Puttershoek - Prins Bernhardlaan 1
Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 07-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Puttershoek - Prins Bernhardlaan 1 met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPPrBernhl1PTH21-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPPrBernhl1PTH21-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijk informatie;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een aaneengebouwde rij van woningen;
1.7 aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.8 achtererfgebied
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
1.9 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bestaand
a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dakkapel
een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen;
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.26 geluidbeperkende voorziening
een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;
1.27 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.29 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.30 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.31 ondergronds
onder peil;
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.33 peil
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 m uit de weggrens is gelegen: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld maar niet hoger dan de kruin van de weg het meest nabij het bouwwerk gelegen;
c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water, in het peilbesluit vastgestelde peil, grenst aan het vaste land;
1.34 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.35 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt, dan wel de gevel naar die weg die volgens het straatnamenregister bepalend is voor de adressering;
1.36 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.37 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;
1.38 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
2.9 verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen wordt de goothoogte van een dakkapel buiten beschouwing gelaten mits de dakkapel voldoet aan de volgende eisen:
- a. zijwanden ondoorzichtig;
- b. hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 2,0 m;
- c. onderzijde meer dan 0,5 m boven de dakvoet;
- d. bovenzijde meer dan 0,5 onder de daknok;
- e. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en
- f. niet gebouwd op een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid van de Woningwet, op een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet of op een woning of woongebouw die niet voor permanente bewoning is bestemd.
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. paden, inritten, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, ondergrondse vuilopslag, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen en met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen straten, pleinen, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- c. ondergrondse vuilopslag;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterbergingen en waterlopen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' tevens geluidbeperkende voorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' tevens geluidbeperkende voorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder g, voor het toestaan van een groter gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van zowel de primaire als de secundaire waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3, 4 en 5) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwreges
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene Regels Met Betrekking Tot Ondergronds Bouwen
Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anders is bepaald. Op het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat:
- a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3 m beneden peil;
- b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk dat in gebruik is als rioolgemaal niet meer bedraagt dan 6 m beneden peil
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
- b. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 10 onder a wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in artikel gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingsregel
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden voor ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het peil;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- e. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
11.2 Voorwaarde afwijking
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Puttershoek - Prins Bernhardlaan 1.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Notitie Kuiper Compagnons D.d. 29 April 2022
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Prins Bernhardlaan 1 te Puttershoek is de bedrijfslocatie van Inter Boat Marinas B.V. gelegen. Het plan bestaat om hier 35 woningen te realiseren, bestaande uit een appartementengebouw met 13 appartementen, 6 starters appartementen en 16 grondgebonden woningen. De 16 grondgebonden woningen zijn als volgt verdeeld: een rij met 7 woningen en aan de kop van de rij drie starters appartementen, een rij met 6 woningen en aan de kop van de rij drie starters appartementen. Tenslotte worden aan de Arent van Lierstraat een twee-onder-één-kapwoning en een vrijstaande woning gerealiseerd.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de planlocatie een bedrijfsbestemming heeft. Om de ontwikkelingen van het perceel naar een woonbestemming planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de Prins Bernhardlaan en de Arent van Lierstraat in Puttershoek. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt omgeven door woningen, een agrarische bestemming en een kerk met een begraafplaats. Ten noorden van de planlocatie ligt een dijk waarachter de Oude Maas stroomt. De planlocatie is grotendeels gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Puttershoek, sectie C, perceel 2481. Daarnaast zal de ontwikkeling deels plaatsvinden op de percelen met nummer 1169, 2238, 2239 en 2775. Het plangebied heeft een totaal oppervlakte van ruim 6.000 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK Viewer)
Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)
1.3 Vigerende Planologische Situatie
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van een tweetal bestemmingsplannen. Dit zijn de bestemmingsplannen 'Puttershoek' en 'Bedrijventerrein Puttershoek'. Vanuit het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Puttershoek', vastgesteld op 8 november 2018, volgt dat de 'gebiedsaanduiding - geluidzone - industrie' binnen het bestemmingsplan 'Puttershoek' (vastgesteld op 11 april 2013) is komen te vervallen.
Vanuit het bestemmingsplan 'Puttershoek' volgen de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Enkelbestemming - Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 2 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
- b. bedrijven welke vallen onder het toepassingsbereik van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn niet toegestaan;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Enkelbestemming - Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn de bestemd voor:
- a. wegen, straten, pleinen, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- c. (week)markten, braderieën en naar de aard vergelijkbare evenementen;
- d. ondergrondse vuilopslag;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Dubbelbestemming - Waarde - Archeologie 1
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.
Het is verboden op of in de gronden met deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren die dieper gaan dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 30 m2 beslaan.
Dubbelbestemming - Waarde - Archeologie 2
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.
Het is verboden op of in de gronden met deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren die dieper gaan dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.
Dubbelbestemming - Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.
Het is verboden op of in de gronden met deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren die dieper gaan dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 500 m2 beslaan.
Dubbelbestemming - Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van zowel de primaire als de secundaire waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gebouwen te bouwen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
Gebiedsaanduiding - Molenbiotoop
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan:
- a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen danwel de bestaande hogere bouwhoogte;
- b. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen dan wel de bestaande hogere bouwhoogte.
Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Puttershoek', omdat binnen de bedrijfsbestemming en de verkeerbestemming geen woningen zijn toegestaan. Er dient rekening gehouden te worden met de dubbelbestemmingen met betrekking tot archeologie en de waterkering. Voorts kan de aanwezige molenbiotoop mogelijk beperkingen opleggen aan de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de verschillende aspecten nader toegelicht.
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan 'Puttershoek - Prins Bernhardlaan 1' bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.1963.BPPrBernhl1PTH21-VG01;
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
- in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk4 beschreven;
- in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
Op de planlocatie is het bedrijf Inter Boat Marina's B.V. gelegen. Dit bedrijf is gespecialiseerd in het ontwerpen, ontwikkelen, fabriceren en installeren van drijvende steigers en zogenaamde turn key marinas. Het bedrijf werkt voor een groot aantal opdrachtgevers in zowel Nederland, Europa, als daarbuiten.
Het bedrijf gaat de werkzaamheden op de planlocatie beëindigen en elders voortzetten. Hiermee komt het perceel vrij. Op het perceel staan verschillende opstallen en een deel van het perceel wordt gebruikt als opslagterrein. Langs de Prins Bernhardlaan is het kantoor gelegen met daarvoor enkele parkeerplaatsen. De toegang tot het achterliggende terrein vindt voornamelijk plaats via de Arent van Lierstraat. Het perceel is vrijwel volledig verhard. Langs de noordoost kant van het perceel zijn twee woningen gelegen. Daarnaast is de Hervormde Dorpskerk van Puttershoek gelegen met bijbehorende gebouwen en een begraafplaats.
Ten westen van de planlocatie is een perceel gelegen met een agrarische bestemming. Hier vindt voornamelijk opslag plaats. Langs de Wilhelminastraat zijn woningen gelegen en ook ten zuiden van de planlocatie staan woningen en woongebouwen.
Figuur: Beeld vanaf de Prins Bernhardlaan (bron: Google Maps)
Figuur: Beeld vanaf Arent van Lierstraat (bron: Google Maps)
Figuur: Beeld plangebied vanaf het noorden (bron: Ecoresult BV)
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Stedenbouw
In de gewenste situatie worden de bestaande opstallen gesloopt en wordt de gehele planlocatie heringericht ten behoeve van de ontwikkeling van woningen. Het plan voorziet in de bouw van een appartementengebouw met 13 appartementen 13 rijwoningen, 6 starters appartementen, een twee-onder-één-kapwoning en een vrijstaande woning. In bijlage 1 is het stedenbouwkundig plan te vinden.
De rijwoningen zijn onderverdeeld in twee blokken met respectievelijk 6 en 7 rijwoningen. Daarnaast bevinden zich op de kop van beide blokken drie startersappartementen. In totaal worden daarmee 6 startersappartementen gerealiseerd. Aan de Arent van Lierstraat worden ook nog drie woningen gerealiseerd. Deze woningen zijn verdeeld in een twee-onder-één-kapwoning en een vrijstaande woning.
Het appartementengebouw, met een dakhoogte van 13 meter, is voorzien op zuidoostelijke deel van het perceel. De rijwoningen, inclusief starterswoningen, worden in een hofjesstructuur gebouwd en zijn gericht op een groenstructuur. De (openbare) parkeerplaatsen zijn gelegen nabij het appartementengebouw. Door het geheel autoluw te maken zijn de (rij-)woningen uitermate geschikt voor gezinnen met kinderen. De overige drie woningen zijn gericht op de Arent Van Lierstraat. Deze woningen staan los van de hofjes structuur. De rijwoningen, de twee-onder-één-kapwoning en de vrijstaande woning krijgen een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Ter plaatse van de 6 startersappartementen geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 meter en 12 meter. De tuinen van de rijwoningen zijn via een achterpad bereikbaar.
Ter hoogte van het hofje komen geen auto's. Daarom is een deel van het plangebied, grensend aan de Prins Berhardlaan, ingericht ten behoeve van parkeren. Hier komen 38 openbare parkeerplaatsen. De bewoners van de rijwoningen en de bezoekers van de rijwoningen en de appartementen kunnen hier parkeren. Onder het appartementencomplex worden inpandig 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen kunnen alleen door bewoners van het appartementencomplex worden gebruikt. Ieder appartement beschikt over in ieder geval één parkeerplaats. De parkeergarage is afgesloten voor derden. Tenslotte worden aan de Arent van Lierstraat ook vier openbare parkeerplaatsen gerealiseerd.
De grondgebonden woningen zijn voorzien van een royale tuin. De groenstrook in het midden van het plangebied zorgt voor een behoorlijke vergroening ten opzichte van de huidige versteende situatie, waarmee de ontwikkeling bijdraagt aan klimaatadaptatie. Het appartementengebouw krijg een hoogte die goed passend is in de bebouwde omgeving en zal in dezelfde stijl worden gebouwd als de woningen.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Voor het opstellen van voorliggende plan heeft de gemeente Hoeksche Waard stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld voor het ontwikkelen van deze locatie. De locatie is omgeven door de kerk (met begraafplaats), de dijk, dorpse bebouwing en appartementencomplexen van 3 lagen hoog (urban villa's).
Voor het behoud van deze waarden bij het ontwikkelen van de locatie zijn de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten van toepassing:
- 1. Het behoud van het kleinschalige historische karakter van de Arent van Lierstraat, waarbij vrijstaande woningen incidenteel worden afgewisseld met een boerenschuur zoals bijvoorbeeld het naastgelegen rijksmonument op nummer 11;
- 2. Het behoud van het open en kleinschalige karakter van de begraafplaats, kerk en omgeving aan de oostzijde, waarbij de kerk vanuit de omgeving in maat herkenbaar blijft als historisch ankerpunt;
- 3. Het aansluiten op de maat en schaal van de urban villa’s aan de zuidzijde;
- 4. Het ontsluiten van de locatie door middel van langzaam verkeer verbindingen naar rondom gelegen straten en paden;
- 5. Het creëren van een kleinschalig, informeel dorpsweefsel.
Met deze uitganspunten heeft de initiatiefnemer een programma opgesteld. Bij de uitwerking van het plan zijn vervolgens de volgende randvoorwaarden meegegeven aan de initiatiefnemer:
- aan de Arent van Lierstraat worden grondgebonden woningen van maximaal twee lagen met een kap, informeel gesitueerd;
- een appartementen complex van 4 lagen wordt ingepast, mits
- 1. deze in lijn wordt geplaatst met de bestaande urban villa’s aan de zuidzijde;
- 2. deze op een dergelijk manier wordt ingepast dat voldoende ruimte over blijft aan alle zijden;
- 3. de 4e laag wordt uitgevoerd als een alzijdige set-back in een kleur en materiaal die deze verdieping onopvallend maakt;
- 4. rijtjeswoningen worden gepositioneerd rondom een autovrij veld: als een dorps hof dat in maat aansluit op de omringende bebouwing;
- 5. Het ontwerp van de buitenruimte moet het informele karakter van het plan ondersteunen.
Conclusie
Het stedenbouwkundig plan is voorgelegd aan Stichting Dorp, Stad en Land. Stichting Dorp, Stad en Land heeft beoordeeld dat de stedenbouwkundige inpassing van het huidige plan tegemoet komt aan de eerder genoemde stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden en dat dit als geheel bijdraagt aan de omgevingskwaliteit van Puttershoek.
Figuur: Stedenbouwkundig plan
Figuur: Impressie planontwikkeling in vogelvlucht (bron: initiatiefnemer)
2.2.2 Duurzaamheid
Vanuit de provincie Zuid-Holland dient er rekening gehouden te worden met vier thema's rondom klimaatadapatie: wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte. In het voorgenomen plan wordt op diverse manieren rekening gehouden met bovenstaande risico's. Ten behoeve van de risico's omtrent wateroverlast is reeds een digitale watertoets uitgevoerd. Dit wordt verder toegelicht in 4.10.3 van deze toelichting.
Hitterisico's worden beperkt door het plangebied te voorzien van meer groen dan de huidige situatie en het gebruik van duurzame materialen. In de huidige situatie is het gehele terrein verhard. Met het realiseren van het voorgenomen plan vindt er een behoorlijke afname van het verhard oppervlakte plaats. Er wordt onder andere een strook openbaar groen in het midden van het plangebied ontwikkeld naast de aanleg van de tuinen bij de grondgeboden woningen. Met behulp van deze groene inrichting kan hittestress binnen het plangebied zoveel als mogelijk voorkomen worden. De nabijheid van een grote hoeveelheid water biedt uitkomsten wanneer er binnen het plangebied sprake is van droogte. Het hemelwater en rioolwater wordt via een gescheiden stelsel afgevoerd. Hiermee wordt bij extreme neerslag het vuilwaterriool ontlast.
Daarnaast worden de te realiseren woningen gasloos uitgevoerd. Voor de warmte voorziening wordt gezocht naar duurzame alternatieven. De dakconstructie wordt stevig genoeg gemaakt, zodat de woningen voorzien worden van zonnepanelen. Daarnaast worden er duurzame materialen toegepast in het ontwerp, waarmee de grondgebonden woningen en het appartementencomplex toekomst bestendig zijn.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
- Rijksvaarwegen;
- Project mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling wordt geen nationaal belang worden geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de ontwikkeling van 35 woningen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets noodzakelijk is.
De laddertoets bestaat uit drie tredes:
- 1. Aantonen actuele regionale behoefte;
- 2. Aantonen of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen;
- 3. Aantonen of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten.
Behoefte (trede 1)
Om de woningvraag te bepalen is er gekeken naar de Woningbehoefteraming 2016 en de Bevolkingsprognose 2016 van de provincie Zuid-Holland gekeken. Hierin wordt gesteld dat in de regio de Hoeksche Waard een huishoudens toename van 2000 wordt verwacht tot de periode 2030. Het aantal 65- en 75-plussers zal toenemen en het aantal huishoudens tot 30 jaar zal juist afnemen. Naar samenstelling gezien zal het aantal alleenstaanden licht afnemen en het aantal eenoudergezinnen en paren met en zonder kinderen toenemen. De groei is redelijk gelijkmatig over de verschillende inkomensklassen verdeeld.
De woningbehoefte in de Hoeksche Waard neemt tot 2030 vooral toe in de koopsector. Zowel aan eengezins- als meergezinswoningen zal de behoefte toenemen. In de huursector neemt de behoefte aan meergezinswoningen toe, maar de behoefte aan eengezinswoningen af. In de koopsector is in elke prijsklasse een toename van de woningbehoefte te zien, maar de groei is het sterkst in de laagste prijsklasse en in de hoogste prijsklassen.
De behoefte neemt het sterkste toe in de dorpse woonmilieus. In zowel de dorpse als landelijke milieus gaat het vooral om eengezinskoopwoningen, maar ook is er een duidelijke toename van de behoefte aan meergezinskoopwoningen in dorpse woonmilieus.
Daarnaast blijkt uit de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 dat er tot 2030 sprake is van een toename van de woningbehoefte als gevolg van de gezinsverdunning van de huidige bevolking van de Hoeksche Waard. Het regulier programma voorziet in de volkshuisvestelijke behoefte van de eigen inwoners en bevat circa 3.000 woningen voor de periode 2015-2025.
Uit een woningbehoefteonderzoek uit 2019 blijkt dat er voor Puttershoek een woningbehoefte is van 260 woningen. Een groot deel van de behoefte zit in de koop rijwoningen.
Er is dus voldoende behoefte aan het toevoegen van nieuwe woningen. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot trede 1.
Binnen stedelijk gebied (trede 2)
De planlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en betreft een transformatie van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Er wordt voldaan aan trede 2.
Multimodaal en ontsluiting (trede 3)
De planlocatie is goed bereikbaar en ontsloten. Op tien minuten loopafstand is een bushalte gelegen. De planlocatie wordt ontsloten op het omliggende wegennet dat in goede verbinding staat met de provinciale N217. Er wordt voldaan aan de voorwaarden van multimodaliteit en een goede ontsluiting.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling van 35 woningen (zowel appartementen als grondgebonden woningen) voorziet in de ontwikkeling van woningen waar een behoefte aan is. De ontwikkeling voorziet in de behoefte aan geschikte woningen voor diverse inkomensgroepen. Ook mensen met een zorgvraag nabij voorzieningen kunnen hier een geschikte woning vinden. Door de ontwikkeling komen er eveneens woningen vrij in de regio. Voorts geldt dat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt en op het gebied van modaliteit en ontsluiting gunstig is gelegen.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 1 augustus 2020 is de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door Gedeputeerde Staten en daarmee geconsolideerd. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn een aantal zaken die worden benoemd in de Omgevingsvisie van belang.
Ten eerste is het van belang te benoemen dat de provincie richting en ruimte geeft aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
In de Omgevingsvisie is een paragraaf over verstedelijking en wonen opgenomen. De provincie voorziet samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties op regionaal niveau in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. De voorkeur gaat uit naar woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en is georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied zorgt voor het behoud van een open landschap, maar ook biedt het een aantrekkelijke leefomgeving en daarmee een attractief woonmilieu.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief aansluit bij het provinciale beleid. Daarnaast wordt er een positieve bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het binnenstedelijk gebied van Puttershoek. Er worden vanuit provinciaal oogpunt dan ook geen bezwaren verwacht jegens onderhavige ontwikkeling.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 15 maart 2022 is de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door Gedeputeerden en daarmee geconsolideerd. In de Omgevingsverordening wordt via regels verdere uitvoering gegeven aan de beleidskeuzes zoals opgesteld in de Omgevingsvisie. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn voornamelijk de instructieregels ten aanzien van bestemmingsplannen van belang. Hierin wordt benoemd dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in ieder geval in moet gaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Eveneens dienen er in het bestemmingsplan geen strijdigheden te zijn in het geval van vaststelling van een regionale visie, bijvoorbeeld op het gebied van wonen.
Daarnaast volgt dat de planlocatie deels binnen de begrenzing van cultureel erfgoed is gelegen, te weten de molenbiotoop. Dit wordt in paragraaf 4.12 nader toegelicht.
Tevens geldt dat de planlocatie rekening moet houden met de regelgeving van het waterschap Hollandse Delta, evenals de verplichte peilbesluiten. Hier wordt in paragraaf 4.10 een nadere omschrijving van gegeven.
Tenslotte valt de hele provincie Zuid-Holland binnen de begrenzing van het thema klimaatadaptatie. Voor dit thema zijn de regels uit artikel 6.35a (risico's van klimaatverandering) van toepassing:
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte;
- d. droogte
alsmede de effecten van bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
In paragraaf 2.2.2 is beschreven hoe in het voorgenomen plan rekening wordt gehouden met bovenstaande risico's van klimaatverandering. In overleg met het waterschap en aan de hand van de drie waterthema's afkomstig uit de watertoets, wordt er zorg gedragen voor de risico's omtrent wateroverlast en overstroming. De groene inrichting en het gebruik van duurzame materialen moet hitterisico's voorkomen. Tenslotte wordt er zorg gedragen voor het voorkomen van droogterisico's.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland geen bezwaren zijn tegen onderhavige planontwikkeling, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Volledigheidshalve wordt ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking verwezen naar paragraaf 3.1.3 en voor de risico's van klimaatverandering naar paragraaf 2.2.2.
3.2.3 Regionale woonvisie en woningbouwprogramma Hoeksche Waard
In 2017 is door de de vijf gemeenten van het eiland de Hoeksche Waard de woonvisie 'Wonen in een Vitale Hoeksche Waard' vastgesteld. Het begrip vitaliteit staat centraal in deze regionale woonvisie. Er wordt hierbij voornamelijk gewezen naar een regio die in staat is om op eigen kracht goed te blijven functioneren. Daar zitten echter wel enkele randvoorwaarden aan. Voldoende aanbod van voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en welzijn en detailhandel zijn essentieel. Inwoners en werkgelegenheid worden genoemd als onmisbare schakel.
Tot 2025 zijn er circa 3.000 woningen nodig. Een groot deel van de instroom van inwoners is afkomstig uit de Rotterdamse regio. Dit is echter niet voldoende om een vitale regio te kunnen blijven. Vanaf 2030 neemt het aantal inwoners en huishoudens namelijk langzaam maar zeker af, omdat er onvoldoende geboorten zijn om de demografische opbouw in balans te kunnen houden. Daarnaast is er ook nog eens sprake van vergrijzing. Hierdoor neemt het draagvlak voor bijvoorbeeld onderwijsvoorzieningen af, waarmee de vitaliteit onder druk komt te staan. Daarom is er een nieuwe instroom van jonge huishoudens noodzakelijk. Om deze instroom goed te kunnen faciliteren en verder aan te jagen is er extra inspanning op het gebied van woningbouw nodig.
Ook de kwaliteit, naast de kwantiteit, van woningen belangrijk voor een aantrekkelijk woonmilieu en hiermee van invloed op de vitaliteit van de Hoeksche Waard. De toekomstige woningvoorraad is duurzaam, geschikt voor jonge én oude bewoners, bereikbaar per auto en OV en van hoge ruimtelijke kwaliteit.
Er is de Hoeksche Waard een behoorlijke vraag naar middeldure rijwoningen.. Daarnaast bestaat er een behoefte aan huur- en koopappartementen.
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling bijdraagt aan het in standhouden van de vitaliteit in de regio. De nieuwe grondgebonden woningen zijn bij uitstek geschikt voor jonge huishoudens met kinderen. De appartementen zijn aantrekkelijk voor oudere bewoners die gelijkvloers willen wonen en leveren deze hiermee een bijdrage aan het stimuleren van doorstroming op de huizenmarkt, omdat elders een 'ongeschikte' woning vrijkomt voor nieuwe kopers. Tenslotte worden er 6 startersappartementen gerealiseerd. Mogelijk kan dit meer jongeren in de gemeente houden.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard
Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad van Hoeksche Waard de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie nodigt inwoners, ondernemers, investeerders, maatschappelijke organisaties en anderen uit om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Hoeksche Waard. De omgevingsvisie helpt de gemeente om samen te blijven werken aan een aantrekkelijke Hoeksche Waard.
'Hoeksche Werken'
Binnen de visie zijn er vijf maatschappelijke opgaven (de zogenaamde Hoeksche Werken) die specifiek vragen om gemeentelijke aandacht:
- Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
- Vitaal economisch klimaat;
- Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
- Duurzame, innovatie landbouw;
- Vitale dorpen en actieve samenleving.
Bovenstaande maatschappelijke opgaven voor in het voorgenomen plan worden op de volgende manier tot uitvoering gebracht.
- Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig:
De nieuwe woningen worden gerealiseerd zonder gasaansluiting. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een vergroening van het versteende terrein. Dit kan een bijdrage leveren aan het verminderen van de hittestress op warme dagen.
- Vitaal economisch klimaat:
Door het realiseren van nieuwe woningen wordt een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk woonmilieu. Daarnaast zorgt het voor extra inwoners, waarmee het ervoor zorgt dat de bestaande voorzieningen meer potentiële gebruikers krijgen.
- Bereikbaar, nabij en toegankelijk:
De woningen zullen goed bereikbaar zijn. Daarnaast wordt er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd, waarmee de toegankelijkheid gerealiseerd is.
- Duurzame, innovatie landbouw:
De ontwikkeling heeft geen relatie met landbouw, waardoor deze maatschappelijke opgave niet van toepassing is.
- Vitale dorpen en actieve samenleving:
Het stedenbouwkundig plan voorziet in een ontwerp waarbij ontmoeting van de bewoners wordt gestimuleerd. Hiermee biedt de ontwikkeling sociale kansen voor bewoners om elkaar te ontmoeten. Daarnaast zorgt het plan voor extra inwoners voor Puttershoek, waarmee het een bijdrage levert aan de vitaliteit van het dorp.
'Hoeksche Waarden'
Naast de 'Hoeksche Werken' zijn er ook 'Hoeksche Waarden' geformuleerd. De Hoeksche Waard is sterk verweven met de regio. Het maakt deel uit van de Delta, waarbinnen elk eiland zijn eigen kenmerken en kwaliteiten heeft. Als eiland heeft de Hoeksche Waard een directe relatie met de stedelijke agglomeratie van Rotterdam en ook Dordrecht. Omgekeerd vormt de Hoeksche Waard vanuit het stedelijk gebied ook de toegang tot de Delta. Veel recreanten en toeristen maken hier gebruik van. De verwevenheid met haar omgeving biedt de Hoeksche Waard kansen. Het eiland is dan ook ingedeeld in vijf karakteristieke deelgebieden. De planlocatie is gelegen in het deelgebied 'Dorpse Trots'.
Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. De Hoeksche Waard kent kleine, hechte gemeenschappen met veelal een eigen identiteit. De combinatie van ondernemerszin en de zorg voor elkaar maakt het eiland zeer aantrekkelijk voor gezinnen. Bij ontwikkelingen in de dorpen wordt niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, gekeken, maar met name ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling binnen het dorp benut worden, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp. Kort samengevat zijn onderstaande de te ontwikkelen waarden:
- Versterken van de onderscheidende identiteit per dorp
- Versterken van de gemeenschapszin in het dorp
- Versterken van de vitaliteit en leefbaarheid per dorp
- Versterken van de natuurlijke overgang van het dorp naar het landelijk gebied
- Sociale cohesie onder de bevolking faciliteren én versterken
DNA
Verder is voor iedere kern in de gemeente het DNA bepaald. Er wordt gesteld dat Puttershoek een uitgesproken identiteit als gezellig en dorps heeft. De concentratie van (winkel-)voorzieningen,de haven en de openheid van nieuwe woonwijken dragen hieraan bij. Gelegen aan de Oude Maas kent de noordrand een typerende verkaveling met lange lijnen dwars op de dijk. Op sociaal-economisch gebied wordt gesteld dat het dorp enigszins kwetsbaar is. Met name dit laatste punt kan worden versterkt door de ontwikkeling, waarbij er woningen worden gerealiseerd voor een doelgroep met een midden- en hoog inkomen.
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de in de Omgevingsvisie gestelde 'Hoeksche Waarden'. Door de stedenbouwkundige opzet wordt de sociale samenhang versterkt. Daarnaast zorgt het aantrekken van starters en (jonge) gezinnen voor vitaliteit en leefbaarheid van het dorp. Gecombineerd met de doelgroep voor de appartementen ontstaat er een goede mix van bewoners.
3.3.2 Woningmarktanalyse Gemeente Hoeksche Waard
Het Woningbehoefteonderzoek uit 2019 geeft richting aan welke woningbouwprojecten de gemeente Hoeksche Waard wil opnemen in de Woningbouwprogrammering 2019-2030. In de Woningbouwprogrammering staat waar binnen de gemeente nieuwe woningen worden gebouwd. Het zijn de afspraken tussen de gemeente en de provincie. Het Woningbehoefteonderzoek geeft richting aan wat er zoal in het programma wordt opgenomen. Daarnaast wordt er rekening gehouden met kwaliteit, zoals duurzaamheid, toekomstbestendigheid, meerwaarde voor de omgeving, de manier waarop de nieuwbouw past binnen het dorp of het landschap en de kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard behoudt én versterkt.
De grootste woningbehoefte bestaat er in de koopsector, in rij-/hoekwoningen, maar ook in het luxere segment. Daarnaast is er een aanzienlijke vraag naar twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen in het middeldure tot duurdere segment. Deze vraag is afkomstig van gezinnen die een volgende stap willen zetten in de wooncarrière.
Daarnaast is de vraag naar koopappartementen toegenomen. Deze vraag is afkomstig van oudere huishoudens die vanuit veelal een grotere twee-onder-een-kap woning of vrijstaande woning kleiner willen gaan wonen. Deze groep is veelal op zoek naar specifieke locaties dichtbij voorzieningen en verwachten enige mate van luxe. Deze oudere doelgroep zal meer dan vroeger een woning kopen, waardoor er een grotere oriëntatie bestaat op de koopsector van de generatie die nu oud begint te worden.
Conclusie
De ontwikkeling voorziet in de woningen waarnaar een vraag bestaat in de gemeente. De grondgebonden woningen zijn geschikt voor starters en gezinnen met kinderen. De appartementen zijn aantrekkelijk voor ouderen, maar ook zeker voor kleine, jonge huishoudens. Daarnaast ontstaat er bij verhuizing van ouderen naar de appartementen elders in de regio ruimte op de woningmarkt.
3.3.3 Welstandsnota
De gemeente Hoeksche Waard toetst bouwplannen aan bepaalde criteria omtrent welstand. Bouwplannen worden voorgelegd aan de welstandscommissie, onder andere indien het bouwplan niet voldoet aan de sneltoetscriteria. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 35 woningen. Deze zullen worden gebouwd in dezelfde stijl, waarmee een stedenbouwkundige eenheid ontstaat in het plangebied. Het plangebied kan worden gezien als een kleine buurt. Het ontwerp van de woningen sluit aan bij recent ontwikkelde bouwplannen in de omgeving.
De exacte uitwerking van de woningen zal worden afgestemd met de Stichting Dorp, Stad en Land. Deze stichting beoordeelt de stedenbouwkundige kwaliteit van nieuwbouwplannen voor de gemeente Hoeksche Waard.
Conclusie
De ontwikkeling van de woningen voorziet in een verbeterde uitstraling van het plangebied en haar omgeving. Het voldoet hiermee aan de eisen van een goede welstand.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Gezien de aard van de ontwikkelingen, waarbij de bestaande opstallen gesloopt gaan worden, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Ecoresult BV. Het verkennend veldonderzoek is uitgevoerd op 1 juli 2020 (zie bijlage 2). De belangrijkste conclusies zijn de volgende:
- De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van huismus. Aanvullend veldonderzoek is nodig en reeds in gang gezet.
- De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen van de ransuil. Aanvullend veldonderzoek is nodig.
- De doorlooptijd van een eventuele ontheffingsaanvraag is maximaal 6 maanden. Tevens dienen dan mitigerende maatregelen te worden getroffen, zoals het plaatsen van voorzieningen. Deze dienen voor huismus aanwezig te zijn tenminste 3 maanden voor de start van het werk. Voor de ransuil is geen standaard gewenningsperiode voor mitigerende maatregelen, dit betreft maatwerk.
- De voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouw- en boombewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis). Hierdoor kunnen de verbodsbepalingen Art 3.5 lid 2 en 4 (zie Tabel 1) van de Wnb worden overtreden.
Gelet op voorgaande dient er aanvullend onderzoek plaats te vinden wat betreft vleermuis, huismus en ransuil. Dit nader onderzoek naar vleermuizen, huismus en ransuil is uitgevoerd door Ecoresult BV. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit de resultaten van het nader onderzoek is gebleken dat in het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van vleermuizen, ransuil of huismussen zijn aangetroffen. Negatieve effecten op vleermuizen, ransuil en huismussen zijn uitgesloten. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming of het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
Voorts geldt dat bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde aan de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming) moet worden voldaan. Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
4.1.3 Stikstofdepositie
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb).
Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep). Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en na de update van 15 oktober 2020, versie 2020) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt. Daarom dient enkel nog de gebruiksfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.
Er is door Kubiek Ruimtelijke Plannen op 20 april 2022 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Uit de berekening blijkt dat er in de nieuwe gebruiksfase geen stikstofdepositie plaatsvindt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De begeleidende rapportage en de berekening zijn te vinden in bijlagen 4 en 5.
4.1.4 Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Het aanvullend onderzoek naar vleermuis, huismus en ransuil toont dat in het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van vleermuizen, ransuil of huismussen zijn aangetroffen. Negatieve effecten op vleermuizen, ransuil en huismussen zijn uitgesloten.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
4.2.2 Resultaten onderzoek
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming met bijbehorende tuinen, groen ontwikkeling en de aanleg van toegangswegen. Dit geldt als een gevoelige functie.
Ten aanzien van de ontwikkeling zullen er dus graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De toekomstige planologisch functie van de locatie betreft bovendien eveneens een milieugevoelige functie, aangezien hierbij meerdere personen voor langere tijd in de woningen aanwezig zullen zijn.
Er is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Vink B.V. Het veldwerk heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020 en 13 juli 2020. De rapportage is bijgevoegd als bijlage 6. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren naar de volgende punten:
- aanvullend historisch onderzoek teneinde de exacte ligging van de voormalige tank en/of benzinepompinstallatie te bepalen.
- verifiëren of de verontreiniging met PAK / carboleum nog aanwezig is en het opnieuw afperken van deze verontreiniging;
- afperken van de verontreiniging met minerale olie;
- het verrichten van aanvullende boringen teneinde uit te sluiten dat op de locatie sprake is van een noemenswaardige verontreiniging met lood in de (originele resterende) bovengrond.
Het aanvullend onderzoek is conform de wettelijk gestelde eisen uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek, welke is uitgevoerd op 14 oktober 2020 en 23 oktober 2020, zijn eveneens in bijlage 6 te vinden.
Uit het verkennend en aanvullend bodemonderzoek blijkt dat op de onderzoekslocatie enkele (lichte) verontreinigingen zijn gelegen. De milieuhygiënische bodemkwaliteit van de bodemlaag tussen 0,5 en 1,0 m-mv is analytisch slechter dan de boven- en ondergelegen grond en dient bij voorkeur afzonderlijk te worden ontgraven. Deze grond zal waarschijnlijk voldoen aan de klasse 'industrie' en de overige bodemlagen kunnen een betere kwaliteit hebben.
Naast de bovenstaande algemene bodemkwaliteit zijn op de onderzoekslocatie lichte verontreinigingen aanwezig die afzonderlijk ontgraven dienen te worden. Deze grond dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker. Het betreft de volgende locaties:
- Lichte verontreiniging met minerale olie naast bestaande loods bij voormalige olietank in het bodemtraject van 0,4 tot 1,0 m-mv (deellocatie A). Verwachte omvang enkele kuubs;
- Lichte verontreiniging met minerale olie op middenterrein in het bodemtraject van 0,6 tot 1,0 m-mv. Verwachte omvang enkele kuubs, tenminste kleiner dan 30 m³;
- Lichte verontreiniging met minerale olie op middenterrein in het bodemtraject van 0,5 tot 1,0 m-mv. Verwachte omvang enkele kuubs, omvang formeel niet vastgelegd;
Voor het saneren van de lichte olieverontreinigingen wordt geadviseerd om hiervoor een plan van aanpak op te stellen en deze ter goedkeuring in te dienen bij het bevoegd gezag. Het is aan te bevelen om er in het plan van aanpak rekening mee te houden dat elders op de locatie nog enkele kleinschalige spotjes met minerale olie aanwezig kunnen zijn. Deze dienen op voorhand ook ter reiniging te worden afgevoerd.
Aanvullend aan bovenstaande bevindingen is gebleken dat er dat er, na aanleiding van de dempingen welke te vinden zijn op het perceel, nog een bodemonderzoek uitgevoerd moet worden. Daar het perceel nu grotendeels verhard en in gebruik is, wordt dit onderzoek gedaan nadat de huidige bedrijvigheid van het perceel is verplaatst. Het onderzoek zal wel plaatsvinden voordat er gestart wordt met de bouw van de nieuwe woningen.
4.2.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem enkele aandachtspunten zijn. De aanbevelingen uit het onderzoek zullen worden opgevolgd om te zorgen dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem gegarandeerd is voor de toekomstige bestemming. Het aanvullende bodemonderzoek naar aanleiding van de dempingen wordt uitgevoerd wanneer de huidige bedrijvigheid op de planlocatie gestopt is en zal plaatsvinden voordat de bouw van de nieuwbouwwoning gestart is.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
4.3.2 Cultuurhistorie
De planlocatie kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
4.3.3 Archeologie
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Puttershoek' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Hierbij is er onderscheid te maken in drie verschillende zones. Waarbij voor het noordoostelijke deel van het perceel de hoogste verwachtingswaarde geldt. Er is een verkennend bureau onderzoek uitgevoerd door Synthegra B.V. De rapportage is toegevoegd als bijlage 7.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Er worden naar verwachting archeologische indicatoren aangetroffen in het plangebied uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Er is een verkennend booronderzoek geadviseerd om de bodemopbouw in kaart te brengen en daarmee het verwachtingsmodel te toetsen.
Op basis van het verkennend booronderzoek (zie bijlage 8) is geconcludeerd dat er geen verder archeologisch onderzoek nodig is. Op verzoek van de bevoegde overheid zal er wel nader archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De boringen die gestuit zijn op een ondoordringbaar pakket kunnen duiden op fundamenten die verband houden met de bebouwing die zichtbaar is op de kadastrale minuut die is weergegeven in het bureauonderzoek. Om die reden dient er een archeolgische begeleiding plaats te vinden voor de sloop vanaf het maaiveld en daarop aansluitend een proefsleuvenonderzoek.
Ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld. Dit Programma van Eisen is ter goedkeuring toegestuurd naar de gemeente Hoeksche Waard welke een akkoord heeft gegeven op het Programma van Eisen. Het goedgekeurde Programma van Eisen is opgenomen in bijlage 9 van de toelichting. Op 3 en 4 november 2021 is het veldwerk van het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd bij deze toelichting (Bijlage 10).
Bij de aanleg van het huidige bedrijventerrein is het terrein zodanig verstoord dat er van de archeologische resten weinig intact is aangetroffen. Het materiaal is van zodanige algemene aard dat deze weinig informatie oplevert en niet zal bijdragen tot enige relevante onderzoeksthema’s. Op grond van het waarderingscriteria is af te leiden dat de onderzoekslocatie niet behoudenswaardig is.
Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen. Om die reden wordt aanbevolen geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren bij bodemverstorende activiteiten. Op grond van deze conclusie zijn de archeologische dubbelbestemmingen voor het plangebied verwijderd en is het plangebied vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.
4.3.4 Conclusie
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Wel vindt de ontwikkeling plaats in beschermd archeologisch gebied. Uit het verkennend bureau- en booronderzoek blijkt dat er geen sprake is van archeologische waarden. De bevoegde overheid heeft beoordeeld dat er nader archeologisch onderzoek gedaan dient te worden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat binnen de grenzen van het plangebied zijn geen behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen. Om die reden wordt aanbevolen geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren bij bodemverstorende activiteiten. De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' vervallen. Het plangebied kent geen archeologische dubbelbestemmingen meer.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
- de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.4.2 Beoordeling
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Daarnaast blijkt uit raadpleging van de NSL-monitoringstool dat de luchtkwaliteit ter plaatse goed is. De concentraties NO2 en PM10 zijn minimaal en zullen door de beperkte ontwikkeling niet toenemen en de grenswaarden overschrijden.
4.4.3 Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
4.5 Parkeren En Verkeer
4.5.1 Parkeren
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als 'schil centrum' in weinig stedelijk gebied. In onderstaande tabel is het gemiddeld benodigd aantal parkeerplaatsen per functie aangegeven.
Type functie | Parkeernorm per woning (gemiddeld) | Aantal woningen | Benodigde aantal parkeerplaatsen |
Appartementencomplex Appartement (koop, midden) | 1,7 | 13 | 22,1 |
Rijwoningen Tussen/hoek (koop) | 1,8 | 13 | 23,4 |
Startersappartementen Appartement (koop, goedkoop) | 1,4 | 6 | 8,4 |
Twee-onder-een-kapwoning (twee-onder-een-kap, koop) | 2 | 2 | 4 |
Vrijstaande woning Vrijstaand woning (koop) | 2,1 | 1 | 2,1 |
Totaal | 59,6 |
Tabel: Parkeernormen
In totaal zijn er, uitgaande van de gemiddelde parkeernormen, afgerond 60 parkeerplaatsen nodig. Dit is inclusief het benodigde aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Voor de woningen langs de Arent van Lierstraat (twee-onder-één-kapwoning en vrijstaande woning) geldt dat deze woningen een oprit (zonder garage) krijgen. Voor de oprit is uitgegaan van 1 parkeerplaats per oprit (3 parkeerplaatsen in totaal). Daarnaast worden langs de Arent van Lierstraat vier openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Gezamenlijk zijn hiermee langs de Arent van Lierstraat 7 parkeerplaatsen.
In het appartementengebouw worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voorts worden er binnen de plangrenzen nog 38 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Derhalve voorziet het plan in 60 parkeerplaatsen. Gelet op de gemiddelde parkeerbehoefte van 59,6 parkeerplaatsen voorziet het plan in voldoende parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte van de ontwikkeling op te vangen.
Figuur: Overzicht openbare parkeerplaatsen binnen plangebied
4.5.2 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Arent van Lierstraat en de Wilhelminastraat/Prins Bernhardlaan. Via deze wegen is de planlocatie ontsloten met de rest van Puttershoek.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een bedrijfsfunctie toegestaan. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking. Er is gekeken naar de kencijfers voor een arbeidsintensief bedrijf (zoals een werkplaats). Per 100 m2 bvo is de verkeersgeneratie in schil centrum zo'n 7,7 - 9,4 mvt/etmaal. De planlocatie heeft een oppervlakte van ruim 6.000 m2. Een groot deel hiervan is echter slechts in gebruik als opslag. Er is daarom gekeken naar het oppervlakte van de opstallen. Gezamenlijk is hiervan het vloeroppervlakte circa 1.350 m2. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van 104,0 - 126,9 mvt/etmaal. Hierbij wordt opgemerkt dat een aanzienlijk deel hiervan bestaat uit vrachtverkeer, wat zorgt voor een zwaardere geluidsbelasting dan licht verkeer.
In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. In onderstaande tabel zijn de minimale en maximale kencijfers per functie weergegeven en is de totale gemiddelde verkeersgeneratie te vinden:
Type functie | Minimale verkeersgeneratie per woning | Maximale verkeersgeneratie per woning | Aantal woningen | Minimale verkeers- generatie | Maximale verkeers- generatie |
Appartement (koop, midden) | 5,5 | 6,3 | 13 | 71,5 | 81,9 |
Tussen/hoek (koop) | 6,9 | 7,7 | 13 | 89,7 | 100,1 |
Startersappartementen (appartement (koop, goedkoop) | 5,0 | 5,8 | 6 | 30 | 34,8 |
Twee-onder-een-kapwoning (twee-onder-een-kap, koop) | 7,3 | 8,1 | 2 | 14,6 | 16,1 |
Vrijstaande woning (vrijstaand woning (koop) | 7,7 | 8,5 | 1 | 7,7 | 8,5 |
Totaal | 213,5 | 241,4 |
Tabel: Verkeersgeneratie
De ontwikkeling zorgt voor een toename van de verkeersgeneratie per etmaal. De toename is circa 100 mvt/etmaal ten opzichte van de huidige situatie. Hierbij dient echter vermeld te worden dat er slechts sprake is van licht verkeer en er geen zwaar vrachtverkeer meer zal plaatsvinden. De Wilhelminastraat heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie te verwerken. Gezien de inrichting van de straat, waarbij parkeervakken langs de weg beschikbaar zijn, ontstaan er geen verkeersopstoppingen. De ontwikkeling leidt niet tot problemen met de verkeersafwikkeling in en rond het plangebied.
4.5.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts beperkt toe.
4.6 Geluidhinder
4.6.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd. Vanuit het bestemmingsplan 'Puttershoek' kent de planlocatie een gebiedsaanduiding met betrekking tot de geluidzone van industrie. In een later bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Puttershoek' is deze gebiedsaanduiding komen te vervallen.
4.6.2 Onderzoek / beoordeling
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPA WNP. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 9. Hieronder volgt een korte samenvatting en de conclusies van het onderzoek.
De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Arent van Lierstraat, Wilhelminastraat en Prins Bernhardlaan. Voor de Weverseinde geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/u. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze weg toch berekend. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering (onder andere Prinsenhof en de Kerkstoep), dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Arent van Lierstraat, de Wilhelminastraat en de Prins Bernhardlaan zal op de nieuwe woningen niet hoger zijn dan de voorkeurswaarde.
- Vanwege het verkeer op de 30 km/uur-weg Weverseinde zal de geluidbelasting niet hoger zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woningen.
4.6.3 Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel: Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.7.2 Onderzoek / beoordeling
Voor onderhavige ontwikkeling dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe woningen mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied. Er is geen duidelijk overheersende woonfunctie rond het plangebied. Met name ten oosten en ten zuiden van de planlocatie vindt er een afwisseling van functies plaats, zoals een kerk, een begraafplaats, maar ook bedrijven. Direct ten westen van planlocatie is een agrarische functie gelegen. Het betreft een bedrijf in de teelt van granen, peulvruchten en oliehoudende zaden (Arent van Lierstraat 11). Hierop gelet kan het perceel worden beschouwd als een bedrijf uit milieucategorie 2. In gemengd gebied geldt hierbij een richtafstand van 10 meter, waarbij geluid maatgevend is. Het plangebied valt in het noorden deels binnen deze richtafstand. Relevant is dat er in de bestaande situatie op korte afstand van het bedrijf woningen staan waardoor het bedrijf al in haar bedrijfsvoering beperkt wordt. De nieuwbouw vormt geen extra belemmering ten opzichte van de bestaande situatie. Om te beoordelen in hoeverre het naastgelegen bedrijf in zijn bedrijfsvoering beperkt wordt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en anderzijds om te beoordelen in hoeverre er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaarheid woon- en leefklimaat is onderzoek gedaan naar de werkelijke milieubelasting van het bedrijf. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 12.
Uit het onderzoek blijkt dat het naastgelegen bedrijf na realisatie van het plan redelijkerwijs nog steeds kan voldoen aan de grenswaarden voor geluid uit het Activiteitenbesluit (na realisatie schermen) en dat het bedrijf niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen te realiseren, wordt de realisatie van een geluidscherm langs de erfgrens noodzakelijk geacht.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de initiatiefnemer van het bestemmingsplan een geluidwerende erfafscheiding van gedeeltelijk 2 en 3 meter realiseert. Dit wordt juridisch geborgen in de regels doordat ter plaatse van de erfafscheiding de aanduiding 'geluidscherm' is opgenomen welke is gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting. De voorwaardelijke verplichting schrijft voor dat de woningen enkel in gebruik genomen mogen worden nadat het geluidscherm gerealiseerd is. De bouw van de woningen mag wel voor die tijd plaatsvinden.
Andere bedrijven in de omgeving zijn op grotere afstand gelegen en hebben eveneens maximaal milieucategorie 2, waardoor deze niet in de invloedssfeer van de planlocatie vallen. De ontwikkeling zorgt niet voor hinder voor omliggende milieugevoelige woningen.
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. De herontwikkeling zorgt zelfs voor minder overlast voor omliggende functies, omdat een bedrijf uit milieucategorie 2 van de planlocatie verdwijnt. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Basisnet route spoor
Nabij de planlocatie ligt een spoorlijn. Het plangebied ligt op circa 3,3 kilometer van het spoor Over dit spoor worden stoffen van categorie D4 vervoerd. De PR 10-6 contour bedraagt 28 meter. Het plangebied valt hierbuiten. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 4 kilometer. Het plangebied ligt op circa 3,3 kilometer van het spoor en ligt daarmee in het invloedsgebied. Het plan voorziet in een kwetsbaar object en er sprake is van een toename van het aantal personen. Daarom dient conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) het groepsrisico beperkt te worden verantwoord. Hierbij wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Voor de bestrijdbaarheid van zowel dagelijkse incidenten, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn in of nabij het plangebied. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Binnen het plangebied zijn meerdere ontsluitingswegen. Het plangebied is te bereiken via de de Arent van Lierstraat, de Schoolstraat en de Prins Bernhardlaan. Deze meerdere ontsluitingswegen naar het plangebied komt de bestrijdbaarheid ten goede. Op die manier kan in geval van een incident via meerdere wegen van de bronnen af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
Het voorgenomen plan bestaat uit diverse soorten woningen. De verwachting is dat het overgrote deel van de aanwezige personen beschouwd kan worden als zelfredzaam. Er kunnen ook kinderen en ouderen binnen het plangebied wonen dan wel verblijven. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. De ouders/verzorgers van de kinderen kunnen zowel de kinderen als de aanwezige ouderen begeleiden indien zich een incident voordoet.
Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en het gebouw geschikt is om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van eventuele (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Oude Maas
In de nabijheid van de planlocatie is de Oude Maas gelegen. Deze is opgenomen in het Basisnet Water. De route Oude Maas heeft een PR-plafond welke is gelegen op 0 meter. Het invloedsgebied voor de route wordt bepaald op basis van de maatgevende stof (GT3) die over de Oude Maas wordt vervoerd en bedraagt 1.070 meter. De planlocatie ligt binnen dit invloedsgebied (circa 170 meter).
Groepsrisio
Om het groepsrisico te bepalen is gebruik gemaakt van de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse Transport d.d. 17-06-2014. De vuistregel voor het bepalen of 10% van de oriëntatiewaarde mogelijk wordt overschreden bij bevaarbaarheidsklasse 6 is de volgende:
"Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500 /ha en LT2+GT3>1000 per jaar."
Binnen 200 meter van de oever zijn geen aanwezigheidsdichtheden van meer dan 500 per ha. De vervoershoeveelheden van LT2 + GT3 zijn voor de binnenvaart 196 en voor de zeevaart 38. Op basis van de vuistregels uit de HART wordt daarmee 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Daarnaast ligt het grootste gedeelte van het plangebied op een afstand van meer dan 200 meter van de oever van de vaarweg waardoor de ontwikkeling geen significante invloed heeft op de aanwezigheidsdichtheid binnen 200 meter. Op grond van het voorgaande is een kwantitatieve analyse van het groepsrisico niet nodig. Doordat het groepsrisico niet met meer dan 10% toeneemt hoeft er voor de transportroute over water geen verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld. Wel dient conform artikel 7 van het Bevt ingegaan te worden op de zelfredzaamheid van de inwoners van het plangebied en de mogelijkheden een ramp te bestrijden.
Zelfredzaamheid
In het geval van een calamiteit is risicocommunicatie en vluchten vanaf de risicobron van belang. Ook is NL-alert operationeel, waarmee burgers gericht geïnformeerd kunnen worden, in geval van een calamiteit. Vluchten in tegenovergestelde richting van de vaarweg (naar het zuidwesten) is een goede mogelijkheid.
Voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang
Bij een incident met toxische stoffen over de Oude Maas kan een giftige gaswolk ontstaan. Bij een dergelijk incident kan de omvang van de ramp worden beperkt door het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert. Voor (overige) incidenten is het plangebied via diverse wegen, vanuit verschillende richtingen goed bereikbaar voor hulpdiensten. Er is voldoende ruimte in het plangebied voor hulpdiensten om zich hier te manoeuvreren.
Buistransportleiding
Ten zuiden van de planlocatie is een leiding van de Gasunie gelegen met kenmerk W-507-01. De buisleiding is gelegen op circa 130 meter van de planlocatie. Het zuidelijk deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgrens) van de hogedruk aardgastransportleiding, maar buiten de 100% letaliteitsgrens.
Daarom is door SPA WNP een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd ten aanzien van de risico's van de aargasbuisleiding. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10. In het onderzoek is gekeken naar de huidige en toekomstige situatie.
Plaatsgebonden risico
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied niet binnen de 10-6 contour van de buisleiding is gelegen. Dat betekent dat zowel in de huidige als toekomstige situatie aan de norm voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan.
Groepsgebonden risico
Uit de berekeningen blijkt dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling het groepsrisico niet berekenbaar toeneemt. Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaliteitscontour, hetgeen betekent dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Het meest waarschijnlijke en meest voorkomende incident, is beschadiging van de buisleiding door grondwerkzaamheden. Hierbij kan aardgas uitstromen, maar aangenomen wordt dat door snel en accuraat optreden van alle betrokkenen (o.a. Gasunie, omwonenden) de ontstane gaswolk niet tot ontbranding komt. Omdat het hierbij gaat om een reukloos gas, zal een lekkage door omwonenden moeilijk ontdekt worden. Pas als men de lekkage ziet of hoort onderneemt men actie.
Het ergst denkbare scenario is een grote breuk in de aardgastransportleiding, die explosief tot ontbranding komt, waardoor een fakkelbrand ontstaat. Bij dit scenario is tot in de wijde omgeving de explosie merkbaar en kunnen er tot 140 meter (1% letaliteitgrens) personen overlijden.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het aantal personen toe. Het groepsrisico is lager dan de oriëntatiewaarde maar hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling leidt niet tot een wijziging van het groepsrisico.
Bestrijdbaarheid
Het plangebied en de bronnen zijn vanuit diverse richtingen goed bereikbaar voor de brandweer. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Bij een instantaan ongeval kunnen de hulpdiensten echter geen mensen redden die zich binnen de 100% letaliteitscontour van de risicobron bevinden, ongeacht hun zelfredzaamheid. De hittestraling is te intens voor de hulpdiensten om veilig te kunnen werken.
Pas na het doven van de fakkelbrand kunnen de hulpdiensten het rampgebied veilig betreden. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. Van belang is dat het risico op een ongewenst voorval zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit betekent dat de buisleiding met rust wordt gelaten of werkzaamheden in de directe nabijheid van de buisleiding alleen worden uitgevoerd onder toezicht van een deskundige, zodat de kans, dat er iets mis gaat, klein is.
Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor personen om zich in tegenovergestelde richting van de aardgasbuisleiding te begeven. Bij een instantaan ongeval is het echter niet mogelijk voor mensen, die binnen de 100% letaliteitscontour verblijven, om veilig te vluchten uit het rampgebied, dit vanwege de intense hitte. Dit risico is niet aanwezig, omdat het plangebied niet binnen de 100% letaliteitscontour ligt. Het plan is in hoofdzaak bestemd voor zelfredzame personen. Bij een evacuatie zijn zij zelf in staat zich in veiligheid te brengen. Aanwezigen, die minder of niet-zelfredzaam zijn, kunnen met behulp van zelfredzame personen vluchten.
Geconcludeerd kan worden dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de planontwikkeling. Het groepsrisico blijft na planrealisatie onder de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling leidt ten aanzien van de nabijgelegen aardgasleiding niet tot een berekenbaar verschil van het groepsrisico, ten opzichte van de huidige situatie. Het groepsrisico is verantwoord.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgasleidingen afhankelijk van druk;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Puttershoek' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Hollandse Delta
Vanaf 2016 is er een nieuw Waterbeheerprogramma 2016-2021 van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
4.10.3 Watertoets
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (bijlage 11). Op basis van de watertoets wordt aangegeven dat er geen waterschapsbelang is. Wel dient gestreefd te worden naar de acht streefbeelden, die zijn ingedeeld in drie waterthema's; Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water en het thema Wegen.
De ontwikkeling voorziet in een behoorlijke afname van het verhard oppervlakte en in de ontwikkeling van veel groen (tuinen en openbaar groen). Zo wordt in het midden van het plangebied een groenstrook aangelegd. Het hemelwater en rioolwater zal via een gescheiden stelsel worden afgevoerd. Hiermee wordt bij extreme neerslag het vuilwaterriool ontlast.
4.10.4 Conclusie
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.11.1 Wettelijk kader
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Kenmerken van het project
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 13 appartementen, 6 startersappartementen, 13 hoek-/tussenwoningen, een twee-onder-één-kapwoning en een vrijstaande woning. De locatie waar de woningen gerealiseerd worden, wordt nu nog gebruikt ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. Voorts voorziet de ontwikkeling in de ontharding van het plangebied.
Plaats van het project
De planlocatie is gelegen in de kern Puttershoek en wordt omgeven door woningen, een agrarisch bedrijf en enkele maatschappelijke voorzieningen. In de directe omgeving is geen natuurgebied gelegen.
Kenmerken van het potentiële effect
De ontwikkeling zorgt voor een beperkte toename van de verkeersgeneratie, maar voorziet in de aanleg van meer groen. De woningen zullen zorgen voor minder overlast dan de huidige bedrijfsactiviteiten voor de omliggende milieugevoelige functie. De bodemkwaliteit zal, indien noodzakelijk, geschikt gemaakt worden voor de nieuwe functie en vanuit flora en fauna wetgeving worden de plannen uitvoerbaar geacht. Middels archeologisch onderzoek is aangetoond dat de planlocatie geen archeologische waarde heeft. Tevens is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende om woningen mogelijk te maken en verslechterd deze niet door de ontwikkeling.
4.11.3 Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
4.12 Molenbiotoop
4.12.1 Bechrijving situatie
Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich de korenmolen ‘De Lelie’ waarvan de molenbiotoop deels is gelegen binnen het plangebied. De molenbiotoop is opgenomen om een vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen. Dit betekent dat beperkingen worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting binnen de molenbiotoop. De X-Y coördinaten van de molen zijn 98996 - 424077. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. In de regels bij dit bestemmingsplan is bepaald waaraan nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting.
Figuur: Ligging molenbiotoop (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland)
4.12.2 Beoordeling
Uit de bestemmingsplanregels van het bestemmingsplan 'Puttershoek' volgt wat de maximale bouwhoogte mag zijn:
- Binnen een afstand van 100 meter van de molen: de bouwhoogte gelijk dient te zijn aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek (in dit geval 3,23 meter +NAP) dan wel de bestaande hogere bouwhoogte;
- Binnen een afstand van 100 meter tot 400 meter van de molen: de bouwhoogte, welke gelijk is aan de verticaal staande wiek, (in dit geval 3,23 meter +NAP) vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen dan wel de bestaande hogere bouwhoogte.
Op het deel van de planlocatie waarvoor de molenbiotoop geldt komt een deel van het appartementengebouw te liggen. Dit is gelegen op een afstand van 390 meter. Dit betekent dat conform de uitgangspunten de bouwhoogte maximaal 16,23 meter mag zijn (3,23 meter + 1/30 x 390 meter).
4.12.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door de aanwezige molenbiotoop. De maximale bouwhoogte bedraagt 13 meter. Dit wordt in de planregels en de verbeelding van het plan vastgelegd. De molen heeft geen verminderde windvang ten gevolg van de ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet in strijd is met de gebiedsaanduiding. Derhalve is besloten op de gebiedsaanduiding niet op te nemen in het plan, daar in de planregels de maximale bouwhoogte is gewaarborgd.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Puttershoek' en de bestemmingsplannen 'Julianastraat Puttershoek' en 'Arent van Lierstraat ong'.
Het bestemmingsplan 'Puttershoek - Prins Bernhardlaan 1' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Puttershoek - Prins Bernhardlaan 1' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
Bestemming "Wonen"
Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waarop zich één of meer woningen bevinden. In het plangebied kunnen verschillende typen woningen voorkomen. Op het moment van het opstellen is niet bekend hoe de woningmarkt zich de komende jaren zal ontwikkelen. Derhalve is er voor gekozen om alleen voor het appartementengebouw een aanduiding "gestapeld" op te nemen. Voor de overige woningen geldt dat er, door geen specifieke aanduiding op te nemen, vrijheid bestaat om in de toekomst het plan te wijzigen.
Binnen de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Van al deze bouwwerken is in artikel 1 een omschrijving opgenomen. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten et cetera. Alleen voor hoofdgebouwen zijn de bouw- en goothoogten op de verbeelding aangeduid. Voor het overige is het uitgeschreven in de planregels. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.
Het opnemen van meerdere woningen in een bouwvlak heeft tot gevolg dat het bouwvlak soms ruim bemeten is. Dit heeft niet tot doel mogelijk te maken dat alle bebouwing die binnen het bouwvlak wordt opgericht de goothoogte mag hebben zoals op de verbeelding is ingetekend of dat dit niet meegeteld hoeft te worden in het aantal maximaal toegestane vierkante meters. Immers deze nieuwe bebouwing is, met uitzondering van algehele nieuwbouw van het hoofdgebouw, aan te merken als een aan-, uit-, of bijgebouw.
De planregels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep. Het gaat hierbij om dienstverlenende beroepen op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming met de woonfunctie is.
Om te waarborgen dat wordt voldaan aan de realisatie van het geluidscherm tussen het plangebied en het naastgelegen agrarische bedrijf is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 5.4.1). Het uitoefenen van de woonfunctie wordt als strijdig aangemerkt, indien binnen de in de bestemming Wonen opgenomen aanduiding 'geluidscherm' geen geluidbeperkende voorziening is gerealiseerd die voorziet in voldoende geluidwering als gevolg van het naastgelegen agrarische bedrijf. Dit betekent dat de bouw van de woningen kan plaatsvinden maar dat de ingebruikname afhankelijk is van het gereedkomen van het geluidscherm langs de westelijke plangrens.
Bestemming "Groen"
Structureel groen in het plangebied zoals plantsoenen, groensingels, speelterreinen, et cetera. heeft de bestemming "Groen" gekregen, zodat bewoners er vanuit kunnen gaan dat deze gebieden openbaar groen blijven. In het groen zijn paden en verhardingen wel mogelijk. Kleine(re) stukjes groen zijn in de regel in de verkeersbestemmingen opgenomen. Hierdoor is een zekere flexibiliteit in de inrichting van de openbare ruimte gewaarborgd.
Bestemming "Verkeer"
De wegen en straten en dergelijke en daarmee samenhangende infrastructuur met een functie die hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer zijn bestemd tot "Verkeer". Daarnaast hebben ook de parkeerplaatsen de bestemming "Verkeer" gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook verharde en onverharde speelterreinen mogelijk, of diverse kleine groenvoorzieningen.
Om te waarborgen dat wordt voldaan aan de realisatie van het geluidscherm tussen het plangebied en het naastgelegen agrarische bedrijf is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 5.4.1). Het uitoefenen van de woonfunctie wordt als strijdig aangemerkt, indien binnen de in de bestemming Verkeer opgenomen aanduiding 'geluidscherm' geen geluidbeperkende voorziening is gerealiseerd die voorziet in voldoende geluidwering als gevolg van het naastgelegen agrarische bedrijf. Dit betekent dat de bouw van de woningen kan plaatsvinden maar dat de ingebruikname afhankelijk is van het gereedkomen van het geluidscherm langs de westelijke plangrens.
Dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering”
Voor het behoud van de waterkering van de grotere waterlopen in het plangebied geldt dat in het bestemmingsplan hiervoor een beschermende regeling is opgenomen. In principe mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd, mits wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte. Voor het realiseren van gebouwen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij vooraf instemming van de waterbeheerder noodzakelijk is. Tevens is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen om de waterkering te beschermen tegen de verschillende werken en werkzaamheden.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsregel
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
6.2.1 Overleg met omwonenden
Op 12 februari 2020 is er een bewonersavond georganiseerd door de initiatiefnemer. Op deze avond zijn omwonenden geïnformeerd over de plannen en de stand van zaken. Er was veel enthousiasme en interesse in het plan. Het plan is of hoofdlijnen gelijk gebleven na deze avond. Vanuit omwonenden waren er vragen over de instandhouding van de haag langs de Schoolstraat. In het nieuwe plan zal deze zoveel als mogelijk behouden blijven. Tevens waren er vragen over de verkeersgeneratie. In het plan (paragraaf 4.5) is hier specifiek aandacht aan geschonken. De direct omwonenden, die met hun perceelgrenzen aan de planlocatie grenzen zijn persoonlijk benaderd. Vanuit de omwonenden waren er enkele vragen met betrekking tot de planontwikkeling. Deze konden door de initiatiefnemer worden beantwoord. Daarnaast is er in de planontwikkeling contact geweest met de eigenaar van het agrarische perceel. Deze heeft aangegeven geen bezwaren te zien tegen het plan, zolang de bedrijfsvoering niet wordt gehinderd. In paragraaf 4.7 wordt dit toegelicht.
6.2.2 Overleg met overheidsinstanties
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren. Naar wens van de gemeente, in april 2021 mede gedeeld aan de initiatiefnemer, zijn er nu ook starterswoningen toegevoegd aan het plan.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Puttershoek, Prins Bernhardlaan 1' heeft vanaf 7 oktober 2021 tot 18 november 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld om een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen.
Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen worden behandeld in de Nota beantwoording zienswijze, die als Bijlage 15 bij deze toelichting is gevoegd. De in de zienswijze voorgestelde aanpassingen zijn beoordeeld door de gemeente. De aanpassingen conform de Nota beantwoording zienswijzen zijn in de regels, toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan verwerkt.
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Quickscan flora en fauna
Bijlage 3 Nader Onderzoek Vleermuizen, Huismus En Ransuil
Bijlage 3 Nader onderzoek vleermuizen, huismus en ransuil
Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening - Begeleidende Rapportage
Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening - begeleidende rapportage
Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening - Nieuwe Gebruikersfase
Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening - nieuwe gebruikersfase
Bijlage 6 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 8 Archeologisch booronderzoek
Bijlage 9 Programma Van Eisen
Bijlage 10 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 10 Archeologisch proefsleuvenonderzoek
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 11 Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 12 Notitie Kuiper Compagnons N.a.v. Bedrijfsvoering Naastgelegen Agrarisch Bedrijf
Bijlage 12 Notitie Kuiper Compagnons n.a.v. bedrijfsvoering naastgelegen agrarisch bedrijf
Bijlage 13 Onderzoek Externe Veiligheid - Aardgasbuisleiding
Bijlage 13 Onderzoek externe veiligheid - aardgasbuisleiding
Bijlage 14 Watertoets - Toetsresultaat
Bijlage 14 Watertoets - Toetsresultaat