplaatsen gerealiseerd te worden in de openbare ruimte. Voor bezoekersparkeren geldt een norm van 0,3 parkeerplaatsen per woning. De overige parkeerplaatsen kunnen zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte gerealiseerd worden.

4.1.3 Verkeersveiligheid

De wegen rondom het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Ook de wegen binnen het plangebied zullen als zodanig gecategoriseerd worden. Fietsverkeer wordt gemengd met gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Gezien de relatief lage verkeersintensiteiten zal dit niet leiden tot problemen. De Randweg zal een nieuwe route voor gemotoriseerd verkeer bieden, waardoor er in de kern Strijen meer ruimte ontstaat voor fietsverkeer. Op de Randweg worden in principe geen fietsvoorzieningen gerealiseerd. Ook is er geen noodzaak de Randweg over te steken. Wel wordt ten behoeve van het oversteken van de Strijense Haven tussen de Schenkeldijk en de Schelpweg fietsvoorzieningen langs de Randweg gerealiseerd.

Vanuit het plangebied wordt verder een solitaire fietsontsluiting op de Schenkeldijk voorzien. Van belang is dat de aansluiting op de Schenkeldijk op een verkeersveilige wijze wordt uitgevoerd. Gedacht kan worden aan snelheidsremmende maatregelen op de Schenkeldijk om zo de fietsoversteek te accentueren.

4.2 Milieu

4.2.1 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied maakt deel uit van een rustige woonwijk en wordt dan ook omringd met woonfuncties. De omgeving van het plangebied kan derhalve getypeerd worden als 'rustige woonwijk'.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijfs- of activiteiten die relevante hinder ter plaatse van het plangebied kunnen veroorzaken. Er kan derhalve worden geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het agrarisch bedrijf aan de Schenkeldijk 48a zal overigens worden beëindigd.

4.2.2 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeenten Hoeksche Waard

De ambitie is er om inwoners een veilige omgeving te bieden. In de kadernota Integraal Veiligheidsbeleid 2012-2015 is dit geformuleerd als 'Het handhaven en waar mogelijk verbeteren van de objectieve en subjectieve veiligheid in de gemeente van de Hoeksche Waard'. De beleidsvisie is een invulling hieraan. Er wordt ernaar gestreefd om op een verantwoorde wijze om te gaan met externe veiligheid. Concreet betekent dit dat ze zich richten op de structurele beheersing en beperking van risico’s die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. De risico’s moeten worden beperkt tot een wettelijk vereist niveau en een aanvaardbaar niveau.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen worden getoond, worden in de directe omgeving van het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen. Voor de bevoorrading van LPG-station wordt de Randweg gebruikt, dit wordt niet weergegeven op de professionele risicokaart. De Randweg loopt langs het plangebied. Gelet op het beperkt aantal transporten vormt dit verder geen extern veiligheidsrisico. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven.

Op een afstand van 6,1 kilometer ligt een risicovolle inrichting van Shell Nederland Chemie B.V. in Moerdijk. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour maar binnen het invloedsgebied van circa 10,6 kilometer. De oriëntatiewaarde wordt in de huidige situatie overschreden. Hiervoor geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. Een toename van het GR door de ontwikkeling wordt niet verwacht door de volgende redenen:

  • De afstand van 6,1 km tot de risicovolle inrichting.
  • De zeer beperkte toename van personen (312) door de ontwikkeling ten opzichte van de hoeveelheid mensen dat al aanwezig is in het invloedsgebied (meerdere woonkernen).

De risicovolle inrichting Afvalstoffen Terminal Moerdijk (ATM) is gelegen op circa 5,2 kilometer van het plangebied. Het invloedsgebied van ATM bedraagt 9,5 kilometer. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied waardoor een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Omdat de afstand tot ATM 5,2 kilometer is en de toename van het aantal mensen zeer beperkt te noemen is (312) ten opzichte van de hoeveelheid mensen dat al aanwezig in het invloedsgebied, is de verwachting niet dat het groepsrisico van ATM zal toenemen. Een berekening om de hoogte van het groepsrisico te bepalen is derhalve niet noodzakelijk. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Verantwoording van het groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen.

Het plangebied wordt in het zuiden ontsloten op de Randweg. Ten noorden wordt het plangebied aangesloten op de Schenkeldijk. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de ontsluiting op de Schenkeldijk van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn gelet op het feit dat het plangebied voornamelijk uit woningen bestaat. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en risicovolle inrichting geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Advies Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid (VRZHZ):
De VRZHZ heeft op advies uitgebracht en is akkoord met de voorgaande paragraaf. Aanvullend adviseert de VRZHZ de woningen te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie conform artikel 4.124 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving: Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht. Met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied moet er voldaan worden aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019 (Brandweer Nederland, 2020).

Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeenten Hoeksche Waard

Het is noodzakelijk om gebruik te maken van een tweetal risicomaten voor de visie op externe veiligheid: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hiermee kan het ambitieniveau geconcretiseerd worden en wordt een praktische richtsnoer geboden voor toekomstige afwegingen op het gebied van externe veiligheid (risico’s). Deze risicomaten zijn hierbij geen doel op zich, maar een middel om de aanwezige risico’s te kwantificeren en vervolgens te beheersen en te accepteren. Daarnaast is het van belang of er sprake is van een bestaand object of een nog op te richten object.

Het plangebied is niet in een PR-contour gelegen. Wel is het risicomaat het groepsrisico vanwege de ligging in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen relevant. Volgens de beleidsvisie moet elke verandering van het groepsrisico, feitelijk elke verandering van de risicobron en/of het aantal personen / kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied, moet worden verantwoord. Het doel hierbij is transparantie en inzichtelijkheid te verkrijgen. Ook wanneer risico’s afnemen. De essentie van de verantwoordingsplicht is dat het de gemeente aanzet tot een discussie over de omvang en verandering van het lokale groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde. Maar ook over de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden. Het verantwoorden is een wettelijke verplichting en geldt in het bijzonder wanneer het groepsrisico toeneemt. Uitgangspunt is dat er altijd een beoordeling van het groepsrisico moet plaatsvinden indien er een besluit wordt genomen, waarbij (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen of transportroutes.

De verantwoording van het groepsrisico heeft plaatsgevonden en is akkoord bevonden door de VRZHZ. Uit de toelichting wordt tevens al geconcludeerd dat het groepsrisico van de risicovolle bedrijven Shell Nederland Chemie B.V. en ATM niet zullen toenemen door de beoogde ontwikkeling. De externe veiligheidsrisico's zijn hiermee vroeg in het planproces inzichtelijk gemaakt, is er een bewuste keuze gemaakt, is er sprake van een integrale afweging van nut en noodzaak en is gekeken of er eventueel maatregelen op de agenda moesten komen om risico's te beperken. Hiermee past het plan binnen de Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Hoeksche Waard.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Shell Nederland Chemie B.V. en ATM. Vanwege de afstand van het plangebied tot de risicovolle inrichtingen is geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico. Uit de verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.3 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

4.2.4 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden afgewogen of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek en conclusie

Door Buro Antares is in maart 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat de aangetroffen concentraties niet of slechts licht verhoogd zijn. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De locatie van de voormalige boerderij met schuur is echter niet onderzocht in het voormelde onderzoek door Buro Antares. Uit onderzoeken die in 1996 zijn uitgevoerd blijkt dat er ter plaatse sprake is van een matig tot sterke verontreiniging met minerale olie in de grond en sterke verontreinigingen met PAK, lood en zink in de verhardingslaag. Tevens is in het grondwater een sterke verontreiniging met zink aangetoond. De onderzoeken zijn echter verouderd. Indien een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw wordt ingediend, dient aanvullend onderzoek conform de NEN 5707 uitgevoerd te worden. De locatie is in ieder geval wel geschikt te maken voor het toekomstige gebruik, zodat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in het geding is.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 155 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Randweg, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 16,3 µg/m³ voor NO2, 17,2 µg/m³ voor PM10 en 10,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,1 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.2.6 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Geluidszones langs wegen

Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Binnen en rond het plangebied zijn 30 km/uur-wegen aanwezig die op basis van hun snelheidsregime niet gezoneerd zijn.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: 'het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens' (artikel 1 Wgh).

De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszones van de Randweg, de Schenkeldijk, de Schelpweg en de Moricaanseweg. Deze wegen zijn buitenstedelijk gelegen, hebben twee rijstroken en derhalve een geluidszone van 250 m.

Normstelling

De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt) en maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen, vliesgevels of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger).

Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche waard onder bepaalde voorwaarden hogere waarden vaststellen. Deze hogere waarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). Indien de uiterste grenswaarde wordt overschreden en maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk of doeltreffend zijn, dienen maatregelen aan de zijde van de geluidsontvanger te worden genomen, zoals het toepassen van een dove gevel. Daarnaast dient altijd de wettelijke binnenwaarde te worden gegarandeerd. Het kan daarvoor noodzakelijk zijn dat geluidsisolerende gevelmaatregelen worden genomen. In het kader van de ruimtelijke procedures komen echter alleen de maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied aan de orde. De gevelmaatregelen komen pas aan de orde in het kader van de daadwerkelijke realisatie van de ontwikkeling. Hieraan wordt bijvoorbeeld getoetst bij een bouwaanvraag.

Voor de woningen binnen dit plan geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verder geldt voor de bestaande wegen een uiterste grenswaarde van 63 dB (bestaande weg, nieuwe woning).

30 km/uur-wegen

Zoals uit het voorgaande kan worden geconcludeerd geldt voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/uur-gebied geen wettelijke geluidszone en is langs deze wegen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd.

Daarnaast is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.

Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Conform artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006 geldt voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

Onderzoek en conclusie

De geluidbelasting is berekend ten gevolge van het wegverkeer op de Randweg, Schenkeldijk en de Hilsondusstraat (zie bijlage 4).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde Schenkeldijk lager of gelijk is aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 48 dB, inclusief 5 dB aftrek op basis van artikel 110g wgh. Verder wordt ten gevolge van het wegverkeer op de niet-gezoneerde Hilsondusstraat de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. Hier bedraagt de maximale berekende geluidbelasting 31 dB, inclusief 5 dB aftrek op basis van artikel 110g wgh.

Als gevolg van het wegverkeer op de Randweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op enkele toetspunten overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 50 dB inclusief 5 dB aftrek op basis van artikel 110g Wgh, zie figuur 4.1. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Wel dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Alvorens hogere waarden aan de orde zijn, dient beoordeeld te worden of maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren. Hierbij geldt de voorkeursvolgorde bronmaatregelen-en overdrachtsmaatregelen. Omdat niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Randweg dient beoordeeld te worden of doelmatige maatregelen mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.1. Resultaten akoestisch onderzoek

Bronmaatregelen

Allereerst is gekeken naar mogelijkheden om maatregelen aan de bron te nemen. Er zijn een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeeromvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn. Het beperken van de verkeersomvang of de samenstelling van het verkeer is niet mogelijk. Het gaat hier reeds om een omleidingsweg, om zo het verkeer buiten het dorpskern te Leiden. Deze is cruciaal voor de doorstroom van het verkeer door Strijen. Deze maatregel stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. Verder is het verlagen van de maximum snelheid op de Randweg niet mogelijk. Dit belemmert de verkeersdoorstroom op de Randweg en zorgt voor verkeersopstoppingen

Een andere mogelijkheid is het aanbrengen van een ander soort wegdekverharding, dit stuit op bezwaren van financiële aard (de geluidbelasting wordt overschreden op een gering aantal woningen). Verder bestaat de wegdek van de Randweg reeds uit geluidreducerend wegdek.

Overdrachtsmaatregelen

Het vergroten van de afstand tussen de bron en de ontvanger is niet gewenst. Het bestemmingsplan kent een globale bestemmingslegging met flexibiliteit voor de uitwerking, maar waarbij bebouwing aan de zijde van de randweg uitgangspunt is. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is bovendien beperkt. Verder is het ook niet doelmatig gebleken om een scherm of wal te plaatsen langs de Randweg. Bovendien is het om landschappelijke redenen niet gewenst om een scherm of wal te plaatsen langs de Randweg. Het zicht op de landelijke omgeving wordt hierdoor beperkt.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Het geluidsbeleid van de Hoeksche waard bepaalt dat bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, sprake moet zijn van een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Gelet op de proefverkaveling kan hieraan voldaan worden omdat de woningen - daar waar sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde - een van de weg afgekeerde gevel hebben en geen achtertuinen hebben die naar de weg gekeerd zijn. Bovendien wordt in de planregels bepaald dat er sprake dient te zijn van een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte.

Beoordeling

Geconcludeerd kan worden dat maatregelen om de geluidbelasting vanwege de Randweg te reduceren redelijkerwijs niet mogelijk en/of gewenst zijn vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige en financiële aard. Aangezien de maximale ontheffingswaarde van 63 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai niet wordt overschreden, kan gesteld worden dat aanvraag van een hogere grenswaarde mogelijk is. Aan het gemeentelijk geluidbeleid kan voldaan worden. Bovendien wordt dit geborgd in de juridische regeling. Het besluit hogere waarden is opgenomen in bijlage 11.

4.3 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst.

4.3.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit grootschalige open polder met akkers, watergangen, opgaand groen en enkele gebouwen. Tussen de akkers liggen brede watergangen met steile oevers. Het plangebied grenst aan de reeds gerealiseerde nieuwbouwwijken Land van Essche I en II (Strijen). De omgeving van het plangebied bestaat uit het bebouwd gebied van Strijen in het noorden en grootschalige polders met het kreekrestant Kleine Loo ten zuiden van het plangebied.

4.3.2 Beoogde ontwikkelingen

Het plangebied zal heringericht worden als een nieuwe woonwijk. De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Land van Essche lll is een vervolg op de eerdere uitbreidingen van Land van Essche l en ll.

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:

  • kappen van het opgaand groen;
  • sloop van (bij)gebouwen;
  • bouwrijp maken van het terrein;
  • mogelijk dempen van de watergang;
  • aanleggen watergangen;
  • bouw van woningen;
  • nieuwe groeninrichting.

4.3.3 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.3.4 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen ligt op een afstand van circa 700 meter en het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch bevindt zich op circa 5,1 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is tevens Oudeland van Strijen (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0014.png"

Figuur 4.2 Natura 2000 gebieden t.o.v. het plangebied (rode cirkel). Bron: AERIUS Calculator.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLVEIIISTR21-VG01_0015.png"

Figuur 4.3 NNN gebieden t.o.v. het plangebied (rode cirkel). Bron: Provincie Zuid-Holland.

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is het Oudeland van Strijen op een afstand van 700 meter is gelegen. Gezien de afstand en door de bestaande bebouwing en wegen van het gebied van Strijen, dat werkt als een buffer, kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. De instandhoudingsdoelen voor het Oudeland van Strijen kennen geen stikstofgevoelige habitats of soorten. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied is de Biesbosch op een afstand van 5,1 kilometer. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor de realisatiefase geldt een vrijstelling vanuit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Een berekening voor deze fase is niet nodig. Deze vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch voor de gebruiksfase is er een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 8 voor de memo en bijlage 9 voor de berekening). Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de gebruiksfase van de ontwikkeling.

Soortenbescherming

Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is een quick scan flora- en fauna uitgevoerd (zie bijlage 3) en een veldonderzoek naar vleermuizen en broedvogels in 2018 (zie bijlage 5). Uit dit onderzoek blijkt dat slechts kleine aantallen foeragerende vleermuizen aanwezig zijn. Het plan heeft geen negatieve invloed op deze foerageerfunctie. Vanwege de aanleg van nieuw gevarieerd groen en water is zelfs een positief effect denkbaar. Vogels met vaste nestplaatsen zijn bij het veldonderzoek niet aangetroffen. Ook voor vogels geldt dat het toekomstige woongebied geschikter is als leefgebied voor meer soorten en grotere aantallen dan de agrarische uitgangsituatie. In verband met de aanwezigheid van broedende broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien en opstallen te slopen buiten het broedseizoen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland.

In het veldonderzoek naar vleermuizen en broedvogels uit 2018 was het perceel Schenkeldijk 48 niet opgenomen. Dit perceel is alsnog onderzocht (zie bijlage 10). Uit het onderzoek blijkt dat een nestlocatie van de buizerd en een nestlocatie van de kerkuil zijn vastgesteld. Deze nestlocaties zijn jaarrond beschermd. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen de nestlocaties verloren gaan of ongeschikt raken. Hiermee worden verbodsbepalingen in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming overtreden. Het is noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen voor verbodsbepalingen uit artikel 3.1. Aan een ontheffing kunnen bepaalde voorwaarden verbonden zijn, zoals het treffen van mitigerende maatregelen. Verder zijn zomerverblijfplaatsen, paarverblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis vastgesteld. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen de verblijfplaatsen verloren gaan of ongeschikt raken. Hiermee worden verbodsbepalingen in artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden. Het is noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen voor verbodsbepalingen uit artikel 3.5. Aan een ontheffing kunnen bepaalde voorwaarden verbonden zijn, zoals het treffen van mitigerende maatregelen.

Om de algemene broedvogels in het gebied niet te verstoren is het aan te raden om buiten de broedperiode van maart - augustus te werken. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden, dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.

De benodigde ontheffingen van de Wet natuurbescherming zoals hierboven vermeld worden aangevraagd. In het plangebied worden voorzieningen getroffen, gedacht wordt onder andere aan een zogenaamde faunatoren, die voorkomen dat er sprake is van onevenredige aantasting van beschermde soorten. Het is dan ook aannemelijk dat de benodigde ontheffingen verleend worden en het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.3.5 Conclusie

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied en NNN. Het plangebied ligt op circa 700 m afstand van een Natura 2000 gebied Oudeland van Strijen en NNN. Het plangebied wordt van de beschermde natuurgebieden gescheiden door de bestaande bebouwde kom van Strijen, die werkt als een buffer voor verstoring. Daarnaast blijkt uit de stikstofberekeningen dat er geen sprake is van depositie.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien en opstallen te slopen buiten het broedseizoen.

Voorts worden de benodigde ontheffingen aangevraagd en worden voorzieningen getroffen om onevenredige aantasting van beschermde soorten te voorkomen. In de regels van het bestemmingsplan wordt een zogenaamde faunatoren mogelijk gemaakt. Het is derhalve aannemelijk dat de benodigde ontheffingen verleend worden.

Met inachtneming van het bovenstaande staat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van de verplichte watertoets is over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

4.4.2 Beleidskader duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale omgevingsvisie
  • Provinciale Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Gemeentelijk beleid

Op 25 november 2008 heeft de raad van de gemeente Strijen het Waterplan Strijen voor het gehele grondgebied vastgesteld. Hierin is een inventarisatie gemaakt van knelpunten, kansen, een waterstructuurvisie wordt uitgewerkt waarin een ideaalbeeld wordt geschetst voor het jaar 2027 en maatregelen worden geselecteerd voor de komende vijf jaar. De hoofddoelstelling van het Waterplan Strijen is om te komen tot een duurzaam watersysteem. Dat wil zeggen, het realiseren van een veilig, schoon en aantrekkelijk watersysteem waarbij de beheer- en onderhoudsaspecten verregaand zijn geoptimaliseerd. Hierbij is rekening gehouden met de verwachte klimaatverandering, de doelstellingen die gesteld worden vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) met betrekking tot de waterkwaliteit alsmede de verbrede zorgtaak van de gemeenten inzake de grondwaterproblematiek en verzameling van overtollig hemelwater zoals opgenomen in de Wet gemeentelijke watertaken.

4.4.3 Huidige situatie

Het plangebied ligt direct ten zuiden van de bebouwde kern Strijen.

Bodem en grondwater

De locatie bestaat momenteel uit akkerland en is daarmee onverhard en ongerioleerd. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -0,6 m en de bodem bestaat uit lichte klei tot meer dan 10 m diep. Volgens de Bodemkaart van Nederland is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. In het plangebied treedt licht brakke kwel op.

Het plangebied ligt in peilvak 15-2 van het bemalingsgebied Land van Essche, ter plaatse wordt een vast peil van NAP -2,0 m gehandhaafd. In dit peilvak bestaat momenteel geen waterbergingstekort.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door watergangen, dit zijn allen geen hoofdwatergangen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

De Schenkeldijk is een boezemkering van de Nieuwe Haven (KRW-waterlichaam). De noordoostelijke rand van het plangebied valt binnen de keurzone van deze waterkering. Het boezempeil in de Nieuwe Haven wordt gehandhaafd op NAP -0,8 m.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is momenteel aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

4.4.4 Toekomstige situatie

Binnen het plangebied worden 155 woningen gerealiseerd, uiteraard met de bijbehorende infrastructuur.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Als gevolg van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met circa 3 ha. Daartoe wordt de watergang langs de zuidzijde van het plangebied verbreed. Ook aan de overzijde van de entree naar de nieuwe woonwijk worden (bij Doornbos en Strienemonde) ten behoeve van het plan twee waterpartijen gerealiseerd. De waterpartij aan de kant van Strienemonde is reeds gerealiseerd. De gezamenlijke waterpartijen hebben een totale oppervlakte van eveneens minimaal 2.600 m². Hiermee wordt ruim voldaan aan de norm van het waterschap en resulteert de ontwikkeling in een ruime overcompensatie. Van belang is dat alle watergangen met elkaar in verbinding dienen te staan (voorkomen van doodlopende watergangen). De nieuwe waterpartijen worden voorzien van natuurvriendelijke oevers.

Het plangebied ligt aan de noordzijde tegen een peilscheiding aan, de waterafvoer vanuit het plangebied naar het naastgelegen peilgebied (15-ST) dient via het bestaande waterstelsel te gebeuren. Als dit ontoereikend is qua capaciteit, dan zal dit aangepast moeten worden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij de bouw wordt gebruikgemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's-houdende materialen) die niet uitlogen. Indien noodzakelijk worden de bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Veiligheid en waterkeringen

Bij werkzaamheden in de beschermingszones van de waterkering dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Afvalwaterketen en riolering

De nieuwe bebouwing wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Dit betekent dat schoon hemelwater van schone oppervlakken wordt afgevoerd naar de watergangen die het plangebied begrenzen. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Het rioleringsplan dient afzonderlijk te worden beoordeeld door het waterschap Hollandse Delta.

Beheer en onderhoud

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan bestaande waterstaatswerken bij het waterschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld de aanleg van nieuw oppervlaktewater en het werken in de kern- of beschermingszone van de waterkeringen.

In de Keur is ook geregeld dat 'beschermingszones' voor watergangen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De beschermingszones zijn van toepassing aan weerszijden van watergangen, waarbij voor hoofdwatergangen en wegsloten een zone geldt van 5 m en voor overige watergangen een zone van 3 m.

Bestemmingslegging

De watergangen zijn bestemd als 'Water'. De waterkering is voorzien van een dubbelbestemming, namelijk 'Waterstaat - Waterkering'.

4.4.5 Conclusie

De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie in en rondom het plangebied.

4.5 Archeologie

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Op de archeologische verwachtingskaart van de Hoeksche Waard heeft het plangebied een middelhoge verwachting voor de periode IJzertijd tot en met Nieuwe tijd. Voor deze gebieden geldt conform de bijbehorende beleidsadvieskaart dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plangebieden groter dan 500 m2 en bodemingrepen dieper dan 30 cm –mv. In het plangebied zijn twee archeologische vooronderzoeken uitgevoerd: een bureauonderzoek in 2008 en een bureau- en inventariserend veldonderzoek in 2010. Naar aanleiding van deze onderzoeken is besloten dat proefsleuvenonderzoek in het plangebied noodzakelijk is. Dit onderzoek is op basis van een Programma van Eisen (zie bijlage 6) uitgevoerd door IDDS Archeologie (2018). Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat er in het plangebied een vindplaats is aangetroffen, bestaande uit greppels, kuilen, muurfunderingen, een stortlaag, een muuruitbraak en een paalkuil. Alle sporen zijn aangetroffen in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied. De enige uitzondering hierop is een greppel in het oostelijke deel van het plangebied. Van het muurwerk is alleen het funderingsniveau nog aanwezig, bestaande uit twee tot maximaal drie lagen baksteen, zodat de gaafheid en conservering van deze spoorcategorie maximaal als gemiddeld gezien kan worden. Ook voor de greppels en kuilen geldt dat de gaafheid en conservering als gemiddeld gezien kan worden. Het muurwerk dateert op basis van de baksteenformaten uit de 18e eeuw. De funderingen lijken toe te schrijven te zijn aan structuren op een achtererf of bijgebouwen en blijken een onderdeel te zijn van de historische bekende structuren aan de Schenkeldijk. De greppels zijn te herleiden tot het kadastrale minuutplan uit 1811-1832.

Het onderzoeksbureau adviseert in 2018 om het terrein vrij te geven, dit advies is niet overgenomen door de gemeente Hoeksche Waard. Motivatie voor dit besluit is als volgt: Tijdens het proefsleuven- onderzoek zijn archeologische sporen aangetroffen daterend in de periode 15e- 19e eeuw. Het onderzoeksbureau is in 2018 uitgegaan van een oude provinciale richtlijn in de beoordeling van deze sporen. Hierdoor zijn deze sporen als 'niet behoudenswaardig' bestempeld. Binnen het beleid van de gemeente Hoeksche Waard worden deze sporen als 'behoudenswaardig' bestempeld. Het zijn namelijk sporen van bewoning in Strijen vanaf de st Elisabethsvloeden ( ca 1421). Deze zijn juist van belang voor ons begrip van de historische en economische ontwikkeling van het eiland. Daarnaast zijn de proefsleuven destijds op het achterterrein van de toenmalige bebouwing gesitueerd hetgeen een vertekend beeld geeft van de aard en omvang van het sporen complex alsmede de ensemblewaarde van het boerderij complex ter plekke.

Conclusie

In het plangebied geldt een hoge kans op archeologische sporen. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming voor dit gebied opgenomen. Het betekent ook dat voorafgaand aan de uitvoering een aanvullend archeologisch onderzoek dmv proefsleuven met een mogelijke doorstart naar opgraving dient te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

4.6 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.6.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

4.6.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 155 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Het college heeft besloten dat geen MER nodig is. het besluit is genomen op basis van een aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden mits de in de notitie genoemde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Land van Essche III. Op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt in de volgende paragraaf beschreven. In paragraaf 5.2 en 5.3 is een beschrijving gegeven van de wijze van bestemmen en is een toelichting gegeven op de verschillende regels.

5.2 Wijze Van Bestemmen

De planopzet zoals beschreven in hoofdstuk 3 is de basis voor de toegepaste bestemmingsplansystematiek. Om flexibiliteit voor de planuitwerking te houden is er gekozen voor een hoofdzakelijk globale bestemmingslegging. De meest voorkomende functie is Woongebied. Hierbinnen zijn naast woningen, wegen, groen en alle andere benodigde voorzieningen mogelijk. Uitsluitend daar waar het voor het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit noodzakelijk is, zijn detailleringen in de bestemmingslegging aangebracht, het betreft hieronder andere de groene randen van het gebied en de groene aders die het woongebied in lopen.

Naast de woonfunctie komen in het plangebied de functies verkeer, groen en water voor. De wegen, trottoirs, (openbare) parkeerplaatsen, niet-structurele groenstroken en overig straatmeubilair zijn opgenomen binnen de bestemming Verkeer. De structurele groenstroken zijn opgenomen binnen de bestemming Groen en binnen de bestemming Woongebied, met een specifieke aanduiding. De in het plangebied voorkomende en geplande watergangen hebben de bestemming Water (WA) gekregen.

De bijbehorende bouw- en gebruiksbepalingen van deze bestemmingen komen kort in paragraaf 5.3 aan bod.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De grotere structurele groenstroken rondom de watergangen zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m. Tevens zijn water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen (waaronder afvalvoorzieningen) en voet- en fietspaden binnen de bestemming Groen toegestaan, evenals een zogenaamde faunatoren Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' wordt de verkeersontsluiting naar het aangrenzende woongebied gerealiseerd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De reeds bestaande aansluiting van de Hilsondusstraat naar de rotonde op de Randweg heeft de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gekregen. Binnen de bestemming zijn tevens nutsvoorzieningen (waaronder afvalvoorzieningen) alsmede parkeervoorzieningen, oplaadvoorzieningen, groen en water toegestaan.

Artikel 5 Water

De geplande en bestaande watergangen in het plangebied zijn bestemd voor Water. Binnen de bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 3 m.

Artikel 6 Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande vrijstaande woning in het plangebied aan de Schenkeldijk. De opgenomen regels conserveren de bestaande situatie.

Artikel 7 Woongebied

De flexibele bestemming Woongebied is opgenomen omdat de exacte invulling van het gebied nog niet bekend is. De voornaamste functie is hier het wonen. Hierbij worden verschillende vormen van wonen onderscheiden, zoals twee-aaneengebouwde woningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen. Binnen de bestemming zijn, langs de noord- en noordwestrand van het plangebied, bouwaanduidingen opgenomen ten behoeve van het gewenste woningtype. Aan de noordwestrand zijn vrijstaande woningen (vrij) en twee-aaneengebouwde woningen (tae) toegestaan. Aan de noordrand kunnen ook andere woningtypes, maar gestapelde woningen zijn daar uitgesloten (-gs). Op gronden zonder aanduiding kunnen alle woningtypen worden gebouwd mits het in de regels aangegeven aantal woningen niet wordt overschreden. Binnen de bestemming zijn maximaal 155 woningen toegestaan.

Voorts zijn enkele regels opgenomen te behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het betreft hier onder andere de locatie van de calamiteitenontsluiting, het ontwikkelen van openbaar groen ter plaatse van de aanduiding 'groene wig' en de maximale goot- en bouwhoogten.

Per bouwperceel bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 60% van het bouwperceel met een maximum van 250 m². Uitzondering hierop is dat bij vrijstaande woningen het percentage ten hoogste 40% bedraagt. Hoofgebouwen dienen met de voorgevel naar de ontsluitende weg gekeerde bouwgrens gebouwd te worden. Voor de verdere situering van het hoofdgebouw dient een afstand aangehouden te worden van ten minste 8 m tot de achterste perceelsgrens. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze afstand. De diepte van een woning bedraagt ten hoogste 15 m. De maximale goothoogte die aangehouden moet worden is 6m en de bouwhoogte bedraagt maximaal 11m. Uitzondering hierop is dat bij gestapelde woningen de bouwhoogte maximaal 15m bedraagt. In de regels is bepaald dat voor maximaal 40% van de gevel een verhoging van de goothoogte van de gevel van ten hoogste 2 m is toegestaan. Dit om verbijzonderingen mogelijk te maken.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlak van ten hoogste 65 m². Hierbij moet ten minste een afstand worden aangehouden van 2,5 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw. Uitzondering hierop is dat bij vrijstaande woningen een afstand van 5 m aangehouden dient te worden. Van de minimale afstand van 2,5 m kan worden afgeweken. Een aan- of uitbouw mag voorts niet meer dan 2,5 m uitsteken ten opzichte van een aangrenzend hoofdgebouw of een aangrenzende aanbouw. Hiervan kan tot 3,5 m worden afgeweken.

De maximale bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt 3 m. Voor overkappingen geldt dat deze plat dienen te worden afgedekt. Voor aan- en uitbouwen geldt dat de hoogte niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 35 cm.

Artikel 8 Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor archeologische waarden. De belangen van de dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de ander daar voorkomende bestemmingen. Op de voor ‘Waarde – Archeologie’ bestemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die dieper reiken dan 0,3 m en die een grondoppervlakte hebben groter dan 500 m2.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

De noordoostelijke rand van het plangebied valt binnen de keurzone van de waterkering (Schenkeldijk) en is bestemd voor Waterstaat - Waterkering. Bij de waterkering behoren beschermingszones. Dit kunnen diverse zones zijn zoals de kernzone, de 1e of 2e beschermingszone. In overleg met de waterbeheerder wordt bepaald welke van deze zones planologische relevant zijn. Deze zones zijn op de verbeelding vastgelegd en voorzien van een beschermende regeling zoals opgenomen in artikel 8.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 11 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan kan worden afgeweken bij een omgevingsvergunning. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat voorzien dient te worden in voldoende parkeren.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

In artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een nieuwe woonwijk. Het gebied is thans grotendeels in eigendom bij de gemeente Hoeksche Waard en voor een kleiner deel in eigendom van een ontwikkelaar. Met de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarmee het gemeentelijk kostenverhaal geregeld is.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In 2009 heeft er een voorontwerpbestemmingsplan in het kader van de inspraak ter inzage gelegen. Vanwege het tijdsverloop en vanwege gewijzigde inzichten is er met de direct omwonenden van het plangebied gesproken over de planvorming van Land van Essche III.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken, van 10 juni tot 21 juli 2022, ter inzage gelegen. Eenieder is gedurende deze periode in de gelegenheid gesteld om een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen. Tevens is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties. Dezienswijzen en de overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording van zienswijzen (bijlage 12).

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Ecologie

Bijlage 3 Quickscan ecologie

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Programma Van Eisen Archeologie

Bijlage 6 Programma van eisen archeologie

Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Verkennend archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Aerius Memo

Bijlage 8 Aerius memo

Bijlage 9 Stikstofberekening Gebruiksfase

Bijlage 9 Stikstofberekening gebruiksfase

Bijlage 10 Natuuronderzoek Schenkeldijk 48

Bijlage 10 Natuuronderzoek Schenkeldijk 48

Bijlage 11 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 11 Besluit hogere waarden

Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 12 Nota van beantwoording zienswijzen