Oud Bonaventurasedijk 26, Strijen
Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 05-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oud Bonaventurasedijk 26, Strijen met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPOudBond26STR21-VG01 van de Gemeente Hoeksche Waard;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
1.8 achtergevel:
de gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel;
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bed & breakfast:
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van een mogelijkheid voor toeristisch verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, wordt gerund door de eigenaren van de betreffende woning en heeft maximaal 10 gasten;
1.12 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw waarvan de vloer zich op maaiveld, of nagenoeg op maaiveld, bevindt;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bestaand:
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan danwel gebouwd is of kan worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;
- gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een vergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.16 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:
- een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
- een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
- een onbenoemde ruimte, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of het verlenen van diensten aan particulieren, eventueel met bijbehorende kantoren, werkplaatsen en magazijnen;
1.25 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.28 kampeermiddel:
- een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten delen blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.30 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.31 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met maximaal één tot de eigen constructie behorende wand;
1.32 peil:
- voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.33 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; daaronder worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon al dan niet in combinatie met elkaar;
1.34 uitbouw:
een uitbreiding van een bestaande ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.35 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.36 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen;
1.37 woning:
een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.38 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;
1.39 zijdelings perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;
1.40 zijgevel:
gevel niet zijnde de voorgevel of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet zijnde detailhandel en horeca;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, laadpalen, parkeervoorzieningen, tuinen, groenvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming als bedoeld in artikel 5 lid 1 uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een besluit tot afwijken te nemen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,50 meter bedraagt;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,0 meter bedraagt.
7.2 Bestaande maten
- Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- In geval van herbouw is dit lid onder a1 en a2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor klare of onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;
- het gebruik van onbebouwde gronden als stort of opslagplaats voor puin of afvalstoffen;
- het gebruik van gronden, water en bouwwerken en/of opstallen voor de uitoefening van uitoefening van een seksinrichting;
- het gebruik van gronden en bouwwerken en/of opstallen voor de uitoefening van prostitutie;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige c.q. recreatieve woning, behoudens die situaties waar het desbetreffende gebruik op grond van de planregels is toegestaan;
- het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning.
8.2 Parkeren
Met betrekking tot het parkeren dient voldaan te worden aan de normen en eisen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren.
8.3 Bed & breakfast
Bed & breakfast in en bij woningen is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- bed & breakfast is een nevenfunctie bij het wonen, een agrarisch bedrijf of daarmee gelijk te stellen functie;
- de hoofdfunctie wonen blijft gehandhaafd;
- bed & breakfast is voor wat betreft activiteit, omvang en schaalgrootte niet te vergelijken met een pension of hotel;
- het betreft een logiesaccommodatie voor maximaal 10 personen en bestaande uit maximaal 7 kamers;
- de voorziening wordt in de bestaande bebouwing gerealiseerd;
- de accommodatie mag niet functioneren als zelfstandige wooneenheid.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3,0 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3,0 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oud Bonaventurasedijk 26, Strijen'
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft het voornemen om nabij de dorpskern van Strijen op de locatie van een aardappelhandel een appartementencomplex te realiseren. De bebouwing van de aardappelhandel ter plaatse dient gesloopt te worden om ruimte te maken voor het appartementencomplex. Het voornemen is om 23 appartementen te realiseren verdeeld over drie aaneengebouwde blokken.
Voor de gronden van het plangebied is het bestemmingsplan 'Dorpskern Strijen' van de voormalige gemeente Strijen van kracht, vastgesteld op 28 oktober 2014. De gemeente Strijen is inmiddels opgegaan in de gemeente De Hoeksche Waard. In het geldend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Het voornemen om de appartementen te realiseren gaat in tegen het huidige bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken zal een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld moeten worden.
Voorliggend bestemmingsplan geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de (toekomstige) beleidskaders, milieuaspecten, de financiën, zowel als de regelgeving.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen net binnen de dorpskern van Strijen, in het zuidoostelijke deel van de gemeente Hoeksche Waard. De planlocatie wordt omgeven door twee 30 km/u wegen. Ten noorden van het plangebied loopt de Oud Bonaventurasedijk en ten zuidwesten van het plangebied loopt de Trambaan. De planlocatie is kadastraal bekend onder de gemeente de Strijen, sectie N, perceelnummers 686, 2748 en 2746 met een oppervlakte van 2.911 m². Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

Globale ligging (plangebied rood omcirkeld, bron: Google Earth)

Globale begrenzing (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpskern Strijen' (vastgesteld op 28 oktober 2014) en 'Paraplubestemmingsplan Strijen' (vastgesteld op 25 september 2018). De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan.

Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied is globaal rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In de huidige situatie van het plangebied is een aardappelhandel gevestigd. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf'. Voor de gronden geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in aardappelen, groente en fruit'. Het plangebied ligt nabij een waterkering en heeft daarmee in het noordelijke gedeelte de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Voor gronden bestemd als 'Waterstaat - Waterkering' gelden specifieke beperkingen omtrent bouwen.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient er een bestemmingswijziging plaats te vinden. Het plangebied dient de bestemming 'Wonen' te krijgen. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zal worden gehandhaafd. Het realiseren van de beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskern Strijen'. Om dit mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationaal provinciaal en gemeentelijk beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 is aandacht voor de juridische planbeschrijving. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
In de huidige situatie staat er op het plangebied het gebouw van een (voormalige) aardappelhandel. Het gebouw kan worden gezien als twee aparte delen. Het eerste deel van het gebouw is gebruikt als woonhuis en kantoor, het andere deel is gebruikt voor de opslag van de aardappelen om deze later weer te kunnen vervoeren. Het gebouw is gebouwd in de jaren van '60 van de vorige eeuw. Zowel de Oud Bonaventurasedijk als de Trambaan zijn belangrijke wegen die Strijen in het noorden verlaten. Op goede bereikbaarheid ligt circa 250 m ten zuidwesten van het plangebied het centrum van Strijen.
Behalve het hoofdgebouw is vrijwel het gehele plangebied verhard. Aan de noordzijde van het plangebied bestaat de verharding vooral uit asfalt in combinatie met grote betonnen tegels. Op het terrein is beperkt groen aanwezig. Wel is het plangebied omsloten door groen aan de oost-, zuid- en westzijde. Dit groen valt grotendeels buiten het plangebied. Dit zijn voornamelijk bomen en struiken en deze vormen een natuurlijke afscheiding met de omgeving.
Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de planlocatie in de huidige situatie.

Impressie plangebied (2016) (bron: Google streetview)

Impressie plangebied (2016) (bron: Google streetview)
2.2 Toekomstige Situatie
Het plangebied dient in de toekomstige situatie een redelijke transformatie te ondergaan. De huidige bebouwing dient verwijderd te worden. Ook de rest van de aanwezige verharding op het terrein zal moeten worden verwijderd. In de plaats van de oude aardappelhandel wordt een nieuw appartementengebouw gerealiseerd. Dit appartementengebouw zal bestaan uit drie verschillende gedeeltes, met ieder een ander type uitstraling. Deel A, tevens het hoogste deel van het complex, zal bestaan uit vijf woonlagen met acht appartementen. Deel B zal bestaan uit parkeervoorzieningen op maaiveldniveau met daarboven twee bouwlagen met acht appartementen. Deel C zal bestaan uit drie bouwlagen met in totaal zeven appartementen. Het appartementengebouw zal in totaal 23 appartementen bevatten.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het beoogde gebouw weer.

3D-impressie toekomstige situatie (bron: Van den Berk I Tjonck Architects BV)

Situatietekening toekomstige situatie (bron: Van den Berk I Tjonck Architects BV)
De parkeerbehoefte wordt deels aan de noordoostzijde van het terrein en deels op deel B van het appartementengebouw opgelost. In totaal zullen er op eigen terrein 42 parkeerplaatsen aangelegd worden. Ontsluiting van het plangebied gebeurt net zoals in de huidige situatie aan de Oude Bonaventurasedijk.
De inrichting van het plangebied zal groen zijn. Aan de randen van het plangebied maakt de verharding plaats voor meer groen. Hiermee kan het kavel worden ingezet als groene schakel tussen het open landschap dat ten zuiden van het plangebied ligt en de groene kruising die zich ten noorden van het plangebied bevindt. Daarnaast wordt er ook een waterpartij in het oosten van het plangebied aangelegd. Deze waterpartij kan dienen voor de opvang van water.
Op de gemeentelijke structuurkaart is de bomenstructuur aan de Trambaan en de Oud Bonaventurasedijk aangewezen als functioneel groen en als een vastgestelde bomenstructuur. Beide hebben een beschermde status. De bomen zullen behouden moet blijven. Bij de verdere inrichting van de groenstructuren dient rekening gehouden te worden met de bestaande bomen.
Om de eventuele effecten van schaduw op de bestaande omgeving te bepalen is een bezonningsstudie opgesteld (Buro SRO, 8 juli 2021, zie bijlagen bij toelichting 1). Hieruit blijkt dat alle woningen in de buurt van de ontwikkeling voldoende bezonning krijgen volgens de lichte TNO-norm met meer dan twee uur zon per dag.
In de beeldkwaliteitsparagraaf (Van den Berk I Tjonck Architects, 10 november 2021, zie bijlagen bij toelichting 2) bevat een analyse van de omgeving, het ontwerp van het gebouw en de beoogde ruimtelijke kwaliteit.
3 Beleid En Regelgeving
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het beoogde plan worden 23 appartementen gebouwd. In beginsel is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Derhalve is de beoogde ontwikkeling ladderplichtig en zal de behoefte voor de stedelijke ontwikkeling worden beargumenteerd. Als het plangebied buiten het bestaand stedelijk gebied ligt, moet gemotiveerd worden waarom er toch een stedelijke ontwikkeling op de locatie moet plaatsvinden.
Mede als gevolg van gezinsverdunning zal in de komende jaren in de Hoeksche Waard meer vraag komen naar woningen. In de regionale woonvisie van de Hoeksche Waard wordt het realiseren van voldoende nieuwbouw om te kunnen voorzien in de toename (als gevolg van gezinsverdunning) van de reguliere woningbehoefte van de eigen inwoners, het realiseren van nieuwbouw om extra instroom van gezinnen te kunnen faciliteren en een vergroting van het aantal (voor senioren) geschikte woningen als belangrijk gezien. In de Regionale Woonvisie van de Hoeksche Waard wordt beschreven hoe de gemeente de vitaliteit van de regio wil bewaken. Voor de periode 2015-2025 is er in de Hoeksche Waard sprake van een toename van een verwachte woningbehoefte van circa 3.000 woningen. De bouw van nieuwe woningen is belangrijk voor de regio om vitaal te blijven.
De locatie ligt vanwege de huidige bestemming, de bestaande bebouwing in het plangebied en de bebouwing in de omgeving binnen het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ligging nabij de dorpskern van Strijen is een transformatie van het perceel tot woonbestemming een gewenste ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 7 augustus 2021. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als ‘rivierdeltacomplex’ en specifiek als 'jonge zeeklei'. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. De ontwikkeling van het plangebied zal geen grote invloed hebben op de kleigronden. Het plangebied is al grotendeels bebouwd.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is onderdeel van het ‘zeekleipolderlandschap’. Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. Richtpunten voor het gebied zijn voornamelijk:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
- Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
- Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
- Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap. Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
- Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
De planlocatie bevindt zich aan de rand van het centrum van Strijen. Het plangebied heeft een redelijk gesloten karakter, met veel groen aan de randen van het plangebied waarmee het wordt omsloten. Met de beoogde ontwikkeling wordt aansluiting gevonden met de bestaande bebouwing van omliggende wijken. Het open karakter van het achterliggende veld zal behouden blijven.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied ligt in gebied dat aangemerkt is als ‘stads- en dorpsranden’. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden de provincie drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit
- De kwaliteit van het front (contrast).
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
- Contactkwaliteit
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
- De kwaliteit in de overlap (‘contract’)
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
Het plangebied ligt in de zone aan de noordoostelijke dorpsrand van Strijen en het open landschap. De huidige dorpsrand vormt een hard contrast met het omliggende open landschap. De realisering van het woongebouw brengt geen wezenlijke wijziging in het bestaande lintpatroon van de Oud Bonaventurasedijk/Trambaan met zich mee. Het draagt bij aan de voor dorpen in agrarisch gebied kenmerkende verweving tussen landschap en bebouwing.
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Met de introductie van deze profielen wil de provincie ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Hoeksche Waard. De Hoeksche Waard is een uniek agrarisch polderlandschap en als representant van de bedijkingsgeschiedenis van Nederland ook op internationale schaal bijzonder.
De ambities in het gebiedsprofiel richten zich op:
- de herkenbaarheid van de structuur van dijken en kreken;
- de openheid van de polders;
- de ontwikkeling van hoogwaardige dorpsranden;
- een zonering van het landschap;
- het versterken van de verbindingen tussen dorp en landschap;
- de verdere ontwikkeling van buitendijkse natuur.
Het plangebied ligt in de punt van het boerenervenlint van de Oud Bonaventurasedijk. De boerenerven zijn een essentieel onderdeel van het landschap. De erven liggen zowel langs de dijken als midden in de polder en hebben een directe en functionele relatie met het landschap. De erven langs de dijk zijn vaak omringd door dichte beplanting,
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities. Bij de beoogde ontwikkeling worden 23 nieuwe appartementen gebouwd op een locatie waar nu nog een aardappelhandel aanwezig is. De aardappelhandel bevindt zich op de rand van stedelijk gebied van Strijen en de komst van een ander bedrijf op de locatie zou ongewenst zijn. Met de komst van het appartementencomplex kan de leefomgeving worden verbeterd. Zo is groen een belangrijke verbinding met de wijk ten westen van het plangebied en het open landschap ten oosten van het plangebied. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan het gewenste ontwikkelperspectief van de provincie Zuid-Holland.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 7 augustus 2021 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 6.10 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de Omgevingsverordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
De planlocatie is in het geldende bestemmingsplan bestemd voor een stedelijke voorziening (bedrijf). Het plan wordt ingepast binnen de begrenzing van het huidige bedrijfsperceel. Het betreft daarmee geen wijziging op structuurniveau. Daarmee is sprake van het inpassen van de ruimtelijke ontwikkeling. Derhalve dient voldaan te worden aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Uit toelichting paragraaf 3.2.1 volgt dat hieraan voldaan wordt.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.50 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie is gelegen binnen de kern Strijen waar voldoende infiltratiemogelijkheden zijn. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat er voor het plangebied geen noemenswaardige kans op overstromingen is. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
Hitte
In het stedelijk gebied speelt het thema hittestress een belangrijke rol. Het plangebied wordt groen ingericht. Het aanplanten van bomen en groen zorgt voor meer groen en schaduw. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rond het plangebied. Door het plangebied verder groen in te richten en door de inrichting van een waterpartij in het oosten van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan het vasthouden van water.
Conclusie
Vanuit de omgevingsverordening worden er aanvullend op het voorgaande geen eisen gesteld aan het voorgenomen plan op de betreffende locatie. Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard
In de Omgevingsvisie Hoeksche Waard (vastgesteld op 17 december 2019) beschrijft de gemeente haar gewenste koers. Dit doet de gemeente mede door het beschrijven van hun programmaplannen en met welke regels dit gaat gebeuren. Trends en ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente moet blijven werken om de Hoeksche Waard vitaal en leefbaar te houden. In de omgevingsvisie worden vijf maatschappelijke opgaven vragen specifiek beschreven. Dit noemt de gemeente de Hoeksche Werken. Daarbij gaat het om de volgende opgaven:
- Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
Het tegengaan van klimaatverandering, aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, de energie- en warmtetransitie (aardgasloos) en een transitie naar een circulaire economie zijn randvoorwaarden voor het behoud van welzijn en welvaart van onze inwoners. Een duurzame Hoeksche Waard vereist een transitie op economisch, sociaal, ruimtelijk en ecologisch gebied.
- Vitaal economisch klimaat;
Als we niks doen vergrijst en ontgroent de Hoeksche Waard. Dit kan leiden tot het verdwijnen van voorzieningen en krapte op de arbeidsmarkt, waardoor vacatures steeds lastiger zijn in te vullen voor werkgevers. De sociale cohesie kan ook onder druk komen te staan: wie kan nog voor wie zorgen? De demografische ontwikkeling kan op termijn leiden tot een negatieve spiraal. Om jonge mensen en gezinnen te binden aan de Hoeksche Waard is het nodig om te investeren in aantrekkelijke woon-, werk- en verblijfsmilieus.
- Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
De Hoeksche Waard is sterk verweven met de regio. Elke dag gaan zo’n 25.000 Hoeksche Waarders van het eiland af om elders te gaan werken. Ook voor grotere voorzieningen zoals een ziekenhuis en een theater zijn we afhankelijk van het stedelijk gebied om ons heen. In omgekeerde richting reizen elke dag zo’n 12.500 mensen de Hoeksche Waard in om er te gaan werken. Goede verbindingen van het eiland met de omgeving – met auto, openbaar vervoer en de fiets – zijn van levensbelang.
- Duurzame, innovatieve landbouw;
De Hoeksche Waard is van oudsher een top landbouwgebied, waar ondernemers inzetten op innovatie en kennisontwikkeling, agrobiodiversiteit en agrarisch natuurbeheer. De komende decennia komen enkele grote structurele veranderingsopgaven bij elkaar in het landelijk gebied. De productie van gezond en veilig voedsel, geproduceerd door een innovatieve en economisch krachtige agrarische sector is één van de grotere opgaven. Daarbij moet de voedselproductie nog meer in balans komen met gezondheid, klimaat, luchten waterkwaliteit, waterbeheer, biodiversiteit en kwaliteit van het landschap.
- Vitale dorpen en actieve samenleving
Veel inwoners van de Hoeksche Waard ‘hebben het goed’. Ze hebben een baan, inkomen, sociale contacten, voelen zich gewaardeerd, geaccepteerd, weerbaar en beschermd. Voor een groep mensen is dat niet het geval. Tegen hun zin en vaak buiten hun macht worden ze geconfronteerd met problemen. In de Hoeksche Waard gaat het dan vooral om: kwetsbare ouderen, het opvoed- en opgroeiklimaat voor onze jeugd en jongeren en armoede. Als de trend zich doorzet raakt als gevolg van de vergrijzing de verhouding tussen jongere en oudere huishoudens dusdanig uit balans dat het draagvlak voor basisvoorzieningen verder onder druk komt te staan. Steeds meer winkels en basisscholen zullen moeten sluiten. Positief is de voorzichtige trend van de instroom van jonge gezinnen die in de afgelopen jaren spontaan op gang is gekomen
Planspecifiek
Beoogd plan is de ontwikkeling van nieuwe, duurzame appartementen niet ver van het centrum van Strijen. Met de ontwikkeling wordt geïnvesteerd in een betere leefbaarheid van Strijen en de Hoeksche Waard. Het plan tot herontwikkelen van een bedrijfsperceel ten behoeve van een appartementengebouw leidt tot een verbetering van de omgevingskwaliteit ter plaatse en tot de bouw van duurzame woningen die bijdragen aan een betere fysieke leefomgeving. Het onderhavig plan is daarmee in lijn met de ambities van de gemeente. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het beoogde plan in lijn is met de omgevingsvisie van de Hoeksche Waard.
3.3.2 Regionale Woonvisie 2030
In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. De vijf voormalige gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. De visie kwam tot stand in samenwerking met diverse partijen.
De komende jaren is er sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Op middellange termijn betekent dit dat het aantal huishoudens eerst nog toeneemt als gevolg van de gezinsverdunning die gepaard gaat met de vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tussen 2015 tot 2025 circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf voormalige gemeenten en hun onderliggende kernen. Om de regio vitaal te blijven houden zijn er drie opgave die een belangrijke rol spelen:
- het realiseren van voldoende nieuwbouw om te kunnen voorzien in de toename van de reguliere woningbehoefte;
- het realiseren van nieuwbouw om extra instroom van gezinnen te kunnen faciliteren;
- een vergroting van het aantal voor (voor senioren) geschikte woningen.
Planspecifiek
In de woonvisie wordt duidelijk dat er veel vraag is naar de nieuwbouw van woningen om de vitaliteit van de Hoeksche Waarde te kunnen verbeteren. Met de beoogde ontwikkeling worden 23 appartementen gebouwd. De ontwikkeling van nieuwbouw in de Hoeksche Waard is zeer gewenst en ook in Strijen is behoefte aan woningen.
In de regionale woonvisie 2030 wordt gebruikt gemaakt van de informatie dat komt uit woningmarktanalyse die gemaakt is in 2016. In 2019 heeft Companen echter een nieuwe woningmarktanalyse voor de Hoeksche Waard gemaakt. Eén van de ontwikkelingen die sindsdien heeft plaats gevonden is een toename in de vraag naar koopappartementen. Deze vraag is afkomstig van oudere huishoudens die veelal vanuit een grotere tweekapper of vrijstaande woning kleiner willen gaan wonen. Tevens zijn appartementen aantrekkelijk voor jongere huishoudens die op zoek zijn naar een betaalbare woning. Het realiseren van geschikte woningen voor deze doelgroepen kan helpen om de doorstroom van de huizenmarkt in de Hoeksche Waard te verbeteren. Door te sturen op doorstroming draagt het toevoegen van nieuwbouw bij aan het invullen van de woonbehoefte van twee- of meerpersoonshuishoudens.
De doelgroep van de beoogde appartementen bestaat met name uit senioren/55+/empty nesters. In Strijen is er veel behoefte aan koopappartementen voor deze doelgroep, onder andere als gevolg van de vergrijzing. De planlocatie ligt dicht bij het dorpscentrum en de lokale voorzieningen (supermarkt, huisarts, kerk, etc.). Een dergelijke locatie is aantrekkelijk voor senioren. Door het toevoegen van middeldure en dure koopappartementen voor senioren/55+/empty nesters aan de woningvoorraad van Strijen kan doorstroming in de woningmarkt op gang worden gebracht, waardoor bestaande woningen vrijkomen voor jongere huishoudens. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat woningprogramma teven vier goedkope koopappartementen bevat, die tevens geschikt zijn voor starters. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling voorziet in de (kwalitatieve) behoefte die volgt uit de woningmarktanalyse van Companen uit 2019.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de regionale woonvisie.
4 Uitvoerbaarheid
In een ruimtelijke onderbouwing moet aandacht worden besteed aan milieu- en omgevingsaspecten. Van belang is te weten of een planvoornemen in overeenstemming is met wettelijke normen. Er wordt aandacht besteed aan de volgende thema's:
- milieueffectrapportage;
- waterhuishouding;
- archeologie;
- cultuurhistorie;
- bodem
- geluid;
- luchtkwaliteit;
- ecologie;
- milieuzonering;
- externe veiligheid;
- verkeer en parkeren;
- duurzaamheid.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 ha of meer en 2.000 of meer woningen van een oppervlakte van 100 ha of meer. De voorgenomen ontwikkeling omvat namelijk een oppervlakte van circa 2.900 m² en betreft de ontwikkeling van maximaal 23 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r. en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieugevolgen, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn, in beeld gebracht in een aanmeldnotitie (Buro SRO, 11 februari 2022, zie bijlagen bij toelichting 3). Op basis van de aanmeldnotitie wordt geconcludeerd dat belangrijke milieugevolgen uitgesloten kunnen worden.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r. nodig is. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Waterhuishouding
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Regionaal en lokaal beleid
Waterschap Hollandse Delta
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het Waterschap Hollandse Delta (hierna: WSHD) heeft haar waterbeheerprogramma voor de periode 2016 - 2021 vastgesteld op 26 november 2015.
In het waterbeheerprogramma worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien tevens op het plangebied waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is
Eén van de instrumenten om het waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Hollandse Delta is aangesloten op de landelijke website van de Digitale Watertoets.
4.2.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Planspecifiek
Voor het beoogde plan is een watertoets ingevuld bij het Waterschap Hollandse Delta.
Watercompensatie
Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied en 1.500 m² in niet-stedelijk gebied moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden.
Bijna het gehele plangebied is op dit moment al verhard. Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een toename van verharding, eerder een afname. Gezien deze constatering is er voor de beoogde ontwikkeling geen watercompensatie vereist.
Oppervlakte- en grondwater
Voor een eventuele tijdelijke onttrekking van grondwater bij de bouwfase, afhankelijk van het waterbezwaar, het onttrekkingsdebiet en de duur van de bronnering, dient een watervergunning of melding gedaan te worden bij het waterschap.
In de toekomstige situatie wordt in het oosten van het plangebied een waterpartij aangelegd. Deze waterpartij wordt niet of op ten hoogste één watergang in de omgeving aangesloten. Vanwege het peilverschil is het niet haalbaar gebleken de waterpartij op beide watergangen in de omgeving aan te sluiten.
Parallel aan de Oud Bonaventurasedijk ligt binnen het plangebied een duiker. Met een schouw op locatie is in aanwezigheid van een medewerker van het waterschap de ligging van duiker vastgesteld. Er mag niet op of boven deze duiker gebouwd worden. Het beoogde gebouw wordt dusdanig gepositioneerd dat er (direct) naast de duiker gebouwd wordt (zie navolgende afbeelding), wat voorgelegd is aan het waterschap. Er geldt dat werken in- en nabij waterstaatswerken als de duiker op grond van de keur vergunningsplichtig zijn.

Ligging duiker, bouwvlak en beoogd gebouw
Waterkering
Het plangebied ligt gedeeltelijk in de beschermingszone van de waterkering (Oud Bonaventurasedijk). Het plan is om die reden voorgelegd aan het Waterschap Hollandse Delta en er zal uiteraard met de voorwaarden van het waterschap rekening worden gehouden. Voor werkzaamheden in de beschermingszone zal een watervergunning aangevraagd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregel 'bouwwerken in en nabij waterkeringen', wat betekent dat de waterkering niet mag verslechteren door het uitvoeren van de werkzaamheden, dat de werkzaamheden geen belemmeringen mogen opleveren voor eventuele dijkversterkingen en dat de waterkering toegankelijk is voor beheer en onderhoud.
Waterafvoer
De afvoer van hemelwater wordt ontkoppeld van de afvoer van afvalwater. De afvoer van het afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel. Bij de bouw zal ter bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink, lood, koper en zacht pvc. Het hemelwater infiltreert in de bodem.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid met betrekking tot de waterhuishouding zijn.
4.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op de 31 mei 2014 is de regionale archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Hoeksche Waard in werking getreden. De archeologische waarden- en verwachtingenkaart geeft de archeologische verwachtingen in de gemeente weer.
Planspecifiek
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Hoeksche Waard wordt ter plaatse van het plangebied een zone weergegeven met een middelhoge tot een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische waarden. Gezien de werkzaamheden die dienen plaats te vinden bij de beoogde ontwikkeling is er archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (plangebied is rood omkaderd, bron: Huizier et al, 2009)
Voor het plangebied is in oktober 2019 een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek door SOB research uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting 4). Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- Ter plaatse van het plangebied is een bodemopbouw aanwezig met subrecente ophooglagen, mogelijk lokaal op oude ophooglagen, op (klei- en zand-) Afzettingen van Duinkerke IIIb, op Hollandveen, op (klei- en zand) Afzettingen van Calais IV, op Basisveen, op (dekzand-) Afzettingen van de Formatie van Twente.
- Archeologische resten uit de Nieuwe Tijd kunnen hier worden aangetroffen op en in de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb (en in de daarop mogelijk aanwezige oude ophooglagen uit de 18e en 19e eeuw), vanaf een diepte van circa 0,3 m beneden het maaiveld (circa 0.3 - 1.3 m -NAP). Het plangebied is gelegen in de Polder Nieuw Bonaventura, die in 1593 opnieuw werd ingepolderd/aangelegd. Er zijn geen aanwijzingen dat er ter plaatse van het plangebied tussen circa 1593 en circa 1800 bebouwing aanwezig is geweest.
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek moet worden geconcludeerd dat de voorgenomen planrealisatie kan leiden tot de aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. Bij het aanleggen van de bouwput tot een diepte van circa 0,3 m beneden het maaiveld zullen de Afzettingen van Duinkerke IIIb en het Hollandveen worden aangetast. Dat betekent dat er een kans bestaat dat archeologische resten vanaf de Bronstijd kunnen worden aangetast. Voor wat betreft de Nieuwe Tijd kan in ieder geval worden aangenomen dat er resten van bebouwing en van een erf vanaf circa 1800 kunnen worden aangetroffen op en in de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb.
Archeologisch vervolgonderzoek wordt dan ook noodzakelijk geacht. Voor het archeologisch vervolgonderzoek zal, in verband met de bestaande civieltechnische belemmeringen (de aanwezigheid van de bestaande woning en puinverharding/asfaltering), aansluiting moeten worden gezocht bij de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden. Dit ook om ‘dubbel’ graafwerk te voorkomen. Daarom wordt geadviseerd om de ondergrondse sloopwerkzaamheden en de civieltechnische graafwerkzaamheden onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren.
Hoewel het heipalenplan nog niet bekend is, wordt er van uitgegaan dat de heipalen een relatief beperkte oppervlakte zullen beslaan en dat de afstand tussen de heipalen ook voldoende zal zijn om hier ook in de toekomst nog archeologisch onderzoek uit te kunnen voeren. Het aanbrengen van de heipalen wordt daarom niet beschouwd als een significante bodemverstoring.
Ter bescherming van mogelijk aanwezige behoudenswaardige archeologische resten is aan de gronden in het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ toegekend.
4.4 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Een belangrijk onderdeel van het landschap van de Hoeksche Waard is het kenmerkende bedijkingslandschap. Bewoning begon voornamelijk aan de randen van de polders langs de dijken. De Oud Bonaventurasedijk is ook onderdeel van het bedijkingslandschap van de Hoeksche Waard. Het plangebied ligt daarmee precies op het uiteinde van de lintbebouwing aan deze dijk en is dus onderdeel van historisch dijklandschap. Het plangebied is op het gebiedsprofiel Hoeksche Waard van de provincie Zuid-Holland aangemerkt als een boerenervenlint. Doorzichten naar het landschap zijn door de verloopt van tijd al grotendeels verdwenen.
Ambities van de provincie voor boerenervenlinten zijn:
- Erven gelegen aan de dijk worden landschappelijk ingepast door middel van erfbeplanting, waardoor zij onderdeel worden van de beplante dijkzones.
- Erven gelegen in de polder kunnen niet of minder stevig ingeplant worden waardoor het contrast tussen de open polder en de beplante dijkzones vergroot wordt. Er is bij deze erven daarom meer aandacht nodig voor de beeldkwaliteit van de bebouwing (terughoudend kleurgebruik, agrarisch karakter).
- Behoud van de grote spreiding tussen de verschillende erven, zodat het open en weidse karakter van de polder gehandhaafd blijft.
- Bij de uitbreiding of transformatie van een boerenerf (bijvoorbeeld tot een woonerf) blijft het agrarische karakter en de karakteristieke erfindeling gehandhaafd. De ontwikkeling ondersteunt de functie van het landbouwbedrijf door ruimte te bieden aan verbreding en innovatie.
Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer met betrekking tot het boerenervenlint waar het onderdeel van uitmaakt.

Gebiedsprofiel Hoeksche Waard - Linten blijven linten (plangebied is rood omkaderd, bron: provincie Zuid-Holland)
Het plangebied ligt aan het einde van het boerenervenlint van de Oud Bonaventurasedijk en wordt omsloten door bebouwing aan drie zijdes. Ten noordwesten en ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich twee woonwijken van Strijen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een industrieterrein. Met de beoogde ontwikkeling wordt de relatie gezocht met de omliggende bebouwing. Zoveel mogelijk van de huidige cultuurhistorische waarde van het plangebied zal blijven bestaan. Het gebied ten zuiden van het plangebied zal zijn open karakter blijven behouden en zal een open groene zone blijven. Bij de beoogde ontwikkeling komt groen terug voor verharding. In en rondom het plangebied zijn geen monumentale gebouwen of objecten aanwezig.
4.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (o.a. wonen) heeft DS milieu-consult een verkennend bodemonderzoek (18 september 2019, zie bijlagen bij toelichting 5) en een aanvullend bodemonderzoek (1 februari 2021, zie bijlagen bij toelichting 6) uitgevoerd. Op basis van de onderzoeken kan het volgende worden geconcludeerd:
- De oorspronkelijke bovengrond is niet verontreinigd met één van de onderzochte stoffen.
- Ter plaatse van de gedempte sloot op de grens van de kadastrale percelen 2746 en 2748 is de grond licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), polychloor bifenylen (PCB) en organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).
- Ter plaatse van boring 108 is de diepere bodem (1,3 m-mv – 2,0 m-mv) in de gedempte sloot sterk verontreinigd met minerale olie.
- Ter plaatse van de gedempte sloot op de erfgrens met de Trambaan is de grond heterogeen licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, minerale olie en/of polychloorbifenylen (PCB), licht tot sterk verontreinigd met zink en licht tot sterk verontreinigd met PAK.
- Het zand ter plaatse van de voormalige ondergrondse huisbrandolietank is licht verontreinigd met minerale olie.
- De bodem ter plaatse van de huidige bovengrondse huisbrandolietank is niet verontreinigd met minerale olie.
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium en ter plaatse van boring 108 in de gedempte sloot licht verontreinigd met minerale olie.
- De verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen in de grondmonsters van de gedempte sloten zijn toe te schrijven aan de in de bodem aangetroffen bodemvreemde materialen. De olieverontreiniging betreft een zwaardere oliesoort, vermoedelijk motorolie.
- Het licht verhoogde gehalte aan barium in het grondwater kent vermoedelijke een natuurlijke achtergrond.
- In het puinhoudende vrijgekomen bodemmateriaal zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. Analytisch is er geen asbest aangetoond.
De verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen in de groenstrook langs de perceelsgrens met de Trambaan zijn diffuus van karakter en vormen geen belemmeringen voor de bouw van het beoogde appartementengebouw. Deze strook maakt deel uit van het openbaar groen. Nader onderzoek en/of sanerende maatregelen worden niet zinvol en noodzakelijk geacht.
De verontreiniging van de grond met minerale olie in de gedempte sloot op de grens van de kadastrale percelen 2746 en 2748 is voldoende in beeld gebracht en behoeft geen nader onderzoek. De hoeveelheid boven de interventiewaarde verontreinigde grond wordt geschat op maximaal 10 m³. In de zin van de Wet bodembescherming is er naar verwachting geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging die een bodemsanering noodzakelijk maakt. Indien een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw wordt ingediend, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Aanbevolen wordt om bij het bouwrijp maken van de locatie de met minerale olie verontreinigde grond te ontgraven en naar een erkende verwerker af te voeren.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het voorgenomen plan uitvoerbaar is vanuit aspect bodem.
4.6 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten en dus dient te worden onderzocht of voldaan kan worden aan de Wet geluidhinder. De planlocatie wordt omgeven door twee 30 km/uur wegen, te weten de Oud Bonaventurasedijk en een deel van de Trambaan. Dergelijke wegen hebben volgens de Wgh geen geluidzone en dus ook geen toetsingsplicht aan de Wgh. Echter geldt voor de Trambaan vanaf de kruising met de Oud Bonaventurasedijk in noordelijk richting een snelheidsregime van 50 km/uur. Derhalve ligt de planlocatie binnen de onderzoekzone van deze weg en dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarbij tevens onderzoek gedaan naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op 30 km/uur wegen.
Uit het door Adviesburo Van der Boom uitgevoerde onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer (30 november 2021, zie bijlagen bij toelichting 7) blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op het gezoneerde deel van de Trambaan bedraagt ten hoogste 47 dB op de gevels van de woningen bedraagt. De geluidbelasting door wegverkeer op het Nijverheidstraat en de Handelstraat bedraagt ten hoogste 38 dB op de gevels van de woningen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daardoor niet overschreden. Een hogere waarde voor wegverkeer op deze locatie is daardoor niet nodig. De geluidbelasting door 30 km wegen bedraagt ten hoogste 56 dB na aftrek. De ten hoogste toelaatbare waarde uit de Wgh wordt daarmee niet overschreden.
Bij het toetsen of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' is aangesloten bij geluidbeleid van de gemeente. Het treffen van maatregelen aan de bron is echter niet doeltreffend, het afschermen van het woongebouw met vijf woonlagen stuit op stedenbouwkundige bezwaren. De woningen aan de westzijde (gebouwdeel A) hebben geen geluidluwe gevel en buitenruimte. Door het afschermen van alle balkons grenzend aan de westgevel (zijde Trambaan) en de noordgevel (zijde Oud Bonaventurasedijk) met een gesloten borstwering van 1,5 m hoogte en een bovenliggend balkon of overstek te voorzien van geluidsabsorberend materiaal kan, conform het geluidbeleid van de gemeente, een beter woon- en leefklimaat worden bereikt. Voor de eis van een geluidluwe gevel en buitenruimte dient daarbij voor enkele woningen van het gemeentelijk geluidbeleid afgeweken te worden.
De motivatie voor het afwijken van het geluidbeleid wordt op de eerste plaats gezocht in stedenbouwkundige motieven. Op woningbouwlocaties nabij wegen met een doorgaande functie, ook als hier een maximum snelheid van 30 km/uur geldt, is veelal sprake van een geluidbelasting op de naar de weg gekeerde gevel van meer dan 48 dB, waarmee deze gevel niet als geluidluw aangemerkt wordt. Bij appartementengebouwen waarvan een deel van de woningen uitsluitend een gevel aan de wegzijde heeft, is het gevolg dat deze woningen niet beschikken over een geluidluwe gevel. Vanuit het stedenbouwkundig oogpunt is het gewenst dat de appartementen georiënteerd zijn op de wegzijde. Op de planlocatie, die zich nabij het dorpscentrum van Strijen bevindt, bij het kruispunt van twee doorgaande wegen, en die daarmee als een prominente locatie in het dorp beschouwd kan worden, is een aantrekkelijk beeld met buitenruimten (balkons) aan de openbare zijde van belang. Een grotere afstand tot de wegen, wat een lagere geluidbelasting tot gevolg zou hebben, of een oriëntatie van de appartementengebouwen naar een andere zijde dan Oud Bonaventurasedijk en de Trambaan zou tot een stedenbouwkundig ongewenste situatie leiden.
Ten tweede is binnen het plangebied een gemeenschappelijke buitenruimte/groenvoorziening voorzien. Deze buitenruimte bevindt zich aan de achterzijde van het beoogde gebouw en kan daarmee als geluidluw worden beschouwd.
Voor het aspect geluid zal verder sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als daarnaast voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. De hoogst geluidbelaste woningen ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 61 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt 28 dB. Voor geluidluwe gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
De planlocatie bevindt zich niet binnen de zone van een industrieterrein of spoorweg.
In toelichting paragraaf 4.9 wordt ingegaan op geluid vanwege bedrijven in de omgeving.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het voorgenomen plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Met de voorgenomen herontwikkeling worden 23 woningen gerealiseerd. Gezien de beperkte omvang van het plan kan geconcludeerd worden dat dit ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. In 2018 geldt voor fijnstof PM10 een concentratie van 18,9 µg/m³, voor fijnstof PM2,5 een concentratie van 11,7 µg/m³ en voor stikstofdioxide NO2 een concentratie van 18,6 µg/m³. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 over 2018 voldoen aan de gestelde grenswaarden, waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied betreffende Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland, belangrijke weidevogelgebied of strategische reservering natuur. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt, met uitzondering van stikstofdepositie, dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.
Met behulp van de AERIUS Calculator is het effect van het beoogde plan berekend met betrekking tot nabij liggende Natura 2000-gebieden. Bij een stikstofdepositieberekening wordt er rekening gehouden met de Natura-2000 gebieden binnen een straal die relevant is voor de omvang van het plan. Binnen een straal van 10 km zijn vijf Natura 2000-gebieden aanwezig. Het 'Oudeland van Strijen' is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en bevindt zich op een afstand van ongeveer 500 m ten westen van het plangebied. Dit is echter geen stikstofgevoelig gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is de Biesbosch.
Uit de AERIUS-berekening (Buro SRO, 26 april 2022, zie bijlagen bij toelichting 8) is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten heeft op de omliggende Natura 2000-gebieden. Voor de gebruiksfase geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Met ingang van de 'stikstofwet' op 1 juli 2021 is het uitvoeren van een stikstofberekening voor de bouwfase niet meer benodigd. In de stikstofberekening is de bouwfase dan ook niet meegenomen. De gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling heeft geen significante gevolgen voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Soortenbescherming
Er is een ecologische quickscan (BEC, 2 december 2019, zie bijlagen bij toelichting 9) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het volgende:
- Vanwege de voorgenomen sloop en de potentie voor vleermuizen is nader onderzoek naar vleermuizen bij de overgang woonhuis/schuur noodzakelijk en dient de functie van de beplanting voor vleermuizen te worden onderzocht.
- Op de planlocatie zelf zijn verder algemeen voorkomende soorten te verwachten. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten een provinciale vrijstelling.
- Door werkzaamheden (rooien beplanting) buiten het broed-/voortplantingsseizoen (15 maart t/m 15 augustus) uit te voeren wordt invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig handelen. Hiermee wordt voorkomen dat nesten van vogels worden verstoord. Indien werkzaamheden wel in deze periode uitgevoerd moeten worden, is het noodzakelijk om de te rooien beplanting voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige te laten inspecteren op aanwezigheid vogelnesten.
In aanvulling op de bevindingen uit de ecologische quickscan is mede naar aanleiding van een advies van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid tevens een aanvullend onderzoek naar huismussen en gierzwaluwen benodigd geacht.
In het voor- en najaar van 2021 is een aanvullend onderzoek naar de vleermuis, de huismus en de gierzwaluw (Blom Ecologie, 12 november 2021, zie bijlagen bij toelichting 10) uitgevoerd. Op basis van dit aanvullend onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
- Op 11 november 2021 is er een technische inspectie uitgevoerd naar de aanwezigheid van huismusnesten in de bebouwing. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Kennisdocument huismus (BIJ12, 2017a). Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in de bebouwing op de planlocatie geen nesten van de huismus aanwezig zijn. Er kan worden geconcludeerd dat de planlocatie geen functionele betekenis kent voor de huismus.
- In de periode mei - juli 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van nesten van de gierzwaluw. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Kennisdocument gierzwaluw (BIJ12, 2017b). Tijdens het onderzoek zijn géén nesten van de gierzwaluw vastgesteld.
- In de periode mei - september 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Vleermuisprotocol (NGB, 2021). Tijdens het onderzoek zijn géén verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het plangebied. Het lijnvormige element (bomenrij) dient behouden te blijven, zodat het struweel en de bomen hun functie voor vleermuizen kunnen behouden. De uit te dunnen bomenrij aan de zuidwestzijde van de planlocatie dient echter onbelicht te blijven tijdens de beoogde ontwikkeling en in de toekomstige situatie. Indien verlichting noodzakelijk is wordt geadviseerd om geconvergeerde, naar beneden gerichte lichtbundels toe te passen, die ieder geval niet de kruinlaag van de bomen bereiken.
- Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van huismus, gierzwaluw en vleermuis. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op nesten en/of verblijflocaties van andere soorten op de planlocatie. Er zijn drie kauwennesten aangetroffen in de bebouwing binnen het plangebied tijdens de technische inspectie voor de huismus. Gedurende het broedseizoen van de kauw is het nest beschermd en mag deze niet verstoord worden. Derhalve wordt geadviseerd de nestlocaties van de kauwen ongeschikt of ontoegankelijk te maken óf de werkzaamheden uit te voeren buiten het algemene broedseizoen (indicatief medio maart t/m medio juli).
- De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming is derhalve niet aan de orde.
Houtopstanden
Er zijn op de locatie geen houtopstanden aanwezig. Wel worden met de ontwikkeling enkele bomen verwijderd. Het verwijderen van bomen moet getoetst worden aan de APV/kapverordening van de gemeente Hoeksche Waard. Deze toetsing heeft geen directe relatie met de bestemmingswijziging en kent zijn eigen procedure.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect ecologie.
4.9 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen
Planspecifiek
Rondom het plangebied is er sprake van een matige tot sterke functiemenging. Ten noorden van het plangebied is een bedrijventerrein aanwezig en in de nabije omgeving, ten zuiden en ten westen van het plangebied, is er sprake van een mix van bedrijvigheid. Dergelijke gebieden kunnen volgens de VNG publicatie aangemerkt worden als ‘gemengd gebied’. De richtafstanden kunnen hiermee met één afstandstap worden verlaagd. Onderstaande figuur en tabel geven de omliggende bedrijvigheid weer.

Bedrijvigheid rondom plangebied (plangebied is rood omkaderd)
Bedrijvigheid | Milieucategorie | Richtafstand (gemengd gebied) | Feitelijke afstand |
Bedrijventerrein Bonaventura | 3.1 | 30 m | 74 m |
Bedrijventerrein Bonaventura | 3.2 | 50 m | 240 m |
Houthandel | 2 | 10 m | 59 m |
Supermarkt | 1 | 0 m | 31 m |
Bedrijventerrein
Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Oud Bonaventura. Op dit bedrijventerrein zijn meerdere bedrijven aanwezig waarop bedrijvigheid is toegestaan van verschillende milieucategorieën. Voor de bedrijfspercelen aan de zuidzijde van het bedrijventerrein is maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor een dergelijke milieucategorie geldt een richtafstand in gemengd gebied van 30 m. De werkelijke afstand is circa 75 m, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Ook aan de risicoafstand voor de andere bedrijvigheid op het bedrijventerrein wordt voldaan.
Houthandel
Ten westen van het plangebied, aan de Oud Bonaventurasedijk, is een houthandel gevestigd. Voor een houthandel geldt milieucategorie 2. Voor milieucategorie 2 in een gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 m. De feitelijke afstand tot het plangebied is 59 m.
Supermarkt
Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 29 m een supermarkt. Voor een supermarkt geldt milieucategorie 1. In een gemengd gebied wordt hier uitgegaan van een richtafstand van 0 m.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van bedrijven en milieuzonering.
4.10 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Om de risicovolle inrichtingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied in kaart te brengen is de hulptool risicokaart.nl geraadpleegd. Met de risicokaart kan worden vastgesteld of er in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.

Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
Risicovolle inrichtingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Op een afstand van 460 m ten oosten van het plangebied ligt een caravanpark. Ter plaatse van het caravanpark is een bovengrondse propaantank aanwezig waar een risicoafstand aan is verbonden. Voor dergelijke risicovolle objecten geldt een risicoafstand van 20 m. Gezien de geruime werkelijke afstand tot het object wordt deze niet als risicovol gezien. Op een afstand 390 m ten zuidoosten van het plangebied ligt het Laco Sportcentrum Rijen. Bij het sportcentrum is een opslag voor chloorbleekloog aanwezig. Gezien de grote afstand tot het plangebied wordt dit niet als belemmering gezien.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de Shell Nederland Chemie B.V te Moerdijk, gelegen ca. 6 km ten zuiden van het plangebied. De inrichting heeft een invloedsgebied van 10 km. De afstand van het plangebied tot de inrichting is van dusdanige grootte dat de hoogte van het groepsrisico met de ontwikkeling nauwelijks toe neemt. Een volledige verantwoording van het groepsrisico wordt niet nodig geacht. Wel dient er een beknopte verantwoording te worden gemaakt.
Transportroutes
Er zijn geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Verantwoording groepsrisico
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is goed bereikbaar en kent voldoende ontvluchtingsmogelijkheden. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Het is mogelijk om via de Oud Bonaventurasedijk en de Trambaan te vluchten. De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. Het appartementengebouw zal zodanig gebouwd worden dat er diverse mogelijkheden zijn tot het ontvluchten.
De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid (VRZHZ) heeft een advies uitgebracht. Zij adviseren een uitschakelbaar mechanisch ventilatiesysteem toe te passen. Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht. Het ventilatiesysteem dat toegepast zal worden is afzonderlijk per woning uitschakelbaar.
Met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied moet er voldaan worden aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019 (Brandweer Nederland, 2020).
De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid wil graag betrokken blijven bij de inrichtingsplannen van het gebied om gezamenlijk de zelfredzaamheid van de gebruikers en de beheersbaarheid door de hulpverleners te kunnen optimaliseren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en het plan in dit kader uitvoerbaar is.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Ontsluiting van het plangebied zal net zoals in de oude situatie gebeuren via de Oud Bonaventurasedijk. De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend met behulp van de CROW-publicatie. Uitgaande van de CROW-publicatie met een classificatie van een weinig stedelijk gebied en 'schil centrum' wordt er een verkeersgeneratie van 4 * 5,4 + 15 * 5,9 + 4 * 7,3 = 139,3 voertuigbewegingen per etmaal verwacht. Hierbij is uitgegaan van de gemiddelde kencijfers voor goedkope (5,4), middeldure (5,9) en dure (7,3) koopappartementen.
De Oud Bonaventurasedijk en de Trambaan zijn in staat om een dergelijke verkeersgeneratie te verwerken. Geconcludeerd kan worden dat verkeer geen belemmering zal vormen voor beoogde ontwikkeling.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Parkeren zal achter de bebouwing van het plangebied plaatsvinden. In totaal worden er 42 parkeerplaatsen gerealiseerd waarvan een deel (23) van het parkeren buiten zal plaatsvinden. De rest van de parkeerplaatsen (19) zal onder bebouwing deel B worden gerealiseerd.
Ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ geldt dat voldaan moet worden aan het vastgestelde parkeerbeleid van de gemeente Hoeksche Waard. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een parkeerregeling opgenomen.
In het vastgestelde parkeerbeleid van de gemeente Hoeksche Waard worden de kencijfers van het CROW gehanteerd. Uitgaande van de CROW-publicatie met een classificatie van een weinig stedelijk gebied en schil centrum zullen er tussen de 1,4 en 1,9 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd worden. Hierbij is uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm voor goedkope (1,4), middeldure (1,7) en dure (1,9) koopappartementen Voor 23 woningen betekent het dat er 4 * 1,4 + 15 * 1,7 + 4 * 1,9 = 38,7 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Met 42 parkeerplaatsen kan aan deze eis worden voldaan. Van deze 42 parkeerplaatsen kunnen maximaal 26 parkeerplaatsen geschikt gemaakt worden voor elektrische voertuigen.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het onderdeel parkeren geen belemmering zal vormen voor het beoogde plan.
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 werd de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2021 moeten gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Deze eisen vervangen de EPC. De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
- de energiebehoefte indicator;
- de primaire fosiele energie-indicator; en
- het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
Planspecifiek
Er is sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Dat betekent dat er (energiezuinige) nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt. Tijdens het verdere ontwerp van de ontwikkeling zal aandacht worden besteed aan de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR). Bij de aanvraag omgevingsvergunning kan de GPR score inzichtelijk gemaakt worden. Daarmee is voor een ieder duidelijk hoe de verschillende thema's scoren.
De gemeente Hoeksche Waard en de initiatiefnemer hebben afspraken gemaakt met betrekking tot duurzaamheid. Zij zijn overeengekomen dat de woningen gasloos en BENG worden gebouwd. De gemeente Hoeksche Waard heeft in haar regionale woonvisie bepaald dat er energieneutraal gebouwd moet worden. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat dit voor dit project niet haalbaar is. De initiatiefnemer zal, aanvullend op de wettelijke eisen voor BENG, het maximale aantal zonnepanelen toepassen op het gebouw. De definitieve berekening zal ingediend worden bij de aanvraag omgevingsvergunning. Verder is afgesproken dat het project klimaatadaptief gerealiseerd wordt.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Binnen deze bestemming zijn wonen en bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, groenvoorzieningen en water, toegestaan. Tevens zijn aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegelaten. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd mogen worden. De verschillende maximale bouwhoogten voor hoofdgebouwen zijn tevens aangeduid op de verbeelding.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Ter bescherming van mogelijk aanwezige behoudenswaardige archeologische resten is aan de gronden in het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ toegekend. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Artikel 5 Waterstaat – Waterkering
De beschermingszone van de waterkering is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze hebben betrekking op overschrijding van bouwgrenzen en bestaande maten.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Verder zijn, gelijk aan het 'Paraplubestemmingsplan Strijen', regelingen over parkeren en bed & breakfast bij een woning opgenomen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Het verhalen van de gemeentelijke kosten op dit initiatiefnemer wordt geregeld met een anterieure overeenkomst, waarin tevens vastgelegd zal worden dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor tegemoetkoming in eventuele planschade.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De initiatiefnemer heeft de bewoners van nabijgelegen woningen in december 2020 met een brief en impressie van de nieuwbouw geïnformeerd over het voorgenomen plan. Verder is er in een regionaal blad een advertentie geplaatst over de ontwikkeling.
Op 12 juli 2021 is er een digitale informatieavond (voor omwonenden) gehouden. Hieraan hebben circa 60 personen deelgenomen. Tijdens deze avond is er een toelichting gegeven over de totstandkoming van de ontwikkeling, het ontwerp en de bestemmingsplanprocedure. Deelnemers hadden de mogelijkheid om middels de 'chatfunctie' vragen te stellen. Er zijn tijdens de informatieavond geen inhoudelijke vragen gesteld.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer een brief naar de omwonenden verstuurd.
7.2 Vooroverleg
Het plan is voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland, het Waterschap Hollandse Delta en de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid. De ingekomen reacties zijn verwerkt in het plan, in zoverre daar aanleiding voor was.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 10 maart 2022 tot en met woensdag 20 april 2022 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.