KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Waterschap Hollandse Delta
5.3 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Communicatie
8.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Langeweg 12 Oude Beijerland - Hoeksche Waard
Bijlage 2 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 3 Onderbouwing Wenselijkheid Nom
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Aanvullende Onderbouwing Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 9 Aerius-berekeningen Aanleg- En Gebruiksfase
Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 11 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Overlegreacties

Langeweg 12, Oud-Beijerland

Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 12-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Langeweg 12, Oud-Beijerland met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan huis verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.9 archeologisch deskundige

Een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.

1.10 archeologisch onderzoek

Een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden, overeenkomstig de onderzoeksmethoden zoals geadviseerd in FAMKE, verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 archeologische verwachting

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.12 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorische erfgoed vertegenwoordigen De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.15 bestaand

  1. a. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.20 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirecte steun vindt in of op de grond.

1.27 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

De bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.31 gestapelde woning

Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere gebouwde ruimte is gelegen.

1.32 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 huishouden

Eén of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.34 kantoor

Een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.

1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.36 NEN

Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.37 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit.

1.38 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.39 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, of als er sprake is van een bestaand gebouw, de hoogte ter plaatse van de hoofdtoegang.

1.40 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.41 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.43 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.44 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.45 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.46 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform de onderhavige begripsbepaling.

1.47 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.48 zijerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. voetpaden;
  6. f. water;
  7. g. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 5 meter mag bedragen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

met de daarbij behorende:

  1. b. parkeervoorzieningen;
  2. c. voet- en fietspaden;
  3. d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  4. e. straatmeubilair;
  5. f. water;
  6. g. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de waterhuishouding, waterlopen en waterberging;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, duikers, bruggen, bermen, keermuren, steigers, oevers/oeverbeschoeiingen, rietkragen en taluds.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zoals duikers, bruggen, keermuren, steigers, oeverbeschoeiingen en taluds worden gebouwd.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen;

met bijbehorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), ventilatiekanalen, airco-units en warmtepompen, schoorstenen, zonnecollectoren, antennes, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

8.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

8.3 Ondergronds bouwen

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verbod

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

9.2 Voorwaardelijke verplichting - Beeldkwaliteit

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de in artikel 3.1 onder a t/m g (Groen), artikel 4.1 onder a t/m g (Verkeer - Verblijfsgebied), artikel 5.1 onder a en b (Water) en artikel 6.1 onder c en d (Wonen) opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 bij de toelichting van het plan opgenomen 'Beeldkwaliteitsplan Langeweg 12 Oude Beijerland - Hoeksche Waard', teneinde te komen tot een goede landschappelijke en duurzame inpassing van de op het bouwperceel op te richten woongebouw, met dien verstande dat de landschappelijke en duurzame inpassing uiterlijk het eerstvolgende plantseizoen na oplevering van het woongebouw dient te worden gerealiseerd en vervolgens duurzaam in stand te worden gehouden.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  3. c. de bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,5 m een inhoud van ten hoogste 50 m² hebben;
  4. d. de bouw van lantaarnpalen en vlaggenmasten mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en een hoogte van maximaal 6 m hebben.

De omgevingsvergunning voor het afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het afwijkingen als bedoeld in dit artikel kunnen alleen worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeren

  1. a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota, zoals die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning om te bouwen.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 sub a, indien:
    1. 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd of
    2. 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Langeweg 12, Oud-Beijerland van de gemeente Hoeksche Waard.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Langeweg 12 in Oud-Beijerland staat een vrijstaande woning. Deze wordt gesloopt om plaats te maken voor een appartementengebouw met 64 wooneenheden. Hiermee kan een bijdrage worden geleverd aan het tekort aan woningen in de Hoeksche Waard. De herontwikkeling op deze locatie is vanuit stedenbouwkundige overwegingen passend, omdat de entree aan de zuidzijde van het dorp kan worden opgewaardeerd. Dit plan kan tevens als vliegwiel fungeren om het verouderde bedrijventerrein tussen de Groeneweg en Rembrandtstraat te transformeren naar wonen. Zo wordt er al woningbouw mogelijk gemaakt aan de Rembrandtstraat op de locatie Lievenshof en zijn er onlangs op de hoek van de Langeweg en Groeneweg zeven Tiny Houses gebouwd, waarvoor de gemeenteraad op 25 mei 2021 een bestemmingsplan heeft vastgesteld. Met deze ontwikkeling kan worden voorzien in de groeiende woningbehoefte aan woningen voor de doelgroep starters, doorstromers en senioren in de gemeente. Om dit plan mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het zuidelijke gedeelte van de dorpskern van Oud-Beijerland nabij de N217. Ten zuiden van het plangebied zijn zeven Tiny Houses in aanbouw. In westelijke richting staat een vrijstaande woning. Ten noorden van het plangebied is een garagebedrijf gevestigd. Aan de overzijde van de Langeweg ligt bedrijventerrein De Hoogerwerf. Het plangebied en omgeving is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0001.png"Figuur 1: Situering omgeving plangebied (planlocatie met rood gestreepte lijn aangeduid).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden de volgende door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Oude-Beijerland vastgestelde bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak Raad van State
Bestemmingsplan "correctieve herziening Wonen" 8 augustus 2014 n.v.t.
"Parapluplan archeologie en Parkeren" 9 mei 2017 n.v.t.

Het plangebied is in het bestemmingsplan 'correctieve herziening Wonen' bestemd voor 'Wonen' met een bouwvlak voor de bestaande woning. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om een appartementengebouw mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'correctieve herziening Wonen'. Plangebied rood gestippeld omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is in Hoofdstuk 3 opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid beschreven. In Hoofdstuk 5 is de Waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Historie
Oud-Beijerland is een dijkdorp dat dateert uit 1559. In korte tijd ontwikkelde Oud-Beijerland zich tot de belangrijkste handelsplaats in de Hoeksche Waard. In 1604 schonk Sabina van Beijeren het dorp een fraaie kerktoren. In 1622 werd het dorpshuis over de Vliet gebouwd. In het gebouw, dat vandaag de dag beter bekend is onder de naam “Oude Raadhuis”, zetelde tot eind jaren zeventig van de vorige eeuw het gemeentebestuur van Oud-Beijerland.

Na de Tweede Wereldoorlog groeide het dorp flink. Het aantal inwoners nam toe van circa 7.000 naar ruim 24.670 per 1 januari 2021. In eerste instantie werden de bestaande oude lintstructuren, waaronder de Zinkweg (toen: Zinkwegsche dijk), de route Molendijk, Oostdijk en Oud-Beijerlandse dijk, de Oost-Voorstraat, de Koninginneweg en de Stougjesdijk, aangevuld met nieuwe tussengelegen woonstraten. Later kregen de uitbreidingen een grootschaliger karakter. Ruim opgezette nieuwbouwwijken (zonder hoogbouw) werden aan het bestaande dorp toegevoegd. De naoorlogse woonwijken onderscheiden zich van elkaar door hun stedenbouwkundige opzet en de architectuur van de woningen. De (industriële) bedrijvigheid is inmiddels voor een belangrijk deel uit het centrum van Oud- Beijerland verdwenen. De bedrijvigheid is zo veel mogelijk geconcentreerd op het bedrijventerrein De Bosschen, aan de noordoostzijde van de bebouwde kom en het nieuwe bedrijventerrein De Hoogerwerf, aan de zuidzijde van de bebouwde kom.

Zuidwijk
Het plangebied ligt in de wijk Zuidwijk. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw is deze wijk ten zuiden van de W. van Vlietstraat ontwikkeld. Tussen de W. van Vlietstraat en de Langeweg, Groeneweg en de Zinkweg zijn lange straten in oostwest-richting aangelegd. Daarbinnen zijn buurten gerealiseerd volgens een herkenbare opzet: korte bouwblokken haaks op elkaar die al dan niet als (halfgesloten) bouwblok zijn gebouwd (blokverkaveling). In de wijk zijn voornamelijk (korte) rijwoningen bestaande uit twee lagen met een dwarskap aanwezig. In het gebied tussen de Rembrandtstraat en het noordelijk gelegen Laningpark is sprake van een enigszins afwijkende bebouwingsstructuur; geschakelde bungalows, half-vrijstaande en vrijstaande woningen in een verspringende rooilijn.
Het groene karakter van de wijk wordt gevormd door het vele privégroen en het Laningpark aan de oostzijde van de wijk. De in oostwestrichting gelegen W. van Vlietstraat en Rembrandtstraat en de Mariniersweg die genoemde wegen verbindt, vormen tezamen de belangrijkste ontsluitingsroutes binnen de wijk. In deze wijk is op een aantal plaatsen in geclusterde vorm bedrijvigheid aanwezig aan de Rembrandtstraat. Aan de noordzijde hiervan vindt momenteel de nieuwbouw van 54 woningen plaats. De bestaande bebouwing (een oud schoolgebouw, twee autobedrijven en een woonhuis) zijn inmiddels gesloopt. Aan de zuidzijde van de Rembrandstraat is nog bedrijvigheid aanwezig, waaronder een sportcentrum, kringloopwinkel en autobedrijf op de hoek van de Rembrandtstraat en Langeweg. Dit gebied zal op termijn worden herontwikkeld. Achter dit bedrijventerrein staan vier vrijstaande woningen, gericht op de Langeweg en Groeneweg. Bij de entree ligt een klein parkje dat nu plaatsmaakt voor zeven Tiny Houses. Aan de overzijde van de Langeweg ligt het bedrijventerrein De Hoogerwerf met aan de Ferrarilaan een garagebedrijf en kantoor.

Tegenover gelegen garagebedrijf en kantoor op De zeven Tiny Houses (nog in aanbouw). Bedrijventerrein De Hoogerwerf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0003.png"Garagebedrijf achter plangebied. Nieuwbouwlocatie aan Rembrandtstraat.

Specifiek
In het plangebied staat een vrijstaande bungalow met een ontsluiting op de Langeweg. Aan de achterzijde zijn bedrijven gevestigd. Aan de westzijde staat eveneens een vrijstaande woning. Het perceel wordt in oostelijke en zuidelijke richting begrensd door een hoofdwatergang. Ten zuiden hiervan ligt een groenstrook waar onlangs zeven Tiny Houses zijn gerealiseerd. Aan de overzijde van de Langeweg is het bedrijventerrein De Hoogerwerf gerealiseerd.

Plangebied vanaf Langeweg. De bestaande woning Langeweg 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0004.png"Achterzijde plangebied. Links garagebedrijf. Achtererf van de woning Langeweg 12.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe Situatie

Het planvoornemen bestaat uit het slopen van de woning, waarna een nieuw appartementengebouw kan worden gerealiseerd in vier tot vijf bouwlagen met 64 wooneenheden overeenkomstig het opgestelde Beeldkwaliteitsplan Langeweg 12 Oude Beijerland - Hoeksche Waard zoals dat is opgenomen in Bijlage1 van de toelichting.

Stedenbouwkundige opzet
De locatie is gelegen aan de Langeweg. Langs deze hoofdontsluitingsroute in Oud Beijerland, die verderop overgaat in de Koninginneweg, is er sprake van een grote variëteit aan functies en bouwvormen in verschillende breedte- en hoogtematen: kleinschalige woonbebouwing, al dan niet in 1 of 2 lagen met kap aan de noordzijde, wordt meer naar het zuiden toe afgewisseld met grootschaligere bebouwing in de vorm van een breed kantoor-/bedrijvencomplex ter hoogte van Koninginneweg 126, een kerk op de hoek van de Langeweg met de Rembrandtstraat en bredere bedrijfs- en kantoorbebouwing langs de oostzijde van de Langeweg. Het bredere en hogere kantoorgebouw op de hoek van de Langeweg met de Rembrandtstraat heeft een bouwhoogte van circa 16 meter en is schuin tegenover de beoogde nieuwbouw op Langeweg 12 gesitueerd. Zij hebben alle een hoofdoriëntatie aan deze weg.

Gezien de omvang van de kavel is een breder en hoger gebouw (4 lagen met teruggelegen 5e laag) op deze kavel mogelijk mits voldoende afstand (minimaal 20 meter) tot aan de Langeweg en tot aan de zij-erfgrenzen van de kavel in acht wordt genomen. Vanwege de ligging aan de zuidelijke entree van Oud-Beijerland is het van belang dat de overhoekse gevel aan deze zijde een uitnodigende en representatieve uitstraling heeft. Bestaande groene kwaliteit van de kavel respecteert de waardevolle bomen. Overig waardevol groen en waterlopen dient waar mogelijk te worden ingepast. Een groen kader dien te worden benut, waardoor de bebouwing als zelfstandig object los in het groen staat. Vanwege het door de gemeente Hoeksche Waard gewenste woonprogramma van circa 60 woningen ligt het voor de hand om deze woningen onder te brengen in één gebouw. En dat net als de overige bebouwing wordt ontsloten vanaf de Langeweg en hieraan tevens met een voorgevel is gesitueerd.

Inpassing in omgeving
Een appartementengebouw met deze grote korrel wordt - voor Hoeksche Waardse begrippen - passend geacht op deze plek, omdat het plangebied op de schaal van Oud-Beijerland zich bevindt aan de entree van N217 naar de Langeweg/Koninginneweg en in een overgangsgebied ligt van dorp naar landschap.
Stedenbouwkundig gezien vormt de grote korrel een markering van deze entree. Langs de Langeweg/ Koninginneweg is al een variatie van typologieën en korrelgroottes; grotere korrels dichter bij de dorpsrand en kleine korrels richting oude dorpskern. Het appartementengebouw sluit in bouwhoogte aan bij bestaande grote korrels in omgeving, zoals bijvoorbeeld het circa 16 meter hoge kantoorgebouw op de hoek van de Langeweg met de Rembrandtstraat, dat schuin tegenover Langeweg 12 is gesitueerd. Tegelijkertijd moet het in schaal aansluiten bij de net ten zuiden van de kavel gerealiseerde 1-laagse tiny houses. Daartoe dient aan deze zijde een ruime afstand van 40 meter te worden aangehouden. Tevens dient het gebouw te worden voorzien van een 2 of 3-laagse overgangsconstructie, die visueel een relatie legt met de kleinschalige tiny houses bebouwing. Aan de zijde van de bestaande woning is het gebouw minder hoog en heeft het een maximale bouwhoogte van 4 bouwlagen.
Het appartementengebouw wordt landschappelijk ingepast. Enerzijds sluit het gebouw aan op het groene karakter van de met bomen en tuinen begeleidde Langeweg/Koninginneweg. Anderzijds draagt de landschappelijke inpassing bij aan de natuurlijke overgang van dorps naar landschap.

Appartementengebouw
Qua bouwmassa markeert het gebouw de zuidelijke dorpsentree van Oud-Beijerland. Het gebouw heeft een eenduidige hoofdvorm met een alzijdige uitstraling. Dit is mogelijk door de appartementen te groeperen rondom een binnenhof. Hierbij is het van belang dat de gevel aan de Langeweg evenwijdig staat aan deze hoofdontsluitingsweg. Met doorzicht en looproute is de binnenhof verbonden met het groengebied op de kavel. De entree vindt plaats vanaf de Langeweg. Aan de zuid- en noordkant worden poorten door het gebouw gemaakt. Hierdoor gaat het gebouw een relatie aan met zijn omgeving. Er ontstaat een mooie ontmoetingsruimte in het centrum van het gebouw, die niet alleen voor de bewoners toegankelijk is maar ook voor passanten en wandelaars. Het gebouw krijgt hierdoor ook een dorps karakter. Onder maaiveld is via een hellingbaan de ondergrondse parkeergarage bereikbaar. Hier komen 64 bergingen voor de appartementen. Het appartementengebouw krijgt vier tot vijf bouwlagen met een maximum bouwhoogte 15,6 meter. Hieronder is een verkavelingstekening opgenomen van de nieuwe situatie (figuur 3), alsmede een gevelimpressie van het appartementengebouw (figuur 4). Een vogelvlucht met hieromheen de bestaande bebouwing is weergegeven in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0005.png"Figuur 3: Verkavelingstekening (indicatief).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0006.png"Figuur 4: Gevelimpressie nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0007.png"Figuur 5: Vogelvlucht appartementengebouw.

3.1.1 Woningbouwprogramma

Het woningbouwprogramma bestaat uit 64 koopappartementen, waarbij de volgende verdeling in prijscategorie is aangehouden:

  • 11 dure koopwoningen met twee verplichte parkeerplaatsen;
  • 34 koopwoningen in de middendure sector, waarvan 8 met aanvullend een verplichte parkeerplaats met een totale koopsom van maximaal €380.000,-;
  • 19 goedkope koopwoningen.

Dit programma dient ook basis voor toetsing van het beleid en de diverse omgevingsaspecten.

3.2 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten op de Langeweg. Via deze gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom is in noordelijke richting het centrum van Oud-Beijerland bereikbaar. In zuidelijke richting is na de rotonde Klaaswaal in zuidelijke richting aan te rijden. Via de Groeneweg (N217) ligt in westelijke richting Nieuw-Beijerland. In oostelijke richting begeeft men zich naar de A29 richting Rotterdam en Breda. De Langeweg heeft voldoende capaciteit om de nieuwbouw van 64 woningen op te vangen.

De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op loopafstand van het plangebied aan de Rembrandtstraat. Hier halteren o.a. sneldiensten 171 en 172 (richting Rotterdam Zuidplein).

De toename van de verkeersgeneratie is onderzocht in een verkeerskundig onderzoek van Mobycon (rapport van 14 februari 2023, projectnummer M07765-R-E2, Bijlage 2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Als gevolg van de ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie toe met 363 motorvoertuigen per etmaal, met 28 pae (personenauto-quivalent) in het drukste ochtendspitsuur en met 37 pae in het drukste avondspitsuur. In het onderzoek is door middel van kruispunttoetsingen van de rotondes ten noorden en zuiden van de ontwikkeling getoetst of de extra verkeersgeneratie van de ontwikkeling voor knelpunten zorgt op het bestaande wegennetwerk. Op basis van de berekende toekomstige intensiteiten is geconstateerd dat zowel op de onderzochte rotonde Langeweg – N217 ten zuiden van de ontwikkeling, als op de rotonde Langeweg – Rembrandtstraat – Maseratilaan ten noorden van de ontwikkeling, geen knelpunten zullen ontstaan ten gevolge van de komst van de ontwikkeling. Resumerend kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer de ontwikkeling niet in de weg staat.

Langeweg. Inrit naar plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0008.png"Rotonde Groeneweg/Langeweg. Uitrit achterzijde woning Langeweg 12.

Parkeren
Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard hebben op 6 juli 2021 de nota 'Parkeernormering gemeente Hoeksche Waard' vastgesteld. De gemeente heeft de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 overgenomen voor het bepalen van de parkeerbehoefte die de diverse daarin onderscheiden functies oproept. In de parkeerkencijfers van CROW bestaat onderscheid naar stedelijkheidsgraad en naar de ligging in de stedelijke zone. Op basis van de adressendichtheid (CBS) is de stedelijkheidsgraad van een kern bepaald. Binnen de Hoeksche Waard is Oud-Beijerland matig stedelijk, Numansdorp, Strijen, ‘s-Gravendeel en Puttershoek zijn weinig stedelijk en de overige kernen zijn niet stedelijk.
Voor de indeling naar stedelijke zone (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied) gelden geen richtlijnen. In de nota 'Parkeernormering gemeente Hoeksche Waard' is aangegeven dat binnen de bebouwde kom van de niet-stedelijke kernen geen onderscheid wordt gemaakt naar stedelijke zone, omdat het mobiliteitsgedrag daar niet afhankelijk is van de locatie. Voor de overige kernen is in de nota een apart centrumgebied gedefinieerd (verwezen wordt naar bijlage 1 van de nota, Afbeeldingen gebiedsbegrenzing). Gezien de omvang van de kernen is verder geen onderscheid naar schil centrum en rest bebouwde kom gemaakt. De nota hanteert het uitgangspunt dat parkeren binnen het uitgeefbare gebied wordt opgelost (‘parkeren op eigen terrein’). Wanneer dit niet volledig mogelijk is, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Voorwaarde daarbij is dat geen parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat. Eén van de in de nota 'Parkeernormering gemeente Hoeksche Waard' genoemde afwijkingsmogelijkheden is de aanwezigheid van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)-haltes. Zo is R-net ( een netwerk van bussen, trams, metro's en treinen in en om de Randstad die voor frequente en snelle verbindingen zorgt) een vorm van Hoogwaardig Openbaar Vervoer. In de huidige dienstregeling verzorgen vijf reguliere buslijnen voor de ontsluiting met openbaar vervoer van Oud-Beijerland. Daarnaast rijdt in Oud-Beijerland nog een aantal scholierenlijnen en twee buurtbuslijnen. Huidige haltes (dichtbij het plangebied) zijn de haltes Koninginneweg en Maseratilaan, deze haltes worden aangedaan door de lijnen 160, 170, 171 en 172.
Tussen Oud-Beijerland en Rotterdam is de realisatie een R-netverbinding gepland. Deze ontwikkeling hangt samen met de realisatie van Stougjeswijk (voorheen Stougjesdijk-Oost) in Oud-Beijerland, voorzien vanaf 2025. De locatie Langeweg 12 ligt dan binnen het invloedsgebied van een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk. Overige buslijnen zullen bij de komst van R-net gewijzigd worden, of opgenomen worden in de Rnet-verbinding. Een R-net halte is voorzien in de directe nabijheid van Langeweg 12, ongeveer ter hoogte van de Tiny houses.
Het plangebied ligt buiten het voor de kern Oud-Beijerland gedefinieerde ‘centrumgebied’ en binnen de stedelijke zone ‘rest bebouwde kom’. De nota biedt de gelegenheid om rekening te houden met toekomstig gebruik, bijvoorbeeld openbaar vervoervoorzieningen zoals R-Net. Binnen een straal van 750 meter wordt rondom HOV- en R-net haltes de stedelijke zone aangemerkt als ‘Centrum’ met de daarbij behorende lagere parkeercijfers dan de overige stedelijke zones. Om niet afhankelijk te zijn van de komst van R-netverbinding, is ook gekeken of er meer parkeerplaatsen gegenereerd kunnen worden. Als de korting van R-net niet meegerekend wordt dan is een aantal van 113 parkeerplaatsen nodig (23 extra). Door het vergroten van de parkeergarage (binnen het bouwvlak) is het mogelijk om dit aantal te realiseren. Dit is gunstig voor de inrichting op maaiveldniveau waar meer ruimte ontstaat voor de landschappelijke inpassing. Beide berekeningen zijn onderstaand weergegeven.

Parkeernormering met R-net

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers

Functies Centrumgebied (gemiddeld) Aandeel bezoekers
koop, etage, goedkoop 1,3 per woning waarvan 0,3 per woning
koop, etage, midden 1,4 per woning waarvan 0,3 per woning
koop, etage, duur 1,6 per woning waarvan 0,3 per woning

Tabel 3.2: Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies Typologie Parkeernorm Aantal Totaal
Woningen koop, etage, goedkoop 1,3 19 24,7
Woningen koop, etage, midden 1,4 34 47,6
Woningen koop, etage, duur 1,6 11 17,6
Totaal 64 90 (afgerond)

Ondergrondse parkeergarage met 27 parkeerplaatsen en 64 parkeerplaatsen op maaiveldniveau (eigen terrein)

Parkeernormering zonder R-net

Tabel 3.3 Parkeerkencijfers

Functies Rest bebouwde kom Aandeel bezoekers
koop, etage, goedkoop 1,6 per woning waarvan 0,3 per woning
koop, etage, midden 1,8 per woning waarvan 0,3 per woning
koop, etage, duur 2,0 per woning waarvan 0,3 per woning

Tabel 3.4: Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies Typologie Parkeernorm Aantal Totaal
Woningen koop, etage, goedkoop 1,6 19 30,4
Woningen koop, etage, midden 1,8 34 61,2
Woningen koop, etage, duur 2,0 11 22,0
Totaal 64 113 (afgerond)

Ondergrondse parkeergarage met 53 parkeerplaatsen en 60 parkeerplaatsen op maaiveldniveau (eigen terrein)

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0009.png"Figuur 6: Schetsontwerp buitenruimte met parkeerplaatsenplan op maaiveldniveau.

Dit betekent dat kan worden voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeerkencijfers. In artikel 11 van de planregels van het voorliggende bestemmingsplan Langeweg 12 is met betrekking tot het parkeren een zogenoemde dynamische verwijzingsregeling opgenomen. Of op eigen terrein in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien wordt op basis van die regeling beoordeeld aan de hand van in de gemeentelijke parkeernota, zoals deze parkeernota geldt ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, opgenomen parkeerkencijfers. Burgemeester en wethouders kunnen bovendien met toepassing van het tweede lid van artikel 11 van de planregels afwijken van de dan geldende parkeerkencijfers, indien redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat het bouwplan waarvoor vergunning wordt gevraagd wordt aangepast om alsnog in voldoende parkeerruimte te kunnen voorzien of indien op andere wijze wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het oprichten van een appartementengebouw met 64 wooneenheden in bestaand stedelijk gebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met 64 woningen voor de doelgroepen starters en doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Oud-Beijerland. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is grotendeels redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is nagenoeg niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden.
De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie maakt het plangebied op kaart 59 onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied 2018 (figuur 7).
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

In de Laag van de ondergrond (eerste laag) maakt het plangebied onderdeel van een rivierdeltacomplex - jonge zeeklei. Deze gronden bestaan overwegend uit kleigronden.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangeduid als zeekleipolderlandschap. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Als richtpunt geldt onder andere dat bebouwing zich concentreert in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.

Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen in de dorpsrand (figuur 7). Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, door o.a. de nabijheid van voorzieningen. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap.

Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.

De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in het woningbouwprogramma Hoeksche Waard. In paragraaf 4.3.2 wordt hierop nader ingegaan.

Conclusie
De herontwikkeling van het plangebied naar een appartementengebouw is in overeenstemming met de onderdelen 'Ruimte en verstedelijking' en 'Wonen' van de twaalf provinciale 'Opgaven omgevingskwaliteit', omdat woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt en deze aansluit op de behoeften van verschillende doelgroepen. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in het woningbouwprogramma Hoeksche Waard. Er is geen strijdigheid met de provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0010.png"Figuur 7: links uitsnede kaart 59 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018' van Omgevingsvisie (2019) en rechts uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.


Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeldop kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een appartementengebouw met 64 wooneenheden mogelijk binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Het programma past binnen de met de provincie gemaakte afspraken en is als zodanig aanvaard. Dit plan is opgenomen in het woningbouwprogramma voor de Hoeksche Waard en hiermee passend gebleken binnen de regionale woonafspraken. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het programma voor onder andere deze locatie aanvaard.


Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De planontwikkeling maakt een herontwikkeling mogelijk van een bestaande woonlocatie binnen de kern. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.3.3 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering

is omgegaan.


Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit);

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Hoeksche Waard

De provincie Zuid-Holland heeft voor de Hoeksche Waard op 23 mei 2013 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Karakteristiek
De Hoeksche Waard ligt ingeklemd tussen de stedelijke gebieden van de Rotterdamse Regio en de Drechtsteden. Door de beperkte verstedelijking is het eiland een belangrijk uitloopgebied voor de aanliggende stedelijke gebieden én een aantrekkelijk woongebied. Hierbij wordt ingezet op het thema ‘dorpenland’. Ambities uit de kwaliteitskaart zijn onder meer:

  • Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is onderdeel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en water structuur als onderdeel van het dorpsontwerp.
  • Ontwikkelingen in of in de nabijheid van het historisch centrum dragen bij aan het behoud en de versterking van vitale dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt.

Voorstraatdorp
De grotere dijkdorpen, waaronder Oud-Beijerland, groeiden door tot voorstraatdorpen. Hier werd op enkele honderden meters van de dijk een kerk gebouwd. Tussen de kerk en de dijk werd een Voorstraat aangelegd, de voornaamste straat van het dorp. De ruimtelijke opbouw van de voorstraatdorpen is minder vastomlijnd dan op sommige andere eilanden in de Zuidwestelijke Delta. Zo bevindt de kerk zich soms aan het uiteinde van de voorstraat, zoals in Oud-Beijerland.
Ambities zijn onder andere dat van onderscheidende compacte dorpen wordt uitgegaan met een dorps karakter. Elk dorp is uniek en uitbreidingen worden zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Dit mag echter niet ten koste gaan van de ‘lucht’ in het dorp. Er dient te worden ingezet op behoud en versterking van het historische centrum en het waterfront. Ontwikkelingen in het centrum bouwen voort op de waardevolle structuur van het dorp (Voorstraat) en houden rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en identiteit van het dorp. Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle structuren ingezet als dragers van de stedenbouwkundige structuur.

Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
Het plangebied ligt in 'Stads- en dorpsgebied' aan de zuidelijke rand van een 'Stads- en dorpsrand'. Als ambities gelden onder meer dat elke kern (dorp) zijn eigen identiteit ontwikkelt en voortbouwt op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde stads- en dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groene waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp.

Conclusie
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaart 'Kwaliteit in dorpsgebied'. Het plangebied krijgt een opwaardering, omdat één woning plaatsmaakt voor een appartementengebouw bij de zuidelijke entree van Oud-Beijerland. De ontwikkeling levert een bijdrage aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling'.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard 'Kom waardmaken'

De gemeenteraad van 'Hoeksche Waard heeft op 17 december 2019 de omgevingsvisie Hoeksche Waard 'Kom waardmaken' vastgesteld. De Omgevingsvisie is gericht op uitnodigen, inspireren en verbinden. Het accent is gelegd op wat de Hoeksche Waard wil, niet op wat niet mag. Om in Omgevingswet termen te spreken: ‘Ja, mits…’ in plaats van ‘Nee, tenzij…’. De Omgevingsvisie richt zich op hoofdlijnen en niet op een gedetailleerde opsomming van alle beleidsaspecten waar we in het fysieke domein mee te maken hebben.

De Omgevingsvisie is een dynamisch document en wordt waar nodig bijgesteld. Een eerste bijstelling vindt naar verwachting plaats op basis van de resultaten van de Regionale Energie Strategie (RES). De Omgevingsvisie wordt uitgewerkt in programma’s (Wonen, Mobiliteit, Duurzaamheid, Economie en Duurzame samenleving, etc.). Ook per dorp kan – in aansluiting op het dorpsgericht werken – een uitwerking plaatsvinden. Dit is in lijn met het advies van het Kwaliteitsteam Hoeksche Waard. De Omgevingsvisie wordt uiteindelijk vertaald naar regels in een Omgevingsplan. Zolang er geen Omgevingsplan is vastgesteld blijven de huidige verordeningen en bestemmingsplannen van kracht.

Maatschappelijke opgaven: de Hoeksche Werken
Als één ding duidelijk is geworden tijdens het opstellen van deze Omgevingsvisie is dat Hoeksche Waarders trots zijn op hun eiland. Ze koesteren de kwaliteit van wonen, werken en leven. De inzet is om dat goeds ook in de toekomst te hebben. Breed is het besef aanwezig dat dat niet vanzelfsprekend is. Trends en ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente moet blijven werken om de Hoeksche Waard vitaal en leefbaar te houden. Vijf maatschappelijke opgaven vragen specifiek aandacht voor de komende jaren. Dit noemt de gemeente de Hoeksche Werken. Daarbij gaat het om de volgende opgaven:

  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  • Vitaal economisch klimaat;
  • Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
  • Duurzame, innovatieve landbouw;
  • Vitale dorpen en actieve samenleving.

Vitale dorpen en actieve samenleving
Veel inwoners van de Hoeksche Waard 'hebben het goed'. Ze hebben een baan, inkomen, sociale contacten, voelen zich gewaardeerd, geaccepteerd, weerbaar en beschermd. Voor een groep mensen is dat niet het geval. Tegen hun zin en vaak buiten hun macht worden ze geconfronteerd met problemen. In de Hoeksche Waard gaat het dan vooral om: kwetsbare ouderen, het opvoed- en opgroeiklimaat voor de jeugd en jongeren en armoede.
Als de trend zich doorzet raakt als gevolg van de vergrijzing de verhouding tussen jongere en oudere huishoudens dusdanig uit balans dat het draagvlak voor basisvoorzieningen verder onder druk komt te staan. Steeds meer winkels en basisscholen zullen moeten sluiten. Positief is de voorzichtige trend van de instroom van jonge gezinnen die in de afgelopen jaren spontaan op gang is gekomen.

De gemeente streeft naar een krachtige en vitale participatiesamenleving waarin inwoners zelfbewust en in samenwerking met maatschappelijke organisaties en de gemeente regie voeren op het eigen bestaan, waarin voldoende vangnetten zijn ingericht en waarin preventie een grote rol speelt. Zij wil voor alle inwoners een duurzaam veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Daarbij wil zij de bestaande sociaaleconomische staat van de Hoeksche Waard minimaal behouden en waar mogelijk verder verbeteren.

De gemeente streeft naar behoud van de eigen identiteit van dorpen en buurtschappen. Juist door het verschil in identiteit kunnen de dorpen elkaar versterken. Voor de kleine buurtschappen ligt de nadruk op herstructurering van de bestaande woningvoorraad, voor de dorpen is ook ruimte voor uitbreiding, passend bij de kernkwaliteiten van het landschap en de structuur van het dorp. Herstructurering en uitbreiding dragen bij aan het voorzien in de veranderende woningvraag voor jongeren, ouderen en inwoners met een beperking en waar mogelijk in het aantrekken van jonge gezinnen. De woningvoorraad en woonmilieus voldoen beter dan nu aan de eisen van de tijd.
Bij initiatieven met betrekking tot bijvoorbeeld woningbouw, bereikbaarheid en recreatie wordt door de initiatiefnemers rekening gehouden met de Hoeksche Waarden. Iedereen wordt uitgenodigd om hieraan mee te werken en actief te zijn. Wat inwoners zelf kunnen, doen zij zelf. De gemeente helpt inwoners die dat nodig hebben.

Vijf deelgebieden
De gemeente heeft het eiland bij het maken van de Omgevingsvisie ingedeeld in de volgende gebieden:

  1. 1. Natuurlijk! Verbonden
  2. 2. Oudste Landen
  3. 3. Hoeksche Delta
  4. 4. Binnenpret
  5. 5. Dorpse Trots

Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied Dorpse Trots.

Dorpse Trots
Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. De dorpen in de Hoeksche Waard zijn nauw verbonden met de inpolderingsgeschiedenis. Veel nederzettingen zijn gekoppeld aan de dijken of aan het water. De dijken in de dorpen zijn van oudsher bebouwd en bewoond en hebben een functie als ontsluitingsweg. Dit heeft tot verschillende typen dorpen geleid, met een eigen stedenbouwkundige structuur. Belangrijkste hoofdgroepen zijn de voorstraatdorpen en de dijkdorpen, daarnaast zijn er nog rivierrug- en kreekrugdorpen. Er zijn ook combinatietypen zoals voorstraatdorpen.

De gemeente gaat uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. In het dorpsgericht werken moeten initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.
Bij ontwikkelingen in de dorpen kijkt de gemeente niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, maar met name ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp. Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling binnen het dorp worden benut, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp.

Planspecifiek
De herontwikkeling naar een appartementengebouw vindt plaats op een inbreidingslocatie. De woningbouw sluit aan bij de kwalitatieve gedifferentieerde woningvraag uit de markt. Er worden goedkope, middendure en dure koopwoningen mogelijk gemaakt voor starters, doorstromers en senioren waaraan veel behoefte is. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het in stand houden van het voorzieningenniveau in het dorp.

Conclusie
De planontwikkeling ligt in bestaand dorpsgebied. Eén woning maakt plaats voor een appartementengebouw met 64 wooneenheden voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

4.3.2 Woonbeleid gemeente Hoeksche Waard

Woningmarktonderzoek Hoeksche Waard
De gemeente Hoeksche Waard is bezig met het formuleren van het woningprogramma tot en met 2030 Door de actualisatie van de prognose is het van belang om de kwalitatieve invulling van deze vraag - de verdeling over woningtypes, prijssegmenten, eigendomsvormen en woonmilieus - in beeld te brengen. In het door de gemeenteraad op 15 november 2022 vastgestelde woningmarktonderzoek zijn de bouwstenen geformuleerd van de wensportefeuille en het bouwprogramma (deel 2) voor de gemeente Hoeksche Waard en de dorpen in de gemeente. Uit dit onderzoek kunnen de volgende relevante conclusies worden getrokken.

Conclusie 10: De actuele vraag naar nieuwbouwwoningen is als volgt onderverdeeld:

  • De nieuwbouwvraag naar woonmilieus richt zich voornamelijk op woonwijk laagbouw en dorps (4/5 van de vraag), de overige vraag richt zicht op het woonmilieu landelijk en woonwijk laag en hoogbouw.
  • De vraag naar grondgebonden of appartement is gelijkwaardig verdeeld. De gemeente ziet dat 2/5 van de vraag zich richt op huurwoningen en 3/5 op koopwoningen.
  • De helft van de vraagt richt zich op het prijssegment goedkoop en middelduur en de andere helft op het dure segment.

Conclusie 11: De woningbehoefte bestaat tot 2030 uit circa 3.400 nieuwbouwwoningen, deze is als volgt onderverdeeld:

  • Uit cijfers blijkt dat er grote tekorten ontstaan in de sociale sector. De afgelopen jaren is ook zichtbaar geworden dat het aan tal woonbonnen stijgt die nodig zijn om een sociale woning te bemachtigen . Dit komt onder andere doordat het aantal senioren stijgt en doordat de 55-74 jarige niet doorstroomt van ruime woning naar geschikte woning.
  • Verder ziet de gemeente grote tekorten ontstaan naar grondgebonden koopwoningen. Dit komt deels door het aantal gezinnen toeneemt en deels omdat het aantal 55+ huishoudens niet doorstroomt naar een nieuwe (geschikte en gewenste) woning.
  • Ook de vraag naar middeldure (huur- en koop)appartementen stijgt. In aantallen nog niet zo omvangrijk als in de sociale sector en grondgebonden koop. Toch is de vraagdruk op deze segmenten hoog, omdat er weinig van dit segment in de bestaande voorraad aanwezig is. Daarnaast is er een tekort in de beschikbaarheid doordat met name het aantal 55+ huishoudens in omvang toeneemt.

Conclusie 15: De vraag naar middeldure huur- en koopappartementen zal stijgen Op dit moment is de voorraad aan middeldure huur en koopappartement gering in Hoeksche Waard. Mede door de groei van het aantal koopkrachtige 55+ huishoudens (met name de empty nester) ziet de gemeente dat de vraagdruk naar dit segment in 2030 toeneemt De verwachting is dat de vraagdruk en woningbehoefte naar dit segment ook na 2030 zal blijven stijgen.

Aanbeveling
Om niet de directe concurrentie aan te gaan met de bestaande voorraad is het advies om bestaande woongebieden te versterken door een nieuw en divers aanbod te introduceren Dit kan door meer middeldure appartementen (koop en huur) en grondgebonden koopwoningen (vanaf € 325.000 te bouwen in gebieden waar nu bijvoorbeeld veel goedkope koop woningen en sociale huur woningen aanwezig zijn. Dit zal de vitaliteit van Hoeksche Waard in de toekomst ten goede komen.

Behoefte
In de Woningbehoefteraming 2021 is onderzocht wat de woningbehoefte per dorp is en hoe deze zich ontwikkelt in de toekomst (tot 2030). Voor de Hoekse Waard is een woningvoorraadgroei voor de periode 2021 t/m 2025 toegestaan van 1.800 woningen.
De totale vraag naar nieuwe woningen in Oud-Beijerland tot 2030 is circa 933 nieuwbouwwoningen. Oud-Beijerland heeft veel voorzieningen en ligt nabij landelijk gebied. Hierdoor is Oud-Beijerland aantrekkelijk voor gezinnen. Intussen wonen er veel bewoners ouder dan 55 jaar. Dit aantal zal in de toekomst verder stijgen. Om doorstroming te bevorderen is het verstandig om naast grondgebonden woningen ook te focussen op sociale en middeldure/dure huur- en koopappartementen. Zo kan de bestaande voorraad toekomstbestendig worden gehouden.

Woningbouwprogramma Langeweg 12, Oud-Beijerland
De gemeente Hoeksche Waard hanteert bij nieuwbouwprojecten de volgende uitgangspunten.

Categorie Goedkoop (30%) tbv lagere inkomens Middelduur (40%) tbv middeninkomens Duur (30%) tbv hogere inkomens
Koop < € 225.000 € 225.000 – 355.000* (NHG) >355.000* (NHG)
Huur <763,47 p/m (liberalisatiegrens) 763,47 -1.000 p/m >1.000 p/m

(* = als er energiebesparende maatregelen worden meegefinancierd is de grens € 376.300)

Het woonprogramma omvat de bouw van 64 appartementen in de koopsector voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren. Het aantal goedkope koopwoningen is 19. Het aantal middendure koopappartementen is 34. Hierdoor kan een grote groep woningzoekenden aan een woning worden geholpen, omdat er ook een groot tekort is aan woningen in het middensegment. Verder worden er 11 woningen in de dure koopsector gerealiseerd. De verdeling van het woonprogramma luidt als volgt:

Categorie aantal verkoopprijzen v.o.n.
Goedkope koopwoningen 19 < € 225.000
Middendure koopwoningen 34 € 225.000 – 355.000* (NHG)
Dure koopkopwoningen 11 >355.000* (NHG)

(* = als er energiebesparende maatregelen worden meegefinancierd is de grens € 376.300)

Conclusie
De planlocatie aan de Langeweg 12 in Oud-Beijerland maakt onderdeel uit van het reguliere programma met 64 woningen. Deze nieuwbouw in de goedkope, middendure en dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar appartementen in Oud-Beijerland voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren. Het plan maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken en het regionaal woningbouwprogramma Hoeksche Waard, zoals door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland zijn aanvaard.

4.3.3 Duurzaamheid

De Hoeksche Waard heeft in 2016 een regionale Energievisie opgesteld met als ambitie om in 2040 een energie neutrale regio te zijn. Dat wil zeggen dat in 2040 de energie die in de Hoeksche Waard wordt verbruikt ook lokaal duurzaam wordt opgewekt. Het uitvoeringsprogramma richt zich onder andere op energiebesparing in de bebouwde omgeving, het opwekken van duurzame energie en op duurzame mobiliteit.
In het verlengde hiervan is in de nieuwe Regionale Woonvisie ook veel aandacht aan kwaliteit op het gebied van duurzaam wonen. Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Met ingang van deze Regionale Woonvisie worden nieuwe woningbouwplannen uitsluitend nog uitgewerkt tot gasloze, energie neutrale projecten. Dit vraagt om maatwerk en flexibiliteit in de ontwerpfase. Vanuit de Energievisie worden in samenwerking met Stroomversnelling criteria uitgewerkt die kaderstellend worden voor alle nieuwe projecten. Regionaal wordt expertise georganiseerd die projectleiders op dit thema ondersteunt in de samenwerking en onderhandeling met de ontwikkelende partij.

Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven. De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er wordt rondom het woongebouw groen aangelegd. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Rondom het woongebouw worden nieuwe bomen en beplanting geplant voor meer schaduwwerking. Er zijn verder geen maatregelen nodig.

Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Het appartementengebouw daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.


Toetsing planinitiatief
Er is onderzoek uitgevoerd naar realisatie van de gemeentelijke ambitie voor een appartementengebouw met Nul-Op-de-Meter (NOM). Uit de notitie van ZRI van 17 februari 2023 blijkt dat als naast energiezuinigheid, ook de doelmatigheid, esthetische kwaliteit en kosten meewegen bij het vaststellen van de uitgangspunten van een project, het lastig is om met een appartementengebouw NOM te realiseren. (De notitie is opgenomen in Bijlage 3.) Met het voorlopige ontwerp van het woongebouw is het de verwachting dat met het toepassen van alle wenselijke uitgangspunten, zoals beschreven in het rapport, NOM niet haalbaar is. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat er bepaalde (bouwkundige) uitgangspunten gehanteerd zijn om de (financiële) haalbaarheid van het project te waarborgen. Anderzijds heeft dit te maken met de ontwerpuitgangspunten die gehanteerd zijn om het gewenste woningprogramma van goedkope en middeldure appartementen te realiseren.

Partijen zijn hierna overeengekomen dat de woningen in het project gasloos en bijna energie-neutraal worden gebouwd overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Dit betekent dat de woningen een neutraal 'gebouw gebonden' energiegebruik hebben. Bovenop wat er gedaan wordt voor BENG wordt er ingezet op betere isolatie onder andere van glas en dak en daarnaast wordt het aantal zonnepanelen uitgebreid tot het maximaal mogelijke op het dak. Daarnaast wordt er ook op de andere thema's binnen duurzaamheid de nodige maatregelen uitgevoerd op het gebied van biodiversiteit, klimaatadaptatie en circulair bouwen zoals genoemd in het 'Beeldkwaliteitsplan Langeweg 12 OudeBeijerland - Hoeksche Waard'. De ambitie om energieneutraal te zijn is niet haalbaar vanwege het feit dat het hoogbouw is en dat er ook voldaan moet worden aan andere eisen.


Conclusie
Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de regio en gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en klimaatadaptatie.

4.3.4 Welstandsbeleid

Het welstandsbeleid van de gemeente Hoeksche Waard is vastgelegd in de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hoeksche Waard 2020', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2020. In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen.

De nota is maakt onderscheid in verschillende gebiedstypen. Oud-Beijerland maakt onderdeel uit van een voorstraatdorp. Het plangebied zelf heeft de aanduiding 'bedrijven'.

De essentie van een gebiedsgericht beleid voor het uiterlijk van bouwwerken is een zorgvuldige gebiedsindeling en een hierop afgestemd selectief beleid. In de ruimtelijke analyse en visie is een beeld geschetst van de belangrijkste gebiedseigen ruimtelijke eigenschappen en beeldkwaliteit aspecten binnen de Hoeksche Waard. Op basis daarvan is het grondgebied opgedeeld in ruimtelijk/morfologisch of functioneel samenhangende deelgebieden. Afhankelijk van de waarde en de gevoeligheid van het gebied en de betekenis voor het collectieve beeld van de gemeente is voor elk deelgebied een niveau vastgesteld voor de beoordeling van het uiterlijk van bouwwerken. Het beoordelingsniveau van het plangebied is 'regulier'.

Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en de beoordeling over het uiterlijk van bouwwerken dienen gericht te zijn op het handhaven van de basiskwaliteit van de gebieden. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De criteria voor de beoordeling van het uiterlijk van bouwwerken beschrijven daarom de basiskwaliteiten van deze gebieden. In de Hoeksche Waard zijn dit meer de naoorlogse planmatige uitbreidingen bij de dorpen, sport- en recreatiegebieden en bedrijfsterreinen, mits deze niet grenzen aan het buitengebied of andere bijzondere gebieden. Voor deze zogenaamde randen zal altijd extra aandacht besteed moeten worden aan de architectonische kwaliteit van klein- en grootschalige ontwikkelingen of toevoegingen.

Naast algemene beoordelingscriteria voor het uiterlijk van bouwwerken zijn ook gebiedsgerichte criteria vastgesteld. Per gebiedstype zijn beoordelingskaders uitgewerkt, waaronder voor 'bedrijven'. Het zwaartepunt met betrekking tot de beoordelingsaspecten ligt op situering en massa en vorm en het kleur- en materiaalgebruik. Het beleid uiterlijk van bouwwerken is (op de bedrijventerreinen) dan ook gericht op het kleur- en materiaalgebruik aan de randen, de afstemming van bebouwingselementen in positionering, bouwmassa en vormgeving ten opzichte van elkaar ten einde een relatief samenhangend gevelbeeld te waarborgen. Aandachtspunten voor toezicht op het uiterlijk van bouwwerken zijn onder andere de relatie met omliggende gebieden, identiteit van de individuele bebouwing, leesbaarheid/ herkenbaarheid van functie in bouwwerk, ontsluiting en oriëntatie van het gebouw, positionering, alsmede massa en maatvoering.


Conclusie
Het bouwplan zal rekening houden met de welstandscriteria zoals opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hoeksche Waard 2020. Het voorlopig ontwerp zal om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Door de commissie te maken opmerkingen zullen worden overgenomen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Waterschap Hollandse Delta

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:

  • Kaderrichtlijn Water;
  • - Grondwaterrichtlijn;
  • - Drinkwaterrichtlijn;
  • - Richtlijn Overstromingsrisico’s;
  • - Zwemwaterrichtlijn.

Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.

Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

5.2.3 Beleid Waterschap Hollandse Delta

Waterbeheerprogramma 2022-2027
In het Waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Hollandse Delta beschrijven zij de doelen die zij tijdens de planperiode 2022-2027 willen bereiken voor de primaire taken waterveiligheid, watersysteem, waterketen en wegen. De doelen voor deze planperiode zijn afgeleid van de ambities voor de langere termijn (2050). Behalve de ambities voor de lange termijn en de doelen die zij in 2027 bereikt willen hebben, gaat het Waterbeheerprogramma ook in op de strategie om te komen tot realisatie van deze doelen.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan, is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

5.3 Waterhuishouding

Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap beheert de waterkeringen en in het Zuid-Hollandse deel van haar beheergebied, de wegen, niet zijnde rijks- of provinciale wegen buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Hoeksche Waard. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Hoogteligging en bodem
In Oud-Beijerland varieert het maaiveld van NAP -0,4 m tot NAP +0,5 m. De bodem in Oud-Beijerland bestaat afwisselend uit zand en klei, met op grotere diepten een zandpakket.

Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied liggen geen (regionale) waterkeringen. Delen van het plangebied liggen ook niet binnen de kern-/beschermingszone van een kering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Waterhuishoudkundige situatie.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Polder Oud-Beijerland. Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 8. Het appartementengebouw wordt ruim buiten de beschermingszone gerealiseerd, zoals weergegeven in figuur 9. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0011.png"Figuur 8: Uitsnede Legger wateren en kunstwerken. Plangebied zwart gestippeld omkaderd.

Ruimtelijke ontwikkelingen/ waterkwantiteit Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.

De berekening van toename van verharding en compensatie is in tabel 5.1 opgenomen, waarin een overzicht van de bestaande en nieuwe situatie inzichtelijk is gemaakt van het verhard en onverhard oppervlak. Hieruit blijkt dat in de nieuwe situatie het verhard oppervlak met 2.715 m² toeneemt als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Van deze toename aan verhard oppervlak dient 10%, oftewel 271 m², te worden gecompenseerd. Daarboven dient het te dempen water (250 m²) voor 100% te worden gecompenseerd, zodat totaal (271 m² + 250 m² =) 521 m² dien te worden gerealiseerd.
In de bestaande situatie ligt er 915 m² aan watergangen. In de nieuwe situatie wordt het water in het plangebied met 530 m² uitgebreid, zodat voldoende watercompensatie wordt gerealiseerd. Het nieuw te graven water sluit aan op de bestaande watergang welke met duikers is verbonden met het watersysteem. De demping vindt plaats in het doodlopende deel, de uitbreiding in het deel tussen de duikers. De taluds zijn 1:2 of flauwer dus gelijkwaardig aan de bestaande watergang. Voldaan zal worden aan het beleid van het waterschap voor wat betreft dimensionering. De nieuwe situatie is opgenomen in fguur 9.

Tabel 5.1: overzicht bebouwd en onbebouwd oppervlak plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0013.png"Figuur 9: Nieuwe situatie plangebied met wateropgave.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Overeenkomstig het Convenant Klimaatadaptief Bouwen zal een gescheiden riolering worden aangelegd tot aan de Langeweg. Het hemelwater wordt afgevoerd naar het aangrenzende oppervlaktewater. Voldaan zal worden aan de eisen van het Waterschap voor wat betreft dimensionering.

Wateradvies
Het waterschap heeft medegedeeld dat zij ruimtelijk geen bezwaar heeft tegen de plannen met uitzondering van het eiland. De inrichting van het plan (zoals waterdiepte, taludhellingen, waterbreedte, alsmede bereikbaarheid, beheer en onderhoud) wordt verder in detail (waterstaatkundig) beoordeeld bij de aanvraag watervergunning. Bij uitwerking van de plannen zal rekening worden gehouden met de door het waterschap gemaakte opmerkingen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van een appartementengebouw met 64 wooneenheden. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De bestemmingswijziging naar ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In paragraaf 6.3 wordt hierop nader ingegaan. Verder is er geen sprake van toename van stikstofdepositie.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 64 wooneenheden aan de Langeweg tussen een bedrijventerrein en de Groeneweg (N217). De locatie kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woningbouw milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. In de directe nabijheid (100m) liggen de volgende milieubelastende bestemmingen:

Tabel 6.2: overzicht milieubelastende bestemmingen

Globale locatie Bedrijfsnaam Milieu-
categorie
Richtafstand gemengd gebied Feitelijke afstand Nader onderzoek
Rembrandtstraat 1-1b Scherpenisse Auto's B.V. 2 10 m 25 m Nee
Rembrandtstraat 1a Woord en Daad kringloopwinkel 1 0 m > 25 m Nee
Rembrandtstraat 1b Buschman Tandtechniek & tandprothetiek 1 0 m > 25 m Nee
Rembrandtstraat 3 Sport Paramedisch Centrum 2 10 m 39 m Nee
Rembrandtstraat 5k De Vensterbanken Specialist (detailhandel) 1 0 m 64 m Nee
Rembrandtstraat 5m Goedegebuur Archief Vernietiging 3.1 30 m 60 m Nee
Bedrijventerrein De Hoogerwerf Diverse bedrijven in categorie 3.1 en kantoren in categorie 1 3.1 (bedrijven) 30 m Bedrijven 85 m Kantoren 60 m Nee

Vanwege de nabij gelegen bedrijven is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd om te kunnen motiveren dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit akoestisch onderzoek van M+P te Aalsmeer (rapport van 9 mei 2023, rapportnummer M+P.INTROV.2201.2, Bijlage 4) is op grond van de richtafstanden uit de VNG-publicatie gebleken dat de realisatie van woningen niet zal leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering van de bedrijven en in de directe omgeving. Ook is geen sprake van een verhoogde geluidbelasting vanwege de omliggende bedrijven.

Garagebedrijf Scherpenisse Auto's B.V.
Het naastgelegen garagebedrijf valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. Het appartementengebouw aan de Langeweg 12 wordt op minimaal 25 meter afstand gesitueerd. Uit het akoestisch onderzoek kan worden afgeleid dat de bedrijfsvoering niet extra wordt belemmerd door de woningbouw, temeer daar in de directe nabijheid al woningen staan dan wel worden gerealiseerd. Gesteld kan worden dat er voor de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, omdat het bedrijf al rekening moet houden met de bestaande en in aanbouw zijnde woningen. Andersom geredeneerd wordt het bedrijf niet beperkt in haar bedrijfsvoering.

Conclusie
Uit de inventarisatie en de resultaten van het akoestisch onderzoek is gebleken dat de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven door de komst van een appartementengebouw niet wordt beperkt. Verder zijn er geen relevante bedrijven in de nabijheid van het plangebied gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen het oprichten van een appartementengebouw.

6.1.3 Geluid

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door IDDS te Noordwijk (rapport van 19 augustus 2022, kenmerk A2792-06/PDI/rap1, Bijlage 7). Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater), dient de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden aanvaard. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Uitgezondering hierop betreft de aangetroffen concentratie MTBE in het grondwater ter plaatse van de noordelijke terreingrens, welk naar verwachting afkomstig is van een naburig terreindeel. De aanwezigheid van MTBE in het grondwater duidt op een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’, hetgeen ingevolge de Wet bodembescherming onverwijld dient te worden gesaneerd.
Beperkingen ten aanzien van het voorgenomen gebruik, zijnde wonen met tuin, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. In potentie kunnen wel beperkingen worden verwacht inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).


Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoekslocatie is ter plaatse van het appartementengebouw geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voorafgaand aan het bouwrijpmaken van het terrein en aanvraag omgevingsvergunning zal in overleg met het bevoegd gezag aanvullend onderzoek worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van MTBE in het grondwater. Binnen de grondexploitatie is hiervoor een budget gereserveerd. Met inachtneming hiervan is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van een herontwikkeling naar wonen met 64 appartementen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate (NIBM), omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

In verband met deze planontwikkeling is nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Langeweg en Groeneweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zoals aangetoond in figuur 10. Hieruit blijkt dat dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 19,1 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 15,9 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,3 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Conclusie
Voor de planontwikkeling is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten onder de grenswaarden, zodat er geen negatieve gevolgen zijn voor deze gevoelige bestemming.
De herontwikkeling van het plangebied naar een woningbouwplan met 64 woningen valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt binnen een zone van 200 meter de Groeneweg (N217). De weg maakt geen deel uit van het Basisnet transport, maar er vindt in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaats over deze weg. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door de maatgevende stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 120 meter. Vanwege de ligging in het invloedsgebied dient een beknopte verantwoording te worden opgesteld. Hiervoor is een beperkte kwalitatieve onderbouwing voldoende. In paragraaf 6.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in dit Besluit. In de omgeving van het plangebied liggen geen gasleidingen. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de planontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 10) zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0014.png"Figuur 10: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied met zwarte lijn aangeduid).

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Het plangebied ligt in stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat hier dieper dan 5 m maaiveld hoge archeologische waarden zijn te verwachten (figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0015.png"Figuur 11: Uitsnede Cultuurhistorische atlas provincie Zuid-Holland.

6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Op grond van de archeologische verwachtingskaart (figuur 12) heeft het gebied een middelhoge verwachting, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 0,5m –Mv en een plangebied groter dan 500 m².

In de nadien op 2 april 2019 vastgestelde Erfgoedverordening 2019 is een vangnet opgenomen dat het verboden is de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij is aangetoond dat het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de gemeentelijke verwachtingen- en beleidsadvieskaart op basis van het gemeentelijk vastgestelde archeologiebeleid. In verband hiermee is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0016.png"Figuur 12: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied geel omlijnd).

6.2.3 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort (rapport van 7 februari 2023, nummer 5818, Bijlage 8). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat archeologische waarden daterend vanaf de IJzertijd kunnen worden verwacht in het plangebied. De archeologische waarden uit de periode IJzertijd – Romeinse tijd kunnen aanwezig zijn in de top van het Hollandveen Laagpakket. Als het veenoppervlak destijds voldoende ontwaterd was, kan het een ondergrond voor bewoning hebben gevormd. Dit niveau zal zich manifesteren als een veraarde veentop, waarin zich archeologische indicatoren zoals aardewerk, houtskool en bot bevinden. Als de veentop niet is geërodeerd bij latere inbraken van de zee en is afgedekt met klei, kunnen de archeologische waarden goed zijn geconserveerd. Vanwege de ligging buiten de dorpskern en de afwezigheid van wegen, worden archeologische waarden vanaf de Late Middeleeuwen tot aan de Nieuwe tijd niet verwacht.

Teneinde de hierboven beschreven verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij werd in overeenstemming met het bureauonderzoek een veenpakket (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen Laagpakket) aangetroffen. De top van het veen gaat op 240-355 cm -mv (2,83-3,73 m -NAP) via een scherpe (erosieve) grens over in getijdeafzettingen (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren). Dit pakket heeft een dikte van 190 tot 255 cm. Het onderste deel bestaat uit matig fijn zand met kleilagen en gaat geleidelijk over in matig tot uiterst siltige klei. Omdat de oorspronkelijke veentop door erosie niet meer aanwezig is en in de bovenliggende getijdeafzettingen geen aanwijzingen zijn gevonden voor een archeologisch niveau, dient op basis van het booronderzoek de middelhoge Archeologische verwachting te worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachting.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht deze zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. De melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Hoeksche Waard.

Conclusie
Op basis van de resultaten van het archeologisch is aangetoond dat initiatief de archeologische waarden niet aantast, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan de planontwikkeling. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' kan komen te vervallen. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

6.2.4 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In het plangebied staat een woning die van eenvoudige architectuur is. De cultuurhistorische waarden worden door sloop niet aangetast, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Oude Maas' ligt circa 2,4 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Oudeland van Strijen' ligt circa 6,4 km ten zuidoosten van het plangebied, terwijl de Natura2000-gebieden 'Haringvliet' en 'Hollands Diep' circa 9,5 km zuidelijk hiervan liggen. Sprake is van herontwikkeling die deze Natura2000-gebieden niet beïnvloeden. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van de bestemmingswijziging. In paragraaf 6.3.2 wordt dit aangetoond.
De dichtstbijzijnde Ecologische verbinding van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland ligt 950 meter ten oosten van het plangebied (figuur 13). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLangeweg12OBL22-VG01_0017.png"Figuur 13: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangeduid.)

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het circa 2,4 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'Oude Maas' en 6,4 km zuidoostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Oudeland van Strijen' betreffen een Vogelrichtlijn en zijn geen stikstofrelevante Habitatrichtlijngebieden. Ook de op circa 9,5 km noordelijk gelegen Natura2000-gebieden 'Haringvliet' en 'Hollands Diep' zijn niet stikstofrelevant. De eerste stikstofgevoelige habitats liggen in natuurgebieden op grotere afstand, te weten de Natura2000-gebieden 'Krammer-Volkerak' op 13 km en de 'Biesbosch' op 18 km.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

Het appartementengebouw wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de aanleg- en gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie. De totale depositie van de aanlegfase en gebruiksfase is dan ook kleiner dan 0,00 mol per hectare per jaar, zoals aangetoond in de geactualiseerde Aerius-berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase. De nieuwe berekeningen zijn als Bijlage 9 bij het bestemmingsplan opgenomen. Deze bijdrage is zo klein dat er ook geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt voor het bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

6.3.2 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van juli 2022, rapportnummer 22A056, Bijlage 10). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Voor de nieuwe ontwikkeling is er een stikstofdepositieberekening gemaakt voor de aanleg- gebruiksfase van het plangebied.
Soorten
Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/-verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Egel en Haas geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Amfibieën Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep H Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Vleermuizen Nee, tenzij er bomen gekapt of verwijderd worden. Bij het verwijderen van bomen zal er vooraf aanvullend onderzoek naar mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen plaats moeten vinden

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:

  1. a. Voor de Huismus wordt ruimte beschikbaar gehouden onder onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen worden in afwijking hiervan vogelvides aangebracht op de onderste panlat.
  2. b. Voor de Gierzwaluw worden holle inbouwstenen ingemetseld in de randen van de zijgevels.
  3. c. Voor vleermuizen worden kasten ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Daarnaast wordt in een groenvoorziening een groepskast voor vleermuizen op een paal aangebracht. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.

Wat betreft tuin- en eventuele straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.

Conclusie
Bij uitwerking van het bouwplan zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de in het rapport genoemde aanbevelingen omtrent "natuurinclusief bouwen". Mits alle bomen op het plangebied behouden blijven en met inachtneming van de genoemde zorgplicht en aanvullende maatregelen voor vogels en vleermuizen kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan bij deze planontwikkeling.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het groene gebied waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De straten binnen het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen en functies toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 5 Water
De bestaande waterlopen (hoofdwatergangen) in het plangebied zijn bestemd voor 'Water'.

Artikel 6 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming is een appartementengebouw toegestaan. In de planregels en op de verbeelding is de toegestane bouwhoogte van het hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van het hoofdgebouw is op de plankaart een bouwvlak ingetekend, waarin het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn bepalingen voor ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 11 Overige regels
In deze bepaling zijn de parkeerregels opgenomen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.

8.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan elektronisch worden toegezonden aan diverse adviesinstanties.

8.3 Communicatie

Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.

Op 25 januari 2022 heeft de gemeenteraad de Participatievisie Hoeksche Waard vastgesteld. Bij aanvang van het ontwikkelproces ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan was de Participatievisie nog niet vastgesteld. In overleg met de gemeente heeft de ontwikkelaar daarom een participatietraject afgestemd. In hoofdlijnen kwam dit participatietraject neer op de volgende stappen:

  • Inventariseren en kwalificeren welke adressen direct en indirect betrokkenen zijn;
  • Afspraak maken met direct betrokkenen om voorgenomen woningbouwplan toe te lichten;
  • Schriftelijk informeren van indirect betrokkenen over voorgenomen woningbouwplan en indirect betrokkenen de mogelijkheid geven een afspraak te maken voor verdere toelichting;
  • Direct betrokken meenemen in voorgenomen woningbouwplan en waar mogelijk meedenken, bezwaren wegnemen of verzachten;
  • Direct en indirect betrokkenen het gehele ontwikkelproces informeren over vervolgstappen en voortgang.

Door middel van een persbericht in Hoeksch Nieuws is aangekondigd dat op 25 mei 2023 in het gemeentehuis van Oud-Beijerland voor betrokkenen en geïnteresseerden een informatiebijeenkomst plaatsvindt, waarbij aanwezig zijn de gemeente en de ontwikkelaar. Tijdens die informatiebijeenkomst heeft de mogelijkheid bestaan om beelden van het project (zoals plattegronden en impressies van de gevels van het appartementengebouw) te bekijken, informatie over het project te ontvangen en vragen te stellen.
Verder is ten behoeve van het project een projectwebsite gemaakt (https://twelveoudbeijerland.nl/) waarop informatie over het project is terug te vinden, betrokkenen en geïnteresseerden zich kunnen aanmelden voor een periodieke nieuwsbrief en het verslag van de informatiebijeenkomst kan worden gedownload. Informatie over het project is ook beschikbaar gesteld via de website van de gemeente.

8.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 8 juni 2023 gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn twee schriftelijke zienswijzen binnengekomen. Deze zijn beantwoord in de Nota van beantwoordingzienswijzen en overlegreacties zoals opgenomen in Bijlage 11.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Langeweg 12 Oude Beijerland - Hoeksche Waard

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Langeweg 12 Oude Beijerland - Hoeksche Waard

Bijlage 2 Verkeerskundig Onderzoek

Bijlage 2 Verkeerskundig onderzoek

Bijlage 3 Onderbouwing Wenselijkheid Nom

Bijlage 3 Onderbouwing wenselijkheid NOM

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Aanvullende Onderbouwing Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Aanvullende onderbouwing akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 6 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 8 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 8 Archeologisch vooronderzoek

Bijlage 9 Aerius-berekeningen Aanleg- En Gebruiksfase

Bijlage 9 Aerius-berekeningen aanleg- en gebruiksfase

Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 10 Ecologisch onderzoek

Bijlage 11 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Overlegreacties

Bijlage 11 Nota van beantwoording zienswijzen en overlegreacties