Oud Bonaventurasedijk nabij nummer 53a, Strijen
Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 29-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oud Bonaventurasedijk nabij nummer 53a, Strijen met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPOudBonaventSTR22-VG01 van de Gemeente Hoeksche Waard;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
1.8 achtergevel:
de gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfast:
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van een mogelijkheid voor toeristisch verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed&breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, wordt gerund door de eigenaren van de betreffende woning en heeft maximaal 10 gasten;
1.11 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw waarvan de vloer zich op maaiveld, of nagenoeg op maaiveld, bevindt;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bestaand:
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan danwel gebouwd is of kan worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;
- gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een vergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.15 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:
- een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
- een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
- een onbenoemde ruimte, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of het verlenen van diensten aan particulieren, eventueel met bijbehorende kantoren, werkplaatsen en magazijnen;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.26 kampeermiddel:
- een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten delen blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.27 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.28 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.29 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met maximaal één tot de eigen constructie behorende wand;
1.30 peil:
- voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.31 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; daaronder worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 uitbouw:
een uitbreiding van een bestaande ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.33 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.34 voorgevelrooilijn:
- langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.35 woning:
een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.36 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;
1.37 zijdelings perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;
1.38 zijgevel:
gevel niet zijnde de voorgevel of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet zijnde detailhandel en horeca;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, laadpalen, parkeervoorzieningen, tuinen, groenvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming als bedoeld in artikel 5 lid 1 uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- tenminste 3 meter uit de kant van de watergang dient vrij te blijven van verharding, beplanting en obstakels ten behoeve van het onderhoud van de watergang. De oever blijft behouden, damwanden of dergelijke constructies zijn niet toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een besluit tot afwijken te nemen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,50 meter bedraagt;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,0 meter bedraagt.
7.2 Bestaande maten
- Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- In geval van herbouw is dit lid onder a1 en a2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor klare of onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;
- het gebruik van onbebouwde gronden als stort of opslagplaats voor puin of afvalstoffen;
- het gebruik van gronden, water en bouwwerken en/of opstallen voor de uitoefening van uitoefening van een seksinrichting;
- het gebruik van gronden en bouwwerken en/of opstallen voor de uitoefening van prostitutie;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige c.q. recreatieve woning, behoudens die situaties waar het desbetreffende gebruik op grond van de planregels is toegestaan;
- het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning.
8.2 Parkeren
- de gronden zoals aangewezen in dit bestemmingsplan mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
- bij omgevingsvergunning bepaalt het bevoegd gezag aan de hand van de 'Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen' of sprake is van voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in lid 1;
- als de onder 2 bedoelde beleidsregel gedurende de planperiode wijzigt, toetst het bevoegd gezag de omgevingsvergunning aan het gewijzigde beleid.
8.3 Bed & breakfast
Bed & breakfast in en bij woningen is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- bed & breakfast is een nevenfunctie bij het wonen, een agrarisch bedrijf of daarmee gelijk te stellen functie;
- de hoofdfunctie wonen blijft gehandhaafd;
- bed & breakfast is voor wat betreft activiteit, omvang en schaalgrootte niet te vergelijken met een pension of hotel;
- het betreft een logiesaccommodatie voor maximaal 10 personen en bestaande uit maximaal 7 kamers;
- de voorziening wordt in de bestaande bebouwing gerealiseerd;
- de accommodatie mag niet functioneren als zelfstandige wooneenheid.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3,0 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3,0 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oud Bonaventurasedijk nabij nummer 53a, Strijen'
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel gelegen ten noordoosten van het centrum van Strijen een vrijstaande woning te realiseren. Het perceel bevindt zich tussen de woningen gelegen aan de Oud Bonaventurasedijk 53a en 57 in en is volledig onbebouwd. Momenteel wordt het perceel gebruikt als tuin.
Voor de gronden van het plangebied is het bestemmingsplan 'Dorp III 2012' van de voormalige gemeente Strijen van kracht, vastgesteld op 23 april 2013. De gemeente Strijen is inmiddels opgegaan in de gemeente Hoeksche Waard. In het geldend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Tuin'. Het voornemen om de woning te realiseren gaat in tegen het huidige bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken zal een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld moeten worden. Initiatiefnemer heeft reeds de gemeente benaderd met het initiatief. Met een brief (kenmerk/21/112049) heeft de gemeente aangegeven positief te staan tegenover de beoogde ontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de (toekomstige) beleidskaders, milieuaspecten, de financiën, zowel als de regelgeving.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Strijen, in de gemeente Hoeksche Waard. De planlocatie is gelegen aan de Oud Bonaventurasedijk. De planlocatie is kadastraal bekend onder de gemeente Strijen, sectie N, perceelnummer 4711 en heeft een oppervlakte van 2.045 m². Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

Globale ligging (plangebied rood omcirkeld, bron: Google Earth)

Globale begrenzing (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorp III 2012' (vastgesteld op 23 april 2013 door de voormalige gemeente Strijen) en het 'Paraplubestemmingsplan Strijen' (vastgesteld op 25 september 2018 door de voormalige gemeente Strijen). De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan 'Dorp III 2012'.

Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied is globaal rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Een kleine strook in het oosten van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Voor gronden bestemd als 'Waterstaat - Waterkering' gelden specifieke beperkingen omtrent bouwen.
Het 'Paraplubestemmingsplan Strijen' is opgesteld vanwege gewijzigde regelgeving en beleid. Met het Paraplubestemmingsplan zijn onderdelen van andere bestemmingsplannen in de voorgaande gemeente Strijen herzien. Het gaat hierbij onder andere over het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening, veranderend beleid voor de horeca en verblijfsrecreatie en het doorvoeren van regels uit de provinciale verordening die op 19 januari 2018 in werking zijn getreden.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient er een bestemmingswijziging plaats te vinden. Het plangebied dient de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' te krijgen. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zal worden gehandhaafd. Het realiseren van de beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Dorp III 2012'. Om dit mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationaal provinciaal en gemeentelijk beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 is aandacht voor de juridische planbeschrijving. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft een perceel gelegen naast de woning aan de Oud Bonaventurasedijk 53a, in de kern Strijen. Strijen is een kern met ongeveer 8.800 inwoners en is onderdeel van de gemeente Hoeksche Waard. De Oud Bonaventurasedijk is een belangrijke weg waarmee het mogelijk is om Strijen via noordelijke richting te verlaten. Ten zuidwesten van het plangebied ligt het centrum van Strijen. Ten westen van het plangebied ligt het bedrijventerrein Bonaventura.
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de Oude Bonaventurasedijk.

Impressie van de Oud Bonaventurasedijk (bron: Google streetview, maart 2019)
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als tuin en is volledig onbebouwd. Tussen het plangebied en de Oud Bonaventurasedijk ligt een sloot en een 2 meter hoge haag. De Oud Bonaventurasedijk is een smalle weg welke een snelheidsregime van 50 km/u kent. De dijk is ca. 2 meter hoger gelegen ten opzichte van het plangebied. Het plangebied is te bereiken via de oprit van het perceel aan de Oud Bonaventurasedijk 53a. Aan de noord- en zuidzijde van het plangebied staan meerdere bomen welke het plangebied een groen karakter geven, deze bevinden zich echter grotendeels buiten het plangebied. Aan de westzijde grenst het plangebied aan een grasveld.
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied richting het westen.

Impressie plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
Met de beoogde ontwikkeling wenst initiatiefnemer een vrijstaande woning te realiseren aan de westzijde van de Oud Bonaventurasedijk. Het voornemen is om één vrijstaande woning te realiseren die in vorm en karakter passend is bij het lint en de rest van de bebouwing aan de Oud Bonaventurasedijk. Voor de beoogde ontwikkeling is een kavelpaspoort en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd (Buro SRO, d.d. 24 november 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
Onderstaande afbeelding toont een tekening van de beoogde situatie van het plangebied.

Situatietekening toekomstige situatie (bron: Enigma architecten, 8 december 2022)
Nieuwbouw naast Oud Bonaventurasedijk 53a
De nieuwe woning op het perceel naast Oud Bonaventurasedijk 53a zal in grootte en karakter aansluiten op de andere vrijstaande woningen ten noorden en zuiden van het plangebied. De beoogde woning zal worden uitgevoerd in een laag met een kap en met een oppervlakte van ca. 145 m². De woning wordt ca. 8,3 meter hoog. De woning wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande landschappelijke structuur, waarbij de bomenrij aan de zuidzijde van het onderhavige perceel in stand wordt gehouden. De sloot gelegen in het oosten van het plangebied wordt behouden. De beoogde woning vormt in de voorgestelde vorm een passende aanvulling op het bestaande patroon van lintbebouwing aan de Oud Bonaventurasedijk.
Onderstaande afbeelding toont een doorsnede van de beoogde woning.

Doorsnede beoogde woning (bron: Enigma architecten, 8 december 2022)
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de beoogde woning.

3D impressie beoogde woning (bron: Enigma architecten, 16 september 2022)
Het plangebied zal te bereiken zijn via een gedeelde ontsluitingsweg van de Oud Bonaventurasedijk 53a. Bij de ontsluiting van het plangebied wordt gebruik gemaakt van kavel N 4712. De ontsluitingsweg zal in het oosten van het plangebied doorgetrokken langs de woning aan de Oud Bonaventurasedijk 53a. Ten behoeve van het maaien van de sloot zal een strook van 3 meter vanaf de sloot vrij worden gehouden.
De onderstaande afbeelding toont de beoogde ontsluiting van het plangebied.

Beoogde ontsluiting plangebied (bron: google maps)
3 Beleid En Regelgeving
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Met de beoogde ontwikkeling wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. In beginsel is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Derhalve is de beoogde ontwikkeling niet ladderplichtig.
De locatie ligt vanwege de huidige bestemming, tussen bebouwing in en kan daarmee gezien worden als bestaand stedelijk gebied. Gezien de ligging nabij de dorpskern van Strijen is een transformatie van het perceel tot woonbestemming een gewenste ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 7 augustus 2021. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als ‘rivierdeltacomplex’ en specifiek als 'jonge zeeklei'. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling van het plangebied zal deze geen grote invloed hebben op de kleigronden.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is onderdeel van het ‘zeekleipolderlandschap’. Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. Richtpunten voor het gebied zijn voornamelijk:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
- Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
- Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
- Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap. Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
- Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
De planlocatie bevindt zich aan de rand van de kern Strijen. Het plangebied heeft een redelijk gesloten karakter, met veel groen aan de randen van het plangebied en bebouwing tussen het perceel en de Oud Bonaventurasedijk waarmee het wordt omsloten. Met de beoogde ontwikkeling wordt aansluiting gevonden met de bestaande bebouwing van omliggende woningen. Het open karakter van het achterliggende veld zal zoveel mogelijk behouden blijven.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied ligt in gebied dat aangemerkt is als ‘stads- en dorpsranden’. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheidt de provincie drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Het plangebied ligt in de zone aan de noordoostelijke dorpsrand van Strijen en het open landschap. De realisering van de woning brengt geen wezenlijke wijziging in het bestaande lintpatroon van de Oud Bonaventurasedijk met zich mee. Het draagt bij aan de voor dorpen in agrarisch gebied kenmerkende verweving tussen landschap en bebouwing.
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Met de introductie van deze profielen wil de provincie ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Hoeksche Waard. De Hoeksche Waard is een uniek agrarisch polderlandschap en als representant van de bedijkingsgeschiedenis van Nederland ook op internationale schaal bijzonder.
De ambities in het gebiedsprofiel richten zich op:
- de herkenbaarheid van de structuur van dijken en kreken;
- de openheid van de polders;
- de ontwikkeling van hoogwaardige dorpsranden;
- een zonering van het landschap;
- het versterken van de verbindingen tussen dorp en landschap;
- de verdere ontwikkeling van buitendijkse natuur.
Het plangebied ligt aan het boerenervenlint van de Oud Bonaventurasedijk. De boerenerven zijn een essentieel onderdeel van het landschap. De erven liggen zowel langs de dijken als midden in de polder en hebben een directe en functionele relatie met het landschap. De erven aan de Oud Bonaventurasedijk bevinden zich vrijwel allemaal aan de oostzijde van de Oud Bonaventurasedijk. Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de weg. Het realiseren van de woning is passend bij de rest van de lintbebouwing aan de Oud Bonaventurasedijk.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit blijft behouden en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities. Bij de beoogde ontwikkeling wordt één woning gebouwd. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan het gewenste ontwikkelperspectief van de provincie Zuid-Holland.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 7 augustus 2021 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
De planlocatie heeft in de huidige situatie een tuinbestemming en maakt onderdeel uit van een cluster van vrijstaande woningen en bedrijfsbebouwing aan de Oud Bonaventurasedijk. Het plan wordt ingepast binnen de begrenzing van het huidige plangebied. Gezien de ligging aan de Oud Bonaventurasedijk en de aansluiting van de woning met de rest van de bebouwing in de directe omgeving is er geen sprake van een wijziging op structuurniveau. Daarmee is sprake van het inpassen van de ruimtelijke ontwikkeling. In toelichting paragraaf 2.2 is de ontwikkeling weergegeven en beschreven. In aanvulling hierop zijn de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan zoveel mogelijk voldoet aan de richtpunten.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking, waaruit volgt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijk ontwikkeling. Sub b is niet van toepassing, omdat de woningbouwlocatie per saldo kleiner dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.50 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie is gelegen op een locatie waar voldoende infiltratiemogelijkheden zijn. Ten oosten van het plangebied is een watergang aanwezig. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat er voor het plangebied geen noemenswaardige kans op overstromingen is. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang. Desalniettemin wordt de woning gebouwd worden op een soort van terp, waarbij de woning ca. 70 cm hoger komt te liggen dan de omliggende grond. Daarmee wordt de kans op overstroming van de woning verkleind.
Hitte
In het stedelijk gebied speelt het thema hittestress een belangrijke rol. Het plangebied wordt groen ingericht. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie is er in het oosten van het plangebied een watergang aanwezig. Door het plangebied verder groen in te richten wordt een bijdrage geleverd aan het vasthouden van water.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
Conclusie
Vanuit de omgevingsverordening worden er aanvullend op het voorgaande geen eisen gesteld aan het voorgenomen plan op de betreffende locatie. Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard
In de Omgevingsvisie Hoeksche Waard (vastgesteld op 17 december 2019) beschrijft de gemeente haar gewenste koers. Dit doet de gemeente mede door het beschrijven van hun programmaplannen en met welke regels dit gaat gebeuren. Trends en ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente moet blijven werken om de Hoeksche Waard vitaal en leefbaar te houden. In de Omgevingsvisie is de Hoeksche Waard opgedeeld in 5 deelgebieden. Initiatieven moeten bijdragen aan de ‘Hoeksche Werken’ en de ‘Hoeksche Waarden’. Elk deelgebied kent haar eigen identiteit en waarden. In de omgevingsvisie worden vijf Hoeksche Werken specifiek beschreven:
- Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
Het tegengaan van klimaatverandering, aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, de energie- en warmtetransitie (aardgasloos) en een transitie naar een circulaire economie zijn randvoorwaarden voor het behoud van welzijn en welvaart van onze inwoners. Een duurzame Hoeksche Waard vereist een transitie op economisch, sociaal, ruimtelijk en ecologisch gebied.
- Vitaal economisch klimaat;
Als we niks doen vergrijst en ontgroent de Hoeksche Waard. Dit kan leiden tot het verdwijnen van voorzieningen en krapte op de arbeidsmarkt, waardoor vacatures steeds lastiger zijn in te vullen voor werkgevers. De sociale cohesie kan ook onder druk komen te staan: wie kan nog voor wie zorgen? De demografische ontwikkeling kan op termijn leiden tot een negatieve spiraal. Om jonge mensen en gezinnen te binden aan de Hoeksche Waard is het nodig om te investeren in aantrekkelijke woon-, werk- en verblijfsmilieus.
- Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
De Hoeksche Waard is sterk verweven met de regio. Elke dag gaan zo’n 25.000 Hoeksche Waarders van het eiland af om elders te gaan werken. Ook voor grotere voorzieningen zoals een ziekenhuis en een theater zijn we afhankelijk van het stedelijk gebied om ons heen. In omgekeerde richting reizen elke dag zo’n 12.500 mensen de Hoeksche Waard in om er te gaan werken. Goede verbindingen van het eiland met de omgeving – met auto, openbaar vervoer en de fiets – zijn van levensbelang.
- Duurzame, innovatieve landbouw;
De Hoeksche Waard is van oudsher een top landbouwgebied, waar ondernemers inzetten op innovatie en kennisontwikkeling, agrobiodiversiteit en agrarisch natuurbeheer. De komende decennia komen enkele grote structurele veranderingsopgaven bij elkaar in het landelijk gebied. De productie van gezond en veilig voedsel, geproduceerd door een innovatieve en economisch krachtige agrarische sector is één van de grotere opgaven. Daarbij moet de voedselproductie nog meer in balans komen met gezondheid, klimaat, luchten waterkwaliteit, waterbeheer, biodiversiteit en kwaliteit van het landschap.
- Vitale dorpen en actieve samenleving
Veel inwoners van de Hoeksche Waard ‘hebben het goed’. Ze hebben een baan, inkomen, sociale contacten, voelen zich gewaardeerd, geaccepteerd, weerbaar en beschermd. Voor een groep mensen is dat niet het geval. Tegen hun zin en vaak buiten hun macht worden ze geconfronteerd met problemen. In de Hoeksche Waard gaat het dan vooral om: kwetsbare ouderen, het opvoed- en opgroeiklimaat voor onze jeugd en jongeren en armoede. Als de trend zich doorzet raakt als gevolg van de vergrijzing de verhouding tussen jongere en oudere huishoudens dusdanig uit balans dat het draagvlak voor basisvoorzieningen verder onder druk komt te staan. Steeds meer winkels en basisscholen zullen moeten sluiten. Positief is de voorzichtige trend van de instroom van jonge gezinnen die in de afgelopen jaren spontaan op gang is gekomen
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de Hoeksche Werken 'Duurzaam, Energieneutraal en Klimaatbestendig' en 'Vitale Dorpen en Actieve Samenleving'. Beoogd plan is de ontwikkeling van een nieuwe, duurzame woning niet ver van het centrum van Strijen. Op de daken van de woningen worden zonnepanelen geïnstalleerd en de woning wordt conform BENG gebouwd.
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Dorpse Trots'. Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. De te ontwikkelen waarden binnen dit deelgebied zijn:
- Versterken van de onderscheidende identiteit per dorp.
- Versterken van de gemeenschapszin in het dorp.
- Versterken van de vitaliteit en leefbaarheid per dorp.
- Versterken van de natuurlijke overgang van het dorp naar het landelijk gebied.
- Bedrijvigheid met toegevoegde waarde voor de Hoeksche Waard.
- Sociale cohesie onder bevolking faciliteren en versterken.
- Versterken van de inclusieve samenleving.
Voor dit deelgebied geldt dat de gemeente eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling binnen het dorp wil benutten, voordat aan de rand van het dorp wordt gebouwd. De beoogde woning wordt gebouwd tussen de woningen gelegen aan de Oud Bonaventurasedijk. Er is hierbij sprake van de invulleng van een lege plek en dus sprake van inbreiding. De beoogde woning wordt daarnaast in vorm en stijl passend gebouwd bij het karakter van de omgeving van het plangebied waardoor ook sprake zal zijn van aansluiting bij de schaal en maat van Strijen.
Het onderhavig plan is in lijn met de ambities van de gemeente. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het beoogde plan in lijn is met de omgevingsvisie van de Hoeksche Waard. Het is ambitie van de gemeente is dat nieuwe woningen energieneutraal en BENG worden gebouwd. Bij voorkeur leveren woningen energie op en worden ze klimaatbestendig gebouwd. De beoogde woning zal bijna energieneutraal (BENG) zijn. In toelichting paragraaf 4.12 wordt het aspect duurzaamheid nader toegelicht.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het beoogde plan in lijn is met de omgevingsvisie van de Hoeksche Waard en dat er sprake is van aansluiting met de 'Hoeksche Werken' en de 'Hoeksche Werken'.
3.3.2 Regionale Woonvisie 2030
In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. De vijf voormalige gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. De visie kwam tot stand in samenwerking met diverse partijen.
De komende jaren is er sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Op middellange termijn betekent dit dat het aantal huishoudens eerst nog toeneemt als gevolg van de gezinsverdunning die gepaard gaat met de vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tussen 2015 tot 2025 circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf voormalige gemeenten en hun onderliggende kernen. Om de regio vitaal te blijven houden zijn er drie opgave die een belangrijke rol spelen:
- het realiseren van voldoende nieuwbouw om te kunnen voorzien in de toename van de reguliere woningbehoefte;
- het realiseren van nieuwbouw om extra instroom van gezinnen te kunnen faciliteren;
- een vergroting van het aantal voor (voor senioren) geschikte woningen.
Planspecifiek
In de woonvisie wordt duidelijk dat er veel vraag is naar de nieuwbouw van woningen om de vitaliteit van de Hoeksche Waarde te kunnen verbeteren. Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gebouwd. De ontwikkeling van nieuwbouw in de Hoeksche Waard is zeer gewenst en ook in Strijen is behoefte aan woningen. De beoogde ontwikkeling speelt een rol in het realiseren van voldoende nieuwbouw binnen de gemeente. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Regionale Woonvisie 2030 van de gemeente Hoeksche Waard.
4 Uitvoerbaarheid
In een ruimtelijke onderbouwing moet aandacht worden besteed aan milieu- en omgevingsaspecten. Van belang is te weten of een planvoornemen in overeenstemming is met wettelijke normen. Er wordt aandacht besteed aan de volgende thema's:
- milieueffectrapportage;
- waterhuishouding;
- archeologie;
- cultuurhistorie;
- bodem
- geluid;
- luchtkwaliteit;
- ecologie;
- milieuzonering;
- externe veiligheid;
- verkeer en parkeren;
- duurzaamheid.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Het betreft een Prefab woning die 'kant en klaar' wordt aangeleverd. Op de planlocatie wordt de woning vervolgens in elkaar gezet. Hierdoor zal er weinig tot geen afval of sprake van geluidsoverlast zijn. Tevens wordt de nieuwe woning conform BENG gebouwd. Er zullen duurzame en niet uitlogende materialen worden gebruikt en afval wordt gescheiden afgevoerd. Gelet op de aard en de omvang van de beoogde ontwikkeling kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Waterhuishouding
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Regionaal en lokaal beleid
Waterschapsbeleid
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het waterschap Hollandse Delta (hierna: WSHD) heeft haar waterbeheerprogramma voor de periode 2022-2027 vastgesteld op 10 november 2021. In het waterbeheerprogramma worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien tevens op het plangebied waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is
4.2.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Voor het beoogde plan is een watertoets ingevuld bij het Waterschap Hollandse Delta.
Watercompensatie
Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied en 1.500 m² in niet-stedelijk gebied moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden.
In de huidige situatie is het plangebied volledige onverhard. Met de beoogde ontwikkeling wordt een vrijstaande woning gerealiseerd met een oppervlakte van ca. 145 m². De rest van het plangebied wordt als tuin ingericht. Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een toename in verharding van meer dan 500 m². Gezien deze constatering is er voor de beoogde ontwikkeling geen watercompensatie vereist.
Oppervlakte- en grondwater
Aan de oostzijde van het plangebied is een sloot gelegen. Met de beoogde ontwikkeling zal de sloot behouden blijven. Er wordt verder geen oppervlaktewater aangelegd. Voor een eventuele tijdelijke onttrekking van grondwater bij de bouwfase, afhankelijk van het waterbezwaar, het onttrekkingsdebiet en de duur van de bronnering, dient een watervergunning of melding gedaan te worden bij het waterschap.
Waterkering
Een kleine strook in het oosten van het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterkering (Oud Bonaventurasedijk). Het plan is voorgelegd aan het Waterschap Hollandse Delta en er zal uiteraard met de voorwaarden van het waterschap rekening worden gehouden. Met de beoogde ontwikkeling wordt niet gebouwd en vinden geen werkzaamheden plaats in deze zone. Mochten er werkzaamheden in de beschermingszone plaatsvinden zal een watervergunning aangevraagd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregel 'bouwwerken in en nabij waterkeringen', wat betekent dat de waterkering niet mag verslechteren door het uitvoeren van de werkzaamheden, dat de werkzaamheden geen belemmeringen mogen opleveren voor eventuele dijkversterkingen en dat de waterkering toegankelijk is voor beheer en onderhoud.
Waterafvoer
De afvoer van hemelwater wordt ontkoppeld van de afvoer van afvalwater. De afvoer van het afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel. Bij de bouw zal ter bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink, lood, koper en zacht pvc. Het hemelwater infiltreert in de bodem.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid met betrekking tot de waterhuishouding zijn.
4.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op 10 november 2020 is de regionale archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Hoeksche Waard vastgesteld. De archeologische waarden- en verwachtingenkaart geeft de archeologische verwachtingen in de gemeente weer.
Planspecifiek
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Hoeksche Waard wordt ter plaatse van het plangebied een zone weergegeven met een middelhoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor gebieden met een middelhoge verwachting geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plangebieden groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 30 cm. Met de beoogde ontwikkeling wordt een woning gerealiseerd met een oppervlakte van ca. 145 m². Derhalve is uitvoeren van archeologisch onderzoek niet benodigd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Een belangrijk onderdeel van het landschap van de Hoeksche Waard is het kenmerkende bedijkingslandschap. Bewoning begon voornamelijk aan de randen van de polders langs de dijken. De Oud Bonaventurasedijk is ook onderdeel van het bedijkingslandschap van de Hoeksche Waard. Het plangebied ,uitgaande van het gebiedsprofiel Hoeksche Waard van de provincie Zuid-Holland, is gelegen nabij een boerenervenlint.
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het boerenervenlint van het gebiedsprofiel Hoeksche Waard.

Gebiedsprofiel Hoeksche Waard: Linten blijven Linten (plangebied rood omkaderd)
Doorzichten naar het landschap zijn door de verloopt van tijd al grotendeels verdwenen. Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de Oud Bonaventurasedijk en bevindt zich niet direct aan de weg. Ten noordwesten en ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich woningen. Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein. Met de beoogde ontwikkeling wordt de relatie gezocht met de omliggende bebouwing. Het gebied direct ten westen van het plangebied zal zijn open karakter blijven behouden en zal een open groene zone blijven.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect cultuurhistorie.
4.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en grondwater is voor het beoogde gebruik een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, 29 maart 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er enkel sprake is van een licht verontreiniging van lood en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming. De licht verhoogde concentratie barium wordt als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde beschouwd.
In het kader van Niet Gesprongen Explosieven zal, mits nodig, voorafgaand van de werkzaamheden een verkennend NGE-onderzoek uitgevoerd worden. Aan de hand van de uitkomsten wordt bepaald of er een verdiepend onderzoek nodig is of dat er op de locatie veilig gewerkt kan worden door de uitvoerder.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het voorgenomen plan uitvoerbaar is vanuit aspect bodem.
4.6 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten en dus dient te worden onderzocht of voldaan kan worden aan de Wet geluidhinder. De planlocatie is gelegen aan de Oud Bonaventurasedijk, een weg waar ter plaatse van het plangebied een snelheidsregime van 50 km/u geldt. Derhalve is voor de beoogde ontwikkeling een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesbureau van der Boom, d.d. 26 september 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
De geluidbelasting door wegverkeer op het gezoneerde deel van de Industriestraat bedraagt ten hoogste 26 dB op de gevels van de woning. De geluidbelasting door wegverkeer op de Handelstraat bedraagt eveneens ten hoogste 26 dB op de gevels van de woning. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daardoor niet overschreden. Een hogere waarde voor wegverkeer op deze locatie is daardoor niet nodig.
De geluidbelasting door de niet gezoneerde 30 km weg Oud Bonaventurasedijk bedraagt ten hoogste 40 dB na 5 dB aftrek. De geluidbelasting door het niet gezoneerde 30 km deel van de Industriestraat bedraagt ten hoogste 22 dB na 5 dB aftrek. De voorkeurs grenswaarde uit de Wgh wordt daarmee door de 30 km wegen niet overschreden.
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan de grenswaarden uit de Wgh wordt zonder maatregelen voldaan. De gemeente beoordeelt ten eerste op basis van de cumulatieve geluidbelasting op de gevels, inclusief de geluidbelasting door 30 km wegen. Deze bedraagt 45 dB op de hoogste geluidbelaste gevel. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde voor de cumulatieve geluidbelasting van 53 dB uit het geluidbeleid van de gemeente.
Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit op basis van de gecumuleerde geluidbelasting. De geluidbelasting op de gevels bedraagt ten hoogste 45 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woning zijn derhalve geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Met de voorgenomen herontwikkeling wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Gezien de beperkte omvang van het plan kan geconcludeerd worden dat dit ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. In 2020 geldt voor fijnstof PM10 een concentratie van 15,2 µg/m³, voor fijnstof PM2,5 een concentratie van 8,2 µg/m³ en voor stikstofdioxide NO2 een concentratie van 14,2 µg/m³. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 over 2020 voldoen aan de gestelde grenswaarden, waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied betreffende Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland, belangrijke weidevogelgebied of strategische reservering natuur. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.
Stikstofberekening
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van stikstof in de gebruiks- en bouwfase en heeft mogelijk effect op de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Echter, gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling worden er tijdens de gebruiksfase geen effecten verwacht op het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura-2000 gebied. De woning zal gasloos worden gerealiseerd en gezien de beperkte toename in de verkeersgeneratie (Zie toelichting paragraaf 4.11.1), zullen de effecten van stikstof tijdens de gebruiksfase nihil zijn. Daarnaast betreft het een 'prefab' woning die 'kant en klaar' wordt aangeleverd. Het aantal mobiele werktuigen dat gebruikt zal worden en het aantal verkeersbewegingen tijdens de bouwfase zal gering zijn. Om te kijken of er een stikstofonderzoek moet worden uitgevoerd is het ‘Stroomschema beoordeling stikstofdepositie bij initiatieven voor woningbouwprojecten (versie 22 februari 2023)’ van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid gehanteerd. De beoogde ontwikkeling betreft één woning in stedelijk gebied. Omdat het een woningbouwproject van één woning betreft op een afstand van meer dan 5 km van het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ‘Biesbosch’ hoeft (verder) geen rekening te worden gehouden met stikstofdepositie.
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat enkel uit kort gehouden gras. Er worden met de beoogde ontwikkeling geen gebouwen gesloopt of groen verwijderd. De beoogde ontwikkeling van een woning heeft daarmee geen invloed op beschermde soorten. Door werkzaamheden buiten het broed-/voortplantingsseizoen (15 maart t/m 15 augustus) uit te voeren wordt invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig handelen. Hiermee wordt voorkomen dat nesten van vogels worden verstoord. Echter, een broedsel is altijd beschermd ook buiten de broedperiode. Er zal hier met name gelet moeten worden op de vogelnesten op de grond. Indien werkzaamheden wel in deze periode uitgevoerd moeten worden, is het noodzakelijk om de te rooien beplanting voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige te laten inspecteren op aanwezigheid vogelnesten.
Houtopstanden
Er zijn op de locatie geen houtopstanden aanwezig.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect ecologie.
4.9 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen
Planspecifiek
Rondom het plangebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein en het plangebied is gelegen aan de Oud Bonaventurasedijk. Dergelijke gebieden kunnen volgens de VNG publicatie aangemerkt worden als ‘gemengd gebied’. De richtafstanden kunnen hiermee met één afstandstap worden verlaagd.
Onderstaande tabel tonen de bedrijfsactiviteiten die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
Bedrijvigheid | Locatie | Milieucategorie | Richtafstand (gemengd gebied) | Feitelijke afstand |
Bedrijventerrein Bonaventura | Industriestraat 16 | 2 | 10 | 75 |
Bedrijventerrein Bonaventura | Industriestraat 22 | 3.1 | 30 | 48 |
Bedrijventerrein Bonaventura | Handelstraat 17 | 3.1 | 30 | 74 |
Bedrijventerrein Bonaventura | Handelstraat 19 | 2 | 10 | 69 |
Kassen | Achter Oud Bonaventurasedijk 82 | 2 | 10 | 35 |
Bedrijventerrein Bonaventura
Het plangebied is gelegen op een relatief korte afstand van het bedrijventerrein Bonaventura. Op het bedrijventerrein vinden verschillende bedrijfsactiviteiten plaats met verschillende milieucategorieën. In de voorgaande tabel zijn de relevante bedrijfsactiviteiten van het bedrijventerrein opgenomen. De milieucategorieën zijn bepaald aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen 2015' waarin maximaal toelaatbare millieucategoriën zijn opgenomen. Voor de bedrijven ten westen van het plangebied gelden de milieucategorieën 2 en 3.1 met richtafstanden van respectievelijk 10 en 30 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 74 meter van deze bedrijven. Derhalve vormen deze geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ten noorden van het plangebied, aan de Industriestraat 22, is een bedrijf gevestigd waar volgens het geldende bestemmingsplan een milieucategorie van 3.1 met een richttafstand van 30 meter geldt. De afstand vanaf de bedrijfsbestemming tot aan het plangebied bedraagt ca. 48 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand voldaan. De werkelijke afstand tot het plangebied lijkt echter kleiner. Het achterterrein (kadastraal bekend als kavel 4069) wordt ook gebruikt door het bedrijf. Het bedrijf valt onder CBI categorie 016.1 (Dienstverlening t.b.v. de landbouw:- algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²) met richtafstanden in gemengd gebied van 10 meter voor geur en gevaar, 0 meter voor stof en 30 meter voor geluid. De minimale afstand van het perceel tot aan het bouwvlak van het plangebied is ca. 9 meter. Derhalve wordt niet aan alle richtafstanden voldaan. Het is echter mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden. Direct naast het bedrijfsperceel, aan de Industriestraat 20 en 24, bevinden zich ook al woningen. Deze percelen zijn gelegen op een kortere afstand van het bedrijf dan bij de beoogde woning het geval zal zijn. De woningen aan de Industriestraat kunnen daarmee als maatgevend worden beschouwd. Er kan van uit worden gegaan dat er ter plaatse van deze woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omdat de naastgelegen woningen aan de Industriestraat als maatgevend kunnen worden beschouwd zal de realisatie van de beoogde woning de bedrijvigheid niet belemmeren.
Kassen
Ten oosten van het plangebied, gelegen achter de woningen aan de Oud Bonaventurasedijk 82, zijn kassen aanwezig. Voor kassen geldt de milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter. De afstand van de kassen tot aan het plangebied bedraagt ca. 35 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat nabijgelegen bedrijven niet in hun uitvoering worden belemmerd. Derhalve vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Om de risicovolle inrichtingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied in kaart te brengen is de hulptool risicokaart.nl geraadpleegd. Met de risicokaart kan worden vastgesteld of er in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.

Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
Risicovolle inrichtingen
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Op een afstand van 150 meter ten zuiden van het plangebied ligt een caravanpark. Ter plaatse van het caravanpark is een bovengrondse propaantank aanwezig. Voor dergelijke risicovolle objecten geldt een risicoafstand van 20 meter. Gezien de geruime werkelijke afstand tot het object wordt deze niet als risicovol gezien.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het toxische invloedsgebied van de Shell Nederland Chemie B.V te Moerdijk, gelegen ca. 6,6 km ten zuiden van het plangebied. De inrichting heeft een invloedsgebied van 10 km. De afstand van het plangebied tot de inrichting is van dusdanige grootte dat de hoogte van het groepsrisico met de ontwikkeling nauwelijks toe neemt. Een volledige verantwoording van het groepsrisico wordt niet nodig geacht. Wel dient er een beknopte verantwoording te worden gemaakt.
Verantwoording groepsrisico Shell Moerdijk
Met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied moet er voldaan worden aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019. Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is goed bereikbaar en kent voldoende ontvluchtingsmogelijkheden. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf. Het is mogelijk om via de Oud Bonaventurasedijk te vluchten. De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. De woning zal zodanig gebouwd worden dat er diverse mogelijkheden zijn tot het ontvluchten.
Transportroutes
Er zijn geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Advies Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid (VRZHZ) adviseert gebouwen en woningen te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie, conform artikel 4.124, lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld. Dit is noodzakelijk bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht. Het ventilatiesysteem dat toegepast zal worden is afzonderlijk per woning uitschakelbaar.
Met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied moet er voldaan worden aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019 (Brandweer Nederland, 2020). De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid wil graag betrokken blijven bij de inrichtingsplannen van het gebied om gezamenlijk de zelfredzaamheid van de gebruikers en de beheersbaarheid door de hulpverleners te kunnen optimaliseren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en het plan in dit kader uitvoerbaar is.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het beleid met betrekking tot parkeren is vastgelegd in het gemeentelijke parkeerbeleid (‘Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen’). Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het plangebied wordt ontsloten via een gedeelde ontsluitingsweg met de Oud Bonaventurasedijk 53a (perceelnummer 4712). Via een nieuw aan te leggen verharding wordt deze uitrit verbonden met het plangebied. Er zullen afspraken gemaakt worden in kader van 'recht van overpad'.
De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend met behulp van de CROW-publicatie ‘Toekomstbestendig Parkeren’. Uitgaande van de CROW-publicatie geldt voor een vrijstaande woning in een 'weinig stedelijk' gebied en de 'rest bebouwde kom' een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien de beperkte toename in het aantal voertuigbewegingen kan aangenomen worden dat de Oud Bonaventurasedijk deze toename op zal kunnen vangen.
Geconcludeerd kan worden dat verkeer geen belemmering zal vormen voor beoogde ontwikkeling.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het beleid met betrekking tot parkeren is vastgelegd in het gemeentelijke parkeerbeleid (‘Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen’). Het gemeentelijk parkeerbeleid is gebaseerd op de parkeernormen van het CROW-beleid. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Voor de planlocatie is uitgegaan van 'weinig stedelijk' stedelijkheidsgraad in de 'rest bebouwde kom'. Voor een vrijstaande woning geldt een gemiddelde norm van 2,3 parkeerplaatsen. Met de beoogde ontwikkeling wordt direct ten oosten van de beoogde woning ruimte gereserveerd voor het parkeren. Hier zal voldoende ruimte zijn om de parkeerbehoefte op te lossen. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is tevens een parkeerregeling opgenomen.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het onderdeel parkeren geen belemmering zal vormen voor het beoogde plan.
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van
de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 werd de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2021 moeten gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Deze eisen vervangen de EPC. De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
- de energiebehoefte indicator;
- de primaire fossiele energie-indicator; en
- het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
Gemeentelijke beleid
Het gemeentelijk beleid van de gemeente Hoeksche Waard is o.a. vastgelegd in het programmaplan Duurzaamheid. Hierin geeft de gemeente aan dat ze energieneutraal willen zijn in 2040 en in 2050 willen ze dat de Hoeksche Waard 100% circulair en volledig klimaatadaptief is. De ambitie van de gemeente is om iedere nieuw te bouwen woning gasloos en energieneutraal te bouwen. Tevens dient er aandacht te worden besteed aan de klimaatbestendigheid van een plan.
Planspecifiek
De ambitie van de gemeente is dat nieuwe woningen energieneutraal zijn. Bij voorkeur leveren woningen energie op en worden ze klimaatbestendig gebouwd. De beoogde woning zal (nog) niet 100% energieneutraal worden gerealiseerd, maar bijna energieneutraal (BENG) zijn. Er is sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het huis wordt gasloos en volgens de BENG methode gebouwd. Het huis wordt daarnaast voorzien van acht extra zonnepanelen waarmee het totaal aantal zonnepanelen op tien komt. Daarnaast betreft het een prefab woning die binnen 12 tot 14 weken gerealiseerd is. Gezien de wijze van bouwen, betreft het een zeer schone bouw. Alles wordt op maat en 'kant en klaar' aangeleverd. Op de bouw wordt het bijna als Lego in elkaar gezet. Daarnaast wordt de woning binnen het bestaand bebouwd gebied gerealiseerd, waarmee vanuit een breder perspectief sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Verder kan grotendeels gebruik worden gemaakt van bestaande voorzieningen, waarmee de effecten van de betreffende nieuwbouwwoning kleiner zullen zijn dan die van een nieuwbouwwoning buiten het bestaand bebouwd gebied. In de toekomst is het mogelijk om de bijna energieneutrale woning verder te verduurzamen en minimaal energieneutraal te laten zijn; dit door de latere toevoeging van extra zonnepanelen op het andere dakvlak alsmede door het realiseren van een voorziening van energie-opslag.
In toelichting paragraaf 3.2.2 is ingegaan op de risico's van klimaatverandering en wat voor gevolgen dit heeft voor de beoogde ontwikkeling. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat er voor het plangebied geen noemenswaardige kans op overstromingen is. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang. Desalniettemin wordt de woning gebouwd worden op een soort van terp, waarbij de woning ca. 70 cm hoger komt te liggen dan de omliggende grond. De tuin zal van veel groen worden voorzien met een natuurlijke afscheiding (bamboe, (fruit)bomen, siergras, etc.). Deze natuurlijk afscheiding, samen met het behouden van de bomenrij ten zuiden van het plangebied, biedt voldoende ruimte om schuil- en nestmogelijkheden voor planten en dieren te bieden. De bomen en voornamelijk de streekeigen gemengde hagen hebben een belangrijk ecologische functie voor insecten en vogels. Daarbij worden de initiatiefnemers gestimuleerd om onderzoek te doen naar andere mogelijkheden om de natuur en biodiversiteit te bevorderen (bijvoorbeeld groene daken, gevels, insectenhotels, nestkasten etc.).
Gezien het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling voor dit moment voldoende in lijn met de duurzaamheidsambities van de gemeente Hoeksche Waard en draagt het bij aan een energieneutraal Hoeksche Waard. De afwijking van de beleidsambitie om nieuwbouwwoningen energieneutraal te bouwen door een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een woning die voldoet aan de op dit moment geldende BENG-eisen, maar die voor de toekomst wel al voorbereid is op minimaal energieneutraal, is in deze context en in dit stadium verantwoord.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Aan de westzijde en aan de zuidzijde van het plangebied is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze zone zijn geen bijgebouwen of uitbouwen toegestaan. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen bij de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. De nog aan te leggen inrit is ook binnen deze bestemming toegestaan.
Artikel 4 Wonen
Binnen deze bestemming zijn wonen en bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, groenvoorzieningen en water, toegestaan. Tevens zijn aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegelaten. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd mogen worden. Binnen het bouwvlak mag één (vrijstaande) woning gebouwd worden. De maximale goothoogte voor hoofdgebouwen is tevens aangeduid op de verbeelding.
Artikel 5 Waterstaat – Waterkering
De beschermingszone van de waterkering is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze hebben betrekking op overschrijding van bouwgrenzen en bestaande maten.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Verder zijn, gelijk aan het 'Paraplubestemmingsplan Strijen', regelingen over parkeren en bed & breakfast bij een woning opgenomen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Het verhalen van de gemeentelijke kosten op dit initiatiefnemer wordt geregeld met een anterieure overeenkomst, waarin tevens vastgelegd zal worden dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor tegemoetkoming in eventuele planschade.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
In het kader van het aspect participatie heeft initiatiefnemer een participatieplan opgesteld welke met de gemeente is afgestemd. Het participatietraject wordt gefaseerd uitgevoerd. Fase 1 en 2 zijn reeds uitgevoerd.
Fase 1:
Medio februari 2022 hebben de initiatiefnemers met meerdere bewoners in de directe omgeving van het plangebied gesproken over de beoogde ontwikkeling (bewoners van de direct aangrenzende kavels: 2285, 1760, 2995 en 4068/4069). Om de doorgang en hinder op de Oud Bonaventurasedijk te minimaliseren is er met de bewoners van kavel 4068/4069 afgestemd dat de heipalen via hun kavel naar kavel 4711 mogen worden getransporteerd. Hierdoor is er een rechtstreekse toevoer/doorgang gerealiseerd vanaf de Industrieterrein. Met de bewoners van kavel 2285 is afgestemd dat het aanleggen van de nutsvoorzieningen voor kavel 4711 rechtstreeks vanaf de Oud Bonaventurasedijk via hun kavel mag worden gerealiseerd. De direct omwonenden hadden vooralsnog geen bezwaren tegen de beoogde ontwikkeling.
Fase 2:
Initiatiefnemers hebben nogmaals face to face het initiatief tot het realiseren van een vrijstaande wooneenheid met de direct omwonenden doorgenomen. Het initiatief is zo concreet als mogelijk gepresenteerd, inclusief lopende procedure, doorlooptijden, (bouw)planning(en) en wat voor type woning initiatiefnemer wenst te realiseren -na verleende vergunningen. Alle andere omwonende zijn middels een schrijven geïnformeerd over het initiatief.
Fase 3:
Nadat de vergunning is verleend en de bouwplannen bekend zijn zullen initiatiefnemers de aanwonende concreet informeren over de bouwplanning en de eventuele impact die men hiervan zal ondervinden. Ook zullen alle andere omwonende middels een schrijven hierover worden geïnformeerd.
7.2 Vooroverleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de diverse vooroverlegpartners:
- Provincie Zuid-Holland;
- Waterschap Hollandse Delta;
- Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid.
De Provincie Zuid-Holland heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op de beoogde ontwikkeling. De ingekomen reacties van het Waterschap Hollandse Delta en de veiligheidsregio zijn verwerkt in het plan, in zoverre daar aanleiding voor was.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Oud-Bonaventurasedijk nabij 53a in Strijen’ en ontwerp omgevingsvergunning lagen ter inzage van donderdag 2 maart 2023 tot en met woensdag 12 april 2023. Een ieder is gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld om een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode is één zienswijze ontvangen. In de Nota beantwoording zienswijze is de beantwoording hiervan toegelicht (bijlagen bij toelichting, bijlage 5).