Chw-bestemmingsplan Molenpolder 2023
Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Ontwerp op 12-10-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 aan- en uitbouw
een direct met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.6 achtergevel
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze voorschriften eveneens als bedrijf aangemerkt.
1.9 bestaande afstands-,hoogte-,inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.10 bestaande bouwwerken
op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPMolenpolderNMD23-ON01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 betaalbare koopwoning
een sociale koopwoning met een koopprijs vrij op naam van maximaal € 245.000,-, uitgaande van het prijspeil van 1 januari 2023 geïndexeerd op basis van de BDB Bouw(kosten)data index.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 bijgebouw
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven.
1.23 bijzondere woonvormen
bijzondere woonvormen kunnen in ieder geval zijn:
- a. geclusterde woonvormen voor doelgroepen;
- b. collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) of Mede-opdrachtgeverschap (MO);
- c. gemengde doelgroepen, zoals kangoeroewoningen of woonvormen met studenten en senioren;
- d. innovatieve bouwproducten (in materiaal, werkwijze of concept);
- e. filosofisch wonen, zoals Tiny Houses;
- f. standplaatsen voor woonwagens;
- g. natuur-inclusief bouwen, zoals op een biotoop;
- h. stikstofneutraal en circulair bouwen;
- i. autarkisch (eventueel drijvend) bouwen.
1.24 centraal bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon, waaronder een vereniging van eigenaren, voeren van een zodanige exploitatie dat daarbij gedurende het jaar, in verschillende perioden, aan verschillende personen die hun hoofdverblijf elders hebben, recreatieve verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.25 cultuur en ontspanning
voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, met uitzondering van seksinrichtingen en vormen van prostitutie.
1.26 dagrecreatie
een vorm van recreatie waaronder begrepen activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting is uitgesloten.
1.27 erfbebouwing
uitbreiding woonruimte en of bijgebouwen al dan niet aangebouwd.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 getij
periodieke wisseling van de waterstand.
1.30 hoekwoning
Een woning op de hoek van een rij aaneengebouwde woningen.
1.31 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 20° en minder dan 75°.
1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.34 lichte horeca
horecabedrijven die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving, zoals automatiek, broodjeszaak, cafetaria, crêperie, croissanterie, koffiebar, lunchroom, snackbar, tearoom, ijssalon.
1.35 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociale, medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld scholen, kerken, ziekenhuizen, zorginstellingen, jeugdopvang, verenigingsleven, begraafplaatsen en kinderopvang, alsmede ondergeschikte vormen van niet-zelfstandige detailhandel en/of niet-zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorzieningen.
1.36 middenhuurwoning
een huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste € 1.100,- .
1.37 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.38 nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.39 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.40 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.41 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.42 plan
het bestemmingsplan Molenpolder 2023 van de gemeente Hoeksche Waard.
1.43 permanente bewoning
het gebruiken van een recreatiewoning als hoofdverblijf.
1.44 recreatiewoning
een permanent aanwezig gebouw, bedoeld voor niet-permanente bewoning ten behoeve van recreatief nachtverblijf voor personen die hun vaste woonadres of verblijfplaats elders hebben.
1.45 sociale huurwoning
een sociale huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.
1.46 stallingsruimte
een ruimte voor het stallen van onder andere voertuigen, vaartuigen, aanhangwagens, containers en daarmee vergelijkbare objecten, met inbegrip van onderhoudswerkzaamheden
1.47 verbeelding
de bij het raadsbesluit tot vaststelling van het plan behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart of digitale verbeelding.
1.48 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.49 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.50 wooneenheid
een zorgwoning of serviceappartement binnen een maatschappelijke bestemming.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat parkeervoorzieningen die onderdeel uitmaken van een gebouw, buiten beschouwing blijven.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Ontwikkelregels
Artikel 3 Ontwikkelingsgebied
3.1 Ontwikkelfuncties
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied' zijn de volgende nieuwe functies mogelijk:
- a. woningen;
- b. recreatiewoningen;
- c. recreatie;
- d. maatschappelijk;
- e. horeca;
- f. natuur;
- g. water;
- h. verkeer;
- i. groen;
- j. cultuur en ontspanning;
- k. een dijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – dijk';
- l. een groenzone ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – groenzone'.
3.2 Beoordelingsregels voor gebruik en bouwen op hoofdlijnen
Iedere wijziging van gebruik of nieuw gebruik dat niet voldoet aan de bestemmingen zoals beschreven in hoofdstuk 3 is toegestaan met een vergunning mits voldaan wordt aan onderstaande beoordelingsregels:
3.3 Specifieke beoordelingsregels voor bouwen
Hoofdstuk 3 Beheerregels Bestaande Bestemmingen
Artikel 4 Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Specifieke gebruiksregel
Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de feitelijk, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige functie of functies geldt dat deze, zodra invulling is gegeven aan de in Artikel 3 Ontwikkelingsgebied gegeven mogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied' automatisch verkleuren naar de functies als bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
5.3 Specifieke gebruiksregel
Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de feitelijk, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige functie of functies geldt dat deze, zodra invulling is gegeven aan de in Artikel 3 Ontwikkelingsgebied gegeven mogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied' automatisch verkleuren naar de functies als bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
6.3 Specifieke gebruiksregel
Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de feitelijk, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige functie of functies geldt dat deze, zodra invulling is gegeven aan de in Artikel 3 Ontwikkelingsgebied gegeven mogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied' automatisch verkleuren naar de functies als bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en de versterking van de aan de gronden eigen zijnde natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
- b. wandel- en fietspaden;
- c. waterhuishouding.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
7.4 Milieuzone - geurzone
Op de gronden binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geldt dat:
- a. geen geurgevoelige objecten mogen worden gebouwd;
- b. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien de geurzone wordt verkleind of de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd.
Artikel 8 Recreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregel
Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de feitelijk, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige functies geldt dat deze, zodra uitvoering is gegeven aan de aanduiding 'overige zone ontwikkelingsgebied' alsmede de relevante bijbehorende beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 3.2, automatisch verkleuren naar de functies als bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
9.3 Specifieke gebruiksregels
- a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- b. voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de feitelijk, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige functie of functies geldt dat deze, zodra invulling is gegeven aan de in Artikel 3 Ontwikkelingsgebied gegeven mogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied' automatisch verkleuren naar de functies als bedoeld in artikel 3.1.
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. verkeer te water;
- c. waterhuishoudkundige en waterstaatkundige doeleinden;
- d. aan de gronden eigen zijnde natuurlijkwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- e. bruggen, duikers en dammen.
10.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2 voor het toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming genoemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd conform de bestemmingsregels, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering. In het kader van het verzoek om afwijking zal door burgemeester en wethouders advies worden gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Artikel 12 Waarde - Archeologie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Algemene Regels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Bij het wijzigen van het bestaande gebruik en/of bouwen op grond van de in Hoofdstuk 2 en 3 genoemde bestemmingen geldt dat:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken uitsluitend gewijzigd kan worden indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien, zoals blijkt uit de Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen welke is vastgesteld op 4 augustus 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard of haar rechtsopvolger, en deze parkeergelegenheid als zodanig in stand wordt gehouden;
- b. bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, zoals blijkt uit de Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen welke is vastgesteld op 4 augustus 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard of haar rechtsopvolger;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
13.2 Voorwaardelijke verplichting nader onderzoek niet gesprongen explosieven
Een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' wordt alleen verleend als uit nader onderzoek naar niet-gesprongen explosieven blijkt dat ter plaatse geen significante risico's met betrekking tot niet-gesprongen explosieven meer gelden, of als deze risico's naar oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn gecompenseerd of gemitigeerd.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:
- a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, aanduidingsgrenzen en percentages;
- b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
- d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- f. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
- g. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- h. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
- i. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
Artikel 15 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 'Molenpolder 2023'.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Hoeksche Waard
in de openbare vergadering van PM
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
1.1.1 Aanleiding
In 2011 heeft de gemeenteraad een masterplan vastgesteld voor de ontwikkeling van Numansdorp-Zuid. Dit masterplan bestaat uit drie delen waarvan de deelgebieden Torensteepolder en de landgoederen inmiddels volop in ontwikkeling zijn. Voor de Molenpolder voorziet het masterplan in de ontwikkeling tot een waterrecreatiegebied met verblijfsrecreatie, wonen en natuur. De leegstaande bedrijfsloodsen aan de Havenkade worden gesaneerd en maken plaats voor versterking van het centrum van Numansdorp met voorzieningen en wonen.
Ook stelde de gemeenteraad op 7 februari 2023 het Ontwikkelbeeld Numansdorp vast. Dit document geeft inzicht in de gevolgen op het gebied van mobiliteit, ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit wanneer het dorp zich gaat ontwikkelen en benoemt kansen om in de toekomst Numansdorp verder te laten groeien. Vertrekpunt voor het ontwikkelbeeld zijn de kernwaarden van Numansdorp, die behouden blijven of kunnen worden versterkt. Belangrijke kwaliteiten zijn gelegen in de ligging aan het water, het dorpse karakter met rijk verenigingsleven, landelijke omgeving en een compleet en fijn centrum. Tegelijkertijd zijn er ook knelpunten op het gebied van mobiliteit en verkeersveiligheid, zoals de leefbaarheid en verkeersveiligheid op de centrale as. Door een aantal 'no regret' maatregelen te benoemen wordt richting gegeven aan de toekomstige ontwikkeling van het dorp.
Afbeelding 1.1: Beeld van de 'no-regret' maatregelen uit het Ontwikkelbeeld Numansdorp
Deze no regret maatregelen zijn:
- Het beter verdelen van het verkeer over de wegen.
- Het benutten van de recreatieve kracht van het water.
- Behouden vitaliteit van het dorp door het versterken van het centrum en onder andere meer woningen te bouwen voor verschillende inkomensgroepen (met name betaalbaar) en leeftijden (met name jongeren en senioren) met de daarbij behorende voorzieningen.
- Meer groen.
De maatregelen zorgen voor een vermindering van de verkeersdruk op de centrale as, betere benutting van de oostelijke randweg en het aantrekkelijker maken van de westelijke polderroute.
Numansdorp aan het water
In het verlengde van het ontwikkelbeeld Numansdorp is een plan gemaakt voor het uitbreiden van het dorp richting het Hollands Diep. De bedrijfslocatie 't Hooft en Van Prooijen zal verdwijnen en plaats maken voor het versterken van de centrumvoorzieningen en woonfunctie nabij de bestaande kern van Numansdorp. Hier wordt voorzien in een gevarieerd woonprogramma en ruimte voor maatschappelijke voorzieningen. Meer richting het zuiden wordt ingezet op een recreatief programma, dat dient aan te sluiten op een actuele behoefte en waarbij wordt ingezet op een hoge omgevingskwaliteit met veel groen en water. Langs de zuidrand, nabij het Hollands diep, wordt ingezet op natuurontwikkeling in een getijdenzone. Via langzaamverkeersverbindingen en uitzichtpunten worden het water en de natuur toegankelijk en beleefbaar gemaakt voor alle inwoners van Numansdorp.
De kenmerken van een ontwikkeling van de Molenpolder voor Numansdorp zijn onder meer:
- Groen en water verrijkt de omgevingskwaliteit
- Gevarieerd woningbouwprogramma voor diverse doelgroepen (ook gericht op de doorstroom binnen Numansdorp)
- Vakantiewoningen in een lommerrijk en waterrijk landschap.
- Toekomstige ruimte voor maatschappelijke voorzieningen (deze zijn nog nader in te vullen).
- Toename van het aantal bewoners draagt bij aan het versterken van de centrumfunctie in Numansdorp en het op peil houden van de lokale voorzieningen.
- Bijdrage aan een bredere aanpak van de verkeersproblematiek: met de realisatie van het woningbouwprogramma in de Molenpolder kunnen infrastructurele maatregelen financieel haalbaar worden gemaakt.
- Sanering van (asbest-)locatie 't Hooft & Van Prooijen.
- Door de aanleg van diverse langzaam verkeersverbindingen en wandelroutes wordt het dorpscentrum van Numansdorp verbonden met haar omgeving en het Hollandsch Diep. Het Hollandsch Diep wordt hierdoor toegankelijker.
Kaders voor de ontwikkeling Molenpolder
Het plan voor de Molenpolder voorziet in totaal 1.250 woningen, waarvan maximaal 292 recreatiewoningen. Niet al deze woningen worden in één keer gerealiseerd. De planvorming vindt gefaseerd over meerdere jaren plaats en is onder meer afhankelijk van de behoefte aan (recreatie)woningen en de realisatie van een passende ontsluitingsstructuur die samenhangt met de opgaven zoals genoemd in het Ontwikkelbeeld Numansdorp. Daarom wordt met dit bestemmingsplan niet in éen keer het totale programma mogelijk gemaakt. In de bestemmingsregeling is geborgd dat ter plaatse van de huidige bedrijfslocatie 't Hooft en van Prooijen en het beoogde getijdenmilieu aan de zuidrand, nabij het Hollands Diep, in totaal maximaal 200 woningen mogelijk zijn. Voor de overige woningen in de Molenpolder dient eerst door de gemeenteraad een woningbouwprogramma aan het gebied te worden toegekend. Ook zullen er nadere verkeerskundige maatregelen moeten worden getroffen, om te zorgen dat de capaciteit van wegen van- en naar het plangebied voldoende is. Dit geldt zowel voor autoverkeer als langzaam verkeer. Uitwerking hiervan vindt momenteel plaats, parallel aan dit bestemmingsplan. In het plan zijn hier specifieke voorwaardelijke bepalingen over opgenomen, die terug te vinden zijn in artikel 3.2.7.
Landschappelijk raamwerk voor de Molenpolder
Voor het gebied bestaat op dit moment nog geen uitgewerkt stedenbouwkundig plan, maar is wel een concreet stedenbouwkundig raamwerk (bijlage 15) opgesteld. Het ontwikkelkader voorziet in een landschappelijk raamwerk waarbinnen diverse woonmilieus zijn voorzien, met elk een eigen karakter en programma. De bestaande dijken, historische Molenpoldersche Kade en de nieuwe dorpsrand vormen de basis voor dit landschappelijk raamwerk.
Voor alle reguliere woningen in het gehele plangebied is een verdeling van 30% in de categorie goedkoop, 40% in de categorie midden-duur en 30% in de categorie duur voorstelbaar. Dit betekent dat 70% binnen de 'betaalbare' grens valt. Van alle woningen wordt ten minste 10% uitgevoerd als een bijzondere woonvorm, zoals collectieve woonvormen, seniorenwoningen en flexwoningen. Daarnaast is er ruimte voor voorzieningen nabij de bestaande dorpskern. De recreatiewoningen krijgen een onderscheidende kwaliteit door oriëntatie op het water en nabij het Hollandsch Diep, met de mogelijkheid om een bootje aan te leggen.
De Molenpolder zal de komende jaren organisch worden ontwikkeld, op basis van concrete marktinitiatieven en actuele behoefte. Met dit bestemmingsplan wordt een juridisch-planologisch kader opgesteld voor de ontwikkeling van het gebied.
Afbeelding 1.2: Stedenbouwkundig raamwerk (KuiperCompagnons, mei 2023).
1.2 Plangebied
In afbeelding 1.3 is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit de Molenpolder, met aan de oostzijde de veerweg met de golfbaan, het RWZI Numansdorp, bestaande woningen en bedrijfslocaties en aan de zuidwestzijde de bestaande Marina Haven. Aan de noordzijde van de Molenpolder bevind zich de Molendijk, deze dijk is bebouwd met dijkwoningen. Aan de oostzijde bevind zich de Dorpshaven. In het zuiden is het Hollandsch Diep gelegen.
Afbeelding 1.3: Globale ligging van het plangebied aan de zuidwestzijde van de kern Numansdorp (rood).
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied ligt binnen de grens van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2013' dat op 4 juli 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Cromstrijen. Binnen dit bestemmingsplan kent het gebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf', 'Verkeer', 'Groen', 'Natuur' en 'Recreatie'. Daarnaast geldt voor het zuidelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en is voor een deel van het plangebied een geurzone van toepassing wegens een rioolzuiveringsinstallatie aan de Molendijk.
Op basis van het huidige bestemmingsplan is de realisatie van de Molenpolder met onder meer (recreatie)woningen, voorzieningen, water en natuur niet mogelijk. Voorliggend plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het beoogde ontwikkelader.
1.4 Bestemmingsplan Met Verbrede Reikwijdte
Dit bestemmingsplan is opgesteld met gebruik van de Crisis- en herstelwet (Chw), meer specifiek met gebruik van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet Dit artikel biedt de mogelijkheid voor het opstellen van een zogenaamd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan de gemeente als experiment onder de werking van de Chw vooruitlopen en anticiperen op de komst van de Omgevingswet. De ontwikkeling van de Molenpolder is op 25 maart 2019 aangemeld en op 1 juli 2019 opgenomen in artikel 3.1 van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet onder artikel 7c van dit besluit.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de geometrisch bepaalde bestemmingen (de verbeelding). De toelichting bevat de nadere onderbouwing van de bestemmingslegging zoals die in de regels en de verbeelding zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 behandelt de ruimtelijke analyse van het plangebied. Hoofdstuk 3 van deze toelichting gaat in op de beleidskaders die op het plangebied van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 geeft vervolgens een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat tenslotte de toelichting op de juridische regeling.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het plangebied zodat een duidelijk beeld van het totale gebied ontstaat. Bij de beschrijving van de bestaande situatie komen de ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan bod. De toekomstige situatie is beschreven aan de hand van het stedenbouwkundig raamwerk dat voor de ontwikkeling is opgesteld.
2.2 Bestaande Situatie
Landschapskarakteristiek
Numansdorp is ontstaan op de kruising tussen een dijk en een loodrecht daarop gelegen watergang: de historische ontwikkelings-as die van noord naar zuid de gehele Hoeksche Waard doorsnijdt. Het landschap bestaat voornamelijk uit bedijkte aanwaspolders.
Het karakteristieke landschap bestaat uit langgerekte open polders. Haaks op deze polders, in oost-westelijke richting, worden deze polders begrensd door dijken met bomenlanen. Een van die dijken ter hoogte van de Molenpolder is de Molenpoldersche Kade. In het verleden hebben van noord naar zuid diverse inpolderingsrondes plaatsgevonden. De binnenhaven en de naastgelegen ontsluitingsweg zijn altijd de ruggengraat van Numansdorp gebleven.
In 1758 werden bij de destijds uitgevoerde inpolderingsronde ook de slikken en schorren ten zuiden van het toenmalige Buitensluis ingepolderd: de huidige Molenpolder en Torensteepolder. Bij de bedijking van de polders bleef een vrije doorgang naar het Hollandsch Diep mogelijk, omdat de kaden van de Torensteepolder en de Molenpolder op enige afstand van elkaar lagen.
De watergang had intussen binnen het dorp een belangrijke functie als haven gekregen. Om die reden is de directe relatie met het Hollandsch Diep gehandhaafd en is aan de zuidzijde van Numansdorp de insteekhaven (dorpshaven) ontstaan.
Afbeelding 2.1: Historische kaart uit 1900.
Huidige inrichting
De Molenpolder ligt tussen de Molendijk, de Veerweg, de Havenkade en het Hollandsch Diep. In de huidige situatie is het een grootschalig herverkavelde en daarmee vrij monotone agrarische polder. Aan de randen van het gebied zijn diverse functies aanwezig. Aan de noordrand liggen bestaande woningen langs de historische Molendijk, gescheiden door de watergang Spui. Aan de noordoostzijde ligt de locatie ''t Hooft en Van Prooijen'. Deze bedrijfsbebouwing maakt onderdeel uit van het plangebied. Hier is een bestaande recreatiestalling aanwezig. De bebouwing is sterk verouderd. Aan de oostzijde liggen de Havenkade en de dorpshaven richting het Hollandsch Diep. Verder ten oosten is de ontwikkeling van de Torensteepolder en de landgoederenzone gelegen. Aan de zuidrand van het plangebied ligt een dijk die het plangebied scheidt van het Hollandsch Diep: een brede getijrivier in Nederland die de belangrijkste benedenloop vormt van de Waal en de Maas. Tot slot is aan de westrand van het plangebied diverse bedrijvigheid aanwezig, waaronder de jachtwerf van de Marinahaven, een zeilmakerij, transportbedrijf, golfbaan, nationaal landschapscentrum en een rioolzuiveringsinstallatie (RWZI).
Afbeelding 2.2: Luchtfoto ter hoogte van het plangebied Molenpolder (bron: Google Maps).
Afbeelding 2.3: Foto van bestaande bebouwing "t Hooft en van Prooven", noordoostzijde van het plangebied.
Er is nadrukkelijk gekozen voor een raamwerk, géén uitgewerkt stedenbouwkundig plan. Het gaat in deze fase dus nog om plannen op hoofdlijnen met globale schetsen. De gemeenschappelijke wens voor deze ontwikkeling is om natuur en recreatie te versterken op deze aan het water gelegen plek, de toegankelijkheid van het Hollandsch Diep te versterken, de infrastructuur In Numansdorp te verbeteren en om naar behoefte woningen te bouwen. Binnen de gestelde kaders is flexibiliteit gewenst om het plan verder in detailniveau uit te werken. Op die manier kan het plan in de uitwerking gefaseerd worden gebouwd en anticiperen op de toekomstige en veranderende vraag naar vormen van recreatie en wonen. De kaders zijn vertaald in regels bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste ruimtelijke en programmatische kaders worden hierna toegelicht. De uitvoering is, als alles naar wens verloopt, pas over een aantal jaren aan de orde.
2.3 Ontwikkelingen
2.3.1 Stedenbouwkundig raamwerk
Het plan voor de Molenpolder gaat uit van de bouw maximaal 1.250 woningen, waarvan maximaal 292 recreatiewoningen. De bestaande bedrijvigheid op de locatie 't Hooft en Van Prooijen zal hiertoe worden gesaneerd. Voor de ontwikkeling van het plangebied is een stedenbouwkundig raamwerk voorhanden, dat is opgenomen in bijlage 15 bij deze toelichting. De landschappelijke kaders, beoogde woonmilieus, ontsluiting, dichtheid en programmatische invulling zijn hierin meegenomen.
Er is nadrukkelijk gekozen voor een raamwerk, géén uitgewerkt stedenbouwkundig plan. Het gaat in deze fase dus nog om plannen op hoofdlijnen met globale schetsen. De gemeenschappelijke wens voor deze ontwikkeling is om natuur en recreatie te versterken op deze aan het water gelegen plek, de toegankelijkheid van het Hollandsch Diep te versterken, de infrastructuur In Numansdorp te verbeteren en om naar behoefte woningen te bouwen. Binnen de gestelde kaders is flexibiliteit gewenst om het plan verder in detailniveau uit te werken. Op die manier kan het plan in de uitwerking gefaseerd worden gebouwd en anticiperen op de toekomstige en veranderende vraag naar vormen van recreatie en wonen. De kaders zijn vertaald in regels bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste ruimtelijke en programmatische kaders worden hierna toegelicht. De uitvoering is, als alles naar wens verloopt, pas over een aantal jaren aan de orde.
2.3.2 Lanschappelijk raamwerk
Om de basis voor het landschappelijk raamwerk te bepalen, is geput uit de rijke historie van het gebied. Zo vormen de historische fijnmazige kavelpatronen samen met de verdwenen historische Molenpoldersche Kade, de dijken langs de insteekhaven en de dijk langs het Hollandsch Diep de basis voor de landschappelijke onderlegger.
Een interessante mogelijkheid is om de Molenpoldersche Kade als waterkering in te zetten. De dijk ligt achter de keersluis en hoeft geen hogere waterstanden dan +1.30 tegen te gaan. Wanneer er een open verbinding met de insteekhaven wordt gemaakt, onstaat er achter de keersluis een buitendijkse zone (tussen de Molenpoldersche Kade en de dijk aan het Hollandsch Diep). Dit biedt de mogelijkheid tot een watterrijk getijdenmilieu. Hierdoor ontstaat een grote differentiatie in deelmilieus waar twee kwadranten binnendijks liggen en twee kwadranten buitendijks (afbeelding 2.4).
Afbeelding 2.4: Landschappelijk raamwerk Molenpolder (bron: KuiperCompagnons).
De landschappelijke dorpsrand loopt dwars door het plangebied heen van noord naar zuid. Deze dorpsrand is onderdeel van de overgangszone tussen de dorpsuitbreiding en het recreatiemilieu. De dorpsrand is een groene zone van circa 25 tot 33 meter breed, is openbaar toegankelijk en vormt een 'klimaatbuffer' in het plan. Hier is ruimte voor natuur en waterberging, zoals bijvoorbeeld wadi's. De precieze ligging en inrichting van deze zone wordt nog uitgewerkt, daarom is in het raamwerk een 'zoekgebied' opgenomen.
2.3.3 Stedenbouwkundige opzet
Het hiervoor beschreven landschappelijk raamwerk vormt in ruimtelijke zin de groene hoofdstructuur, die het gebied opdeelt in vier kwadranten. De kwadranten zijn verder uitgewerkt in een stedenbouwkundig raamwerk, waarbij onderscheid wordt gemaakt in vijf diverse woonmilieus (afbeelding 2.5). Het plan is om binnen de dorpsrand een dorp stedelijke sfeer te maken, terwijl landelijk wonen buiten de dorpsrand plaatsvindt. Binnen de getijdenzone wordt onderscheid gemaakt tussen een landschappelijke sfeer en een 'werven' sfeer. Binnen deze woonmilieus zijn verschillende sferen en dichtheden aan de orde, die hierna worden toegelicht.
Afbeelding 2.5: Woonmilieus in de Molenpolder (bron: KuiperCompagnons).
Afbeelding 2.6: Conceptuele weergave van resp. het dorpsstedelijk milieu, de tuinbuurten, het getijdenmilieu, de erven en het recreatiemilieu.
- 1. Dorpsstedelijk woonmilieu
Het dorpsstedelijke milieu sluit aan op het huidige dorpscentrum aan de noordwestzijde van het plangebied. Er wordt ingezet op versterking van de dorpshaven met kleinschalige voorzieningen. Het dorpsstedelijke milieu wordt gevormd door 'dorpse' gesloten bouwblokken. De bebouwing heeft een sterke samenhang met daarbinnen een afwisseling in eenheden, verspringende goot en plint hoogten en materiaalgebruik. De bouwblokken bestaan uit een diversiteit aan betaalbare typologieën; appartementen, studio's, beneden-bovenwoningen en grondgebonden woningen. De bebouwing zal bestaan uit 3 tot 5 bouwlagen. Dit milieu wordt primair voor de voetganger en fietser ingericht, dankzij een systeem van autoluwe straten en parkeerhoven, die bereikbaar zijn via een doorgaande hoofdontsluiting. Via inprikkers vanaf deze hoofdontsluiting zijn de parkeerhoven aan de binnenkant van de woonblokken bereikbaar. Dankzij het clusteren van het parkeren in de achtergelegen parkeerhoven, ontstaan hier smalle, autovrije 'klimaatstraatjes'.
Afbeelding 2.7: Dorpsstedelijk milieu in de Molenpolder (bron: KuiperCompagnons).
- 2. Tuinbuurten
De tuinbuurten vormen een overgangszone richting de landschappelijke dorpsrand. In de tuinbuurten zijn vooral rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen te vinden. In de openbare ruimte is veel ruimte voor klimaatadaptie en biodiversiteit. Parkeren kan zowel aan de voorkant als achterkant van de woningen worden opgelost. Aan de achterzijde door middel van een vergelijkbaar systeem als in het dorpsstedelijk milieu: inprikkers die uitmonden in semi-openbare parkeerhoven. Een andere optie is dat in plaats van autoluwe straten er iets bredere groene lanen worden gerealiseerd met langsparkeren en parkeren op eigen terrein vanaf de voorzijde.
Afbeelding 2.8: Tuinbuurten milieu in de Molenpolder (bron: KuiperCompagnons)
- 3. Getijdenmilieu
Het getijdenmilieu kan worden gezien als een bijzonder, parklandschap met twee te onderscheiden sferen: een 'landschappelijke' sfeer en een 'werven' sfeer. Door een open verbinding met het Hollandsch Diep wordt de dynamiek hiervan ervaarbaar en kan met een bootje van en naar het Hollandsch Diep worden gevaren. In het getijdenmilieu zijn zorgvuldig woningen ingepast: er zijn een aantal solitaire appartementenclusters voorzien die als het ware te gast zijn in het landschap. De bebouwing is ondergeschikt aan de natuur: het gebied heeft een open karakter en er zijn doorzichten. Het parkeren vindt bij voorkeur plaats in opgehoogde terpen, onder de bebouwing en dus uit het zicht. De appartementen krijgen een uitzicht op het Hollandsch diep en de dorpshaven.
Afbeelding 2.9: Getijdenmilieu in de Molenpolder (bron: KuiperCompagnons).
- 4. Erven
In de noordwesthoek van het plangebied is het woonmilieu 'erven' voorzien. De erven worden aangetakt op het lint wat onder de Molendijk ligt en sluiten aan op de bebouwingskarakteristiek van het buitengebied. Het erf biedt niet alleen ruimte voor ontmoeting en saamhorigheid, maar ook aan klimaatadaptie en biodiversiteit. Er wordt gewerkt met diverse zichtlijnen vanaf de entree van het erf op de Molendijk.
De uitstraling en architectuur van de woningen refereert aan boerenerven, met een schuine of mansarde kapvorm, een collectieve binnenruimte en groene omlijsting van het erf. Op het erf zijn binnen de bouwvolumes diverse woningtypologieën denkbaar, zoals rug-aan-rugwoningen, beneden-bovenwoningen en grondgebonden woningen. Op het erf wordt ruimte gemaakt voor collectief parkeren in de vorm van diverse parkeerkoffers.
Afbeelding 2.10: Erven milieu in de Molenpolder (bron: KuiperCompagnons).
- 5. Recreatiemilieu
Het recreatiemilieu krijgt een onderscheidend karakter, door een forse toevoeging van oppervlaktewater. Binnen het recreatiemilieu liggen zoveel mogelijk kavels aan het water om de recreatieve waarde van het water te vergroten. De kavels worden verkocht aan mensen die een tweede woning zoeken, en hier dus niet permanent mogen verblijven. Zij komen voor rust, ruimte en recreatieve gebruiksmogelijkheden. De bebouwing is zowel geschakeld als vrijstaand, en wordt georiënteerd op het water zodat men de mogelijkheid heeft om een bootje aan te leggen. Het gebied wordt getypeerd door een waterrijk karakter met vlonders, natuurvriendelijke oevers en veel natuurlijk materiaalgebruik in natuurtinten.
Afbeelding 2.11: Recreatiemilieu in de Molenpolder (bron: KuiperCompagnons).
2.3.4 Ontsluiting en parkeren
Verkeersafwijking
Het ontwikkelen van de Molenpolder leidt tot een toename aan verkeer van en naar het plangebied. Een grote wens van veel inwoners van Numansdorp is om het verkeer op de route dwars door het dorpscentrum, de centrale as, te verminderen. In 2024 gaat de participatie rondom een keuze voor een tracé van een ontsluitingsweg starten. De aanleg van een westelijke ontsluiting voor een eventuele nieuwe wijk en het dorp is een voorwaarde voor de realisatie van de plannen voor de Molenpolder.
De ontsluiting van een nieuwe woonwijk in de Molenpolder zal zo min mogelijk via bestaande infrastructuur plaatsvinden. Immers, de centrale as in Numansdorp mag niet zwaarder belast worden. Het gebied wordt daarom niet aan de centrum-zijde ontsloten (bij de haven) maar juist aan de noordwestzijde bij de kruising Veerhaven-Molendijk. Zodoende wordt verkeer verleid om juist een route ten westen van Numansdorp te gebruiken. In de komende periode onderzoekt de gemeente de mogelijkheid om de infrastructuur aan de westzijde van Numansdorp te optimaliseren. De optimalisatie van deze westelijke verbinding (mogelijk via een nieuwe ontsluitingsweg) is een voorwaarde voor realisatie van dit project.
Interne ontsluitingswegen
Het gehele plangebied wordt ontsloten via een hoofdontsluitingsstructuur in de noordwesthoek van de Molenpolder (afbeelding 2.5). De exacte ligging van de ontsluitingsweg volgt bij verdere uitwerking. Via deze hoofdontsluitingsweg worden diverse inprikkers gekoppeld aan de woonbuurten. De nieuwe Molenpoldersche Kade zal ook worden betrokken bij de nieuwe hoofdontsluiting. Het recreatiemilieu kan ook separaat bereikbaar worden gemaakt aan de westzijde van het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat verkeer van en naar de recreatiewoningen door de woonwijk rijdt. De beoogde parkeeroplossingen per woonmilieu zijn reeds beschreven. Voor het totale programma geldt dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de dan geldende Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 2.13: Conceptuele weergave van de beoogde woningdichtheden in de Molenpolder.
2.3.5 Duurzaamheid
De Molenpolder wordt ontworpen als uiterst duurzame wijk: alle woningen worden NOM ready (klaar voor 0 op de meter) en gasloos gerealiseerd . De bouwmaterialen en -methoden zijn geselecteerd met een zo laag mogelijke milieu-impact: materialen gaan lang mee en verouderen op een mooie manier. Door de toevoeging van veel groen in het plan en daglicht in de woningen wordt een comfortabel woon- en recreatiemilieu gecreëerd. Bij de opzet van de wijk wordt tevens rekening gehouden met verlichting en de sociale veiligheid van de buitenruimte. Uiteraard wordt rekening gehouden met plaatsing van elektrische laadpalen in het openbaar gebied.
In het gebied wordt veel groen en water gerealiseerd en de openbare ruimte biedt mogelijkheden voor een klimaatadaptieve inrichting en het stimuleren van biodiversiteit. Op gebouwniveau wordt gestreefd naar natuurinclusiviteit: een vorm van duurzaam bouwen waarbij zodanig gebouwd en ingericht wordt dat een bouwwerk bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. Hoofdstuk 4.14 gaat nader in op het aspect duurzaamheid.
2.4 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Voor De Bestemmingsregeling
Het stedenbouwkundig kader en de diverse deelgebieden die hierin zijn opgenomen hebben in dit bestemmingsplan geleid tot concrete regels per woonmilieu. In paragraaf 3.2.1 zijn enkele algemene beoordelingsregels opgenomen die het onderscheid en de karakteristiek van de woonmilieus duiden. In aanvulling hierop zijn in paragraaf 3.2.2 t/m 3.2.6 per deelgebied concrete voorwaarden uitgewerkt, zoals de beoogde bouw- en gebruiksmogelijkheden, het maximaal aantal (recreatie)woningen en oppervlakte aan andere voorzieningen zoals recreatie of horeca, het type woningen en de bebouwingsdichtheid. Bovendien moet ingevolge de regels worden voldaan aan de Nota van Uitgangspunten beeldkwaliteit, waarin een uitwerking is gegeven van de opzet en inrichting van de milieus en gebieden. Deze Nota van uitgangspunten wordt later verder gedetailleerd in een beleidsregel 'Beeldkwaliteitsplan Molenpolder'. Deze beleidsregel geldt vervolgens als toetsingskader voor het gebied of milieu waarvoor omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
In hoofdstuk 6.3. is de juridische regeling per artikel nader toegelicht.
Hoofdstuk 3 Verantwoording
3.1 Inleiding
Het plan moet worden getoetst aan het nu geldende relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Paragraaf 3.2 gaat in op het Rijksbeleid. Paragraaf 3.3 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 geeft vervolgens de conclusies.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), september 2023
Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet komt er één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland is:
- Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
- Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge quality of life, met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
- Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
- Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
- Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.
Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
- 1. Naar een duurzame en concurrerende economie;
- 2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
- 3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
- 4. Naar een waardevolle leefomgeving.
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Toetsing
De ontwikkeling van Molenpolder kan een belangrijke bijdrage leveren aan de groei van Numansdorp en het aantrekken van jonge huishoudens, gezinnen en doorstromers uit de regio. Daarnaast levert het plan een belangrijke kwaliteitsimpuls aan de gemeente en bevordert daarmee de vitaliteit en kwaliteit van de leefomgeving. De ontwikkeling van de Molenpolder levert tevens een belangrijke bijdrage aan het realiseren van een gedifferentieerde woningvoorraad. Er is veel aandacht voor duurzaamheid en de diverse thema's, waaronder milieu, veiligheid, cultuurhistorie, water en bodem worden in hoofdstuk 4 nader toegelicht. De NOVI krijgt doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst. Tot slot zijn op rijksniveau geen belangen benoemd die rechtstreeks van invloed zijn op het plangebied van de Molenpolder.
Conclusie
Het plan is in lijn met de gestelde doelen in de NOVI
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen, zoals dit bestemmingsplan, moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro bevat geen specifieke uitspraken met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro dient een laddertoets te worden doorlopen. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, wordt de ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt.
De voorgenomen ontwikkeling biedt ruimte voor maximaal 1.250 woningen, waarvan 292 recreatiewoningen met eventuele voorzieningen. De precieze invulling van het programma naar type, eigendomsvorm en prijsniveau wordt nog nader uitgewerkt. Bij de uitwerking van het programma is het uitgangspunt dat er een maximum is van 30% goedkope woningen en ten hoogste twee derde van de woningen valt in de categorie tot betaalbaar. Het plan Molenpolder wordt zodoende aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat een deel van de locatie momenteel een agrarische bestemming heeft, en daarmee buiten bestaand stedelijk gebied ligt, moet daarnaast worden beoordeeld of er geen alternatieve locaties zijn binnen bestaand stedelijk gebied.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn twee behoefteonderzoeken uitgevoerd: één voor de beoogde reguliere woningen (Companen, opgenomen in bijlage 3) en één voor de recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen (Ginder, opgenomen in bijlage 2).
In de laddertoets van Companen wordt ingegaan op de ontwikkeling van de circa 958 reguliere woningen die in het plan zijn opgenomen. Het gaat hierbij om circa 200 woningen op de locatie 't Hooft en van Prooijen en circa 758 woningen in het overige deel van de Molenpolder.
Woningbouw
Kwantitatieve behoefte
In de periode tot en met 2031 bedraagt de toegestane woningvoorraadgroei in de gemeente Hoeksche Waard 3.300 woningen. woningen. Om inzicht te krijgen in de behoefte in de periode daarna is gebruik gemaakt van de meest recente Primos-prognose (2022). Hieruit blijkt dat de woningbehoefte in de periode 2031 tot en met 2039 met 1.250 woningen. Om deze woningbehoefte te kunnen realiseren is een plancapaciteit van 1.630 woningen gewenst. De woningbehoefte in de gemeente Hoeksche Waard is geraamd op ruim 4.550 woningen in de periode tot en met 2039. De gewenste plancapaciteit bedraagt in deze periode 5.920 woningen.
De gewenste plancapaciteit bestaat uit drie categorieën: de harde plancapaciteit (categorie 1), de zachte plancapaciteit (categorie 2) en de zachte plancapaciteit gelegen binnen bestaand stedelijk gebied (categorie 3). Op basis hiervan is de conclusie dat er in de periode tot en met 2039 in kwantitatieve zin ruimte is voor ontwikkeling van de overige 5.248 woningen in de Molenpolder.
Tabel 3.1: Woningbehoefte, plancapaciteit en restantopgave, 2022 t/m 2039. Bron: Provincie Zuid-Holland 2021, Primos 2022, gemeente Hoeksche Waard maart 2023.
Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie integraal afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare-kaart. Daarmee ligt het eindoordeel over deze grote stedelijke ontwikkelingen bij Provinciale Staten. In de gemeente Hoeksche Waard zijn momenteel 9 locaties opgenomen op de '3 hectare-kaart'. Naast Torensteepolder fase 1a en Torensteepolder fase 1b en 1c in Numansdorp gaat het onder andere om de locatie Stougjesdijk. In de 3 hectare-kaart zijn voor de periode 2022 t/m 2031 1.500 woningen opgenomen voor Stougjesdijk-Oost en 2.200 woningen in de periode t/m 2039.
Kwalitatieve behoefte
Uit het Woningmarktonderzoek Hoeksche Waard (2021) wordt geconcludeerd dat de nieuwbouwvraag naar woonmilieus zich voornamelijk richt op woonwijken met laagbouw en een dorpse sfeer. De overige vraag richt zich op het woonmilieu met landelijk karakter en voornamelijk laag- en hoogbouw. De vraag naar grondgebonden woningen of appartementen is gelijkwaardig verdeeld. Circa 40% van de vraag richt zich op huurwoningen en 60% op koopwoningen. De helft van de vraag richt zich op het prijssegment goedkoop en middelduur en de andere helft op het dure segment.
De grootste tekorten ontstaan in de sociale huursector en grondgebonden koopwoningen. Dit komt deels door het aantal gezinnen dat toeneemt en deels omdat het aantal 55-plus huishoudens niet doorstroomt naar een nieuwe (geschikte en gewenste) woning. Ook de vraag naar middeldure (huur en koop) appartementen stijgt. Tot slot blijven grondgebonden koopwoningen de komende jaren populair, met name in het prijssegment tot € 600.000.
De ontwikkeling van Molenpolder kan een belangrijke bijdrage leveren aan de groei van Numansdorp en het aantrekken van jonge huishoudens, gezinnen en doorstromers uit de regio. Daarnaast levert het plan een belangrijke kwaliteitsimpuls aan de gemeente en bevordert daarmee de vitaliteit en kwaliteit van de leefomgeving. Tot slot levert de ontwikkeling van Molenpolder een belangrijke bijdrage aan het realiseren van een gedifferentieerde woningvoorraad. Gelet op de ligging en uitstraling van de Molenpolder is het logisch dat het accent sterker ligt op het realiseren van een grondgebonden programma.
Conclusies woningbouw
Conclusie 't Hooft en van Prooijen
In de periode tot en met 2031 is er ruimte voor de ontwikkeling van 200 woningen op de locatie 't Hooft en van Prooijen. Deze woningen zijn binnen bestaand stedelijk gebied gelegen en vallen onder de 1.571 woningen die zijn opgenomen in de netto (zachte) plancapaciteit binnen het bestaand stedelijk gebied. Deze woningen zijn in het bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakt.
Conclusie overige woningen Molenpolder
Het overige deel van de woningen in de Molenpolder betreft een buitenstedelijke locatie. Deze gronden zijn op dit moment niet opgenomen op de 3 hectare-kaart. Het uitgangspunt van de provincie is dat eerst andere locaties op de hectare-kaart gerealiseerd moeten worden voordat de provincie nieuwe locaties in overweging neemt. Om op de 3 hectare-kaart te komen, dient er binnen een periode van maximaal 10 jaar voldoende behoefte te bestaan voor ontwikkeling van de locatie.
Op basis van het huidige inzicht is er in de periode tot en met 2031 een overschot aan plannen. Pas na 2031 lijkt er ruimte te ontstaan voor beperkte toevoeging van nieuwe plannen. Dat betekent dat het woningbouwprogramma, behoudens de voorgenoemde locatie 't Hooft en van Prooijen, regionaal moet worden afgestemd. Vanwege deze overprogrammering binnen de gemeente zullen daarom op gemeentelijk niveau keuzes moeten worden gemaakt.
In de provinciale Omgevingsverordening is in artikel 6.35 bepaald dat kan worden afgeweken de regels in Afdeling 2 van de verordening. Zodoende kan worden afgeweken van de 3-hectare kaart, voor zover de gronden onder de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet (Chw) vallen. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan provinciale belangen.
Voorliggend plan is aan te merken als Chw-bestemmingsplan (zie paragraaf 1.4). Het bestemmingsplan voor de Molenpolder hoeft hiermee niet op alle onderdelen aan afdeling 6.2 te voldoen. De provincie kan afwijken van de voorwaarde dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet plaatsvinden op een locatie die op de desbetreffende 3 hectare-kaart bij de verordening is opgenomen. Het artikel biedt eventueel ook een grondslag voor het afwijken van de vereisten voor de laddertoets. Het is hierbij aan de gemeente om het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid voldoende te motiveren.
Vanuit het ontwikkelbeeld voor Numansdorp is de uitbreiding van het dorp in zuidelijke richting wenselijk. Met ontwikkeling van de Molenpolder wordt niet enkel voorzien in een woningbehoefte, maar zijn meerdere koppelkansen mogelijk. Zo biedt het plan aanleiding en mogelijkheden voor het verbeteren van de infrastructuur voor Numansdorp, krijgt de Zuidrand een recreatieve impuls en wordt de locatie 't Hooft en van Prooijen gesaneerd. De Molenpolder fungeert hiermee als vliegwiel voor de omgeving.
In de bestemmingsregeling is geborgd dat ter plaatse van het dorpsstedelijk milieu ('t Hooft en van Prooijen) en het getijdenmilieu maximaal 200 woningen mogelijk zijn. Deze aantallen zijn in de behoefteraming (Companen, bijlage 3) onderbouwd. Daarbij is de voorwaarde dat eerst minimaal 60% van de woningen in het dorpsstedelijk milieu in aanbouw zijn genomen. Voor de overige woningen in de Molenpolder dient eerst door de gemeenteraad een woningbouwprogramma te worden toegekend. Deze bepaling is opgenomen in artikel 3.2.7. van de regels.
Recreatie
Het concept voor het recreatiegebied in de Molenpolder omvat 292 recreatiewoningen, gelegen op ruime kavels aan het water. Een deel van de woningen beschikt hierbij over een privé aanlegsteiger. De woningen zullen een hoogwaardige afwerking en onderscheidende architectuur krijgen. Vanwege het luxeniveau zijn aanschafprijzen in de dure prijscategorie te verwachten. Er zijn mogelijkheden om aan de recreatiewoningen ondersteunende voorzieningen toe te voegen, de precieze invulling is nog onbekend. Met de ontwikkeling wordt ingespeeld op een vermogende doelgroep die in leefstijltermen als Stijlzoeker kan worden betiteld. Deze doelgroep sluit aan bij de marktkansen voor de verblijfsrecreatie in de Hoeksche Waard.
Toets kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
Om de totale uitbreidingsvraag vast te stellen is uitgegaan van een planperiode tot en met 2040. Dit heeft enkele redenen. De initiatiefnemers voor de Molenpolder zetten in op een realisatie van de plannen in meerdere fases. Dit maakt het waarschijnlijk dat de doorlooptijd van het project een periode van enkele jaren zal zijn. Hierdoor wordt ook voor een langere periode op vraag van de consument ingespeeld. Daarnaast geldt dat door krapte op de arbeidsmarkt, de gestegen bouwkosten en het bouwrijp maken van het terrein de start van de bouw waarschijnlijk nog enkele jaren op zich zal laten wachten.
In totaliteit omvat de harde planvoorraad 1.422 recreatiewoningen. Het merendeel van deze plannen is te vinden in Zeeland. Slechts 20% van de plancapaciteit is in het kustgebied van Zuid-Holland. Er wordt verwacht dat er voor de periode tot en met 2040 nog een behoefte van circa 4.838 recreatiewoningen overblijft in het marktgebied, gebaseerd op het volgende:
- De verwachte uitbreidingsvraag van 6.260 recreatiewoningen;
- De huidige harde plancapaciteit van 1.422 recreatiewoningen.
Dat betekent echter niet dat alle resterende ruimte door de ontwikkeling van de recreatiewoningen in de Molenpolder kan worden ingevuld. Slechts een deel van de koopmarkt heeft behoefte aan recreatie-woningen op een park waar niet wordt samengewerkt met een verhuurlabel met (inter-)nationale reputatie. Uit het onderzoek blijkt dat in de markt naar verwachting ruimte is voor maximaal 350-400 recreatiewoningen in de Molenpolder nabij Numansdorp. Dit maximum is alleen haalbaar als hierop ook het voorzieningenniveau (dagrecreatie en horeca) in voldoende mate is afgestemd.
Op meerdere vlakken vormen de plannen voor het recreatieprogramma in de Hoeksche Waard kwalitatief een meerwaarde. Conceptueel wijkt het plan bijvoorbeeld behoorlijk af van de meeste nieuwe recreatieparken die worden gerealiseerd. Dit park speelt in op de vraag van consumenten die de recreatiewoning (grotendeels) voor eigen gebruik willen aanhouden en de woningen willen gebruiken als belegging voor de verhuur. De kracht zit ook in enkele programmatische keuzes in het plan, namelijk de inzet van luxe recreatiewoningen op ruime kavels.
Dit sluit aan op ontwikkelingen in recente jaren, waarin de consument luxe en kwaliteit sterker is gaan waarderen. Een dergelijke smaak is zeker in de Hoeksche Waard nog niet voorhanden, en is ook elders in het marktgebied populair onder kopers. De ligging op bescheiden afstand van Rotterdam en de kust, met de watersport mogelijkheden aan het Hollands Diep, is een kwaliteit in het plan, aangezien daarmee niet alleen op Duitsers kan worden ingespeeld die waarde hechten aan locaties niet al te ver van de (Nederlandse) kust en aan het water, maar ook op Nederlanders die een tweede woning zoeken vlak buiten de Randstad en niet te ver van hun woon- en werkomgeving. Verder sluit het plan aan op de gebiedsidentiteit van de in de omgevingsvisie genoemde Hoeksche Waarden en het DNA van de gemeente. Er vindt momenteel op basis van de Visie Vrijetijdseconomie.nog nadere afstemming over het recreatieve concept plaats.
Alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied
Uit het onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om de recreatieve eenheden binnen bestaand stedelijk gebied te ontwikkelen. Binnen de bestaande stedelijke gebieden in de Hoeksche Waard zijn er namelijk geen parken of andere terreinen gelegen die voornemens zijn een dusdanige ontwikkeling uit te voeren. Er zijn ook geen signalen dat er andere plannen met vergelijkbare ontwikkelingen worden voorbereid.
Daarnaast is het toevoegen van water op de wijze zoals beschreven in het concept in bestaande stedelijke gebieden moeilijk te realiseren. Het waterrijke karakter is cruciaal voor het concept om voldoende beleving van het gebied en aansluiting bij de wensen van de potentiële koper te hebben.
Conclusie recreatie
De recreatiewoningen in de Molenpolder voorzien in een kwantitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied. Het plan voorziet ook in een kwalitatieve behoefte aangezien het plan op een andere kopersdoelgroep inzet dan de meeste (harde) plannen in de sector en in het marktgebied. Bovendien biedt het plan een luxeniveau dat nog niet aanwezig is in de Hoeksche Waard en wordt het plan met aandacht voor het lokale DNA ingericht.
De ontwikkeling zal naar verwachting niet leiden tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten binnen de regio gezien het bescheiden aandeel van het plan binnen de totale voorraad aan recreatiewoningen. Er is met andere woorden voldoende marktruimte voor 292 recreatiewoningen. Als voorwaarde voor succes is een sterke en ondernemende managementorganisatie noodzakelijk. Deze is in staat om de duurzame recreatieve en kwalitatieve eisen van dit plan ook voor de toekomst te borgen.
Conclusie laddertoets
Een deel van het beoogde woningbouwprogramma is onderbouwd en past binnen de voorgenoemde behoefteramingen voor de gemeente Hoeksche Waard. Voor deze woningen geldt dat ze met dit bestemmingsplan bij recht mogelijk worden gemaakt. Het gaat om maximaal 200 woningen ter plaatse van het dorpsstedelijk milieu ('t Hooft en van Prooijen) en het getijdenmilieu. Dit is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Voor de overige woningen in de Molenpolder wordt de laddertoets doorgeschoven naar de toekomst. Hiervoor dient eerst door de gemeenteraad een woningbouwprogramma aan het gebied te worden toegekend. Het maximum aantal te realiseren woningen bedraagt het toegekende maximum aantal woningen in het aangepaste woningbouwprogramma. Deze bepaling is opgenomen in artikel 3.2.7. Een belangrijke aanvullende voorwaarde is dat ook de wegenstructuur in de omgeving zodanig moet zijn ingericht dat deze de capaciteit van het extra verkeer van de woningen in de Molenpolder kan afwikkelen.
In kwalitatieve zin voorziet het plan in een passend aanbod, hoofzakelijk in betaalbare woningbouw en diversiteit aan woonmilieus. De recreatiewoningen krijgen een onderscheidend waterrijk karakter en voorzien in een nog niet aanwezige behoefte in het luxe segment. Het plan voldoet hiermee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Algemeen
Op 1 april 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.
Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
- 1. Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
- 2. Ee ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing;
- 3. Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving
De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven zijn geformuleerd:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta;
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level;
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool;
- 4. Energievernieuwing.
- 5. Best bereikbare provincie;
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting, voor de bestaande en gewenste woningvoorraad, binnen de regio, wordt bepaald. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor, en de onderbouwing van, het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie.
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.
Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.
Toetsing
Het plangebied is opgenomen in vier kwaliteitskaarten. Hierna zijn per kwaliteitskaart de bijbehorende richtpunten toegelicht en wordt aangegeven hoe het plan zich tot deze richtpunten verhoudt.
Afbeelding 3.1: Uitsnede Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland, laag van de ondergrond.
Op de kaart 'Laag van de ondergrond" is het plangebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Richtpunt is dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Met het plan wordt het waterrijke karakter versterkt door nieuw te graven oppervlaktewater en een verbinding met het Hollandsch Diep. Aanpassingen in het watersysteem worden uitvoerig besproken met het waterschap. Als bij de werken de belangen van het waterschap geraakt worden, dan is het werk vergunningsplichtig. Of het vergunbaar is, is afhankelijk van bijvoorbeeld de geplande uitvoering en het waarborgen van de waterstaatswerken en toegankelijkheid voor beheer en onderhoud. Het op het moment van aanvraag watervergunning geldende beleid is van toepassing.
Afbeelding 3.2: Uitsnede Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland, laag van de stedelijke occupatie.
In de 'Laag van de stedelijk occupatie' is de bedrijfslocatie 't Hooft en Van Prooijen aan de noordoostzijde van het plangebied aangeduid als 'Steden en dorpen', met de bijbehorende dorpsrand. Deze bebouwde locatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied van Numansdorp. Bij ontwikkelingen in dit gebied is het van belang dat deze bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit de kern en aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
De locatie 't Hooft en van Prooijen vormt de eerste stap in de ontwikkeling van de Molenpolder. Het gebied omvat op dit moment verouderde bedrijfsbebouwing en zal met de ontwikkeling van een centrum-dorps woonmilieu een nieuw impuls krijgen, passend bij de maat en schaal van de bestaande omgeving.
De westzijde van het plangebied is aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied. Verblijfsrecreatiegebieden hebben een recreatief karakter en passen qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed in hun omgeving. Met de ontwikkeling van maximaal 292 recreatiewoningen wordt een passend aanbod aan recreatieve voorzieningen ontwikkeld, met een uniek waterrijk karakter en een open verbinding met het Hollandsch Diep. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is nader ingegaan op de behoefte en het type recreatiewoningen. Middels een stedenbouwkundig raamwerk is gekeken naar een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van dit woonmilieu, in samenhang met de ontwikkeling van reguliere woningen.
Afbeelding 3.3: Uitsnede Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland, laag van de cultuur- en natuurlandschappen.
Op de kaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' is het plangebied aangeduid als 'Rivierdeltalandschappen'. Voor rivierdeltalandschappen is bepaald dat de karakteristiek van de Zuid-Hollandse eilanden onderscheidend en behouden blijft. Er zijn geen richtpunten benoemd voor 'Rivierdeltalandschappen'. Ook is het plangebied aangeduid als Zeekleipolderlandschap. Relevant voor ontwikkelingen in dit landschap is dat zij moeten bijdragen aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden, passend bij de maat- en schaal van de dijk en de deltawateren. Karakteristieke polderstructuren en dijken als herkenbare landschappelijke structuurdragers dienen behouden te blijven. Verder is de Molendijk aangewezen als lint. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven.
De dijk ten zuiden van het plangebied, gelegen langs het Hollandsch Diep, is aangemerkt als rivierdijk. Hier is het van belang om doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap te behouden en de oevers openbaar te maken danwel houden. Ook het behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden is uitgangspunt.
Tot slot is het gebied verder ten zuiden van de dijk aangemerkt als buitendijks natuurlandschap. Dit betreft een natuurlijk landschap waar ruimte is voor dynamische processen. Waar mogelijk kan de recreatieve toegankelijkheid van deze gebieden vergroot worden. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het behouden of versterken van het contrast in natuurlijkheid tussen binnen- en buitendijks gebied.
Ontwikkeling van de Molenpolder speelt in op de landschappelijke karakteristiek van het deltawater. Het getijdenmilieu krijgt een open verbinding met het Hollandsch Diep, waardoor de dynamiek hiervan ervaarbaar is. Het getijdenmilieu kan worden gezien als een openbaar parklandschap met ruimte voor recreatie en natuurwaarden. Vanaf hier is het Hollandsch Diep per bootje te bereiken dankzij een open verbinding, wat ook het water beleefbaar maakt.
Afbeelding 3.4: Uitsnede Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland, laag van de beleving.
Op de kaart 'Laag van de beleving' is de noordelijk gelegen Molendijk aangemerkt als 'Fiets- en wandelroute'. De provincie richt zich hier op het voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk. Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties, in de omgeving van het plangebied de golfbaan en de sportvelden. De Molendijk valt buiten het plangebied en blijft onaangetast. Hierdoor zullen geen obstakels en/of omwegen in het recreatief netwerk ontstaan. Het plangebied zal deels worden ontwikkeld tot recreatiewoningen, een getijdenmilieu, natuur en water. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de aanleg van voldoende wandel- en fietspaden, om het bestaande netwerk aan routes te versterken en het gebied optimaal bereikbaar te maken voor bewoners en bezoekers uit de omgeving. Verder sluit het pan met de ontwikkeling van een getijdenmilieu aan op het zuidelijk gelegen natuurgebied: de oevers van het Hollandsch Diep.
Beleidskeuzes
De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de verordening. Hieronder zijn de voor he tplangebied relevante opgaven uiteengezet.
Gezondheid en veiligheid
Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder.
Ruimte en verstedelijking
Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegrbuik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
Bodem en ondergrond
Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond.
Energievoorziening
Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan diverse provinciale opgaven en vormt geen belemmering voor zorgvuldig ruimtegebruik. De diverse relevante milieuaspecten worden in hoofdstuk 7 verder uiteengezet en afgewogen.
3.3.2 Programma ruimte (geconsolideerd, 15 februari 2019)
Het Pogramma ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het is enerzijds een beleidsdocument, namelijk uitwerking van de beleidsbeslissingen, en anderzijds gericht op uitvoering. Het document is toegespitst op de thema's Bebouwde ruimte en mobiliteit, Landschap, groen en ergoed en Water, bodem en energie.
Toetsing
Ten aanzien van het voorliggende plangebied worden op twee kaarten specifieke uitspraken gedaan in het Programma Ruimte. Het noordoostelijke deel van het plangebied ('t Hooft en Van Prooijen) is aangemerkt als onderdeel van het bestaand bebouwd gebied (afbeelding 3.5). Het westelijk deel van het plangebied is aangemerkt als verblijfsrecreatiepark (afbeelding 3.6).
Kaart 1: beter benutten bebouwde ruimte
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Bro hanteren gemeenten de "ladder voor duurzame verstedelijking" om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD).
Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. Een deel past vanwege kwalitatieve of kwantitatieve beperkingen niet binnen dit gebied. Belangrijke randvoorwaarde bij beter benutten is dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies. Kortom: wonen en werken buiten BSD is mogelijk en wenselijk.
Locaties voor wonen en bedrijventerreinen groter dan 3 ha buiten BSD zet de provincie indicatief op een kaart in het Programma ruimte. Ook zijn afspraken over aard en omvang van die ontwikkelingen opgenomen. In paragraaf 3.3 is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
Afbeelding 3.5: Programma Ruimte, kaart 1: bebouwde ruimte.
Kaart 10: bebouwing in de groene ruimte
Nieuwe recreatiewoningen zijn alleen toegestaan in bestaande of in nieuwe verblijfsrecreatieparken. De ontwikkeling van een nieuw verblijfsrecreatiepark zal veelal een vorm van 'transformatie' zijn. Een recreatiewoning wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Permanente bewoning van recreatiewoningen beschouwt de provincie als een onwenselijke ontwikkeling.
Grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, zoals een verblijfsrecreatiepark, een golfbaan of een jachthaven, beschouwt de provincie in het algemeen als vormen van buitenstedelijke recreatie. De ladder voor duurzame verstedelijking is hierop dus niet van toepassing. Het is wel van belang om, op een vergelijkbare manier als bij de Ladder voor duurzame verstedelijking, de behoefte aan de recreatieve ontwikkeling te onderbouwen en regionaal af te stemmen. Ook verwacht de provincie van gemeenten en initiatiefnemers dat eerst de mogelijkheden voor herontwikkeling en intensivering van een bestaand terrein met een recreatieve functie worden onderzocht, alvorens te komen tot een nieuwe ontwikkeling in het buitengebied. De mogelijkheden hiertoe zijn afhankelijk van de lokale situatie, waaronder ruimtelijke kwaliteit.
In paragraaf 3.2.3 is reeds getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij is onderscheid gemaakt in de toets voor reguliere woningen en voor recreatiewoningen. Voor de behoefte aan recreatiewoningen is door ZKA een onderzoeksrapportage opgesteld. Hierin is de locatie, kwantitatieve behoefte en het type recreatie (kwalitatieve behoefte) uitvoerig beschouwd. Het plan voor de Molenpolder voorziet in een onderscheidend recreatief milieu, waarbij sprake is van een aanvulling op het bestaande aanbod in de regio. In lijn met het provinciaal beleid wordt geen permanente bewoning toegestaan. De recreatiewoningen zijn uitsluitend bedoeld voor mensen die elders hun hoofdverblijf hebben. Door de grote hoeveelheid water en het inpassen van (openbaar) groen en natuur wordt de belevingswaarde van het gebied versterkt. Ook sluit het plan aan op het provinciaal kwaliteitsbeleid.
Afbeelding 3.6: Programma Ruimte, kaart 10: bebouwing in de groene ruimte.
Conclusie
De ontwikkeling van de Molenpolder past binnen de kaders uit het Programma Ruimte. Het programma Ruimte van de provincie Zuid-Holland vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling.
3.3.3 Provinciale Omgevingsverordening (in werking per 2 december 2023)
In de Omgevingsverordening zijn diverse artikelen opgenomen die van toepassing zijn op het plangebied. Aan de hand van de belangrijkste kaarten bij de Omgevingsverordening, waarop het plangebied is aangemerkt, komt de regelgeving aan bod.
Toetsing
Kaart 3: gebieden met een waterkwantiteitsnorm en waterschappen
In artikel 4.1 is een veiligheidsnorm opgenomen voor regionale waterkeringen. De provincie stelt een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen en voorschriften voor de beoordeling van het waterkerend vermogen, waaronder maatgevende hoogwaterstanden. Waterkeringen moeten op specifieke momenten voldoen aan de waterveiligheidsnorm. Het plangebied is onder beheer van Waterschap Hollandse Delta. In het plangebied geldt een waterkwantiteitsnorm met afwijkend maaiveldcriterium 12,5%. Bij de nadere uitwerking van het plan wordt in overleg met het Hoogheemraadschap de waterhuishoudkundige situatie afgestemd.
Kaart 9: ontgrondingen
Op het plangebied zijn afdeling 3.5 (ontgrondingen op land en in regionale wateren) en afdeling 3.6 bodemsanering) van toepassing. Afdeling 3.5 ziet toe op ontgrondingen op land en in regionale wateren. Voor ontgrondingen dieper dan 3 meter beneden maaiveld (behoudens vrijstellingen, zoals archeologisch onderzoek) geldt de Ontgrondingenwet. Afdeling 3.6 is gericht op de bescherming van het milieu, in het bijzonder van de bodem. Dit oogmerk komt overeen met het oogmerk van de Wet bodembescherming en moet in die breedte worden opgevat.
Het plan voorziet in een grote hoeveelheid nieuw te graven water. Vooralsnog wordt niet dieper gegraven dan 3 meter. Indien deze drempelwaarde wordt overschreden, wordt ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag. Verder is in het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd. Waar nodig vindt sanering plaats om de grond geschikt te maken voor de beoogde functie.
Kaart 10: kantoren en detailhandel
In de omgevingsverordening zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van kantoren en detailhandel. Zo is nieuwe detailhandel in principe alleen mogelijk binnen of aansluitend op bestaande winkelconcentratie in centra, binnen wijkgebonden winkelconcentratie in nieuwe woonwijken of als gevolg van herallocatie. In uitzondering hierop is kleinschalige detailhandel in de vorm van een gemakswinkel of bij onder andere sport- en vrijetijdsvoorzieningen, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties wel mogelijk. Ook voor supermarkten net buiten het winkelconcentratiegebied in kleine kernen, mits is aangetoond dat hier binnen de bestaande winkelkern geen ruimte voor is, is een uitzondering opgenomen.
Met het plan voor de Molenpolder worden geen kantoren en detailhandel mogelijk gemaakt. Daarmee is het plan niet in strijd met hetgeen is opgenomen in de omgevingsverordening ten aanzien van kantoren en detailhandel.
Kaart 14: ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën
De locatie Molenpolder is voor alle gronden behoudens het Hooft en Van Prooijen aangemerkt als 'beschermingscategorie 3 buitengebied'. Een ruimtelijke ontwikkeling kan hier uitsluitend plaatsvinden mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast. Hiertoe dient een afdoende motivering worden gegeven die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied. In deze motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
- de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
- de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
- het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
- de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
Het stedenbouwkundig raamwerk voor de Molenpolder gaat uit van de historische karakteristiek van het landschap. De landschappelijke lijnen van de polderstructuur vormen de basis van het landschap, evenals het gorzengebied. Door het terugbrengen van de Molenpoldersche kade wordt de structuur van de Gorzen doorgezet. Uitbereiding van de kern vindt plaats in zuidelijke richting langs de dorpshaven, richting het Hollandsch diep, waarbij een groene dorpsrand wordt doorgezet om het onderscheid tussen stad en buitengebied te benadrukken. Nabij de bestaande dorpskern bevindt zich een dorpsstedelijke woonsfeer, die qua woningdichtheid steeds verder afneemt richting het Hollandsch Diep en de getijdenzone. In het stedenbouwkundig raamwerk, opgenomen in bijlage 15, is de landschappelijke structuur nader uitgewerkt met onder meer dwarsprofielen. Het raamwerk zorgt ervoor dat de belangrijkste kernkwaliteiten en landschappelijke hoofstructuren worden geborgd in het plan. In de nadere planuitwerking van het gebied worden de kernkwaliteiten op kleiner schaalniveau uitgewerkt tot een concrete verkaveling.
Kaart 16: windenergie
Een bestemmingsplan laat nieuwe windturbines alleen toe op gronden binnen de locaties voor windenergie, waarvan de plaats geometrisch is bepaald. Dat is bij de Molenpolder niet het geval. Op gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied kunnen kleine windturbines met een ashoogte tot 15 m worden toegelaten voor zover dat passend is bij de lokale situatie. In het plan voor de Molenpolder worden geen windturbines toegestaan.
Kaart 17: gebieden met verplichte peilbesluiten
Toekomstbestendig bouwen
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering. Dat betekent in ieder geval effecten aangaande wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte en de effecten van deze risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Grondwater
Het waterschapsbestuur regelt bij verordening dat het verboden is zonder vergunning, permanent grondwater te onttrekken of permanent water te infiltreren voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4 van de Waterwet binnen een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Verder zijn eisen gesteld aan de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.
Het waterschapsbestuur stelt daarnaast een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen. Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen. Deze aspecten komen aan bod in de waterparagraaf.
Kaart 19: woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen
Woningbouw
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De laddertoets is tevens opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hieraan is reeds getoetst in pararaaf 3.2.3.
Recreatiewoningen
Een bestemmingsplan voor een verblijfsrecreatiepark met een omvang van 12 of meer recreatiewoningen, sluit permanente bewoning of functiewijziging naar wonen uit, met uitzondering van de verblijfsrecreatieparken die zijn opgenomen in bijlage XI bij de Omgevingsverordening. Het bestemmingsplan sluit permanente bewoning van de recreatiewoningen expliciet uit.
Conclusie
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de voorgenoemde artikelen uit de provinciale Omgevingsverordening.
3.3.4 Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030
In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. De vijf voormalige gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. De komende jaren is er sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Op middellange termijn betekent dit dat het aantal huishoudens eerst nog toeneemt als gevolg van de gezinsverdunning die gepaard gaat met de vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tussen 2015 tot 2025 circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf voormalige gemeenten en hun onderliggende kernen. Om de regio vitaal te blijven houden zijn er drie opgave die een belangrijke rol spelen:
- het realiseren van voldoende nieuwbouw om te kunnen voorzien in de toename van de reguliere woningbehoefte;
- het realiseren van nieuwbouw om extra instroom van gezinnen te kunnen faciliteren;
- een vergroting van het aantal voor (voor senioren) geschikte woningen.
In de regio Goeree-Overflakkee/Hoeksche Waard wordt, net als voor de gehele provincie, de sterkste huishoudensgroei verwacht in de leeftijdscategorie 75 jaar en ouder. Ook zal met name het aantal alleenstaanden sterk toenemen. Er wordt een kleine afname van het aantal gezinnen verwacht. Net zoals voor geheel Zuid-Holland geldt, neemt met name het hoogste inkomenskwintiel in omvang toe.
Op hoofdlijnen lijkt het beeld voor de regio Goeree-Overflakkee/Hoeksche waard op dat van de provincie als geheel. In het segment tot de aftoppingsgrenzen is behoefte aan veel extra woningen. In de koopsector zijn, in vergelijking met de provincie als geheel, relatief veel toevoegingen gewenst in het goedkope segment.
Toetsing
Voor de woningen in de Molenpolder wordt uitgegaan van een verdeling van 30% in de categorie goedkoop, 40% in de categorie midden-duur en 30% in de categorie duur. Dit betekent dat 70% van de reguliere woningen binnen de 'betaalbare' grens valt. Daarnaast is er ruimte voor voorzieningen in het dorpsstedelijke milieu nabij de bestaande dorpskern. Het programma wordt over een langere termijn gerealiseerd. Daarmee kan goed worden ingespeeld op een eventueel veranderende vraag naar type woningen. In de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.2.3) is het beoogde woningbouwprogramma uitvoerig getoetst. Zodoende kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de regionale woonvisie.
Conclusie
Het plan is in lijn met de Regionale Woonvisie 2030 van de gemeente Hoeksche Waard.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard
Op 17 december 2019 is Omgevingsvisie Hoeksche Waard door de gemeenteraad vastgesteld. Deze omgevingsvisie nodigt inwoners, ondernemers, investeerders, maatschappelijke organisaties en anderen uit om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Hoeksche Waard. De omgevingsvisie helpt om samen te blijven werken aan een aantrekkelijke Hoeksche Waard. Dit wordt 'Waardmaken' genoemd. Waardmaken is een nieuwe manier van ontwikkelen. Bij de totstandkoming van een initiatief worden initiatiefnemers uitgenodigd bij te dragen aan de Hoeksche Waard: aan de Hoeksche Werken en aan de Hoeksche Waarden. Daarmee is omgevingskwaliteit niet langer het domein van overheid en specialisten, maar een verantwoordelijkheid van iedereen.
Waardmaken betekent een bijdrage leveren aan 'Hoeksche Werken' en 'Hoeksche Waarden'.
'Hoeksche Werken'
Als één ding duidelijk is geworden tijdens het opstellen van de omgevingsvisie is dat Hoeksche Waarders trots zijn op hun eiland. Ze koesteren de kwaliteit van wonen, werken en leven. De inzet is om dat goeds ook in de toekomst te hebben.
Breed is het besef aanwezig dat dat niet vanzelfsprekend is. Trends en ontwikkelingen zorgen ervoor dat we moeten blijven werken om de Hoeksche Waard vitaal en leefbaar te houden. Vijf maatschappelijke opgaven vragen specifiek onze aandacht de komende jaren. Dit worden de 'Hoeksche werken' genoemd:
Eén van de maatschappelijke opgaven die is geïdentificeerd, is 'Vitale dorpen en actieve samenleving'. In de omgevingsvisie wordt hierover het volgende geschreven:
"We streven naar een krachtige en vitale participatiesamenleving waarin inwoners zelfbewust en in samenwerking met maatschappelijke organisaties en de gemeente regie voeren op het eigen bestaan, waarin voldoende vangnetten zijn ingericht en waarin preventie een grote rol speelt. We willen voor alle inwoners een duurzaam veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Daarbij willen we de bestaande sociaaleconomische staat van de Hoeksche Waard minimaal behouden en waar mogelijk verder verbeteren. Bij initiatieven met betrekking tot bijvoorbeeld woningbouw, bereikbaarheid en recreatie wordt door de initiatiefnemers rekening gehouden met de Hoeksche Waarden."
Bij voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de omgevingskwaliteit in het plangebied en in de directe omgeving. Met ontwikkeling van het plangebied wordt een gezonde fysieke leefomgeving ontwikkeld.
'Hoeksche Waarden'
De Hoeksche Waard, eiland tussen de grote wateren, waar al het land is gewonnen op het water. Een uniek agrarisch polderlandschap waar het oorspronkelijk karakter van het landschap met zijn openheid, dijken en kreken en buitendijkse natuurgebieden nog duidelijk zichtbaar is. Waar inwoners en bezoekers nog echt rust en ruimte kunnen ervaren, terwijl grootstedelijke voorzieningen binnen handbereik zijn.
De Hoeksche mentaliteit, de dorpsevenementen en het boerenbedrijfsleven vormen onze cultuur en is de schakel tussen heden, verleden en toekomst. De dorpen zijn het thuis van vele Hoeksche Waarders. Het gevoel van thuis heeft te maken met herkenbaarheid en identiteit. De dorpen en het landschap vertellen ons een verhaal van de ontstaansgeschiedenis en het gebruik door de jaren heen. De Hoeksche Waard heeft haar eigen karakter dat het waard is om gekoesterd te worden. Daarom willen we dat nieuwe ontwikkelingen en ingrepen in het landschap of in de dorpen met liefde en zorg voor de plek worden uitgevoerd.
Bij de ontwikkeling van onze leefomgeving stond eerst vooral de kwaliteit van bouwwerken centraal, in de loop der tijd zijn ook natuur, landschap en erfgoed hierbij gekomen. Nu heeft men het ook over vraagstukken van voedsel, milieu, energie, klimaat, water, gezondheid, veiligheid en leefbaarheid. We vatten dit samen als omgevingskwaliteit. Landschap, natuur, rust en ruimte zijn belangrijke Hoeksche waarden. Ook vitaliteit en het betrekken van iedereen in de samenleving zijn kenmerken waar de Hoeksche Waard voor staat.
Om de omgevingskwaliteit van de Hoeksche Waard ook voor de toekomst te borgen, is in deze omgevingsvisie aangegeven wat de gemeenschap en gemeente binnen de Hoeksche Waard de belangrijkste waarden vinden. Dit worden de Hoeksche waarden genoemd.
Het plangebied is aangeduid met de Hoeksche Waarden 'Dorpse Trots' en 'Hoeksche Delta'.
'Dorpse Trots'
Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. Doordat de Hoeksche Waard letterlijk een eiland is, zijn mensen op elkaar aangewezen, staat zorg voor elkaar hoog in het vaandel en bloeit het verenigingsleven. De Hoeksche Waard kent (mede daardoor) kleine, hechte gemeenschappen met veelal een geheel eigen identiteit. De combinatie van ondernemerszin en de zorg voor elkaar maakt het eiland zeer aantrekkelijk voor gezinnen.
We gaan uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. In het dorpsgericht werken moeten initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.
De ontwikkeling van Numansdorp in zuidelijke richting is reeds ingezet. De ontwikkeling van de Molenpolder is de laatste fase in de realisatie van de Visie Zuidrand (zie par. 3.4.2). De ontwikkeling van de Molenpolder draagt bij aan de te ontwikkelen Hoeksche waarden, zoals het versterken van de (watergerichte) recreatie. In paragraaf 3.2 is ingegaan op de kwaliteit van het gebied.
'Hoeksche Delta'
De Hoeksche Delta vormt de natuurlijke buitenrand van de Hoeksche Waard. Voor deze buitenrand zijn de rivieren rond het eiland bepalend. Naast de Hoeksche Waard zelf speelt hier ook het water en het gebied aan de overkant van het water een rol. De Hoeksche Delta bestaat uit bestaande buitendijkse natuurgebieden en een overgangszone aan de zuidzijde van het eiland waar vormen van intensieve recreatie voorkomen, zoals de golfbaan.
De Molenpolder krijgt een waterrijk karakter met veel aandacht voor natuur en recreatie. Door verschillende woonmilieus met verschillende dichtheden en een grote variatie aan programma te realiseren wordt een uniek gebied gecreëerd, in aanvulling en aansluiting op de bestaande kern van Numansdorp. Met de ontwikkeling van de Molenpolder wordt zodoende aangesloten bij de kenmerken van de Hoeksche Delta.
3.4.2 Visie Zuidrand
In de visie Zuidrand (bijlage 1) wordt de recreatieve en toeristische ontwikkeling als een belangrijke kans voor de hele Hoeksche Waard gezien. De zuidrand met Numansdorp is straks de belangrijkste plek van de Hoeksche Waard aan de waterkant als recreatief knooppunt voor dag- en verblijfsrecreatie.
Ruimtelijk zet de visie in op drie structuren die aansluiten op het masterplan voor Numansdorp Zuid:
- a. De aantrekkelijke en centrale recreatieve drager is de waterkant, met een doorgaande fiets- en wandelroute en afwisselende plekken waaronder het strand, het Veerbos, de havens en het fort Buitensluis;
- b. De kern Numansdorp wordt nog beter verbonden met het water en het fort Buitensluis, dit vergroot de aantrekkelijkheid van het gebied voor bestaande bewoners;
- c. Goede toegangsroutes en parkeervoorzieningen maken de waterkant bereikbaar.
Afbeelding 3.7: Indicatief toekomstbeeld van de toeristisch-recreatieve structuur voor Numansdorp aan het water (bron: visie Zuidrand).
De ontwikkeling van de toeristische economie wordt gezien als een grote kans voor de nieuwe gemeente Hoeksche Waard. Het kan ook op de langere termijn bijdragen aan nieuwe werkgelegenheid en bijdragen aan de doelstelling van vitale kernen.
3.4.3 Visie Vrijetijdseconomie
In de Visie Vrijetijdseconomie worden de ambities en strategieën voor recreatie en toerisme in 2030 voor de Hoeksche Waard beschreven. Bij de ontwikkeling van toeristisch-recreatief aanbod voor bezoekers ligt de focus onder andere op de Zuidrand. Binnen de visie wordt er specifiek ingegaan op de subsector verblijfsaccommodaties. Het droombeeld voor deze subsector wordt omgeschreven als: Een divers en onderscheidend verblijfsaanbod, dat past bij het DNA, de aard en de schaal van de Hoeksche Waard en dat gasten de unieke kwaliteiten van het eiland optimaal laat beleven, zonder deze negatief te beïnvloeden. Hierin is klein tot middelgroot verblijfsaanbod mogelijk, net als speciale verblijfsconcepten met een bijzondere beleving en initiatieven die aandacht besteden aan een goede landschappelijke inpassing en bereikbaarheid. Voor nieuwe accommodaties kan gedacht worden aan een huisjespark met maximaal circa 200 huisjes dat is verbonden aan de voorzieningen van de omgeving, een hotel van maximaal circa 100 kamers, bed & breakfasts en groepsaccommodaties. Het beleid. Tweede woningen, die weinig of helemaal niet worden verhuurd aan toeristen, zijn niet wenselijk.
De Zuidrand wordt aangewezen als één van de twee recreatieve focusgebieden, waar kansen liggen voor watergerichte recreatie en natuurattracties. Voorbeelden van passende ontwikkelingen zijn onder andere verblijfsrecreatie met een water- en/of natuurbeleving.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan wordt ingespeeld op de behoefte aan watergerichte recreatie en natuur aan de Zuidrand door de inpassing van een grote hoeveelheid water en natuur en een groene, openbaar toegankelijke dorpsrand. Het uitgangspunt voor het recreatieprogramma zijn luxe tweede woningen, waar men niet permanent verblijft. Dit is niet in lijn met de gestelde uitgangspunten voor verblijfsaccommodaties in de Visie Vrijetijdseconomie. Hierover vindt momenteel nadere afstemming plaats. Dit kan leiden tot aanpassing van het plan.
3.4.4 Verblijfsrecreatie in de Hoeksche Waard
De gemeente Hoeksche Waard heeft ambitieuze plannen op het gebied van leisure. Het is voor de gemeente Hoeksche Waard belangrijk dat deze initiatieven goed, maar ook relatief snel kunnen worden beoordeeld. Hierdoor zal toekomstige verblijfsrecreatie aansluiten bij de visie van de gemeente en NLDelta, voor de lange termijn behouden blijven, en helpen om het totale aanbod verblijfsrecreatie in de Hoeksche Waard naar een kwalitatief hoger niveau te tillen. In dit kader is in mei 2020 door ZKA leisure consultants een onderzoek uitgevoerd naar de verblijfsrecreatie in de Hoeksche Waard.
De huidige inwoners van Hoeksche Waard behoren veelal tot de doelgroepen die gezelligheid maar ook rust zoeken. Ook voor avontuurzoekers is de omgeving aantrekkelijk: met name de cultuurhistorische elementen en de interessante natuurgebieden spreken hen aan. De huidige doelgroepen passen over het algemeen goed bij het huidige aanbod in de gemeente Hoeksche Waard. Er is veel kleinschalige verblijfsrecreatie, waarbij de meeste B&B's en hotels niet extreem veel luxe bieden maar wel de benodigde faciliteiten hebben. Anderzijds is er vaste verblijfsrecreatie (jaarplaatsen). Voor de categorie "Harmoniezoekers" is het aanbod beperkt. Voor deze groep zijn grotere campings / recreatieparken met veel voorzieningen geschikt. Ook een grootschalig hotel zou hierop kunnen inhaken door dagrecreatie aan te bieden. Hierover beschikt de Hoeksche Waard nog niet (genoeg).
Op basis van de doelgroepanalyse kan worden geconcludeerd dat de focus op het algemeen moet liggen op kleinschaligheid, maar dat ook aanvullende voorzieningen zoals een recreatiepark en extra hotelkamers nodig zijn om de volledige doelgroep te bedienen. Als verblijfsconcepten dusdanig onderscheidend voor een regio zijn dat zij zelf het belangrijkste motief zijn voor gasten om voor een bestemming te kiezen, ontstaat aanvullende vraag. Door nieuwe, onderscheidende concepten kunnen gasten worden getrokken die anders niet voor de Hoeksche Waard gekozen zouden hebben.
In tabel 3.2 is het marktperspectief per type verblijfsaccommodatie in de Hoeksche waard samengevat.
Tabel 3.2 Marktperspectief per type verblijfsaccommodatie in de Hoeksche Waard
Toetsing
Het recreatieve aanbod binnen de ontwikkeling van de Molenpolder valt onder een recreatiepark, waarbij wordt voorzien in een groot aantal vakantiewoningen met één overkoepelende managementorganisatie. De specifieke behoefte aan deze woningen is onderzocht in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.2). Het plan gaat uit van een onderscheidend waterrijk karakter, met luxe woningen en een hoge ruimtelijke kwaliteit. De recreatieve voorzieningen van het Hollandsch Diep worden versterkt. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van verbindingen met de omgeving, en blijven grote delen van de Molenpolder (de landschappelijke hoofdstructuur) openbaar toegankelijk. Op die manier worden de recreatiewoningen ingepast in de landschappelijke structuur.
Conclusie
Het plan voorziet in recreatief aanbod voor de gemeente Hoeksche Waard. Op basis van het onderzoek “Verblijfsrecreatie in de Hoeksche Waard” is er perspectief voor een recreatiepark met dagrecreatieve voorzieningen en verbindingen voor/met de omgeving. Het plan voor de Molenpolder draagt hier aan bij. Er vindt momenteel op basis van de Visie Vrijetijdseconomie.nog nadere afstemming over het recreatieve concept plaats.
3.4.5 Woonbalans Hoeksche Waard
Om het tempo van woningbouw te verhogen met behoud van kwaliteit, heeft gemeente Hoeksche Waard de Woonbalans ontwikkeld. De Woonbalans maakt het voor de gemeente makkelijker om een plan voor het bouwen van woningen te beoordelen. Tegelijkertijd kan de partij die de woningen wil bouwen eerder inspelen op de wensen die de gemeente heeft voor de ontwikkeling van de Hoeksche Waard. En bekijken hoe zijn eigen aanvullende wensen een plek kunnen krijgen en mee kunnen wegen in het plan. Ook is het voor de indiener sneller duidelijk of en zo ja met welke aanpassingen een woningbouwplan haalbaar gemaakt kan worden. Door deze manier van werken kan er uiteindelijk sneller gebouwd worden en wordt dus ook de vraag naar woningen eerder ingevuld met behoud van kwaliteit.
De woonbalans is praktisch vormgegeven in een werkboek, waarin diverse ambities en planspecifieke aspecten samen komen. Hiermee wordt de wenselijkheid en haalbaarheid van het initiatief besproken met de gemeente. De initiatiefnemer werkt zijn plan verder uit en afspraken worden vastgelegd in een (anterieure) overeenkomst. Hierin staat duidelijk hoe invulling wordt gegeven aan de ambities van de gemeente.
Toetsing
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft afstemming plaatsgevonden tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Het bestemmingsplan voor de Molenpolder gaat uit van een globaal stedenbouwkundig ontwikkelkader. Het gaat in deze fase dus nog om plannen op hoofdlijnen met globale schetsen. De gemeenschappelijke wens voor deze ontwikkeling is om natuur en recreatie te versterken op deze aan het water gelegen plek, de toegankelijkheid van het Hollandsch Diep te versterken, de infrastructuur In Numansdorp te verbeteren en om naar behoefte woningen te bouwen. Op dit moment wordt vooral gewerkt aan een verdere uitwerking van de plannen, waarbij de verschillende ambities en onderwerpen uit het werkboek worden meegenomen. Participatie is hier een belangrijk onderdeel van. De uitvoering is, als alles naar wens verloopt, pas over een aantal jaren aan de orde. Deelplannen worden te zijner tijd uitgewerkt aan de hand van diverse aspecten uit het handboek en afspraken worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
Conclusie
Op het moment dat een definitieve uitwerking van de (deel)plannen voor de Molenpolder aan de orde is, wordt aan de hand van het werkboek invulling gegeven aan de concrete ambities en planspecifieke elementen uit de Woonbalans. Het plan is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit de Woonbalans.
3.5 Toetsing En Conclusie
Het Rijks- en provinciaal beleid geven geen aanleiding voor specifieke keuzes of ontwikkelingen in het plangebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking is positief doorlopen. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van onder meer de Omgevingsvisie, de Visie Zuidrand, de Visie Vrijetijdseconomie, de visie Verblijfsrecreatie in de Hoeksche Waard en de Woonbalans richting gegeven aan de gewenste ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan sluit hierbij waar mogelijk aan.
Voorliggend plan past binnen het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
3.6 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Voor De Bestemmingsregeling
Het beoogde en in deze paragraaf onderbouwde woningbouwprogramma is geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Het plan voorziet bij recht in maximaal 958 woningen, waarvan ten minste 30% sociale huurwoningen, ten minste 40% betaalbare woningen, minimaal 10% bijzondere woonvormen en maximaal 30% vrije sector woningen. Bovendien geldt dat er maximaal 292 recreatiewoningen mogen worden gebouwd. Het toevoegen van extra woningbouwprogramma is uitsluitend mogelijk indien hiertoe de behoefte is aangetoond. Ook worden via beleidsregels nadere eisen gesteld aan de beeldkwaliteit en duurzaamheid in het gebied. Hiermee wordt gestuurd op de bijdrage aan provinciale- en gemeentelijke ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten.
4.2 M.e.r.-beoordeling
4.2.1 Kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kader-stellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten aan. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
4.2.2 Onderzoek en conclusie
Voor zover het voorliggende project kan worden aangemerkt als `de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen` (D-lijst onder 11.2), gelden de volgende drempelwaarden:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De bouw van woningen valt onder het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject', zoals dat is opgenomen in categorie 11.2 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. Daarbij geldt, voor zover relevant, een drempelwaarde van 2.000 woningen. In de Molenpolder zijn maximaal 1.250 woningen voorzien. Daarmee wordt de drempelwaarde niet overschreden. Voor het bestemmingsplan voor de Molenpolder geldt in zoverre geen MER-plicht. Wel zal een MER-beoordeling moeten plaatsvinden.
Vanwege de gevolgen voor de natuur kan op grond van artikel 7.2a, eerste lid, van de Wm echter ook een plan-MER-plicht ontstaan. Voor de Molenpolder is dat niet uitgesloten, omdat het extra verkeer van en naar het plangebied extra stikstofuitstoot teweegbrengt, die zal neerslaan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. Uit onderzoek (Royal Haskoning DHV, bijlage 14) is gebleken dat geen sprake is van significante negatieve effecten op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden. Ook op grond van artikel 7.2a eerste lid van de Wm is derhalve geen MER-plicht aan de orde.
Ten slotte kan ingevolge de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage een MER-plicht gelden voor de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem. De voorgenomen activiteit heef betrekking op ontgronding ten behoeve van de nieuwe waterstructuur in het plangebied, en heeft niet als doel om oppervlaktedelfstoffen te winnen. De betreffende terreinoppervlakte bedraagt minder dan 12,5 ha.
Gelet op het Besluit milieueffectrapportage (bijlage onderdeel C, categorie 16.1) geldt er voor de voorgenomen activiteit géén rechtstreekse MER-plicht. De beoogde ontgraving ten behoeve van water heeft namelijk betrekking op een terreinoppervlakte van minder dan de voorgeschreven drempelwaarde van 25 ha. In de m.e.r.-beoordeling zal rekening worden gehouden met deze activiteit, omdat ontgronden plaatsvindt dat niet als doel heeft oppervlaktedelfstoffen te winnen, maar mogelijk wel als ontgronding kan worden aangemerkt. Op grond van onderdeel D, categorie 16.1 van dit Besluit is er sprake van een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de voorgenomen activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlak van meer dan 12,5 ha. Ook hiervan is geen sprake. In het bestemmingsplan is in paragraaf 3.2.9 van de regels geborgd dat voor water maximaal 12,5 ha mag worden ontgraven.
4.3 Water
4.3.1 Kader
Waterbeheer en watertoets
In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta. Deze is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Rijkswaterstaat is waterbeheerder van het Hollandsch Diep ten zuiden van het plangebied.
Beleid duurzaamstedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen met betrekking tot de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (zowel kwalitatief als kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Omgevingsvisie
Nationaal Water Programma 2022–2027
Het NWP 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Het NWP komt voort uit de Waterwet. Met het oog op de Omgevingswet zijn deze twee plannen nu al samengevoegd tot één programma.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren.
Denk aan het omgaan met droogte, dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van rivieren en kanalen. Hierbij is gekeken naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema's, en in de verschillende 'water' gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast zijn de raakvlakken tussen water en andere thema's als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid in beeld gebracht. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat ons nu en in de toekomst te wachten staat.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een “goede ecologische toestand” (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een “goed ecologisch potentieel” (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Kamerbrief Water en Bodem sturend
Het kabinet wil bij de inrichting van Nederland meer rekening houden met water en bodem. Door water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening, kunnen we in Nederland ook in de toekomst met een ander en grillig klimaat blijven leven, wonen en werken. In een veilige omgeving, met een gezonde bodem, voldoende en schoon water.Het Rijk maakt structurerende keuzes die richting geven voor de komende decennia. Veel keuzes kunnen en moeten nu al worden doorgevoerd in maatregelen. Door nu keuzes te maken, kan ook worden aangegeven hoe er met lange termijn ontwikkelingen omgegaan dient te worden. De structurerende keuzes hebben deels betrekking op het nationale beleid, maar kunnen ook richting geven aan of doorwerking vinden in programma's van provincies, gemeenten en waterschappen, gebiedsprocessen, bedrijven en burgers. Zo wil het Rijk niet meer bouwen op plaatsen die we later nodig hebben voor het bergen en afvoeren van water, zoals in de diepste delen van diepe polders en in de uiterwaarden van rivieren. De concrete kaderstelling is in ontwikkeling en ziet het Rijk als uitgangspunt.
De Hoeksche Waard wordt als risicogebied aangemerkt vanwege de lage ligging van de poldergronden. Daarom is het noodzakelijk om aan te tonen dat het binnen deze gemeente, en dus ook op de locatie Molenpolder, toekomstbestendig wonen is. Zo is het kansrijk om wateropvang/noodoverloop en wonen te combineren.
Regionaal beleid
Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
De provinciale staten hebben het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. Daarin moet in ieder geval staan wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Naast deze verplichte onderdelen bevat het Zuid-Hollandse regionaal waterprogramma ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.
Gemeentelijk beleid
Programmaplan Duurzaamheid
In het programmaplan Duurzaamheid staan de doelen en inspanningen beschreven, die bijdragen aan onze duurzame toekomst. Het programmaplan Duurzaamheid is een kader met de ambities en doelen voor de middellange en lange termijn. Voor de korte termijn zijn er op basis van dit plan uitvoeringsplannen gemaakt. In deze uitvoeringsplannen staat beschreven wat de gemeente in de periode 2021 tot en met 2026 concreet gaat doen om deze doelen te bereiken. Met het plan voor de Molenpolder wordt bijgedragen aan diverse duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Hoeksche Waard, zoals beschreven in de verschillende uitvoeringsplannen. Deze ambities zijn in paragraaf 4.15 nader uitgewerkt en toegelicht.
Waterschapsbeleid
In de beleidsplannen van het waterschap worden voor de verschillende taakvelden strategische en tactische doelen geschetst (voor de lange termijn). Voorbeelden van deze beleidsplannen zijn het beleidsplan voor waterkeringen, het waterbeheersplan en de keurverordening. De belangrijkste kaders worden hierna behandeld.
Waterbeheerplan 2022-2027
Waterschap Hollandse Delta (WSHD) heeft een Waterbeheerprogramma opgesteld voor de periode 2022-2027 dat aansluit bij het Nationaal Waterprogramma. In het Waterbeheerpgrogramma geeft het waterschap onder andere aan wat de doelstellingen voor de lange termijn zijn op het gebied van haar primaire taken.
Het gaat hierbij om alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit (hoeveelheid), waterkwaliteit, waterveiligheid (dijken en kunstwerken) en waterketen (riolering en zuivering). Tevens wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt voor water gerelateerde thema's en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelstellingen voor de langere termijn (2050) te bereiken.
In het Waterbeheerprogramma zijn ook de doelstellingen en maatregelen verankerd om te kunnen voldoen aan de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water. Het ontwerp-Regionaal Waterprogramma bevat beleidskeuzes en bijbehorende beleidsuitwerkingen voor waterveiligheid, mooi en schoon water, bodemdaling, waterrecreatie en vaarwegen.
Op basis van het Nationale waterbeheerprogramma heeft WSHD het regionaal Waterbeheer-programma 2022-2027 opgesteld. De hoofdambities die hierin gesteld worden zijn:
- verbeteren van de klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van het beheergebied;
- vergroenen en versterken van de biodiversiteit;
- hemelwaterbeleid: infiltreren, vasthouden en bergen;
- ambitie waterveiligheid 2050: het bieden van blijvende bescherming tegen overstromingen voor de inwoners. Het realiseren van meerwaarde waar dat mogelijk is, maar doen hierbij geen concessies aan de veiligheid.
De ambitie 'voldoende en schoon water 2050' houdt in: zorgen voor genoeg water; niet te veel en niet te weinig. Zorgen voor gezond water dat bruist van leven. Water verbindt en is van meerwaarde voor natuur en mens, voor stad en platteland.
Keurverordening Waterschap Hollandse Delta (WSHD)
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen, waterkeringen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het waterschap. In de Legger van oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken voor WSHD zijn de watergangen en kunstwerken opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.
Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014
In de Keur van waterschap Hollandse Delta zijn onder andere gebods- en verbodsbepalingen opgenomen ten behoeve van de aan het waterschap opgedragen taken. Het dagelijks bestuur heeft op grond van de Keur de bevoegdheid ontheffing (vergunning) te verlenen van de diverse verboden.Om zowel het waterschap, als de ingelanden van het beheersgebied van het waterschap, zoveel mogelijk inzicht en duidelijkheid te geven over de wijze waarop het waterschap deze bevoegdheden uitoefent, zijn middels deze nota toetsingskaders en beleidsregels vastgesteld die het uitgangspunt vormen voor plantoetsing en vergunningverlening.
4.3.2 Onderzoek
Huidige situatie
Het huidige watersysteem kenmerkt zich door een primaire- en secundaire waterkering, een havenkanaal en een stelsel van hoofdwatergangen, kwelsloten en overige watergangen.
Aan de zuidzijde wordt de Molenpolder via de primaire kering (Westersedijk) van dijktraject 21-2 afgeschermd van het Hollandsch Diep. De overstromingskansnorm van de waterkering bedraagt 1/100 per jaar. Aan de oost- en noordzijde bevinden zich regionale (ook wel secundaire) keringen, respectievelijk de Westelijke Havenkade en de Molendijk. In het beheerregister van waterschap Hollandse Delta zijn deze keringen aangeduid als compartimenteringskeringen. Deze keringen kennen geen specifieke normering, maar wel is aangegeven dat behouden moet worden wat er nu is.
Aan de oostzijde van de Molenpolder loopt de watergang Dorpshaven. Deze watergang kan bij de kruising met de primaire waterkering middels de keersluis Numansdorp worden afgesloten in geval van hoogwater op het Hollandsch Diep. De Dorpshaven wordt gebruikt door recreatievaart en heeft ook een functie voor het aan- en afvoeren van water bij de inlaat Schippershuis, Gemaal Torensteepolder, Gemaal Molenpolder en inlaat Fortlaan.
De Molenpolder bestaat nu voornamelijk uit landbouwgrond. Momenteel is er geen directe verbinding tussen de Molenpolder en het Hollands Diep.
Afbeelding 4.1 Huidige situatie watersysteem Molenpolder
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan voorziet in een herinrichting van het plangebied, waaronder een functieverandering, verandering van het verhard oppervlak, en aanpassing van de waterstructuur. Het bestemmingsplan biedt hiermee mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Direct achter de dijk komt een gebied wat in directe verbinding staat met de haven en daarmee ook achter de keersluis ligt. Dit gebied zal opgaan in het getijden van de haven, hiervoor zal er een doorbraak komen in de secundaire kering en zal er een nieuwe secundaire dijk worden gemaakt in de Molenpolder. Deze dijk maakt onderdeel uit van het historische landschap. De bebouwing van de appartementen komt in dit getijdenmilieu te staan en niet tegen de primaire waterkering.
Watertoets
Doorgaans wordt in een bestemmingsplan een uitgebreide watertoets doorlopen. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem, maar ook om te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd.
De Molenpolder moet de komende 20 jaar tot ontwikkeling komen binnen de landschappelijke en stedenbouwkundige kaders. Het is mogelijk om in de lange looptijd (20 jaar) de plannen aan te passen aan veranderende marktomstandigheden. Wel zullen er in de Molenpolder in elk geval een grote hoeveelheid water en nieuwe waterkerende functies worden gerealiseerd. Deze groene en waterrijke omgeving, waaronder het getijdemilieu, is immers uitgangspunt voor de nadere uitwerking van het gebied. Opgenomen tekeningen in het dit bestemmingsplan zijn echter geen definitieve inrichtingstekeningen, maar bijvoorbeeld conceptuele tekeningen of impressietekeningen, waar het waterschap nog niet definitief op kan adviseren. Het doorlopen van een volledige en definitieve watertoets is daarom nog niet mogelijk.
Als bij de werken de belangen van het waterschap geraakt worden, dan is het werk vergunningsplichtig. Of het vergunbaar is, is afhankelijk van bijvoorbeeld de geplande uitvoering en het waarborgen van de waterstaatswerken en toegankelijkheid voor beheer en onderhoud. Het op het moment van aanvraag watervergunning geldende beleid is van toepassing. Het beleid dat op dit moment van toepassing is, is gebundeld door adviesbureau Prommenz en opgenomen in bijlage 5. Belangrijke kaders zijn onder meer de Nota Toetsingskaders en Beleidsregels voor het watersysteem 2014 en de Algemene regels voor het watersysteem en de wegen 2014. Deze kaders kunnen in de toekomst wijzigen. Het waterschap is bezig met nieuw beleid dat mogelijk ingaat per 1 januari 2024. Op diverse thema's die doorgaans in de watertoets worden besproken, zijn door Prommenz aandachtspunten voor het plan en bespreekpunten met het waterschap benoemd. Deze thema's worden hierna kort behandeld.
Regenwater vasthouden, bergen, afvoeren
Regenwater dient zo lang mogelijk lokaal vast gehouden te worden. Dit sluit aan bij het nationale beleid 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Het regenwater wordt eerst zoveel mogelijk lokaal vast gehouden, dan geborgen in oppervlaktewater of andere bergvoorzieningen, en pas als dit niet mogelijk is, wordt het regenwater afgevoerd.
Ook kan het regenwater, waar bodemgesteldheid dit toelaat, direct geïnfiltreerd worden door maximaal te ontharden en te vergroenen. Maar om schade tijdens hevige wolkbreuken te beperken, moet dit altijd gecombineerd worden met andere watervasthoudende voorzieningen, zeker op plekken waar infiltratie niet mogelijk is door hoge grondwaterstanden.
Door het regenwater tijdelijk lokaal vast te houden, kan schade worden beperkt. Regenwater kan vastgehouden worden door het aanleggen van wadi's, greppels, bovengrondse waterbuffers, groene daken, regenwatervijvers, ondergrondse opslagvoorzieningen, waterpleinen, of regenwatergebruiksinstallaties. Het toepassen van natuurvriendelijke oevers verhoogd de waterberging in het systeem en verhoogd de biodiversiteit.
De Molenpolder is een op zich staande polder met veel klei in de ondergrond. De werking van ondergrondse particuliere waterbergingen is daarmee zeer beperkt omdat deze maar beperkt infiltreert. In overleg met de gemeente wordt bovengrondse waterberging toegepast in openbaar gebied. Specifieke oplossingen worden gezocht ten tijde van de nadere planuitwerking.
Compensatie toename verhard oppervlak
Naast het toepassen van niet schadelijke producten en zoveel hergebruikte producten toepassen is het van groot belang voldoende waterberging in het plan te realiseren en om de bodem minder te bedekken. Minder verharding zorgt voor een hogere infiltratie en meer groen verlaagt hittestress.
Het is volgens de KEUR van WSHD verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen. Bij grootschalige ruimtelijke projecten (> 5 ha) dient door middel van een onderzoek bepaald te worden hoeveel het compensatiepercentage voor toename verhard oppervlak is.
Conform de beleidsregels van het Waterschap Hollandse Delta dient vanaf een toename van 500 m² compenserende waterberging toegepast te worden. De toename aan bebouwing en overige verharding dient voor 10% te worden gecompenseerd in de vorm van extra oppervlaktewater. Tuinen tellen voor 50% mee als verharding. Het plan voor de Molenpolder voorziet in een nieuwe waterstructuur met in totaal 12 ha oppervlaktewater, waarvan circa 8 hectare in het getijdemilieu (indicatief ingetekend op afbeelding 4.2). Daarmee wordt ruim voldoende oppervlaktewater gerealiseerd voor het beoogde programma.
Afbeelding 4.2 Globale inrichting oppervlaktewater in het plangebied
Mogelijk stijgt het percentage voor de compensatieplicht vanaf 1 januari van 10 naar 14% over de gehele toename. Ook zullen er mogelijk meerdere manieren van watercompensatie (zoals alternatieve bering) worden toegevoegd, maar het uitgangspunt blijft om in eerste instantie open water te realiseren, zoals bij de Molenpolder het geval is.
Dempen van water
Dempingen van oppervlaktewaterlichamen moeten volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige voorziening (compensatieplicht), met uitzondering van de demping ten behoeve van een eerste perceel ontsluiting.
Bovengrondse waterberging
Door het toenemen van de intensiteit van de regenbuien wordt regenwater niet alleen maar ondergrond geborgen en afgevoerd, maar dient ook bovengronds regenwater gecontroleerd tijdelijke geborgen kunnen worden zonder dat dit tot schade leidt. Gemeente Hoeksche Waard stelt in haar Klimaatdoelstellingen dat een bui T=100, ter grootte van 100 millimeter in 2 uur niet tot wateroverlast mag leiden. Een dergelijke bui wordt niet alleen ondergronds geborgen, maar ook bovengronds.
Drooglegging
In deze fase van het project dient uitgegaan te worden van een drooglegging van straatpeil t.o.v. hoogste waterpeil van 1,2m – 1,5m. Bij een verdere uitwerking van het plan worden vervolgens het grondwaterpeil en de ontwateringsdiepte berekend. Dit wordt beïnvloed door de nieuwe situatie van de watergangen en het dientengevolge opbollen van de waterspiegel in de bodem. De drooglegging kan dan geoptimaliseerd worden door minimale bodemniveaus en grondwaterstanden te hanteren. Zo dient de aanleghoogte (vloerpeil) van de woningen ten opzichte van straatpeil in de initiatieffase 0,3m te bedragen en bij verdere uitwerking kan 0,2m aangehouden worden.
Waterveiligheid
De primaire waterkering beschermt de Molenpolder tegen een overstroming. In de primaire kering is de keersluis Numansdorp opgenomen. Bij waterstanden hoger dan NAP +1,3m op het Hollandsch Diep sluit de keersluis, waardoor extreem hoge waterstanden in de Molenpolder en Torensteepolder worden voorkomen. De kruin van de primaire waterkering dient in de toekomst beperkt verhoogd te worden (0,20m) en het Profiel van Vrije Ruimte moet uitgebreid worden. Om dijkverzwaringen in de toekomst evengoed mogelijk te houden, mag in het gebied van vrije ruimte in van vrije ruimte niet gebouwd worden.
In de toekomstige situatie wordt de Molenpolder deels afgegraven en op sommige plekken opgehoogd voor de bouw van (recreatie)woningen. In dit plan wordt er direct achter de primaire waterkering een getijdenmilieu aangelegd. Dit gebied staat in open verbinding met het Hollandsch Diep. Via de keersluis Numansdorp en de Dorpshaven zal in dit gebied dagelijks sprake zijn van getij. Bij waterstanden hoger dan NAP+1,3 m op het Hollandsch Diep zal de keersluis sluiten, waardoor extreem hoge waterstanden in dit gebied niet kunnen optreden.
Ook in dit getijdenmilieu zal ontwikkeling plaatsvinden. Om de grens tussen deze potentiële ontwikkeling en het dijklichaam te bepalen, is het noodzakelijk om het toekomstige maximale profiel van de primaire waterkering (het profiel van vrije ruimte (PVVR)) te bepalen. Hiertoe is door GreenRivers een memo opgesteld (bijlage 17).
Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de toekomstige ligging van dit dijkprofiel. Daardoor zal bebouwing (kelders, kruipruimten), leidingen en bijvoorbeeld de aanplant van bomen (incl. toekomstige wortelgestel) buiten dit profiel moeten worden aangebracht. De conclusies en aanbevelingen in het rapport worden meegenomen in de nadere uitwerking van het plan. Zo worden afspraken gemaakt met het hoogheemraadschap over de materiaalkeuze bij ophoging van de waterkering en zal een geotechnisch advies worden opgesteld.
Kwel
Door GreenRivers is een memo (bijlage 16) opgesteld waarin de invloed van de gebiedsontwikkeling in de Molenpolder en op de hiervan noordelijk gelegen Molendijk is beschouwd voor aspecten met betrekking tot waterveiligheid en mogelijke toename van kwel. Vanuit beide aspecten kan gesteld worden dat als gevolg van de toekomstige polderpeilen in de Molenpolder, ten noorden van het te realiseren 'getijdenmilieu', er geen nadelige effecten te verwachten zijn. Voor wat betreft de kweldruk op de noordelijk gelegen polder Klein-Cromstrijen & Numanspolder, kan gesteld worden dat deze niet zal toenemen doordat het waterpeil in de watergang Spui hetzelfde zal blijven. Het peil in de overige delen van de te ontwikkelen Molenpolder zal weliswaar wat toenemen (tot niveau van circa NAP-0,6 m) maar dat zal op grote afstand (circa 100 m) vanaf de watergang Spui zijn. Bij de ontwikkeling van de Molenpolder zal wel rekening gehouden moeten worden met de uitgekarteerde zandige opbouw in de ondiepe ondergrond. Het wordt aanbevolen om ter plaatse van deze zandige ondergrond geen ontgravingen uit te voeren. Hier wordt in de nadere planuitwerking rekening mee gehouden.
Ook de standzekerheid en stabiliteit van de Molendijk zal als gevolg van de toekomstige ontwikkeling niet nadelig worden beïnvloed.
Waterkwaliteit en waterkwantiteit
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd.
In de ontwerpfase moet zorg gedragen worden voor voldoende verversing van het watersysteem, om risico op bloei van (blauw)algen, zuurstofloosheid en eutrofiëring van het water te beperken. Als minimum uitgangspunt wordt landelijk voor grondwatertrap IV gehanteerd. In overleg met het Waterschap dient ook de locatie van waterinname bepaald te worden, zodat voldoende verversing gerealiseerd kan worden hetgeen de alggroei in de zomermaanden kan beperken. Ook is voldoende waterdiepte van belang, omdat dit de zelfreinigende werking van het water versterkt. Als minimale eis wordt door het waterschap een waterdiepte van 1,0m gehanteerd voor primaire en secundaire watergangen.
Tot slot is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Scheepvaart
Binnen het plan wordt geen beroepsvaart gedoogd en pleziervaart wordt in het gehele plan toegestaan. Voor de getijdehaven wordt uitgegaan van een waterdiepte van 2,5m.
Uitgangspunten en randvoorwaarden voor de bestemmingsregeling
In het bestemmingsplan zijn bestaande water- en waterstaatkundige functies bestemd. Deze zijn overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan. Het betreft de aanwezige waterlopen (bestemming 'Water) en de waterkering (dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering).
Voor de toekomstige ontwikkelingen in het getijdemilieu en recreatiemilieu is bepaald dat de waterrijke omgeving, zoals genoemd in de Nota van Uitgangspunten beeldkwaliteit, in het gehele gebied tot uitdrukking moet komen, onder andere door het zo veel mogelijk toepassen van natuurvriendelijke oevers. Daarnaast is bepaald dat het oppervlaktewater binnen het getijdenmilieu en het recreatiemilieu samen in totaal maximaal 12,5 ha bedraagt. Dit maximum is opgenomen vanwege de maximale maat voor ontgrondingen (zie paragraaf 4.2.2).
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Aan diverse uitgangspunten op de genoemde waterthema's wordt in de nadere planuitwerking invulling gegeven. Voorliggend plan vormt geen belemmering voor de genoemde aandachtspunten. Waar nodig worden vergunningen aangevraagd bij het waterschap. Het op het moment van aanvraag watervergunning geldende beleid is hierbij van toepassing.
In het kader van het vooroverleg wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan aan het Waterschap Hollandse Delta toegestuurd. De opmerkingen naar aanleiding van het vooroverleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
4.3.3 Conclusie
Het aspect Water vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.4.1 Kader
Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor deze afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieuhinder. Voor elke bedrijfsactiviteit is de minimale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden.
De richtafstanden gelden in beginsel ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Op basis van de systematiek van milieuzonering wordt voor bedrijfslocaties bepaald welke categorie bedrijfsactiviteiten kan worden uitgeoefend zonder dat er sprake is van een kans op onaanvaardbare milieuhinder. Deze categorie, die per bedrijfsbestemming wordt bepaald, wordt de algemene toelaatbaarheid genoemd.
4.4.2 Onderzoek
Inventarisatie
In de omgeving van het plangebied zijn diverse relevante inrichtingen gelegen (tabel 4.1). De relevante inrichtingen worden hierna beschouwd.
Inrichtingen binnen het plangebied
Inrichtingen binnen het plangebied
Tabel 4.1: Relevante inrichtingen met bijbehorende richtafstanden
Onderzoek
Het onderzoek ziet toe op vier onderdelen:
- 1. De bestaande caravanstalling wordt gesaneerd en is niet meegenomen in het onderzoek;
- 2. De overige bedrijvigheid rond het plangebied;
- 3. De RWZI reikt tot over het plangebied, hiertoe is aanvullend onderzoek uitgevoerd;
- 4. De nieuwe bedrijvigheid (horeca en voorzieningen) die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Onderdeel 1
De recreatiestalling aan de Havenkade 2 maakt onderdeel uit van het plangebied. Hier kan uitsluitend worden gebouwd indien de bestaande bedrijvigheid is opgeheven.
Onderdeel 2
In afbeelding 4.3 zijn de richtafstanden van inrichtingen rond het plangebied in beeld gebracht. Deze contouren overlappen met name de randen van de bestemmingsplangrens. Voor zover de richtafstanden reiken tot het plangebied, wordt bij de situering van woningen en voorzieningen rekening gehouden met de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving.
Afbeelding 4.3: Afbeelding richtafstanden bedrijven rondom het plangebied
Onderdeel 3
Voor de RWZI geldt dat een groot deel van de richtafstand over het plangebied valt. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd naar eventuele hinder ter plaatse van het plangebied.
Aanvullend onderzoek RWZI
Uit onderzoek moet blijken dat, bij de bouw van gevoelige objecten binnen een richtafstand of geurcirkel van een bedrijf of inrichting voldaan wordt aan het activiteitenbesluit. Door Kragten is een beoordeling uitgevoerd of er wordt voldaan aan de richtafstanden voor inpassing. De volledige rapportage is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.
Milieuaspect geur RWZI
Het plangebied wordt als 'rustige woonwijk' gekarakteriseerd. Volgens het Activiteitenbesluit (artikel 3.5b lid 5) geldt voor de RWZI voor geurgevoelige objecten een grenswaarde van 1,5 ouE/m3 als 98-pecentiel. Laatstgenoemde geurimmissie ligt binnen het plangebied uitsluitend over de bestemming Natuur. Ten opzichte van de recreatiewoningen wordt de richtafstand ruimschoots gerespecteerd (afbeelding 4.3, gele lijn). Uit het onderzoek is derhalve gebleken dat ter plaatse van de geurgevoelige objecten binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zonder dat de RWZI in haar activiteiten worden beperkt.
Afbeelding 4.4 Afbeelding geurcontouren rond de RWZI
Milieuaspect geluid RWZI
Er is planologisch sprake van voldoende ruimtelijke scheiding wat betreft de richtafstand voor geluid. Aanvullend is nagaan welke geluidbelastingen, op basis van het Activiteitenbesluit, ter plaatse van het bouwplan verwacht kunnen worden. Deze geluidbelasting zal relevant minder dan 50 dB(A) bedragen, waardoor ter plaatse van de beoogde woningen de geluidnormering uit het Activiteitenbesluit zal worden gerespecteerd (afbeelding 4.5). Derhalve kan ook voor het aspect geluid worden geconcludeerd dat ter plaatse van het bouwplan sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarbij de RWZI niet in haar activiteiten wordt beperkt.
Afbeelding 4.5: Afbeelding geluidcontouren rond de RWZI
Onderdeel 4
Het bestemmingsplan maakt woningbouw, recreatiewoningen, maatschappelijke voorzieningen en horeca mogelijk. Deze functies hebben ten hoogste categorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. In het plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de ontwikkeling van nieuwe functies en woningen ten opzichte van de op dat moment aanwezige functies.
4.4.3 Conclusie
Met het realiseren van de geplande woningbouw zijn er geen knelpunten voor bestaande bedrijvigheid en zal de bestaande bedrijvigheid geen knelpunt opleveren voor de te realiseren woningen. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.5 Akoestische Aspecten
4.5.1 Kader
Wegverkeerslawaai
Onderzoekszone
Langs wegen bevindt zich overeenkomstig artikel 74 Wgh aan weerszijden een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat nieuwe woningen binnen deze zone kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de grenswaarden van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied). De definities van stedelijk en buitenstedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Deze definities luiden:
- stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom (bepaald door komgrensborden) met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
- buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de bebouwde kom dat is gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
Normstelling
De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen is vastgelegd in de Wgh. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk te zijn of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.
In onderstaande tabel is aangegeven wat de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde is voor nieuwe woningen.
Tabel 4.2: voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen.
Reductie geluidsbelastingen wegverkeerslawaai
Op grond van de verwachting dat de geluidproductie van motorvoertuigen in de toekomst afneemt, mogen de berekende geluidbelastingen op de gevels worden gereduceerd. Vanaf 1 juli 2012 moet worden gerekend met het vernieuwde 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012'. (RMG 2012). De resultaten zijn, voor wegen met een rijsnelheid van 70 km/uur, in veel situaties 1 tot 2 dB hoger dan berekend met het oudere reken- en meetvoorschrift.
4.5.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Door KuiperCompagnons is een geluidsverkenning opgesteld in het kader van dit bestemmingsplan naar de in de toekomst te verwachten geluidsbelastingen binnen het plangebied ten gevolge van het wegverkeerslawaai. Daarnaast is in beeld gebracht welke effecten de ontwikkeling van de gehele Molenpolder zal hebben op de geluidsbelastingen van de ontsluitingswegen in de directe omgeving.
Voor de ontwikkeling van de Molenpolder wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld. Met een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, verder te noemen het omgevingsplan, wordt vooruitgelopen op de Omgevingswet. Dat is mogelijk door aanmelding als pilotproject onder de Crisis- en herstelwet. Door deze aanmelding kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om de onderzoeksplicht voor onder andere het akoestisch onderzoek uit te stellen tot het moment dat de plannen concreet zijn. De ontwikkeling van de Molenpolder zal in fasen verlopen en vraagt afhankelijk van de plannen die zich aandienen ingrepen op het gebied van geluid.
De in deze notitie opgenomen resultaten hebben daarom een indicatief karakter en geven richting aan de in de toekomst te verwachten geluid (geluidsbelastingen), waarmee rekening dient te worden gehouden onder de Omgevingswet.
Uit het onderzoek volgt dat:
- binnen het plangebied overschrijdingen van de standaardwaarde van 53 dB zijn te verwachten, maar geen overschrijdingen van de grenswaarde van 70 dB;
- het in de praktijk door o.a. afstand houden niet mogelijk zal zijn om aan de standaardwaarde te kunnen voldoen. In verband hiermee zal toestaan van meer geluid mogelijk moeten worden gemaakt;
- bij een volledige ontwikkeling van de Molenpolder op veel wegen een indirect akoestisch effect van meer dan 1,5 dB zal optreden, waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn om deze toename weg te nemen. Mocht het niet mogelijk zijn om de toename te beperken tot 1,5 dB dan kan onder voorwaarden (o.a. borgen binnenwaarden bij geluidsgevoelige gebouwen) meer geluid worden toegestaan;
- bij een concrete uitwerking van de ontwikkeling van de Molenpolder is nader onderzoek noodzakelijk zijn naar de verkeersafwikkeling en geluid in het plangebied, alsmede naar de indirecte akoestische effecten op de omliggende wegen. Dit onderzoek dient uitgebreider te zijn dan de beperkte beschouwing in deze geluidverkenning.
In november 2023 is aanvullend een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is als uitgangspunt gehanteerd dat maximaal 650 woningen kunnen worden gerealiseerd. met gebruikmaking van de bestaande infrastructuur voor het autoverkeer. Bij een verdere ontwikkeling is het noodzakelijk dat een westelijke ontsluitingsweg is gerealiseerd, tussen de Molendijk en Hallinxweg en gelijktijdig of daarna tussen de Hallinxweg en de provinciale weg (N487) en in gebruik is genomen, met aansluitingen op de lokale wegenstructuur. De (geluids)effecten van de aanleg van de westelijke ontsluitingsweg zijn beoordeeld in het kader van de realisatie van deze weg.
In het onderzoek zijn de (gecumuleerde) geluidsbelastingen in beeld gebracht binnen het plangebied, ten gevolge van de in de directe omgeving gelegen gezoneerde en niet gezoneerde (30 km/uur) wegen. Daarnaast zijn de effecten van de realisatie van het plangebied met maximaal 650 woningen in beeld gebracht bij de geprojecteerde en bestaande woningen buiten de Molenpolder.
Op basis van een proefverkaveling voor de Molenpolder is onderzocht of bij de te realiseren woningen binnen de Molenpolder voldaan kan worden aan de vereisten opgenomen in het gemeentelijk geluidbeleid ('Geluidbeleid Goede Ruimtelijke Ordening Gemeenten Hoeksche Waard').
Uit het onderzoek volgt dat;
- 1. de geluidsbelasting ten gevolge van de Molendijk ter plaatse van de bestemmingsgrenzen (direct langs de Molendijk) met de functieaanduiding 'specifieke vorm van woondoeleinden erven en dorpsstedelijk' maximaal 5512 dB bedraagt;
- 2. de geluidsbelasting ten gevolge van de Veerweg ter plaatse van de bestemmingsgrenzen (direct langs de Veerweg) met de functieaanduiding 'specifieke vorm van woondoeleinden erven en getijdenmilieu' maximaal 5212 dB bedraagt;
- 3. de geluidsbelasting ten gevolge van de interne wegen in de Molenpolder (30 km/uur) ter plaatse van de gevels van de woningen in de stedenbouwkundige proefverkaveling, binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van woondoeleinden erven', maximaal 5412 dB ter plaatse van de eerstelijnsbebouwing langs de hoofdontsluitingsweg;
- 4. de geluidsbelasting langs de volgende wegen (buiten de Molenpolder), bij realisatie van 650 woningen in de Molenpolder, zal toenemen met meer dan 1,5 dB:
- a. gemeentelijke wegen
- Molendijk (binnen bebouwde kom);
- Schuringsedijk (Molendijk - Torenstraat);
- b. waterschapswegen
- Molendijk (buiten de bebouwde kom tot Derde Dwarsweg);
- Derde Dwarsweg;
- Middelsluissedijk Westzijde (Derde Dwarsweg - Korteweg);
- Volgerlandseweg (Middelsluissedijk Westzijde - Groene Kruisweg (N487)).
- a. gemeentelijke wegen
De volgende maatregelen zijn mogelijk om de geluidsbelasting te verlagen:
- 1. Verlagen maximumsnelheid op de Molendijk en de Veerweg van 60 naar 30 km/uur, in combinatie met een verplaatsing van de komgrens en een herinrichting van de wegen om de snelheidsverlaging af te dwingen. Deze maatregel levert een geluidsreductie op van ca. 5 dB en neemt vrijwel de gehele overschrijding van de voorkeursgrenswaarde weg voor beide wegen.
- 2. Op dit moment is onduidelijk of en onder welke voorwaarden het waterschap Hollandse Delta medewerking zal verlenen aan een verlaging van de maximumsnelheid en een herinrichting van de wegen.
- 3. Aanleg van een geluidsarm wegdek (dunne deklaag of SMA-NL8G+) op de Molendijk, Veerweg en interne hoofdontsluitingsweg(en). Deze maatregelen leveren geluidsreductie op van ca. 3 tot 4 dB.
- 4. Voor zowel de Molendijk (wegvak Veerweg - bebouwde kom) als de Veerweg geldt dat op termijn, bij de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg vanuit de Molenpolder en de aanleg van een westelijke ontsluitingsweg langs Numansdorp, het verkeer grotendeels van deze wegen verdwijnt. Het aanleggen van een stiller wegdek op deze wegen is daarmee op langere termijn niet doelmatig.
De volgende hogere waarden dienen te worden vastgesteld, indien maatregelen niet mogelijk zijn:
- 1. Molendijk: 5513 dB voor 50 woningen.
- 2. Veerweg: 5213 dB voor 10 woningen.
Bij de realisatie van de woningen dient te worden voldaan aan de in het gemeentelijk geluidsbeleid vastgestelde voorwaarden met betrekking tot een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Hiervan is sprake indien de cumulatieve geluidsbelasting 53 dB bedraagt. Met name binnen het gebied (tussen de Molendijk, Veerweg en hoofdontsluiting Molenpolder) met de functieaanduiding 'specifieke vorm van woondoeleinden erven en dorpsstedelijk' overschrijdt de cumulatieve geluidsbelasting de beleidswaarde van 5314 dB voor een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Deze woningen zullen moeten voldoen aan de eisen ten aanzien van geluidsluwe gevel/buitenruimte uit het gemeentelijk geluidbeleid. Dit betekent dat bij de definitieve verkaveling van het gebied rekening dient te worden gehouden met het geluid van het verkeer op de Molendijk, Veerweg en de ontsluitingsweg(en) in de Molenpolder. Voor het realiseren van een geluidsluwe gevel en buitenruimte is het noodzakelijk om de woningen zoveel mogelijk evenwijdig aan de wegen te realiseren, waardoor deze een effectieve afschermende werking realiseren voor het binnengebied. Hier wordt in de nadere stedenbouwkundige en architectonische planuitwerking invulling aan gegeven.
Industrie- en railverkeerslawaai
De ontwikkellocatie is niet gelegen in de onderzoekszone van een gezoneerd industrieterrein of een spoorlijn. Daardoor is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar industrielawaai en railverkeerslawaai niet aan de orde.
4.5.3 Conclusie
Het ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het aspect 'Geluid' vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Kader
Regionaal Verkeer- en Vervoersplan (RVVP) Hoeksche Waard
Het Regionaal Verkeer- en Vervoersplan geeft een visie over hoe het verkeers- en vervoersysteem in de Hoeksche Waard er in 2020-2030 uit moet zien. En daardoor wordt duidelijk welke maatregelen de komende jaren gewenst zijn om de Hoeksche Waard bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In het RVVP worden vijf thema's behandeld:
- de wegenstructuur;
- langzaam verkeer en recreatie;
- openbaar vervoer en ketenmobiliteit;
- goederenvervoer;
- landbouwverkeer en veiligheid
Binnen het thema Wegenstructuur wordt gepleit voor een zogenaamde vorkstructuur. De steel in deze structuur wordt gevormd door de A29. Aan de noordkant takt de N217 daarop aan, aan de zuidkant de verbinding tussen Strijen en Piershil. Tussen die laatste wegen vormt een aantal noordzuid wegen de tanden van de vork. Over die vorkstructuur moeten de belangrijkste verkeersbewegingen worden afgewikkeld (ook openbaar vervoer en goederenvervoer). Het RVVP bevat verder een aantal voorstellen om de veiligheid voor fietsers (langzaam verkeer) te verbeteren en de rijafstanden te bekorten.
Overlast van goederenvervoer moet zoveel mogelijk worden tegengegaan door het inrichten van duidelijke routes voor deze verkeerssoort. De vorkstructuur moet daarvoor verder geschikt worden gemaakt. Gebleken is dat de meeste bedrijfsterreinen in de regio daar al goed op zijn aangesloten.
Als uitzondering hierop geldt het landbouwverkeer. Gelet op de maximumsnelheid van landbouwvoertuigen is het niet wenselijk dat deze over de hoofdstructuur gaan rijden.
Het RVVP bevat onder andere normen voor wat betreft het parkeren, geluidhinder en luchtkwaliteit. Aan deze deelaspecten is in deze plantoelichting afzonderlijk aandacht besteed.
Omgevingsbeleid Zuid-Holland
Economische groei, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor toenemende drukte op wegen, vaarwegen, fiets- en wandelpaden en het spoor. De opgave van de provincie is om mobiliteit snel, veilig en duurzaam te laten plaatsvinden, over de weg, het fietspad, water en het spoor. Het beleid voor een beter bereikbaar Zuid-Holland maakt deel uit van het provinciale Omgevingsbeleid.
Mensen moeten zoveel mogelijk keuzevrijheid hebben om de modaliteiten te kiezen die het best bij hun reis passen. De reis van deur-tot-deur staat hierbij centraal. Iedereen moet zich kunnen verplaatsen. Hiervoor wordt het mobiliteitsnetwerk compleet gemaakt en wordt overstappen tussen modaliteiten zo makkelijk mogelijk. Per locatie is maatwerk nodig om te kijken welke mix van modaliteiten het best passend is. Waar mogelijk wordt gestimuleerd op lopen, fietsen, vervolgens OV-gebruik en pas daarna privaat autogebruik.
Beleidsregel parkeren gemeente Hoeksche Waard
Initiatieven voor het realiseren van een ontwikkeling moeten in voldoende mate voorzien in parkeergelegenheid. Iedereen wil immers prettig wonen, en het kunnen parkeren in de directe woonomgeving is hiervan een onderdeel. Het parkeernormenbeleid is een integraal beleid opgesteld met als doel voor alle functies binnen de Hoeksche Waard een goed parkeeraanbod te waarborgen. Een ontwikkeling mag niet voor een verhoging van de parkeerdruk zorgen. Zo wordt bekeken of de ontwikkeling past binnen de omgeving en niet leidt tot overlast voor andere bewoners. De gemeente toetst of een ontwikkeling hieraan voldoet. Dit wordt gedaan aan de hand van parkeernormen. In bestemmingsplannen wordt vastgelegd dat aan de gemeentelijke parkeernormen moet worden voldaan.
4.6.2 Onderzoek
Verkeerskundige aspecten
Opgave centrale as
Een grote wens van veel inwoners van Numansdorp is om het verkeer op de route dwars door het dorpscentrum, de centrale as, te verminderen. De van oudsher in- en uitvalsweg van Numansdorp heeft door toenemende bevolking in de loop de tijd veel extra verkeersdruk gekregen, waardoor op diverse plekken de leefbaarheid en verkeersveiligheid op de route onder druk staat. Voor de Molenpolder wordt daarom gekeken naar een alternatieve route.
In 2024 gaat de participatie rondom een keuze voor een tracé van een ontsluitingsweg starten. De aanleg van een westelijke ontsluiting voor een eventuele nieuwe wijk en het dorp is een voorwaarde voor de realisatie van de plannen voor de Molenpolder.
De ontsluiting van een nieuwe woonwijk in de Molenpolder zal zo min mogelijk via bestaande infrastructuur plaatsvinden. Immers, de centrale as in Numansdorp mag niet zwaarder belast worden. Het gebied wordt daarom niet aan de centrum-zijde ontsloten (bij de haven) maar juist aan de noordwestzijde bij de kruising Veerhaven-Molendijk. Zodoende wordt verkeer verleid om juist een route ten westen van Numansdorp te gebruiken. In de komende periode onderzoekt de gemeente de mogelijkheid om de infrastructuur aan de westzijde van Numansdorp te optimaliseren. De optimalisatie van deze westelijke verbinding (mogelijk via een nieuwe ontsluitingsweg) is een voorwaarde voor realisatie van dit project.
Verkeerstoename en beoogde afwikkeling van- en naar de Molenpolder
De ontwikkeling van de Molenpolder zorgt voor extra verkeersbewegingen op het wegennet van Numansdorp. Dit heeft consequenties voor de verkeersstromen en -afwikkeling. In een verkeersonderzoek is door middel van verkeersmodelberekeningen de haalbaarheid van de ontwikkeling op het gebied van verkeer inzichtelijk gemaakt. Het onderzoek is uitgevoerd door Goudappel en opgenomen in bijlage 4.
Het plan voor de Molenpolder bevat 1.250 woningen, waarvan 292 recreatiewoningen. Dit komt neer op een totale verkeersgeneratie van 8.800 mvt/etm. De ontsluiting is gesitueerd op de Molendijk aan de noordwestkant van het plangebied, bij het kruispunt met de Veerweg (afbeelding 4.6).
Afbeelding 4.6: Beoogde hoofdaansluiting van de Molenpolder op het huidige wegennet.
In dit onderzoek zijn verkeersmodelberekeningen uitgevoerd ten behoeve van het CHW bestemmingsplan met verbrede reikwijdte met de planhorizon 2030. De berekeningen zijn uitgevoerd met het vigerende verkeersmodel. Hierin is de referentiesituatie opgenomen: de autonome groei van het aantal woningen en arbeidsplaatsen. Vervolgens zijn twee planvarianten doorgerekend: (1) de plansituatie waarin de ontwikkeling Molenpolder is meegenomen, en (2) de situatie mét ontwikkeling van de Molenpolder en inclusief een nieuwe westelijke randweg.
Berekeningsresultaten
Op basis van de modelberekeningen is een analyse gedaan naar de verkeersverschuivingen en de aantallen te realiseren woningen in Molenpolder. Uit deze analyse blijkt dat de 2030 planvariant (zonder westelijke randweg) zorgt voor forse verkeerstoenames op de westelijke polderwegen, Molendijk richting de dorpskern en wegen aan de zuidkant van de dorpskern. Bij de 2030 planvariant inclusief westelijke randweg geldt dat de nieuwe westelijke randweg het verkeer grotendeels opvangt en zelfs meer verkeer aantrekt vanuit de westzijde van de dorpskern. Ook in deze variant krijgt de Molendijk te maken met forse verkeerstoenames.
Bovendien wordt in beide planvarianten op verschillende wegvakken de maximaal wenselijke intensiteit overschreden. Hierdoor is onvoldoende restcapaciteit beschikbaar om de totale voorliggende planvarianten te ontwikkelen. In het rapport zijn oplossingsrichtingen aangedragen om de planontwikkeling met 1.250 woningen in Molenpolder totaal of gedeeltelijk mogelijk te maken.
De verkeersintensiteiten op een aantal wegvakken geven aanleiding tot infrastructurele maatregelen en/of het beperken van het maximaal aantal te realiseren functies (woningen).
Oplossingsrichting plansituatie Molenpolder
In de plansituatie is de ontwikkeling Molenpolder toegevoegd aan de referentiesituatie in 2030.
Voor de plansituatie Molenpolder (zonder randweg) geldt dat het knelpunt op de Molendijk maatgevend is, en opgelost moet worden voor de ontwikkeling van Molenpolder. De ontwikkeling is (gedeeltelijk) mogelijk onder de volgende voorwaarden:
- Maximaal 635 woningen te realiseren.
- De Molendijk wordt tussen de A29 en de dorpskern voorzien van een vrijliggend fietspad.
- (Tijdelijk) accepteren hogere intensiteit dan maximaal wenselijk op de Voorstraat.
- Accepteren hogere intensiteit op Rijksstraatweg dan maximaal wenaelijk, knelpunt in autonome situatie en het plan draagt in beperkte mate bij aan vergroting van het knelpunt (1,8% t.o.v. autonoom).
Oplossingsrichting plansituatie Molenpolder, inclusief weatelijke Randweg
Voor de 2030 randweg planvariant geldt dat het knelpunt op de Molendijk en de westelijke Randweg maatgevend zijn, en opgelost moeten worden voor de ontwikkeling van Molenpolder. De totale ontwikkeling van 1.250 woningen is mogelijk onder de volgende voorwaarden:
- De Molendijk wordt tussen de A29 en de dorpskern voorzien van een vrijliggend fietspad.
- Nieuwe westelijke Randweg wordt gerealiseerd als gebiedsontsluitingsweg 60 km/u.
- Buiten de bebouwde kom of/en wordt een vrijliggend fietspad gerealiseerd.
- Accepteren hogere intensiteit op de Rijksstraatweg dan maximaal wenselijk, plan draagt slechts in beperkte mate bij aan vergroting van het knelpunt (1,8% t.o.v. autonome situatie).
- De realisatie van een vrijliggend fietspad aan de Rijksstraatweg zorgt voor een grotere capaciteit van de Rijksstraatweg waardoor deze ontwikkeling geen overschrijding van de capaciteit veroorzaakt.
Concluderend kan worden gesteld dat de Molenpolder uitsluitend kan worden ontwikkeld als een nieuwe infrastructuur wordt toegevoegd. Een nieuwe westelijke randweg heeft hierbij de voorkeur en zou tevens een oplossing kunnen zijn voor de verkeersproblemen op de centrale as van Numansdorp-zuid. Daarom wordt aanvullend op de uitkomsten in dit onderzoek door Goudappel een tracéstudie uitgevoerd. Hierin wordt gekeken of bovenstaande oplossingsrichtingen ruimtelijk inpasbaar zijn. De tracéstudie zal in het ontwerp van het bestemmingsplan worden verwerkt. Het bestemmingsplan zal in verband hiermee mogelijk nog worden aangepast.
Interne wegenstructuur Molenpolder
Zoals reeds is toegelicht, zal het plangebied in de noordwesthoek aansluiten op de bestaande omliggende wegen. Via een hoofdontsluitingsweg worden diverse inprikkers gekoppeld aan de woonbuurten. De nieuwe Molenpoldersche Kade zal ook worden betrokken bij de nieuwe hoofdontsluiting.
Het recreatiemilieu wordt separaat bereikbaar aan de westzijde van het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat verkeer ten behoeve van de recreatiewoningen door de woonwijk rijdt. De beoogde parkeeroplossingen per woonmilieu zijn reeds beschreven. Voor het totale programma geldt dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de dan geldende Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard (of diens rechtsopvolger). Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 4.7. Conceptuele weergave van de beoogde ontsluitingsstructuur in de Molenpolder
Pakeren
Voor het totale programma geldt dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de dan geldende Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard. Hierbij worden de kenmerken 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Het plan biedt voldoende ruimte om parkeerplaatsen aan te leggen. In paragraaf 2.3.4 zijn de beoogde parkeeroplossingen per woonmilieu nader toegelicht.
4.6.3 Conclusie
Op het gebied van verkeer vindt door de ontwikkeling Molenpolder een toename aan verkeersstromen plaats. Het is niet wenselijk om dit verkeer af te laten wikkelen via het bestaande wegennetwerk van Numansdorp, met specifiek de centrale as. Daarom wordt momenteel een alternatieve ontsluiting aan de westzijde van het dorp gezocht. Realisatie van deze route is voorwaardelijk voor het ontwikkelen van de woningen in de Molenpolder op de lange termijn. Dit is geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Nadere uitwerking vindt momenteel plaats. Wat de interne ontsluitingsstructuur in de Molenpolder betreft worden geen belemmeringen verwacht. De te hanteren parkeernormen zijn juridisch bindend voorgeschreven en per woonmilieu zijn parkeeroplossingen bepaald. Het aspect Verkeer en parkeren vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.7 Bodem
4.7.1 Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.
4.7.2 Onderzoek
Om te onderzoeken of de bodem ter plaatse van het plangebied geschikt is voor de geplande herinrichting van het terrein is door TerraMilieu een vooronderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in bijlage 10.
Uit het dossieronderzoek komt naar voren dat in de directe omgeving, straal van 25 meter rondom de onderzoekslocatie, verschillende onderzoeken en saneringen zijn uitgevoerd. Het ligt niet in de verwachting dat de aangetroffen verontreinigingen invloed hebben gehad op de onderzoekslocatie.
Voor het wijzigen van circa 134 ha blijkt uit het vooronderzoek dat er geen verdachte activiteiten of locaties op de onderzoekslocatie hebben plaatsgevonden. De onderzoekslocatie is grotendeels in gebruik als polder/landbouwgrond wat als niet verdacht kan worden beschouwd.
Voor het wijzigen van circa 134 ha blijkt uit het vooronderzoek dat er geen verdachte activiteiten of locaties op de onderzoekslocatie hebben plaatsgevonden. De onderzoekslocatie is grotendeels in gebruik als polder/landbouwgrond wat als nietverdacht kan worden beschouwd.
Uit kaart materiaal blijkt dat er in het verleden een aantal sloten op de percelen aanwezig zijn geweest. Deze zijn inmiddels gedempt en dienen daarom onderzocht te worden.
Op basis van het vooronderzoek bestaat er aanleiding om een onderzoek uit te voeren volgens NEN 5740 verkennend bodemonderzoek. Hierbij dienen alleen de gedempte sloten onderzocht worden om te beoordelen of ze gedempt zijn met bodemvreemde materialen. De onderzoeksstrategie die hierbij gebruikt dient te worden is "heterogeen verdacht lijnvormig". De locatie waar men voornemens is om het bestemmingsplan te wijzigen kan als 'onverdachte' locatie beschouwd worden.
Op een verschillende delen van het terrein zijn dijken aangelegd. Op basis van het vooronderzoek bestaat er aanleiding om een onderzoek uit te voeren volgens NEN 5740 verkennend bodemonderzoek. Hierbij dienen de dijken onderzocht worden om te beoordelen of ze opgehoogd zijn met bodemvreemde materialen.
De onderzoeksstrategie die hierbij gebruikt dient te worden is "heterogeen verdacht lijnvormig".
Daarnaast is er een deel van de onderzoeklocatie bebouwd met huizen en bedrijfsgebouwen. Het gaat om circa 101.940 m² waar veel menselijke handelingen plaats hebben gevonden, waaronder een werkplaats. Op basis van het vooronderzoek bestaat er aanleiding om hier een onderzoek uit te voeren volgens NEN 5740 verkennend bodemonderzoek. Met als onderzoeksstrategie onverdacht met uitzondering van de werkplaats. Tevens dienen er op het perceel gedempte sloten onderzocht te worden om te beoordelen of ze gedempt zijn met bodemvreemde materialen.
4.7.3 Conclusie
Het vooronderzoek laat zien dat er in beperkte mate verontreinigingen aanwezig zijn op de planlocatie. Er is aanvullend onderzoek nodig om de kwaliteit definitief vast te stellen. Nader onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning. Voordat kan worden gestart met grondroerende werkzaamheden dient sanering plaats te vinden, om de bodem milieu-hygienisch geschikt te maken voor de toekomstige bestemming. Hiertoe is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Kader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.
4.8.2 Onderzoek
In verband met de realisatie van 1.250 woningen, waarvan 292 recreatiewoningen binnen het bestemmingsplan Molenpolder in Numansdorp zijn door AVIV de externe veiligheidsrisico's van de nabijgelegen risicobronnen beoordeeld. De rapportage is opgenomen in bijlage 7. Hieronder worden per risicobron de belangrijkste conclusies vermeld.
Vaarweg
Het plaatsgebonden risico van de vaarweg over het Hollandsch Diep vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Bij een frequentie van 10-9/jaar is het aantal slachtoffers kleiner dan 10. Er is daarom geen sprake van een groepsrisico. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de vrijwaringszone. Conform Bevt art. 10 dient de reden vermeld te worden indien de bebouwing binnen de vrijwaringszone wordt gerealiseerd. Er gelden geen extra bouweisen voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die in een vrijwaringszone worden gebouwd.
Shell Nederland Chemie
Het plangebied ligt ruim buiten de PR 10-6 contour van Shell. Het plaatsgebonden risico geeft daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van de Molenpolder. Het groepsrisico van Shell ligt in de huidige situatie boven de oriëntatiewaarde. Gezien de relatief kleine toename van de bevolking op grote afstand van de risicobron zal het groepsrisico niet tot nauwelijks toenemen. Echter, ongeacht de hoogte van het groepsrisico dient het groepsrisico conform artikel 13 van het Bevi te worden verantwoord.
Proaantank
Het plangebied ligt buiten de maximale veiligheidsafstand van 10 m. De propaantank heeft daarom geen invloed op de ontwikkeling in het plangebied.
4.8.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Kabels En Leidingen
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen met een regionale functie gelegen. Ook komen er geen bovengrondse hoogspanningsverbindingen voor.
4.10 Luchtkwaliteit
4.10.1 Kader
Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet vanuit het oogpunt van de gezondheid van de mens rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit. Als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan mogen de grenswaarden voor luchtkwaliteit, die zijn opgenomen in de Wet milieubeheer, niet worden overschreden.
4.10.2 Onderzoek
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Dit bestemmingsplan maakt 1.250 nieuwe woningen mogelijk. Daardoor is het vaststellen van dit bestemmingsplan niet zonder meer aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een verkenning uitgevoerd naar de in de toekomst te verwachten luchtkwaliteit binnen het plangebied ten gevolge van het wegverkeer. Daarnaast is in beeld gebracht welke effecten de ontwikkeling van de gehele Molenpolder zal hebben op de luchtkwaliteit van de ontsluitingswegen in de directe omgeving. De rapportage is opgesteld door KuiperCompagnons en opgenomen als bijlage 18 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek volgt dat zowel binnen als buiten het plangebied de luchtkwaliteit voor de stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) ruimschoots voldoet aan de omgevingswaarden. Derhalve leidt het aspect luchtkwaliteit niet tot belemmeringen voor de ontwikkeling van woningen binnen het plangebied.
Binnenklimaat woningen
Met het oog op (duurzame) goed geïsoleerde woningen wordt rekening gehouden met voldoende natuurlijke- dan wel mechanische ventilatie zoals gesteld in afd. 3.6. uit het Bouwbesluit 2012.
4.10.3 Conclusie
In het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
4.11 Flora En Fauna
4.11.1 Kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen). Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.
4.11.2 Onderzoek
Het stedenbouwkundig kader gaat uit van een hoogwaardige ruimte met veel natuur en water, woonmilieus worden in samenhang met het openbare gebied worden ontworpen en versterken zo de groenbeleving. Dit maakt van de Molenpolder een passende afbouw van de dorpsrand richting het Hollandsch Diep. Het ontwerp zorgt voor een ecologische verrijking van de buurt en nieuwe impuls voor de biodiversiteit. Er is aandacht voor de meanderende route van het water en natuurlijke taluds bieden ruimte voor extra waterbuffers in het gebied. Met name het getijdenmilieu aan de zuidrand van de Molenpolder zorgt voor een nieuwe kwaliteit met ruimte voor diverse plant- en diersoorten. Natuur, dagrecreatief gebruik en wonen vormen in samenhang een openbaar natuur- en getijdenlandschap. De waterrijke omgeving, zoals ook genoemd in de Nota van Uitgangspunten beeldkwaliteit, komt in het gehele recreatiemilieu tot uitdrukking, onder andere door het zo veel mogelijk toepassen van natuurvriendelijke oevers. Dit is tevens geborgd in de regels van het bestemmingsplan (artikel 3.2.6 onder f sub 3).
Soortenbescherming
Onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten start met een globaal onderzoek (quick scan), waarin gekeken wordt of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Indien blijkt dat die kans aanwezig is, zal een uitgebreid veldonderzoek moeten plaatshebben op het moment dat er kans is op (negatieve) effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten als gevolg van werkzaamheden die voortvloeien uit het plan. Als daarbij wordt aangetoond dat inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn, zal een effectenstudie moeten worden gedaan. Indien daaruit blijkt dat er handelingen gaan plaatshebben die nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige beschermde soorten, is mogelijk een ontheffing van de Wnb aan de orde. Daarvoor moet in beeld worden gebracht hoe de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in mindere mate zullen optreden.
Op de onderzoekslocatie is geen bebouwing aanwezig. Om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren dienen de aanwezige flora en fauna in beeld te worden gebracht. Ook worden watergangen vergraven. De bevindingen kunnen aanleiding geven voor het treffen van beschermingsmaatregelen. Om die reden is een quickscan flora en fauna benodigd.
De quickscan naar het voorkomen van beschermde soorten is uitgevoerd door ATKB en opgenomen in bijlage 8 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten quick scan
Uit de quickscan is gebleken dat bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden de Wet Natuurbescherming mogelijk wordt overtreden.
De Wnb-beschermde soorten Huismus, kerkuil, ransuil, steenuil, torenvalk, overige broedvogels, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, bever, noordse woelmuis, waterspitsmuis, steenmarter, poelkikker en grote modderkruiper maken (mogelijk) gebruik van de planlocatie. Mogelijk zijn er nog potentieel jaarrond beschermde nesten en/of boomholtes aanwezig in de bomen in het plangebied. Een inspectie in de winterperiode dient hier duidelijkheid in te geven.
Als gevolg van de geplande ingreep kunnen individuen van huismus, gierzwaluw, kerkuil, ransuil, steenuil, torenvalk, overige broedvogels, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, bever, noordse woelmuis, waterspitsmuis en poelkikker worden verstoord en gedood en kunnen nestlocaties en vaste voortplantings- en rustplaatsen van deze soorten worden vernietigd. Tevens kunnen individuen van grote modderkruiper en steenmarter worden gedood en kunnen verblijfplaatsen van deze soorten verloren gaan.
Alvorens de geplande werkzaamheden plaatsvinden, is nader onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde functies van deze soorten noodzakelijk. Welke onderzoek plaats dienen te vinden is afhankelijk van de exacte aard van de werkzaamheden. In tabel 4.2 zijn de benodigde voorzorgsmaatregelen opgenomen. Voor de volledigheid is aan deze tabel tevens de eventuele noodzaak van aanvullend ecologisch onderzoek opgenomen.
De noodzaak van een ontheffing is afhankelijk van de aanwezige beschermde functies in het plangebied en de voorgenomen werkzaamheden. Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van deze functies, dient er eerst aanvullend onderzoek plaats te vinden. Op basis van de onderzoeksresultaten van deze onderzoeken kan worden ingeschat of de voorgenomen werkzaamheden leiden tot een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb.
Tabel 4.2: Voorzorgsmaatregelen ecologie (bron: ATKB).
Het aanvullend onderzoek naar de overige zoogdieren, vissen en amfibieën (de noordse woelmuis, waterspitsmuis en grote modderkruiper) is uitgevoerd in 2023. De rapportage is opgenomen in bijlage 21. Het onderzoek naar vleermuizen en broedvogels volgens de wordt momenteel nog uitgevoerd. De resultaten worden in het voorjaar van 2024 verwacht en worden te zijner tijd toegevoegd aan deze paragraaf.
Aanvullend onderzoek zoogdieren
Aan de hand van zogenoemd eDNA-onderzoek is de aan- of afwezigheid van noordse woelmuis, waterspitsmuis en grote modderkruiper onderzocht. In het plangebied zijn verschillende water- en bodemmonsters verzameld. De watermonsters zijn getest op de aanwezigheid van eDNA van grote modderkruiper. De bodemmonsters zijn getest op de aanwezigheid van eDNA van noordse woelmuis en waterspitsmuis.
Vervolgens zijn de monsters geanalyseerd. Het analyseren van een eDNA monster vindt plaats in drie stappen. Eerst wordt het eDNA in het monster geconcentreerd en gezuiverd. Vervolgens wordt een controle analyse uitgevoerd om te testen of eDNA detectie in een monster eventueel geïnhibeerd (verhinderd) wordt door storende stoffen. Tenslotte wordt het eDNA gedetecteerd met behulp van een zeer nauwkeurige laboratoriumtechniek (real-time quantitative PCR).
Er is in de bodemmonsters geen eDNA van zowel waterspitsmuis als noordse woelmuis gedetecteerd. In de watermonsters is geen eDNA van grote modderkruiper gedetecteerd. Daarmee kan de aanwezigheid van deze soorten in het plangebied worden uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland (NNN) en weidevogelgebieden
Het plangebied ligt buiten het NNN. Het plangebied valt tevens niet onder gebieden die zijn aangewezen als belangrijk weidevogelgebied (dichtstbijzijnde op circa 13 kilometer). Doordat het plangebied buiten deze gebieden ligt en de provincie Zuid-Holland geen externe werking kent, is toetsing t.a.v. het NNN en de weidevogelgebieden niet van toepassing. Indien er onverhoopt toch ingrepen binnen het NNN of weidevogelgebieden dienen plaats te vinden, is verdere toetsing noodzakelijk.
Voor aangewezen vogels van het Hollands Diep, Haringvliet en Oudeland van Strijen en stikstofgevoelige Natura 2000-waarden in de omgeving van het plangebied is een nadere effectanalyse op aangewezen vogels nodig. Hiermee kan worden onderzocht of significant negatieve effecten op vogels in de aanlegfase uitgesloten kunnen worden. Ook dient onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde functies van de bever in het plangebied. Na dit onderzoek kan een effectenbeoordeling plaatsvinden.
Stikstof
Voor nieuwe of gewijzigde plannen dient onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden. Een project dat meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een overbelast stikstofgevoelig habitattype of leefgebied heeft in potentie een significant effect.
De Molenpolder ligt in de buurt van verschillende Natura 2000-gebieden waar stikstofgevoelige habitattypen voorkomen. De nieuwbouw van de Molenpolder wordt in 2030 gerealiseerd en gasloos opgeleverd. Daarmee blijft alleen de toename van het verkeer als gevolg van de nieuwe woningen en horecavoorzieningen over als bron van stikstofemissie in de gebruiksfase. Tijdens de realisatie van de Molenpolder worden brandstof aangedreven mobiele werktuigen ingezet. Deze veroorzaken een uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak.
Met het rekeninstrument AERIUS Calculator is berekend wat het effect is van de planwijziging op de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Deze notitie, opgesteld door Royal Haskoning DHV, beschrijft de uitgangspunten en resultaten van de stikstofberekening. Het onderzoek is als bijlage 14 toegevoegd aan deze toelichting. De conclusie is als volgt.
Onderzoeksresultaten
De ontwikkeling Molenpolder zorgt voor veranderde emissies in de aanlegfase en in de gebruiksfase. Dit volgt uit de bouwactiviteiten in de aanlegfase en verkeersgeneratie in de gebruiksfase. Daarnaast betekent de realisatie van dit plan dat huidige landbouwactiviteiten (de bemesting van bouwland) worden beëindigd.
Vanwege het ontbreken van gegevens over de inzet van mobiele werktuigen in de aanlegfase, is teruggerekend bij hoeveel emissies er geen sprake is van een depositietoename ten opzichte van de referentiesituatie. Uit de berekeningen met AERIUS Calculator blijkt dat dit het geval is wanneer de emissies in enig jaar gedurende de aanlegfase maximaal 4.000 kg NOx en 120 kg NH3 bedragen. Hoewel het op basis van ervaring in andere projecten de inschatting is dat deze emissies voldoende zouden moeten zijn voor de realisatie, zal dit ten behoeve voor de vergunningaanvraag nog exact uit onderzoek moeten blijken. Daarbij geldt dat ten behoeve van de vergunningaanvraag een projecttoets wordt uitgevoerd, met een afwijkend referentiejaar, hetgeen in dit geval betekent dat de interne saldering met hogere emissies kan plaatsvinden.
Uit de berekeningen voor de gebruiksfase blijkt dat de extra stikstofdepositie als gevolg van de verkeersgeneratie wordt overtroffen door de wegvallende emissies afkomstig van de landbouwactiviteiten op de projectlocatie. Met de toegepaste interne saldering wordt voor de gebruiksfase een afname van de stikstofdepositie berekend van maximaal 0,16 mol N/ha/j op het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak en kleinere afnames op 3 andere Natura 2000-gebieden.
Uit dit onderzoek blijkt dus dat significant negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden ten gevolge van de realisatie van het plan Molenpolder kunnen worden uitgesloten.
4.11.3 Conclusie
Momenteel wordt nader onderzoek uitgevoerd naar diverse aangetroffen beschermde soorten. De onderzoeksresultaten worden in het najaar van 2023 verwacht en nader toegevoegd aan deze paragraaf. Mogelijk is een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan de orde.
Er zijn geen significante negatieve effecten te verwachten op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan wordt opnieuw een actuele stikstofberekening toegevoegd met behulp van de meest recente Aerius calculator.
4.12 Archeologie
4.12.1 Kader
Erfgoedwet
De Erfgoedwet (1 juli 2016) bundelt de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
- Verordeningen bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
4.12.2 Onderzoek
In maart 2019 is door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ter plaatse van plangebied 'Molenpolder'. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting.
Advies
Het bureauonderzoek had tot doel na te gaan of er reeds bekende archeologische waarden in de vorm van archeologische monumenten of waarnemingen/vondstlocaties binnen het plangebied bekend zijn en om een gespecificeerde archeologische verwachting te bepalen.
Uit het bureauonderzoek blijkt dar er binnen het plangebied zich geen bekende archeologische waarden of historische bebouwing bevinden. Er is wel een archeologische verwachting vanuit het landschap. Naar analogie met eerdere onderzoeken en boorgegevens geldt er vanuit het landschappelijk perspectief een middelhoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten uit de periode IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd. Deze verwachting is gebaseerd op het voorkomen van onverstoorde bodems op het Hollandveen. Deze afzettingen kunnen worden aangetroffen op een diepte van meer dan 3 meter beneden maaiveld. De kans bestaat echter dat de bovenkant van het veen verstoord is geraakt door latere getijdenstromingen. Daaronder, op 5 meter diepte, kan zich een kreek bevinden van het Laagpakket van Wormer. Hier kunnen archeologische waarden worden aangetroffen uit het Neolithicum.
Er bestaat voor het gehele plangebied een verwachting op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten die betrekking hebben op het landgebruik vanaf de Nieuwe Tijd, dat wil zeggen vanaf de periode van de inpoldering van de Torensteepolder en Nieuwe Oostersche Polder (1687). Het gaat dan met name om sporen van verkaveling en agrarisch gebruik. Deze sporen en vondsten kunnen zich in principe aan of direct onder het maaiveld bevinden. Op basis van historisch kaartmateriaal zijn echter geen aanwijzingen voor bewoning ouder dan de 20e eeuw; de verwachting op het aantreffen van dergelijke archeologische sporen en vondsten wordt daarom ingeschat op laag. Uit het bureauonderzoek blijkt dat vanaf de 17e eeuw het plangebied een agrarisch gebruik heeft gekend; eventuele archeologische sporen kunnen hierbij door agrarische werkzaamheden zoals (diep)ploegen of egaliseren zijn verstoord.
Tenslotte bestaat er in het uiterste zuidoosten een kans op het aantreffen van resten die betrekking hebben op scheepsvaart (boeien, scheepswrakken); dit zijn echter geïsoleerde vindplaatsen met een lage trefkans.
Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie adviseert het plangebied vrij te geven tot de eerder gehanteerde boordiepte van 3 m -mv, met een vrijstelling voor het gebruik van heipalen (maar niet voor andere graafwerkzaamheden dieper dan 3 m -mv). Bij andere graafwerkzaamheden dieper dan 3 m -mv wordt geadviseerd op de betreffende locatie(s) van de geplande verstoringen een vervolgonderzoek door middel van verkennende boringen uit te voeren.
Na afloop van dit verkennende onderzoek zijn er dan twee opties:
- Naar aanleiding van de definitieve plannen en de diepteligging van het veen - op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek - worden risico-gebieden aangewezen waar de top van het veen intact is en waar graafwerkzaamheden niet tot in die top van dat veen mogen reiken. Op deze plekken kunnen eventueel de plannen worden aangepast, bijvoorbeeld door de vergravingsdiepte te beperken. Er zullen hierbij ook gebieden afvallen, op die plekken waar het veen geërodeerd blijkt.
- Wanneer het niet mogelijk is in de risicogebieden het veenpakket te ontzien door de ontgravingsdiepte te beperken, eventueel door middel van planaanpassing indien nodig, is vervolgonderzoek noodzakelijk. Hoe dat er uit ziet, hangt geheel af van de inzichten uit bovenstaande.
Het bevoegd gezag dient op basis van de uitkomsten van dit rapport en het bovenstaande selectie advies van Vestigia een selectie besluit te nemen (wel/niet vervolg, en zo ja, in welke vorm).
Ook nadat het archeologisch onderzoek is afgerond, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht.
In de regels is een verbod opgenomen voor grondwerkzaamheden dieper dan 3 meter. Op basis van een archeologisch onderzoek kunnen burgemeester en wethouders een vergunning verlenen om af te wijken van dit verbod. Aan de vergunning kunnen zo nodig voorwaarden worden verbonden om het archeologisch belang te beschermen.
4.12.3 Conclusie
Het aspect Archeologie leidt niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.13 Cultuurhistorie
4.13.1 Kader
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. Inzet van de provincie is er op gericht het cultureel erfgoed te beschermen en versterken. De kaart geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie, en bevat een overzicht op hoofdlijnen van bijvoorbeeld van waardevolle verkavelingspatronen, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde of monumentale boerderijlinten. Dit is het schaalniveau waarop de provincie beleid voert. De cultuurhistorische kaart - ook aangeduid als Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) - kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap.
Afbeelding 4.8: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Zuid-Holland, kaartlaag landschappelijke waarden.
4.13.2 Onderzoek
Archeologie
Het plangebied is aangemerkt als waardevol. In paragraaf 4.12 is het aspect archeologie uitgebreid toegelicht, en is middels een archeologisch onderzoek de verwachtingswaarde van het gebied in beeld gebracht. In de regels is een bepaling opgenomen die de archeologische waarden in het gebied beschermt.
Landschappelijke karakteristiek
Het karakteristieke landschap bestaat uit langgerekte open polders. Haaks op deze polders, in oost-westelijke richting, worden deze polders begrensd door dijken met bomenlanen. Een van die dijken ter hoogte van de Molenpolder is de Molenpoldersche Kade. In het verleden hebben van noord naar zuid diverse inpolderingsrondes plaatsgevonden. De binnenhaven en de naastgelegen ontsluitingsweg zijn altijd de ruggengraat van Numansdorp gebleven.
De bestaande dijken, de historische Molenpoldersche Kade en de dorpsrand zijn vanzelfsprekende dragers van het landschappelijk raamwerk; hierdoor ontstaan vier kwadranten waarbinnen diverse ontwikkelmogelijkheden zijn. Binnen deze kwadranten zijn de diverse woonmilieus voorzien. Door het terugbrengen van historische structuren binnen de Molenpolder wordt de landschappelijke karakteristiek van het gebied weer zichtbaar en beleefbaar gemaakt.
Historische stedenbouw
De Havenstraat/Havenkade met enkele uitlopers zijn op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als een 'Voorstraatdorp voor 1850' met redelijk hoge waarde. Voorstraatnederzettingen zijn, voornamelijk in de 14de en 15de eeuw, ontstaan bij de vroegere monding van een kreek, op het punt waar die de zeedijk kruiste. Buitendijks ligt een haventje: in Numansdorp de Binnenhaven.
De bebouwing is meestal eerst ontstaan aan de dijk en heeft zich naderhand binnendijks uitgebreid langs de haaks daarop naar beneden lopende voorstraat. Aan het eind van de voorstraat ligt de kerk, al of niet met gracht en kerkring. De voorstraat wordt na verloop van tijd aan beide zijden geflankeerd door een achterstraat met daaraan schuren voor de opslag van agrarische producten. De waardering 'redelijk hoog' wordt gegeven aan voorstraatdorpen die qua bebouwingsstructuur nog in tact zijn, maar waar de historische bebouwing minder gaaf is dan in gebieden met een hoge of zelfs zeer hoge waarde. Ook is op meerdere plaatsen nieuwbouw verschenen, voornamelijk ter vervanging van de bestaande bebouwing. Het plan voor de Molenpolder sluit aan op de bestaande kern van Numansdorp. De kenmerkende identiteit van de Havenstraat/Havenkade en Molendijk wordt niet aangetast met de ontwikkeling: deze vallen buiten het plangebied. Nabij deze structuren wordt ingezet op een dorps karakter, dat uitwaait naar het buitengebied en het Hollandsch Diep door middel van een steeds lagere bebouwingsdichtheid.
Binnen het plangebied zijn verder geen stedenbouwkundige waarden aanwezig die kunnen worden aangetast door ontwikkeling van de Molenpolder.
Historisch landschap
Het plangebied is aangemerkt als zeekleilandschap. Het Jonge Zeekleilandschap is ontstaan door zee-overstromingen. Via inbraken en langs riviermondingen werd het oude veenlandschap werd weggeslagen en zeeklei afgezet.
Rond het jaar 1000 ging men deze zeekleigebieden ontginnen. Dijkaanleg vond plaats vanaf de 13e eeuw. Door het inpolderen van de 'aan-' en 'opwassen' werd zo tot in de 20e eeuw nieuw land gewonnen. Tijdens stormvloeden en overstromingen gingen echter ook grote aangedijkte gebieden (tijdelijk) weer verloren.
De oudere polders worden gekenmerkt door een lage ligging met een vrij onregelmatige strook of blokverkaveling, terwijl de jongere polders hoger liggen en een rationelere, grootschalige verkaveling hebben. Daarnaast bevinden zich in sommige polders kleine oneffenheden, die het gevolg zijn van de moernering; het winnen van zouthoudend veen.
Daarnaast is langs de oostelijke dorpshaven, parallel aan de Havenkade, een poldergrens aangeduid. Poldergrenzen vormen de hoofdlijnen van de ruimtelijke inrichting en hebben vaak een hoge waarde. Veel poldergrenzen, voornamelijk in het westen en zuiden van de provincie, zijn verdwenen of niet meer herkenbaar als gevolg van de verstedelijking, uitbreiding van kassen en ruilverkavelingen. In zeekleilandschappen hebben polderdijken vaak een kronkelig verloop en zijn vroeger vaak buitenwaterkerend geweest. Met het plan voor de Molenpolder blijft deze grens in tact.
De zuidelijke dijk parallel aan het Hollandsch Diep is aangemerkt als zeewering, meer specifiek een zeedijk van na 1945. De aanleg van zeeweringen/zeedijken begon in de Middeleeuwen in het zuidelijk deel van de provincie. Hier schoof de buitenwaterkering met de geleidelijke aangroei van nieuwe zeekleipolders keer op keer op. Deze aangroei stopte met de aanleg van de Deltawerken. De bestaande dijk ter hoogte van het plangebied heeft een waterkerende functie (afbeelding 4.9).
Tot slot is aan de noordwestzijde van het plangebied, op de Veerhaven, een historisch lijnelement aangeduid vanwege de oude stoomtram in de Hoeksche Waard. Bij de waardering van landschappelijke lijnen is vooral gelet op de gaafheid van het historische lijnelement en eventueel ook op de samenhang met andere elementen. In dit geval zijn er elders in de gemeente stukken van het tracé zichtbaar gemaakt in de openbare ruimte. Ook ter plaatse van de Veerweg is dit van toepassing: Het zijn plekken waar in het wegdek een tramspoor zichtbaar is gemaakt, verwijzend naar vroegere lijnen van de Rotterdamse Tramweg Maatschappij die over dijken en langs sloten liepen. De Veerweg valt buiten het plangebied. De karakteristiek en referentie naar het verleden worden niet aangetast met de ontwikkeling van de Molenpolder.
Afbeelding 4.9: Foto van zuidrand van het plangebied, ter hoogte van het Hollandsch Diep.
4.13.3 Conclusie
Met de ontwikkeling van de Molenpolder worden geen bestaande cultuurhistorische waarden aangetast. Met het terugbrengen van historische structuren binnen de Molenpolder, zoals de Molenpoldersche Kade, wordt de landschappelijke karakteristiek van het gebied weer zichtbaar en beleefbaar gemaakt.
4.14 Explosieven
4.14.1 Kader
In het kader van de uitvoerbaarheid moet worden vastgesteld of in het onderzoeksgebied rekening gehouden moet worden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem. Door onderzoek uit te voeren naar Conventionele Explosieven (CE) kan worden voorkomen dat er onverwachts CE worden aangetroffen bij het uitvoeren van werkzaamheden en/of er onzorgvuldig wordt omgegaan met eventueel aangetroffen CE, waardoor uitwerkingsgevolgen plaatsvinden. De belangrijkste daarvan zijn luchtdruk, schokgolf en scherfwerking, welke een groot gevaar vormen voor de veiligheid en gezondheid van bij het opsporen van CE betrokken werknemers en andere personen.
4.14.2 Onderzoek
Een eerste stap in het opsporingsproces naar CE wordt (doorgaans) gevormd door een (historisch) vooronderzoek waarin beoordeeld wordt of een onderzoekgebied verdacht of onverdacht is op de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven.
Ten aanzien van voorliggend plan voor de Molenpolder is door T&A Survey onderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is ook een deel van de Torensteepolder meegenomen. Er is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in de onderzoeksgebieden zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied (deels) verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. De rapportage maakt onderscheid in gebieden die als verdacht, verdacht maar vrijgegeven, en onverdacht zijn aangemerkt (afbeelding 4.10).
Afbeelding 4.10: Kaart verdachte locaties explosieven (bron: onderzoeksrapport T&A Survey).
Voor de verdachte gebieden is in twee delen explosievenonderzoek uitgevoerd. Het proces-verbaal van oplevering voor de locaties die in afbeelding 4.9 zijn aangemerkt met een '1', is dit onderzoek opgenomen als bijlage 12 bij deze toelichting. Voor de meest westelijke locatie (resp. aangeduid met een '2') is het onderzoek opgenomen in bijlage 19.
Verdachte locaties met nummer 1
Uit onderzoek van T&A Survey blijkt dat een groot deel van de gronden zijn vrijgegeven. Dat betekent dat de geplande werkzaamheden binnen deze gebieden regulier kunnen worden uitgevoerd. Voor de gebieden die volledig vrijgegeven zijn is er geen kans meer op het aantreffen van CE's. De onderzoeksresultaten met vrijgave heeft plaatsgevonden op basis van uitgevoerde opsporingswerkzaamheden.
De overige gronden betreffen een aantal niet ingemeten gebieden, door de aanwezigheid van onder andere begroeiing, watergangen, rietkragen en gewassen. Indien grondroerende werkzaamheden plaatsvinden binnen het niet ingemeten gebied, wordt geadviseerd nader onderzoek uit te laten voeren. Dit zal tijdens een eerstvolgend bouwoverleg nader worden afgestemd.
Verdachte locatie met nummer 2
Uit onderzoek door Van Den Ouden Bodac B.V. blijkt dat binnen de westelijke planlocatie met nummer '2' tijdens de opsporingswerkzaamheden geen ontplofbare oorlogsresten of hieraan gerelateerde objecten aangetroffen. Grondroerende werkzaamheden kunnen zonder aanvullende maatregelen, in relatie tot ontplofbare oorlogsresten kunnen worden uitgevoerd.
4.14.3 Conclusie
Voorafgaand aan de grondroerende werkzaamheden zal op basis van de exacte ontgravingscontouren nader onderzoek plaatsvinden. Mochten er explosieven aanwezig zijn, dan dienen deze door een gecertificeerd bureau te worden verwijderd. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is hiermee niet in het geding. De mogelijkheid tot aanwezigheid van explosieven leidt niet tot belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.15 Duurzaamheid
4.15.1 Kader
Energiezuinig bouwen
De energie prestatie eisen van woningen en utiliteitsgebouwen wordt uitgedrukt in BENG-eisen. Het Bouwbesluit stelt bepaalde eisen aan de energiezuinigheid van gebouwen en daarmee de BENG-waarde van een gebouw. De energieprestatie-eisen onder BENG worden vastgesteld aan de hand van drie indicatoren. De drie BENG-indicatoren zijn:
- 1. Energiebehoefte gebouw: de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar.
- 2. Primair fossiel energiegebruik: het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar.
- 3. Hernieuwbare energie: het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten.
Alle vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2023 moeten voldoen aan deze BENG-norm.
Nationaal klimaatakkoord
De afgelopen jaren heeft de nationale overheid haar duurzaamheidsdoelen en de benodigde acties in verschillende documenten en afspraken vastgelegd. In 2013 zijn er afspraken gemaakt met het bedrijfsleven over onder andere besparing en meer duurzame opwekking in het Energie-akkoord. In 2015 is er tijdens een VN-klimaattop in Parijs een nieuw internationaal klimaatakkoord opgesteld. Het doel hiervan is om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2 graden Celsius en minimaal 1,5 graden. In 2016 heeft de overheid vervolgens in de Energie-agenda vastgelegd hoe een CO2-arme energievoorziening in 2050 gerealiseerd kan worden. In 2018 zijn deze afspraken verder uitgebreid met een nationale Klimaatwet. Deze stelt dat in 2030 een CO2-reductie van 49% ten opzichte van 1990 gerealiseerd moet zijn. In 2050 moet dit minimaal 95% zijn. In een nationaal klimaatakkoord worden afspraken gemaakt hoe deze doelen gehaald gaan worden. Op 28 juni 2019 heeft het kabinet het klimaatakkoord gepubliceerd.
Als onderdeel van het nationale klimaatakkoord is ook afgesproken om op regionaal niveau samen te werken aan de energietransitie. Daarbij gaat het specifiek over lokale duurzame opwekking, besparing en de warmtetransitie. Dit resulteert in dertig regionale energiestrategieën (de RES). De regio's krijgen ondersteuning van het Nationaal Programma RES. Via de RES kan de besluitvorming omtrent de ruimtelijke inpassing van de duurzame energieopwekking en de energie-infrastructuur worden voorbereid in goed overleg met alle maatschappelijke partners en betrokkenen binnen de regio.
RES regio Hoeksche Waard
Op regionaal niveau werkt de gemeente Hoeksche Waard gezamenlijk aan de Regionale Energiestrategie (RES) en op gemeentelijk niveau wordt in de Transitievisie Warmte (TVW) uitgewerkt hoe er stap voor stap wordt toegewerkt naar een aardgasvrije gebouwde omgeving.
In de RES 1.0 van regio Hoeksche Waard ligt de focus op bestaande en al in ontwikkeling zijnde energieprojecten. Daarnaast wordt er komende jaren ingezet op grootschalige opwek van zonne-energie op (agrarische) bedrijfsdaken. Het proces om te kijken of nog meer opwek van duurzame energie nodig is om in 2040 energieneutraal te zijn, wordt doorlopen vanuit het uitvoeringsprogramma 'Hoeksche Waard richting energieneutraal'.
Programmaplan Duurzaamheid
Het programmaplan Duurzaamheid is een kader met de ambities en doelen voor de middellange en lange termijn, die bijdragen aan de duurzame toekomst van de gemeente. Voor de korte termijn zijn er op basis van dit plan uitvoeringsplannen gemaakt. In deze uitvoeringsplannen staat beschreven wat er in de periode 2021 tot en met 2026 concreet wordt gedaan om deze doelen te bereiken. Er zijn in totaal vier uitvoeringsprogramma's: 'Hoeksche Waard richting energieneutraal', 'Circulaire economie', 'Klimaatadaptatie' en 'Biodiversiteit'
Uitvoeringsprogramma Hoeksche Waard richting energieneutraal
De gemeente Hoeksche Waard streeft ernaar om in 2040 energieneutraal te zijn. Dat betekent dat de toekomstige, lokale energievraag van de gemeente duurzaam op het eigen eiland wordt opgewekt. De bovenregionale energievraag, die aan de Hoeksche Waard wordt toegerekend, telt niet mee in de energieneutraliteit. Er wordt rekening gehouden plannen voor opwek van duurzame energie, te verwachten energiebesparing als gevolg van nieuwe technologieën en voorgenomen beleid vanuit de gemeente, provincie of rijksoverheid. Hier wordt het benutten van beschikbare daken voor zonne-energie, duurzame opwek van geplande wind- en zonneparken bij opgeteld. Er is dan nog een restopgave om de gemeente in 2040 energieneutraal te krijgen. De gemeente kijkt daarom hoe er op een verantwoorde manier energie kan worden opgewekt.
Het uitvoeringsprogramma richt zich op alle energiegebruikers binnen de gemeente, en concretiseert acties aan de hand van 4 pijlers: duurzame opwek, gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit en ondernemers en bedrijven. Per pijler zijn acties, maatregelen en projecten benoemd. Ten aanzien van duurzame opwerk wordt zon op daken zoveel mogelijk benut. Er komt een uitnodigingskader voor de uitbreiding van zon-op-land, zon-op-water en overige ruimtelijke objecten. Verder worden innovatieve vormen van energieopwekking, energieopslag en voorbeeldprojecten verkend. In de gebouwde omgeving worden bewoners en organisaties gestimuleerd om energie te besparen door kennisdeling en aantrekkelijke financieringsmogelijkheden te bieden. Dat geldt ook voor ondernemers en bedrijven. Op het gebied van mobiliteit wordt een goede en toegankelijke laadinfrastructuur voor elektrische voortuigen gefaciliteerd, evenals het voorzien in duurzame alternatieven voor de auto en schone brandstoffen.
Uitvoeringsprogramma Circulaire economie
De gemeente Hoeksche Waard streeft naar een circulaire economie waarin het grondstoffenverbruik wordt beperkt, grondstoffen hun waarde behouden en geen afval meer bestaat. Een circulaire economie zorgt voor nieuwe markten en werkgelegenheid, minder transport, productie en ontbossing en minder uitstoot naar lucht, water bodem, wat zorgt voor behoud van biodiversiteit. De gemeente Hoeksche waard heeft concrete doelstellingen geformuleerd tot 2030. In de eerste plaats wil de gemeente de hoeveelheid restafval per inwoner laten dalen tot onder de 50 kg per jaar, 25% van alle bouw- en infra projecten circulair maken en 50% van de kringlopen in de landbouw gesloten laten zijn. Ook is de Hoeksche Waard in 2030 vrij van zwerfafval. De gemeente begint de komende jaren met projecten die een basis leggen en kennis en bewustwording bij diverse doelgroepen vergroten. Zo ligt binnen het thema bouw en infra de focus in de eerste twee jaar op het verankeren binnen de gemeentelijke organisatie in samenwerking met externe (markt)partijen, om kennis en ervaring op te doen. Voor nieuwe bouwprojecten wordt uitgegaan van circulaire principes, zoals materialen die opnieuw winbaar zijn en geen negatieve impact op het milieu en onze gezondheid hebben. Daarnaast is het zaak om een gebouw zo te ontwerpen dat het later makkelijk aangepast kan worden, maar ook bijvoorbeeld modulaire bouw. Hiermee kunnen gebouwen in hun oorspronkelijke vorm opnieuw worden neergezet
Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie
Door klimaatverandering krijgen we vaker te maken met hitte, droogte en hevige neerslag. Ook de kans op bodemdaling en overstromingen stijgt. In de periode tot en met 2026 wil de gemeente Hoekse Waard concrete stappen zetten om klimaatbestendig te worden. In dat kader wordt een thematrekker klimaatadaptatie aangesteld, die het uitvoeringsprogramma bewaakt en initiatief neemt om de gemeente klimaatbestendig te maken. Ook worden klimaatcoaches opgeleid die projectleiders ondersteunen in hun rol, zodat in nieuwe, maar ook lopende projecten klimaatadaptie voldoende wordt verankerd en verbetert. Er wordt, met behulp van de 'impulsregeling klimaatadaptatie' van de Rijksoverheid, geïnvesteerd in een aantal grote projecten om knelpunten op te lossen. Nieuwe initiatieven rond klimaatadaptatie krijgen ondersteuning van de gemeente en wordt veel aandacht besteed aan communicatie. Nieuwe bouwprojecten worden vanaf 2020 klimaatadaptief gerealiseerd. In het convenant Klimaatadaptief bouwen staan de werkwijze en eisen die van toepassing zijn voor nieuwbouw. In de openbare ruimte dienen de juiste planten, struiken en bomen op hittestressgevoelige locaties te worden toegevoegd. Dit zorgt voor gewenste verkoeling en schaduw tijdens warme zomers, en wordt bij hevige regenval voldoende water vastgehouden. Ook komt dit de biodiversiteit ten goede.
Wat waterhuishouding betreft is het belangrijk om de 'sponswerking' van bebouwd en landelijk gebied te behouden. Regenwater dient tijdelijk te worden opgevangen en vastgehouden, zodat het langzaam in de bodem kan zakken of worden afgevoerd naar oppervlaktewater als voorraad voor perioden zonder regen. Dit soort locaties en voorzieningen moeten voldoende beschikbaar zijn, zodat er geen wateroverlast plaatsvindt en tegelijkertijd voldoende grondwater aanwezig is om droogte tegen te gaan.
Uitvoeringsprogramma Biodiversiteit
De gemeente streeft ernaar in 2050 in de Hoeksche Waard over veerkrachtige ecosystemen te beschikken. Daarom legt de gemeente zichzelf maatregelen op waar de komende jaren de focus op ligt. In het kader van natuurontwikkeling wil de gemeente een groenblauw netwerk ontwikkelen vóór 2026. Dit netwerk wordt opgenomen in een landschapsplan waarbij gebiedspartners en Natuur Netwerk Nederland aan zet zijn om dit af te maken. Ook wordt voor 10% aan landschapselementen in het landelijk gebied voorzien. In de openbare ruimte ligt de focus op de overgang naar functioneel en biodivers beheer en inrichting van de openbare ruimte en meer bewustwording onder inwoners. Voor de landbouwsector wordt in een landbouwvisie een duurzaam toekomstperspectief geschetst. In nieuwe ruimtelijke plannen ligt de focus op natuurinclusiviteit, waarvoor de gemeente een Handreiking klimaat- en natuurinclusief bouwen gaat ontwikkelen. Ook worden maatschappelijke initiatieven gestimuleerd, wordt ingezet op netwerkbijeenkomsten en kennisdeling en worden meekoppelkansen van andere projecten benut.
4.15.2 Onderzoek
Aanmelding Crisis- en herstelwet
Op 25 maart 2019 is het plan voor de Molenpolder aangemeld als bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Bij de aanmelding als Chw-project moet worden aangegeven op welke manier het plan beoogt bij te dragen aan duurzaamheid. In de aanmelding komt naar voren dat de verantwoordelijkheid voor een duurzame gebiedsontwikkeling bij de markt wordt gelegd, waarbij afhankelijk van de gemeentelijke omgevingsvisie nadere invulling plaatsvindt.
In de aanmelding zijn voor diverse duurzaamheidstoepassingen voorbeelden en uitgangspunten geformuleerd. Duurzaamheidstoepassingen maken echter een doorgaand proces door, met nieuwe innovaties en inzichten. Er werd in 2019 onder meer gedacht aan de volgende punten:
- Zonnevelden: een nog nader te bepalen (al dan niet tijdelijk) oppervlak kan worden ingericht voor opwekking van zonne-energie.
- Energieopwekking: in perioden dat de recreatiewoningen niet bewoond worden, biedt dit de mogelijkheid om de opgewekte energie te leveren aan het omliggende woongebied. De mogelijkheid tot praktische toepassing hiervan moet nog worden onderzocht.
- Warmte/koude: het woon- en recreatiegebied wordt energieneutraal ingericht. Koeling van woningen door water wordt onderzocht: dit zou extra energieopwekking kunnen opleveren.
- Circulair: het openbaar gebied en de woningen worden circulair opgezet. Voor het openbaar gebied wordt onderzocht om toepassing van elders vrijkomend (bestratingsmateriaal) te gebruiken. Voor te kappen woningen wordt gekeken naar herplant binnen het plangebied. Woningen krijgen een materiaalpaspoort en in de bouw worden circulaire elementen ingevoegd. Verder wordt het gebruik van natte bouwmaterialen waar mogelijk beperkt.
- Openbare ruimte: er wordt ingezet op natuurontwikkeling, verbetering van de waterkwaliteit en er worden eisen gesteld aan klimaatadaptatie.
- Ecologie/water: bij de inrichting van het gebied wordt nagegaan hoe ecologie en water geoptimaliseerd kunnen worden, en wordt rekening gehouden met opvang en vertraagde afvoer van piekbuien.
- Mobiliteit: het plan stimuleert de markt om te kiezen voor oplossingen met een zo laag mogelijke verkeersaantrekkende werking. Denk bijvoorbeeld aan deelauto's of het voorzien in elektrische (deel)fietsen.
- Tijdelijke invulling agrarisch gebied: een deel van het plangebied, dat nog niet in ontwikkeling is, kan mogelijk een tijdelijke functie krijgen.
Bovenstaande voorstellen worden meegenomen in de verdere planuitwerking van het gebied. Daarnaast zijn op enkele actuele thema's rondom duurzaamheid aanvullende ambities geformuleerd, die hierna aan bod komen.
Energieneutraliteit
In lijn met het Uitvoeringsprogramma Hoeksche Waard richting energieneutraal wordt in de Molenpolder gekeken naar mogelijkheden rond energiebesparing en energieopwekking. In de Molenpolder worden de wettelijke normen ten aanzien energiezuinigheid - die vanaf medio 2021 zijn ondergebracht in BENG-normen - gehanteerd. De BENG normeert de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiel energieverbruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. Omdat energie tijdens de gebruiksfase de grootste milieu-impact van het gebouw veroorzaakt, zijn alle gebouwen geheel NOM ready. Dit wordt gerealiseerd door de energievraag te minimaliseren en door het toepassen van lagetemperatuurverwarming en hogetemperatuurkoeling in combinatie met een hoogwaardige warmtepomp. De resterende energie die nodig is, kan worden opgewekt door PV-panelen. Door efficiënt ontwerp en de slimme installaties blijft er ruimte op het dak over voor bijvoorbeeld een daktuin, of kan op termijn de hoeveelheid PV-panelen worden uitgebreid ten behoeve van elektrische auto's.
Materiaalgebruik en circulariteit
In lijn met het Uitvoeringsprogramma Circulaire economie wordt voor de toekomstige bebouwing in de Molenpolder rekening gehouden met de toekomstbestendigheid en hergebruik van materialen. Bij de uitwerking van het plan worden de wettelijke normen ten aanzien van de MilieuPrestatie Gebouwen -norm (MPG) toegepast. De MPG is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Tijdens het ontwerp van gebouwen in de Molenpolder wordt rekening gehouden met de robuustheid en levensverwachting van materialen, de de- en remontabiliteit van bouwdelen (het eenvoudig vervangen, hergebruiken, maar ook toevoegen van bouwdelen) en de flexibiliteit in het gebruik van gebouwen. In de Molenpolder wordt gestreefd naar een MPG norm die onder de wettelijke norm ligt.
Tijdens de ontwerpfase worden de gebouwen uitgewerkt met BIM conform de eisen van Madaster. Hiermee wordt gezorgd dat de gebruikte materialen en verbindingen goed zijn vastgelegd, zodat er wordt voorgesorteerd op hergebruik aan het eind van de levensfase van (een deel van) het gebouw. Ook wordt een zo kaal mogelijke basisconstructie gerealiseerd, met waar mogelijk dragende gevels, zodat de mogelijkheid bestaat om de functie of indeling (door middel van samenvoegbaarheid en splitsing) van een gebouw makkelijker te wijzigen.
Circulair plan met lage milieu-impact
In het nader uit te werken stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met de sociale veiligheid en een optimaal functionele en kwalitatief hoogwaardige bouwwijze. Het plan wordt zo ontworpen dat maximale flexibiliteit in de toekomst mogelijk is, met materialen die mooi verouderen, weinig tot geen onderhoud behoeven en lang mee gaan. Ook in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van circulaire, biobased en geoogste materialen met een lage milieu-impact, bepaald op basis van levenscyclusanalyseonderzoeken. Zo kan worden gekozen voor een optimale betonsoort met relatief lage milieu-impact en zal de verlichting van de buitenruimte energiezuinig (LED) worden toegepast. In het ontwerp worden ook laadvoorzieningen opgenomen voor auto's, ruimte voor accu's in de woningberging en voldoende fietsbergingen. Tot slot wordt ook het bouwproces op een duurzame manier vormgegeven. Denk hierbij aan slim georganiseerde logistiek, het scheiden van bouwafval en duurzame inzet van personeel.
Waterhuishouding
De piekbelasting van het regenwater in het plangebied wordt lokaal opgevangen en vastgehouden, geïnfiltreerde en eventueel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het toepassen van groene daken en aanleggen van wadi's in de openbare ruimte. Daarnaast wordt in de Molenpolder voorzien in een nieuwe waterstructuur waarin piekbuien kunnen worden opgevangen. Het waterverbruik wordt verder beperkt door waterbesparende kranen, douches en toiletten toe te passen. Daarnaast wordt het regenwater lokaal opgevangen om gebruikt te worden voor de bewatering van begroeiing. Dit zorgt voor een duurzame balans tussen periodes van regenwateroverschot en tekort.
Groenblauwe hoofdstructuur en biodiversiteit
Het stedenbouwkundig kader gaat uit van een hoogwaardige ruimte met veel natuur en water, woonmilieus in samenhang met het openbare gebied worden ontworpen en zo de groenbeleving versterken. Dit maakt van de Molenpolder een passende afbouw van de dorpsrand richting het Hollandsch Diep. Het ontwerp zorgt voor een ecologische verrijking van de buurt en nieuwe impuls voor de biodiversiteit. Er is aandacht voor de meanderende route van het water en natuurlijke taluds bieden ruimte voor extra waterbuffers in het gebied. Met name het getijdenmilieu aan de zuidrand van de Molenpolder zorgt voor een nieuwe kwaliteit met ruimte voor diverse plant- en diersoorten. Natuur, dagrecreatief gebruik en wonen vormen in samenhang een openbaar natuur- en getijdenlandschap. De waterrijke omgeving, zoals ook genoemd in de Nota van Uitgangspunten beeldkwaliteit, komt in het gehele recreatiemilieu tot uitdrukking, onder andere door het zo veel mogelijk toepassen van natuurvriendelijke oevers.
Gezondheid
Een woonomgeving is pas duurzaam wanneer er ook gezond en aangenaam verbleven kan worden. De gezondheid in de woningen is geborgd door onder andere een warmte terug win (wtw) ventilatie welke de lucht filteren en tevens bijdragen aan het verlagen van het energie verbruik en tochtklachten voorkomen. Een warmtepomp systeem die werkt met een laagtemperatuur en daarmee een aangenaam comfort geeft aan de gebruiker, bij deze systemen kan ook gebruik gemaakt worden van koeling waarmee oververhitting wordt voorkomen.
Gezondheid heeft ook te maken met een prettige en duurzame woonomgeving en voldoende beweging, zo wordt er in de Molenpolder aandacht gegeven aan prettige openbare verblijfsruimte waarin een wandeling door het groen in de wijk aangenaam is en voldoende speelplekken aanwezig zijn. Tevens zal er een langzaam verkeersverbinding worden gemaakt met het centrum waarmee het gebruik van de fiets wordt gestimuleerd.
4.15.3 Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de duurzaamheidskaders van de regio en gemeente Hoeksche Waard.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan dat onder de Crisis en herstelwet is opgesteld, kent niet de verplichting om de economische uitvoerbaarheid aan te tonen. Dat heeft te maken met de verplichting van de Wet op de ruimtelijke ordening het bestemmingsplan om de 10 jaar te herzien, onder de Chw is komen te vervallen. Toch is het voor potentiële initiatiefnemers, maar ook in het kader van de bestuursovereenkomst tussen provincie en Rijk, waarin prestatieafspraken zijn vastgelegd, van belang inzicht in de economische uitvoerbaarheid te geven.
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt onder meer bepaald door de financiële en een organisatorische component. Wat de organisatie betreft, geeft de gemeenten middels dit bestemmingsplan een uitnodiging aan ontwikkelende marktpartijen om de doelen uit het stedenbouwkundig raamwerk te realiseren. De gronden zijn in particulier eigendom. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan wordt met de betreffende eigenaren een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er is geen noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Draagvlak
Het voorliggende plangebied vormt de volgende stap in de gebiedsontwikkeling rond de kern Numansdorp. Eerdere pogingen om het gebied te ontwikkelen zijn niet haalbaar gebleken. Het nieuw opgestelde stedenbouwkundig kader voorziet in een passende invulling van het gebied, dat stapsgewijs wordt ontwikkeld. Op die manier wordt continue ingespeeld op actuele marktvraag naar woningbouw, voorzieningen en recreatie. Tegelijkertijd wordt bestaande bedrijvigheid gesloopt en krijgt het gebied meer kwaliteit, met nadrukkelijke aandacht voor water en natuur. Deze landschappelijke inpassing is ook van waarde voor de bestaande inwoners en bezoekers. De diversiteit aan functies worden passend geacht op de locatie. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader om het stedenbouwkundig kader tot ontwikkeling te brengen.
Participatie
In voorbereiding op het bestemmingsplan is er een participatietraject gestart waarbij er een omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden. Tijdens deze dialoog is de omgeving zowel digitaal als tijdens een inloopavond geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Aangezien bestemmingsplan in eerste instantie vooral de kaders vastlegt waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden, is er gekozen voor een informatief karakter. Met de omgevingsdialoog is een toelichting gegeven op de kaders en mogelijkheden van het bestemmingsplan: welke ruimte biedt het bestemmingsplan en welke uitgangspunten zijn hard en zacht? Het bestemmingsplan heeft een looptijd van 20 jaar zodat de mogelijkheid moet bestaan om de plannen te kunnen aanpassen aan de veranderende marktomstandigheden. Met de omgevingsdialoog zijn suggesties en aandachtspunten opgehaald. Deze zijn verwerkt in het verslag dat bij deze plantoelichting is gevoegd.
Met de uitwerking van de verschillende fases zal volgens het participatiebeleid van de gemeente Hoeksche Waard aan De Molenpolder verder invulling worden gegeven. In deze fases zal er verder worden gesproken over de concrete invulling van het plangebied. Voor de deelfases zal er een omgevingsvergunningprocedure moeten worden doorlopen waarin de verdere haalbaarheid en onderbouwing worden vastgelegd. Ook in dit verband zal aan participatie nadere invulling worden gegeven.
Overleg
Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan "Molenpolder" voor advies toegezonden aan enkele overleginstanties zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Van de ontvangen overlegreacties wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.
Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze hierop in te dienen. De eventueel ontvangen zienswijzen zullen te zijner tijd in een Nota van Zienswijzen worden samengevat en voorzien van een reactie. De Nota van Zienswijzen wordt opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Als daartoe aanleiding is, wordt hierin per reactie in een conclusie aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen.
Zienswijzen
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.
Vaststelling
De eventuele wijzigingen die voortkomen uit de zienswijzen worden verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor de vaststelling van het plan. Na vaststelling ligt het plan nog eenmaal gedurende zes weken ter inzage; de beroepstermijn.
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Verantwoording Planvorm
De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURP-standaarden 2012. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.
Verbeelding
De analoge verbeelding is getekend op schaal 1:1000 (A3). Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
6.2 Opbouw Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De regels bestaan uit vijf hoofdstukken:
- Inleidende regels (INLEIDENDE REGELS)
- Ontwikkelregels (ONTWIKKELREGELS)
- Beheerregels (BEHEERREGELS BESTAANDE BESTEMMINGEN)
- Algemene regels (ALGEMENE REGELS)
- Overgangs- en slotregels (OVERGANGS- EN SLOTREGELS)
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende regels.
6.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. Uitgangspunt is het legale gebruik van de bestemmingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Ontwikkelregels
Naast de bestaande bestemmingen is voor een groot deel van het plangebied de aanduiding "ontwikkelingsgebied" opgenomen. Binnen dit gebied is transformatie naar verschillende nieuwe functies mogelijk, zoals woningen, recreatie(woningen), maatschappelijke functies, cultuur en ontspanning, horeca, natuur, water, verkeer en groen. Transformatie is slechts mogelijk indien wordt voldaan aan diverse beoordelingsregels voor gebruik en bouwen. Onder paragraaf 3.2. van de regels zijn hiertoe diverse bepalingen opgenomen. De beoordelingsregels zijn opgesplitst in algemene regels, en meer specifieke regels per woonmilieu (zoals beschreven in paragraaf 2.3).
Ontwikkelingsgebied
Algemene ontwikkelregels
De algemene regels zijn opgenomen in paragraaf 3.2.1. In de eerste plaats is bepaald welke woonmilieus er in het plangebied te onderscheiden zijn. Het betreft het dorpsstedelijk milieu, de tuinbuurten, de erven, het getijdemilieu en het recreatiemilieu. De begrenzing van deze woonmilieus is met specifieke aanduidingen op de verbeelding bij dit plan opgenomen. Per aanduiding is beschreven wat voor karakter en woonsfeer het betreffende milieu heeft.
Paragraaf 3.2.1 geeft een aantal belangrijke kaders die van toepassing zijn op het volledige plangebied. Zo zijn in dit artikel het maximaal aantal woningen en recreatiewoningen opgenomen:
- a. maximaal 958 woningen, waarvan;
- 1. ten minste 30% sociale huurwoningen;
- 2. ten minste 40% betaalbare woningen;
- 3. ten hoogste 30% vrije sector woningen;
- 4. ten minste 10% bijzondere woonvormen;
- b. maximaal 292 recreatiewoningen.
Ook is de ontwikkeling van het gebied gekoppeld aan twee beleidsregels, te weten:
- de 'Nota van Uitgangspunten beeldkwaliteit' met een uitwerking van de hiervoor opgenomen beschrijvingen van de opzet en inrichting van milieus en gebieden, en tevens aan de op te stellen beleidsregel 'Beeldkwaliteitsplan Molenpolder' met een detaillering van de 'Nota van Uitgangspunten Beeldkwaliteit' voor het gebied of milieu waarvoor omgevingsvergunning is of wordt aangevraagd;
- de beleidsregel 'Duurzaam Molenpolder' met een uitwerking van de duurzaamheidsambities waaraan moet worden voldaan.
Nadere planuitwerking voor de Molenpolder dient te voldoen aan de uitgangspunten en randvoorwaarden die zijn opgenomen in deze beleidsregels.
Regels per woonmilieu
In paragraaf 3.2.2 t/m 3.2.6 zijn vervolgens per deelgebied concrete voorwaarden uitgewerkt, zoals de beoogde bouw- en gebruiksmogelijkheden, het maximaal aantal (recreatie)woningen en oppervlakte aan andere voorzieningen zoals recreatie of horeca, het type woningen en de bebouwingsdichtheid.
Regels voor woningen
De lange-termijnontwikkeling van de Molenpolder hangt samen met een aantal belangrijke voorwaarden:
- de capaciteit van de wegen van en naar het plangebied moet voldoende zijn;
- waar nodig dienen geluidsbeperkende maatregelen te worden aangebracht aan woningen;
- er dient en randweg aan de westzijde van Numansdorp te worden gerealiseerd en in gebruik genomen;
- het realiseren van woningen is uitsluitend toegestaan indien er door de gemeenteraad extra woningbouwprogramma is toegekend aan het gebied.
In paragraaf 3.2.7 zijn deze voorwaarden juridisch geborgd, door deze bepalingen als voorwaarde te stellen bij het realiseren van woningen en/of het in gebruik nemen van functies in de verschillende woonmilieus.
Verkeer en parkeren
In artikel 3.2.8 is bepaald welke functies er ten aanzien van verkeer en parkeren van toepassing zijn. Het betreft \wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, bermstroken, taluds, beplantingen en waterhuishouding en voorzieningen voor openbaar vervoer. Het plangebied voor de Molenpolder wordt aan de noordwestzijde van het gebied ontsloten op het bestaande wegennet. Deze locatie (een zoekgebied) is opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan, met de aanduiding 'ontsluiting'. Een regeling voor parkeren is opgenomen onder de Algemene regels in Hoofdstuk 4 (artikel 13.1).
Water en groen
Artikel 3.2.9 ziet toe op het water en groen in het plangebied. Er is aangegeven welke functies er onder water en groen worden verstaan, zoals bijvoorbeeld bruggen, duikers, bermen, wandel- en fietspaden verkeer te water. Ook is meer geborgd dat er in de Molenpolder maximaal 12,5 hectare water wordt ontgraven. Deze bepaling volgt uit de MER-plicht voor ontgrondingen. Verder zijn twee specifieke aanduidingen opgenomen voor de centrale groenzone en de Molenpoldersche Kade:
- ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen – groenzone' wordt een centraal gelegen in het plangebied doorgaande groenvoorziening aangelegd voor het langzaam verkeer vanuit het bestaand stedelijk gebied van Numansdorp richting het Hollands Diep;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – dijk' wordt een groenstructuur aangelegd ter markering van de oorspronkelijke dijk.
Milieu en duurzaamheid
Op het gebied van milieu en duurzaamheid zijn een aantal voorwaarden gesteld aan de verdere planontwikkeling. Zo worden aan de ontwikkeling van de Molenpolder hoge duurzaamheidsambities gesteld (zie paragraaf 4.15). Deze zijn opgenomen in de 'Beleidsregel duurzaamheidsambities Molenpolder'. Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat de ontwikkeling hieraan bijdraagt. Ook dient het plan te voldoen aan de Wet geluidhinder (of diens rechtsopvolger), de normen uit de Wet bodembescherming en moeten eventuele archeologische waarden worden vastgesteld.
Aanduidingen zones
In artikel 3.2.11 is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt om de (ruimtelijke) begrenzing van de woonmilieus op de verbeelding van het plan in beperkte mate te kunnen verschuiven. Hierdoor wordt flexibiliteit geboden voor de nadere uitwerking van het plan. De regels per woonmilieu, zoals opgenomen in artikel 3.2.2 t/m 3.2.6 wijzigen hiermee niet.
Beoordelingsregels voor bouwen
Paragraaf 3.3 omvat specifieke beoordelingsregels voor bouwen. Hierin is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De regels zien onder meer toe op de oriëntatie van woningen, de situering en maatvoering van bijgebouwen en de hoogte van erfafscheidingen.
Hoofdstuk 3 Beheerregels bestaande bestemmingen
Het bestemmingsplan is voor het overige opgebouwd vanuit de bestaande situatie. In de regels van hoofdstuk 2 zijn hoofdzakelijk alle bestemmingen uit de onderliggende vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Dat betekent dat als zich geen initiatieven melden, het gebied zijn huidige functie agrarisch gebied met beperkte recreatiemogelijkheden kan behouden. Uitzondering op deze regel betreft de voormalige houthandel met nu nog een ruime bedrijfsbestemming met potentiële een grote hindercontour voor de omgeving. Dit bedrijf heeft nu een maatbestemming gekregen die uitsluitend een voortzetting van de voorheen aanwezige bedrijfsvoering toestaat.
Hoofdstuk 4 Algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Het gaat om de volgende artikelen:
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. In artikel 13.1 is een parkeernorm verplicht gesteld, waarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen (of diens rechtsopvolger) van de gemeente Hoeksche Waard. Daarnaast is bepaald dat een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' uitsluitend wordt verleend indien uit nader onderzoek naar niet-gesprongen explosieven is gebleken dat op dit punt geen significante risico's meer aan de orde zijn.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of ondergeschikte overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
6.4 Crisis- En Herstelwet
Dit bestemmingsplan is opgesteld met gebruik van de Crisis- en herstelwet (Chw), meer specifiek met gebruik van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet Dit artikel biedt de mogelijkheid voor het opstellen van een zogenaamd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan de gemeente als experiment onder de werking van de Chw vooruitlopen en anticiperen op de komst van de Omgevingswet. De ontwikkeling van de Molenpolder is op 25 maart 2019 aangemeld en op 1 juli 2019 opgenomen in artikel 3.1 van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet onder artikel 7c van dit besluit.
Artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt – kort samengevat - de volgende mogelijkheden in afwijking van of in aanvulling op bestaande wetten:
- 1. Voor het plan geldt een bredere reikwijdte dan voor 'reguliere' bestemmingsplannen, doordat niet alleen regels mogen worden gesteld met het oog op 'een goede ruimtelijke ordening', maar ook regels die strekken ten behoeve van:
- a. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit; en
- b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.
- 2. Voor het plan geldt een langere planperiode van maximaal twintig jaar.
- 3. Voor het plan geldt een langere periode voor tijdelijke bestemmingen van maximaal tien jaar.
- 4. In het bestemmingsplan kunnen bepalingen uit gemeentelijke verordeningen worden opgenomen.
- 5. In het bestemmingsplan kan voor activiteiten een meldingsplicht worden opgenomen.
- 6. In het bestemmingsplan kunnen open normen worden opgenomen, waarvan de uitleg plaatsvindt aan de hand van door de gemeenteraad of het college vast te stellen beleidsregels.
- 7. In het geval van beleidsregels voor beeldkwaliteit worden de beleidsregels vastgesteld door de gemeenteraad.
- 8. Voor eventuele planschade door het wegbestemmen van onbenutte bouw- of gebruiksmogelijkheden gelden specifieke regels voor het bepalen van de voorzienbaarheid.
- 9. Bij het plan mag:
- a. worden afgeweken van de RO-standaarden;
- b. worden afgeweken van de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid;
- 10. In afwijking van het bepaalde in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder een afzonderlijk hogere waardenbesluit achterwege blijven, maar mag het besluit onderdeel uitmaken van het plan en mag worden volstaan met minder gedetailleerd onderzoek in het kader van het hogere waardenbesluit. 10. Het kostenverhaal mag worden gefaseerd, hetgeen betekent dat het exploitatieplan kan worden uitgesteld tot het moment van vergunningverlening.
- 11. In het geval kostenverhaal wordt gefaseerd, gelden daarvoor specifieke regels.
- 12. In het bestemmingsplan mogen gebiedsgerichte geur- en geluidswaarden worden gesteld, die hoger of lager zijn dan het Activiteitenbesluit voorschrijft.
- 13. De raad kan de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het bestemmingsplan delegeren aan het college.
- 14. In het bestemmingsplan kan voor activiteiten een vergunningplicht met voorwaarden worden opgenomen (vergunning voor bestemmingsplanactiviteit).
- 15. De indieningsvereisten voor een omgevingsvergunning zijn verbreed van 'een goede ruimtelijke ordening' naar 'fysieke leefomgeving'.
In dit bestemmingsplan wordt met name gebruik gemaakt van de punten genoemd onder:
- sub 1: verbrede reikwijdte (onder andere regels voor duurzaamheid en beeldkwaliteit);
- sub 2: planperiode van 20 jaar (in plaats van 10 jaar volgens de Wet ruimtelijke ordening);
- sub 6/7: open normen met uitwerking daarvan in beleidsregels (zie ook paragraaf 6.3)
- sub 9: hogere waardenbesluit als onderdeel van het plan.
Bijlage 1 Ontwerpvisie 'Zuiderstrand Aan De Zuidrand', Bvr; Oosterman Vrijetijdszaken; Planmaat, D.d. 16 Mei 2018
Bijlage 2 Toets Marktbehoefte Waterfront Hoeksche Waard, Ginder, 6 December 2022
Bijlage 2 Toets marktbehoefte Waterfront Hoeksche Waard, Ginder, 6 december 2022
Bijlage 3 Ladderonderbouwing, Companen, 24 April 2023
Bijlage 3 Ladderonderbouwing, Companen, 24 april 2023
Bijlage 4 Verkeersonderzoek, Goudappel, 18 Januari 2023
Bijlage 4 Verkeersonderzoek, Goudappel, 18 januari 2023
Bijlage 5 Randvoorwaarden Waterhuishoudkundige Kaders, Prommenz, 14 April 2023
Bijlage 5 Randvoorwaarden waterhuishoudkundige kaders, Prommenz, 14 april 2023
Bijlage 6 Archeologisch Vooronderzoek, Vestigia, 14 Maart 2019
Bijlage 6 Archeologisch vooronderzoek, Vestigia, 14 maart 2019
Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid Molenpolder, Aviv, 26 Januari 2023
Bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid Molenpolder, AVIV, 26 januari 2023
Bijlage 8 Quickscan Wet Natuurbescherming, Atkb, 22 November 2022
Bijlage 8 Quickscan Wet natuurbescherming, ATKB, 22 november 2022
Bijlage 9 Bedrijven En Milieuzonering, Kragten, 20 December 2022
Bijlage 9 Bedrijven en milieuzonering, Kragten, 20 december 2022
Bijlage 10 Historisch Vooronderzoek Bodem, Terra Milieu, 28 Juli 2022
Bijlage 10 Historisch Vooronderzoek bodem, Terra Milieu, 28 juli 2022
Bijlage 11 Historisch Vooronderzoek Explosieven, T&a Survey, 7 Augustus 2017
Bijlage 11 Historisch Vooronderzoek Explosieven, T&A Survey, 7 augustus 2017
Bijlage 12 Procesverbaal Van Oplevering Explosieven, T&a Survey, 23 November 2017
Bijlage 12 Procesverbaal van Oplevering explosieven, T&A Survey, 23 november 2017
Bijlage 13 Geluidsverkenning Bestemmingsplan Molenpolder, Kuipercompagnons, 13
Bijlage 13 Geluidsverkenning bestemmingsplan Molenpolder, KuiperCompagnons, 13
Bijlage 14 Stikstofdeposite, Rhdhv, 31 Augustus 2023
Bijlage 14 Stikstofdeposite, RHDHV, 31 augustus 2023
Bijlage 15 Stedenbouwkundig Raamwerk Molenpolder, Kuipercompagnons, 15 Mei 2023
Bijlage 15 Stedenbouwkundig raamwerk Molenpolder, KuiperCompagnons, 15 mei 2023
Bijlage 16 Memo 'Invloed Gebiedsontwikkeling Molenpolder Te Numansdorp Op Molendijk', Greenrivers, D.d. 15 December 2022
Bijlage 17 Memo 'Afleiding Profiel Van Vrije Ruimte Primaire Kering T.b.v. Gebiedsontwikkeling Molenpolder', Greenrivers, D.d. 15 December 2022
Bijlage 18 Notitie Luchtkwaliteit, Kuipercompagnons, 8 Februari 2023
Bijlage 18 Notitie luchtkwaliteit, KuiperCompagnons, 8 februari 2023
Bijlage 19 Explosievenonderzoek - Pvo, Van Den Ouden Bodac B.v., 14 April 2023
Bijlage 19 Explosievenonderzoek - PvO, Van Den Ouden Bodac B.V., 14 april 2023
Bijlage 20 Onderzoek Geluid Bestemmingsplan Molenpolder, Kuipercompagnons, 28 November 2023
Bijlage 20 Onderzoek geluid bestemmingsplan Molenpolder, KuiperCompagnons, 28 november 2023
Bijlage 21 Edna Onderzoek Noordse Woelmuis, Waterspitsmuis En Grote Modderkruiper, Datura Environmental Solutions, 2 November 2023
Bijlage 22 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling, 4 December 2023
Bijlage 22 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, 4 december 2023