KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beoogde Ontwikkeling
3.1 Huidige Situatie
3.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Water
4.5 Ecologie
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
4.8 Duurzaamheid
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Bodemkwaliteit
4.12 Cultuurhistorie En Archeologie
4.13 Vormvrije M.e.r.- Beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Ontwerpboekje
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Goudswaard Noordoost
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Uitbreiding Goudswaard
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Aerius Memo Goudswaard 23-10-2020
Bijlage 6 Goudwaard Aanlegfase 23-10-2020
Bijlage 7 Goudswaard Gebruiksfase 23-10-2020
Bijlage 8 Qs Vt Wnb Woningbouw Goudswaard
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Uitbreiding Goudswaard-Noordoost

Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 15-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Uitbreiding Goudswaard-Noordoost als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Uitbreiding Goudswaard-Noordoost van de gemeente Hoeksche Waard.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installaties

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

een of meer gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bed and breakfast (B&B)

recreatief nachtverblijf, niet zijnde een zelfstandig te gebruiken recreatieverblijf, in de vorm van logies met ontbijt in bestaande bebouwing.

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van bedrijven zoals genoemd in artikel 3 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.19 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bordeelprostitutie

prostitutie waarbij de seksueel–erotische dienstverlening in een besloten daarvoor specifiek bedoelde en ingerichte ruimte wordt aangeboden.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten volgens het oorspronkelijke verkavelingsplan.

1.25 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.29 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.30 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.34 internetverkoop aan huis

verkoop van artikelen via internet door de bewoner van de woning, waarbij op het perceel alleen administratieruimte en/of magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.35 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Activiteitenbesluit geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.37 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet–levende natuur.

1.38 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en ten hoogste 1 wand.

1.41 peil

  1. a. voor gebouwen die op maximaal 1 m van de weg liggen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor aan- en uitbouwen geldt het peil van hoofdgebouw.

1.42 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.43 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.44 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.45 voorgevelrooilijn

de (denkbeeldige lijn in het verlengde van de gevel van het hoofdgebouw die gericht is naar de openbare weg; indien er meer dan één gevel gericht is naar de openbare weg, betreft het de (denkbeeldige) lijn die in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw ligt.

1.46 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.47 woning

een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.48 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor– en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenneinstallatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne–installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatsen van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteiten ontsluiting' tevens en calamiteiten ontsluiting en een langzaamverkeersverbinding van minimaal 3,5 meter breed;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, bergbezinkbassins.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, bergbezinkbassins, duikers, bruggen, straatmeubilair, groen, water en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. ondergeschikte groenvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan–huis–gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder g, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2,5 m mag bedragen;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2.3 onder c indien de bouw van de garage geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en/of dat aanwezige parkeergelegenheid/opstelruimte niet verloren gaat ter plaatse van de uitrit van de te bouwen garage;
  3. c. het bepaalde in lid 6.2.3 onder g teneinde de genoemde maat van 3 m te verruimen tot maximaal 4 m, mits hiermee niet onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden met een verwachtingswaarde middelhoog.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de (water)bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500 m², dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst en waarbij geen sprake is van graaf- of grondbewerkingswerkzaamheden dieper dan 50 cm vanaf het maaiveld.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

9.2 Overschrijding goot- en bouwhoogten

De goot- en bouwhoogten mogen in afwijking van bestemmingsregels worden overschreden door dakkapellen, hellende dakvlakken, topgevels, antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen.

9.3 Geluidgevoelige functies

Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie, waaronder zowel bouwen als gebruiken wordt begrepen, van geluidgevoelige functies alleen mogelijk, indien wordt voldaan aan:

  1. a. de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, dan wel;
  2. b. de bij het besluit hogere waarden vastgestelde hogere waarde inclusief de daarbij gestelde voorwaarden/maatregelen.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie, straatprostitutie en bordeelprostitutie.
  2. b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. c. het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken;
  4. d. het gebruik van gronden en gebouwen voor speelautomatenhal, bingohal, discotheek of dancing.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning om af te wijken kan worden verleend – een omgevingsvergunning om af te wijken verlenen van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang gelijk te stellen bouwwerken – daaronder niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen –, mits deze bouwwerken geen grotere (boei- of goot)hoogte dan 2,5 m en geen grotere oppervlakte dan 20 m² hebben;
  4. d. de bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere goot– of boeibordhoogte dan 3,5 m en geen grotere inhoud dan 50 m³ hebben;
  5. e. de bouw van straatmeubilair en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  6. f. de bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer dan 15 m bedraagt.

De omgevingsvergunning voor het afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. een nieuw bouwwerk of verandering van een bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel (of in de omgeving daarvan) niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Hierbij wordt voor nieuwe ontwikkelingen het parkeren op eigen terrein als uitgangspunt genomen.
  2. b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van door het CROW uitgegeven publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of de opvolger van deze publicatie uitgegeven door het CROW) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. De gemeente hanteert voor de verschillende hoofd- en subgroepen de indeling 'rest bebouwde kom', waarbij de maximale norm van toepassing is in verband met de beperkte openbaar vervoersmogelijkheden.
  3. c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien, mits in het plangebied dan wel in de directe omgeving op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden kunnen worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het plan Bestemmingsplan Uitbreiding Goudswaard-Noordoost'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met de oostelijke uitbreiding van Goudswaard was naast een woonbuurt (zuidelijk- en midden deel) een multifunctioneel centrum aan de Molendijk beoogd. Dit centrum bleek echter (financieel) niet rendabel en is om die reden nooit gerealiseerd. Om de woonbuurt af te ronden is er voor gekozen dit deel ook te benutten voor woningbouw. Omdat het vigerende bestemmingsplan enkel voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de maatschappelijke functie dient een nieuw juridisch planologisch kader te worden opgesteld om de woonbuurt mogelijk te maken. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Goudswaard is gelegen in de Hoeksche Waard, het plangebied bevindt zichten oosten van de kern tussen de Molendijk en de Rietakker. De locatie behoort tot het overgangsgebied van dorp naar landschap. Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 ligging van het plangebied.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is: 'Kernen Korendijk 2018', zoals vastgesteld op 7 november 2019. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch - 1' met een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van maatschappelijke functies. Verder ligt op het noordelijk deel een archeologische dubbelbestemming.

Het plangebied grenst ten oosten aan dezelfde agrarische bestemming maar dan zonder wijzigingsbevoegdheid, aan de zuid en westzijde zijn woningen en daaraan verwante bestemmingen gelegen. Aan de noordwesthoek is een maatschappelijke functie gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Korendijk 2018'.

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het bestemmingsplan “Buitengebied Korendijk'' vastgesteld op 25 juni 2013. In dit bestemmingsplan is de Molendijk bestemd als 'Verkeer' en het tussen liggende gebied (tussen den Molendijk en het plangebied) als 'Agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden'. Tevens kennen deze gronden de dubbelbestemmingen 'Waarde archeologie 3' en 'Waterstaat – Waterkering'. De waterkering ligt in zijn geheel buiten voorliggend plan.

De waterkering ligt in zijn geheel buiten voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Kernen Korendijk

1.4 Leeswijzer

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op een goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. In hoofdstuk 2 komt het beleidskader aanbod. Dit kader beschrijft het relevante rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleid. Het daarop volgende hoofdstuk (3) bevat de planbeschrijving, hier wordt ingegaan op het concrete plan. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft de juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteen is gezet. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied

In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Het gaat om meer dan 11 woningen op een perceel met een agrarische bestemming, met een wijzigingsbevoegdheid naar een stedelijke functie. Binnen de kern Goudswaard is geen ruimte voor de realisatie van maximaal 26 woningen. De voorgenomen locatie is een logische afronding van het oostelijk deel van Goudswaard

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0004.png"

Figuur 2.1. Uitsnede geldend bestemmingsplan

Beschrijving behoefte

De behoefte blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR). Bij de bepaling van de behoefte (gewenste woningvoorraadgroei) wordt gewerkt met twee demografisch gestuurde ramingen: 'binnenlands migratiesaldo nul' (WBR) en 'binnenlands migratiesaldo trendmatig' (TR). De provincie stelt eens in de drie jaren het hoogste aantal woningen per regio vast als standaard voor de onderbouwing van de woningbehoefte.

De Trendraming gaat voor de woonregio Hoeksche Waard uit van een woningbehoefte van 2.030 woningen in de periode 2020-2030. De woningbehoefte is in de actuele raming 2x zo hoog als voorspeld in 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0005.png"

Figuur Gewenste woningvoorraadtoename Regio Hoeksche Waard op basis van trendraming 2019

De gemeente houdt zelf een woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte. De gemeentelijke planning blijft binnen de woningbehoefteraming zoals opgenomen in de WBR 2019, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.

Met dit project worden maximaal 26 woningen toegevoegd. Het project maakt onderdeel uit van de regionaal afgestemde planlijst. (Goudswaard oost, 46 woningen in categorie 2). Hiervan is een deel al gerealiseerd.

De kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte blijkt verder uit regionale onderzoeken, waarop hierna wordt ingegaan.

Regionale woonvisie Hoeksche Waard (2017)

In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. Om die te bewaken, zet de regio in op meer kwaliteit en extra woningbouw ten behoeve van de instroom van gezinnen.

De vijf gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. De visie speelt in op veranderingen in de woningmarkt en kansen die er liggen om (waar mogelijk) toekomstige krimp tegen te gaan. De komende jaren is er sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Op middellange termijn betekent dit dat het aantal huishoudens eerst nog toeneemt als gevolg van de gezinsverdunning die gepaard gaat met de vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tot 2025 nog circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. Dit is echter niet voldoende om een vitale regio te kunnen blijven.

Afgaand op de prognoses van geboorte- en sterftecijfers, krijgt de regio na 2035 te maken met een dalend aantal huishoudens. Bijkomende uitdaging is het feit dat het aantal jongere huishoudens onder de 55 jaar tot die tijd al afneemt met bijna 20%. Deze groep houdt het onderwijs vitaal en vormt een belangrijk deel van de beroepsbevolking. De instroom van deze groep is dan ook van belang voor de vitaliteit van de regio. De instroom van gezinnen is de laatste jaren al gaande en makelaars bevestigen dat de belangstelling voor de Hoeksche Waard gestaag groeit. Het gaat met name om consumenten uit de regio's Rotterdam en Drechtsteden die bewust kiezen voor een betaalbaar, groen en landelijk woonmilieu in nabijheid van de Randstad. Het beleid is er nu op gericht om de instroom verder te stimuleren ten behoeve van de vitaliteit.

Naast meer kwantiteit besteedt de nieuwe woonvisie ook veel aandacht aan kwaliteit op het gebied van de energieprestatie van de woningvoorraad, de geschiktheid voor senioren die minder mobiel worden, de bereikbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van projecten. Vitaliteit vraagt ook om een toekomstbestendige woningvoorraad. Er wordt ingezet op een aantal kwaliteitscriteria:

  • op energie omdat de Hoeksche Waard op weg is een energie neutrale regio te worden;
  • op geschiktheid vanwege het groeiend aantal oudere huishoudens;
  • op bereikbaarheid per auto en OV en;
  • op de ruimtelijke kwaliteit die de regio onderscheidt van de grote stad.

Daarbij wordt niet alleen gekeken naar nieuwbouw maar worden ook inspanningen verricht om de bestaande woningvoorraad beter voor te bereiden op de toekomst wat betreft energie en geschiktheid.

Uit de Regionale Woonvisie 2030, blijkt dat er in de regio de komende jaren behoefte is om circa 3.100 woningen te bouwen als gevolg van gezinsverdunning. Na de periode zal de woningbehoefte afnemen vanwege een krimpende bevolking als gevolg van de vergrijzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0006.png"

Figuur 2.2. Huishoudensontwikkeling (naar leeftijd) (Regionale Woonvisie 2017)

De woonregio heeft vrij precies onderzocht welke woningtypen er gebouwd zou moeten worden: vooral grondgebonden, zowel voor eigen inwoners als voor instroom jonge gezinnen (i.v.m. vergrijzing en leefbaarheid).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0007.png"

Figuur 2.3. Kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte Hoeksche Waard

Het woningbouwprogramma sluit hierbij aan met maximaal 26 woningen (deels grondgebonden en deels appartementen).

Regionale afstemming en aanvaarding Provincie

De Woonvisie en woningbouwprogramma zijn in 2017 aanvaard, met uitzondering van het opplusprogramma. Inmiddels heeft de provincie de instroom naar de Hoeksche Waard onderzocht en op basis daarvan besloten om 800 woningen uit het opplusprogramma mogelijk te maken (Brief Woningbouwprogramma 2019, mei 2019).

Ook mag het regionale programma 30% groter zijn dan de prognose (vanwege planuitval en –vertraging). Daarbij dient de harde plancapaciteit bij voorkeur niet meer dan 100% te bedragen van het richtgetal om voldoende ruimte en flexibiliteit te kunnen bieden aan nieuwe kansrijke woningbouwinitiatieven in de regio.

De provincie heeft de regio Hoeksche waard in mei 2019 gevraagd om voor 1 december 2019 een actueel woningbouwprogramma aan te leveren dat past bij de nieuwe uitgangspunten (Prognose + 30%).

De woningbouwlocatie maakt onderdeel uit van dit geactualiseerde programma.

Motivering locatiekeuze

Omdat in 2009 duidelijk was dat de totale woningbehoefte niet binnen bestaand stedelijk gebied kon worden gerealiseerd, is toen gekozen voor een oostelijke uitbreiding van Goudswaard. De huidige druk op de woningmarkt maakt dat de noodzaak voor uitbreiding nu zeer actueel is. Er is binnenstedelijk geen ruimte voor woningbouw in de beoogde omvang. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1 hectare.

Het gemeentelijk woningbouwprogramma is ingediend bij de provincie. Daarin is ruimte opgenomen voor 26 woningen in Goudswaard-Noordoost.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie (april 2019)

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen.

Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.

Toetsing

Het plangebied is door de Provincie aangemerkt als bestaand stads en dorpsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0008.png"

Figuur 2.4. Uitsnede kaart stads- en dorpsgebied

De locatie is op de kwaliteitskaart aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied en als stads- en dorpsrand. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0009.png"

Figuur 2.5. Uitsnede kwaliteitskaart

In het ontwerp is rekening gehouden met een passende overgang naar het landelijk gebied (zie paragraaf 3.2).

2.2.2 Omgevingsverordening 2019 (april 2019)

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Toetsing

Omdat sprake is van inpassen (geen wijzigingen op structuurniveau binnen dit bestaand stads- en dorpsgebied), zijn de overige leden van dit artikel verder niet relevant.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing

In dit geval is ten aanzien van wonen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er worden immers meer dan 11 woningen toegevoegd. Het plan is getoetst aan de ladder en de locatie is kleiner dan 3 hectare. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Hoeksche Waard (2009)

Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als nieuw woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0011.png"

Figuur 2.6. Uitsnede Structuurvisie Hoeksche Waard.

2.3.2 Omgevingsvisie Hoeksche Waard

De gemeente Hoeksche Waard heeft een Omgevingsvisie voor het gehele grondgebied opgesteld. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard.

Lange tijd nam de overheid in haar beleid het voortouw als het ging om het bepalen van kwaliteit in de leefomgeving. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard. Dat noemen we Waardmaken.

Bouwstenen voor de kern Goudswaard

De gemeente Hoeksche waard heeft voor het opstellen van de omgevingsvisie bouwstenen voor elke kern vastgelegd. De belangrijkste elementen voor Goudswaard worden als volgt benoemd.

• Molendijk met asymmetrisch groen profiel

• Kleinschalige lintbebouwing langs de dorpsstraat

• Verdichting dorpslint ter plaatsen van nieuw winkelcentrum

• Water: het Sandee, de haven en het Spui

• Kerk en Molen

• Veel doorzichten vanuit de bebouwde kom op het buitengebied

• De dorpsranden zijn verweven met het landschap-

De Ruimtelijke opgaves en aandachtspunten zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0012.png"

Figuur 2.7 Ruimtelijke opgaven.

Maatschappelijke opgaven

De relevante maatschappelijke opgave in de Hoeksche Waard is als volgt geformuleerd:

  • Als de trend zich doorzet krijgt de Hoeksche Waard te maken met krimp van de bevolking. Als gevolg van de vergrijzing raakt de verhouding tussen jongere en oudere huishoudens dusdanig uit balans dat het draagvlak voor bepaalde voorzieningen verder onder druk komt te staan. Wanneer een evenwichtig samengestelde samenstelling van de bevolking het doel is, is het nodig dat er tot 2035 circa 3.500 nieuwe huishoudens instromen in de Hoeksche Waard. Dat komt bovenop de vraag naar circa 3.100 woningen die tot 2030 nodig zijn als gevolg van gezinsverdunning.

Hoeksche Waarde “”Dorpse Trots”

Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. Doordat de Hoeksche Waard letterlijk een eiland is, zijn mensen op elkaar aangewezen, staat zorg voor elkaar hoog in het vaandel en bloeit het verenigingsleven. De Hoeksche Waard kent (mede daardoor) kleine, hechte gemeenschappen met veelal een geheel eigen identiteit. De combinatie van ondernemerszin en de zorg voor elkaar maakt het eiland zeer aantrekkelijk voor gezinnen.

De dorpen in de Hoeksche Waard zijn nauw verbonden met de inpolderingsgeschiedenis. Veel nederzettingen zijn gekoppeld aan de dijken of aan het water. De dijken in de dorpen zijn van oudsher bebouwd en bewoond en hebben een functie als ontsluitingsweg. Dit heeft tot verschillende typen dorpen geleid, met een eigen stedenbouwkundige structuur. Belangrijkste hoofdgroepen zijn de voorstraatdorpen en de dijkdorpen, daarnaast zijn er nog rivier rug- en kreekrugdorpen. Er zijn ook combinatietypen zoals voorstraatdorpen.

De gemeente gaat uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. In het dorpsgericht werken moeten initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.

Bij ontwikkelingen in de dorpen kijken we niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, maar met name ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp.

Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling binnen het dorp worden benut, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp.

Versterken van de onderscheidende identiteit per dorp.

  • Versterken van de gemeenschapszin in het dorp.
  • Versterken van de vitaliteit en leefbaarheid per dorp.
  • Versterken van de natuurlijke overgang van het dorp naar het landelijk gebied.

Sociale cohesie onder bevolking faciliteren en versterken.

Versterken van de inclusieve samenleving.

  • Levensloopbestendige woningen; zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen. Op die manier kunnen ouderen of mensen met een lichamelijke beperking prettig en comfortabel wonen. Men hoeft niet noodgedwongen bestaande sociale contacten te verbreken en de vertrouwde sociale omgeving te verlaten.
  • Creatieve aanpak voor het realiseren van seniorenwoningen. Groepsgewijs bouwen, dicht bij (medische) verzorging. Prijsvraag uitschrijven!
  • Herbestemming van bestaande panden, waarbij je generaties samenbrengt – zorg voor elkaar – contacten – vriendschappen;
  • Betaalbaar wonen voor jongeren door samen een woning te delen; denk aan Friendswonen.
  • Flexwonen voor starters.
  • Woonvorm voor “jonge ouderen” en “oudere jongeren” die graag elkaar helpen en zo lang mogelijk zelfstandig willen wonen. Het concept van veilig wonen met veel privacy en tegelijkertijd alle voordelen van samenwonen met een bijvoorbeeld een gezamenlijke binnentuin.
  • Meergeneratiewonen met een mix van jong en oud(er), die elkaar versterken en ondersteunen.
  • Tiny Houses; Een nieuwe woonvorm met een duidelijke filosofie. Kleine volwaardige vrijstaande woningen met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk
  • Dynamische hotspots: Plekken waar creatief ondernemerschap de ruimte krijgt. Door vooral creatieve zelfstandigen in een verzamelgebouw onder te brengen, wordt niet alleen het leegstandsprobleem aangepakt, er ontstaat bovendien een broedplaats waaruit mooie dingen kunnen voortkomen. Voordeel van samenvoegen, is dat er een smeltkroes – creatieve 'fabriek' – ontstaat waar mensen elkaar inspireren, ideeën uitwisselen en samenwerken, en waaruit nieuwe innovatieve ideeën kunnen ontstaan.
  • (Buurt)cultuurhuizen – theater
    Karakteristieke panden, of panden die van oudsher een andere bestemming hadden, spreken tot de verbeelding van de bewoners van de Hoeksche Waard. In plaats van leegstand, of afbraak, is het zeer interessant deze panden een culturele (wijk)bestemming te geven. Behoud van historie met het oog op de toekomst. Een plek creëren waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar laagdrempelig culturele activiteiten kunnen plaatsvinden.

Toetsing en conclusie

Met de ontwikkeling wordt bestemd tot woonbuurt. Er zijn verschillende type woningen beoogd waarmee woonruimte wordt aangeboden voor diverse categorieën woningzoekenden. De beperkte uitbreiding van Goudswaard draagt bij aan het in stand houden van de lokale voorzieningen. De ontwikkeling voldoet zo op meerdere punten aan het gemeentelijk beleid.

De ontwikkeling voldoet zo op meerdere punten aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Beoogde Ontwikkeling

3.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Goudswaard. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als agrarisch grasland. Ten zuiden van het plangebied ligt de straat Rietakker die in 2016 is opgeleverd. Ten westen ligt een waterpartij met daar achter de woningen aan de Slikslee. Ten noordwesten van het plangebied aan de Molendijk 84 staat de Eben Haëzer kerk van de gereformeerde gemeente. De noordzijde van het plangebied wordt verder begrensd door de Molendijk en de oostzijde door agrarische gronden in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0013.png"

Figuur 3.1 Het plangebied gezien vanaf de Molendijk (google streat view)

3.2 Toekomstige Situatie

Algemeen

De gemeente Hoeksche Waard wil 24 tot 26 woningen realiseren in het plangebied. De grond is in eigendom van de gemeente. De gemeente heeft enkele stedenbouwkundige kaders gesteld waarbinnen een nog te selecteren ontwikkelaar over kan gaan tot realisatie. Deze kaders zijn vervat in het voorliggende bestemmingsplan.

  • Dorps karakter;
  • Landschappelijke structuur volgend;
  • Verbinden met omgeving;
  • Opnemen van dorpsrondje;
  • Zichtrelaties naar dijk en landschap;
  • Tussen de bestaande bebouwing aan de westzijde en de nieuw te bouwen woningen moet een openbare ruimte vrij blijven (groen water en/of weg/pad);
  • De landschappelijke inpassing moet verzekerd zijn.

Op het onderstaande figuur is de potentiële inrichting van het gebied binnen de kaders weergegeven. Deze inrichting is gebruikt om het bestemmingsplan op te stellen en het te toetsen aan de wetgeving en diverse omgevingsaspecten. Er blijft ruimte voor de ontwikkelende partij om het plan te optimaliseren op basis van de marktvraag. Het ontwerpboekje van de gemeente is bijgevoegd in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0014.png"

Figuur 3.2 Potentiële bouwplan

Programma

Het ontwerp zoals weergegeven op figuur 3.2 gaat uit van 24-26 woningen: 4 vrijstaande woningen, 2 twee-ondereen kap woningen,6 sociaalehuurwoningen, 10 appartementen of 8 vrije sector rijwoningen) en 4 seniorenwoningen. Verder voorziet het plan in voldoende parkeergelegenheid, groen en water. Het water dient als compensatie voor de toename aan verharding. De ontsluiting van de ontwikkeling vindt plaats aan de zuidzijde op de Polderboom. De bestaande Polderboom wordt hiertoe doorgetrokken naar het nieuwe woongebied. Fietsers en voetgangers maken in het hele plangebied gebruik van de rijbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0015.png"Figuur 3.3 Potentiële woningbouwprogramma

Beeldkwaliteitsplan

Naast het voorliggende bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan voor de ontwikkeling van Goudswaard Noordoost opgesteld (zie Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Goudswaard Noordoost).

Het beeldkwaliteitplan is een beeldende vertaling van de ruimtelijke aspecten uit het stedenbouwkundig verkavelingsplan. De beeldkwaliteitsaspecten zullen de beoogde ruimtelijke kwaliteit en uitstraling waarborgen bij de verdere architectonische uitwerking en de inrichting van de openbare ruimte. Het kwaliteitsdocument is opgesteld om:

  • een aantrekkelijk woonmilieu tot stand te brengen;
  • de ontwikkelende partijen te inspireren en vooraf informatie te geven over de welstandscriteria;
  • de welstandscommissie een passend kader te bieden waarbinnen de toetsing van bouwplannen dient plaats te vinden.

De nieuwe woonbuurt sluit aan op de eerdere uitbreiding aan de oostzijde en moet daarmee de dorpsrand afmaken. Uitgangspunten zijn een woonbuurt met gedifferentieerd programma met dorpse uitstraling, die past bij de landschappelijke structuur en de omgeving verbindt met de polder.

Het beeldkwaliteitplan is bedoeld als inspirerend kader. Incidenteel kan gemotiveerd worden afgeweken, mits er sprake is van een overtuigende kwaliteit en van gevoel voor de omgeving.

Landschappelijke inpassing

Beschrijving van de inpassing

Bij de totstandkoming van deze uitbreiding wordt veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing ervan. De uitbreiding wordt rondom 'groen gekaderd', ofwel de randen van de uitbreiding worden met groen ingevuld. In deze randen is ruimte gereserveerd voor nieuwe sloten met bijbehorende taluds, bomenrijen, boomgroepen, solitaire bomen en struiken.

Langs de oostelijke rand wordt een afwisselend beeld voorgestaan dat in de eerste plaats bepaald wordt door de nieuw aan te brengen poldersloot met natuurvriendelijke oevers. Deze sloot wordt begeleid door afwisselende beplanting van bomen en struiken.

Toetsing kernkwaliteiten

De uitbreiding aan de oostzijde past binnen het polderpatroon rond de kern. Er wordt binnen het stramien van de poldersloten een nieuwe schil aan deze zijde van de kern gelegd. De kleinschalige verkaveling blijft ter plaatse aanwezig.

Hierbij wordt het reliëf van het dijken- en krekenpatroon niet aangetast. De uitbreiding wordt op enige afstand van de Molendijk geprojecteerd zodat het reliëf van de dijk sterk herkenbaar blijft zowel vanuit het landschap als vanaf de dijk zelf.

De uitbreiding wordt in een rand beoogd die in de structuurvisie Hoeksche Waard wordt aangemerkt als matig open tot besloten landschap. De uitbreiding heeft geen invloed op sterke zichtlijnen, vergezichten of de beleving van grote open ruimten in de polders. Deze uitbreiding ligt net als geheel Goudswaard binnen een van de oudste opwaspolders van de Hoekse Waard. De uitbreiding ligt overigens wel buiten het nog aanwezige 'open kerngebied' van deze opwaspolder en door de uitbreiding wordt de openheid niet aangetast. Dit komt door de ligging van de uitbreiding ten opzichte van deze open ruimte.

Concluderend kan worden gesteld dat de ontwikkeling gericht is op het behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het Hoeks Waards landschap.

Uitgangspunten bebouwing en beplanting

De beleving van het aanliggende landschap wordt mede bepaald door de uitstraling van bebouwing en beplanting van de uitbreiding. Een belangrijk uitgangspunt is de bebouwingsdichtheid van 15 woningen per hectare. Hiermee speelt de uitbreiding in op het dorpse karakter van Goudswaard. Ook de bebouwing dient in zijn vormgeving aan te sluiten op het dorpse karakter van de kern. De woningen en appartementengebouwen worden vormgegeven binnen één architectonische 'familie' met een dorpse uitstraling met traditionele stijlkenmerken zonder een al te historiserende vormgeving. De beplanting in de openbare ruimte dient te passen in de landschappelijke structuur, waarbij nadrukkelijk gebruik zal worden gemaakt van gebiedseigen soorten.

De overgangen van kavels (achtertuinen) en het aanliggende landschap zullen zorgvuldig moeten worden vormgegeven door gebruik van groen zoals struiken, hagen of begroeide hekwerken en zijn onderdeel van de (architectonische) uitwerking van de kavel

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In een eerder stadium van de planontwikkeling werd nog gedacht aan een invulling van het plangebied van 20 tot 25 woningen, door wijziging in de inrichting zijn hier maximaal 24-26 woningen mogelijk gebleken. Mogelijk wordt er in de onderzoeken in de bijlage (zoals, het bodem- ecologisch- en/of archeologisch onderzoek) nog gesproken over dit oude aantal van 20-25 woningen. Gemakshalve zijn deze aantallen niet aangepast, de conclusies van deze onderzoeken blijven met de beperkte verhoging van het woningaantal hetzelfde.

4.2 Verkeer En Parkeren

4.2.1 Toetsingskader

De ontwikkeling van 24 tot 26 woningen heeft gevolgen voor diverse verkeersaspecten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling van het verkeer en de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling. De kencijfers uit 'CROW publicatie 381' zijn toegepast voor de parkeervraag en de verkeersgeneratie. Voor het bepalen van het kencijfer is uitgegaan van een 'niet stedelijke' gemeente en voor de locatie een ligging in 'rest bebouwde kom'.

4.2.2 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

De ontsluiting van de ontwikkeling vindt plaats ten zuiden op de Polderboom. De bestaande Polderboom wordt hiertoe doorgetrokken naar het nieuwe woongebied. Dit is de belangrijkste entree naar het woongebied. De Polderboom sluit aan op de Nicolaas van Puttenstraat. Via deze route wordt het centrum van de kern Goudswaard en de Molendijk richting Piershil en Nieuw-Beijerland bereikt. De Molendijk en de Vaartweg zijn binnen de bebouwde kom gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/h. Buiten de bebouwde kom zijn deze wegen gecategoriseerd als erftoegangswegen waar een maximumsnelheid van 60 km/h geldt. De Polderboom is een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Het gemotoriseerde verkeer van en naar het plan wordt goed ontsloten.

Langzaam verkeer

Het fietsverkeer wordt in en rondom het plangebied gemengd afgewikkeld met het gemotoriseerd verkeer. Vanuit het plangebied wordt het fietsverkeer ontsloten naar de Polderboom en de Vaartweg. De ontsluiting voor het fietsverkeer is redelijk goed.

Aan de westzijde van het plangebied wordt een langzaamverkeersverbinding beoogd met een calamiteitenroute, zo wordt de verbinding voor voetgangers en fietsers verkort en is het plangebied via twee routes te bereiken voor hulpdiensten.

Ontsluiting openbaar vervoer

Er is een bushalte gesitueerd aan de Nicolaas van Puttenstraat, welke op circa 350 m afstand van het plangebied is gelegen. Deze halte wordt bediend door bussen in de richting Oud-Beijerland/Rotterdam met een frequentie van circa 2 keer per uur per richting. Tevens rijdt er een buurtbus via Zuid-Beijerland naar Oud-Beijerland met een frequentie van circa 1 keer per uur per richting. De ontsluiting per openbaar vervoer is redelijk.

4.2.3 Verkeersgeneratie en afwikkeling

De verkeersgeneratie is berekend met de gemiddelde kencijfers van het CROW en met het programma weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie

Woningtype Hoeveelheid Motorvoertuigen Verkeersgeneratie
Vrijstaand 4 8,2 per woning 32,8
Twee-onder een kap 2 7,8 per woning 15,8
Rijwoning (ociale huurwoning) 6 7,4 per woning 48,4
Appartement (Sociale huurwoning) 10 4,1 per woning 41
Seniorenwoning 4 7,4 29,6
Totaal 26 167,6

De ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 150 (afgerond) mvt/etmaal. Het plangebied wordt via de Polderboom op de omliggende wegenstructuur aangesloten. De verkeerstoename zal op deze wegen niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

4.2.4 Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend met de gemiddelde kencijfers van het CROW en met het programma weergegeven in tabel 4.2.

Tabel 4.2 parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0016.png"

In het plangebied is voldoende ruimte op zowel de openbare weg als op eigen terrein om in de eigen parkeergelegenheid te voorzien.

4.2.5 Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is goed te noemen voor de diverse modaliteiten, de toename in verkeersbewegingen zal niet leiden tot problemen.

Het plan biedt voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien, het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai

4.3.1 Beleidskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Noordweg en de Molendijk. Hiertoe is door Rho adviseurs voor leefruimte een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3bij deze toelichting.

Hieronder zijn de resultaten en de conclusie opgenomen

Resultaten

Met behulp van het rekenmodel is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de relevante wegen berekend voor het prognosejaar 2030. De resultaten zijn vervolgens aan de grenswaarden getoetst.

  • Als gevolg van het wegverkeer op de Noordweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 32 dB inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.
  • Als gevolg van het wegverkeer op de Molendijk wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 54 dB op de bouwvlakken 'blok 1' en 53 dB op 'blok 2', inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh, zie figuur 4.2. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Op de overige bouwvlakken wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0017.png"

Figuur 4.1 Resultaten t.g.v. het wegverkeer op de Molendijk, inclusief aftrek

Geconcludeerd wordt dat het toepassen van geluidreducerende maatregelen niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk zijn vanwege overwegende bezwaren van verkeerskundige-, vervoerskundige- landschappelijk-, stedenbouwkundige- en financiële aard. De woningen hebben onderaan de Molendijk een diepe tuin op het zuiden die wel geluidsluw zijn gepositioneerd. Daarmee lijken de waardes op het overgrote deel van de tuinen wel acceptabel en ligt enkel het vlonder in de belaste zone.

Het bevoegd gezag heeft een zogeheten besluit hogere waarde verleend .

4.4 Water

4.4.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgenomen ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. (PM reactie)

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale omgevingsvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de toename in verharding;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

4.4.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van het dorp Goudswaard en bevindt zich tussen de Molendijk en de Rietakker. Het plangebied bestaat uit agrarisch grasland.

Bodem en grondwater

Op de Bodemkaart is te zien dat de bodem van het plangebied uit zavel met homogeen profiel bestaat (figuur 4.1). Met betrekking tot het grondwater is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap V= H <40 L >20 (figuur 4.2). Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op 20 centimeter onder maaiveld. De maaiveldhoogte ligt circa tussen NAP +0,1 en +0,4 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0018.png"

Figuur 4.2 Overige bodemsoorten plangebied (rood omcirkeld) (bron: Bodemkaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0019.png"

Figuur 4.3 Overzicht grondwatertrappen plangebied rood omcirkeld (bron: Bodemkaart)

Waterkwantiteit

Conform de Legger van Waterschap Hollandse Delta (figuur 4.3 ) wordt het plangebied in het noorden begrensd door een watergang in de categorie 'dijksloot' en ten westen begrensd door een watergang behorende tot de categorie 'overig water'. De watergang behorende tot de categorie 'dijksloot' heeft een beschermingszone van 5 meter en een watergang in de categorie 'overig water' heeft een beschermingszone van 1 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van het Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0020.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied loopt een waterkering. Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone of beschermingszone van de waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied bestaat uit agrarisch grasland en is niet aangesloten op het rioolstelsel.

4.4.3 Toekomstige situatie

Het plan is om een woonbuurt met 24 tot 26 woningen te realiseren. De bestaande waterstructuur zal worden verbreed, hiervan zal 60% natuurvriendelijk worden ingericht.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit en compensatie

Met dit plan neemt het verhard oppervlak sterk toe, wat leidt tot minder infiltratie van regenwater in de bodem ter plaatsen. Derhalve is watercompensatie noodzakelijk. Door de flexibele aard van het plan is een exacte berekening van de compensatie niet praktisch. Het bestemmingsplan voorziet in de juridische borging van een aanzienlijk waterlichaam en staat uitbreiding van bestaande sloten niet in de weg.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

4.4.4 Conclusie

Er is compensatie voor de toename aan verharding nodig omdat de toename van verharding boven de grenswaarde van 500 m2 komt. Dit wordt gedaan door het verbreden van bestaande watergangen van het plangebied. Ook grenzen aan het plangebied een waterkering en watergangen in de categorie 'dijksloot' en 'overig water' met een beschermingszone van respectievelijk 5 en 1 meter. Er vinden geen werkzaamheden plaats in de kern- of beschermingszone van de waterkering. Wanneer er werkzaamheden zullen plaatsvinden in de beschermingszone van de watergangen, wordt eerst een vergunning gevraagd door het waterschap. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.5.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De locatie is gelegen op circa 860 meter van Natura 2000-gebied 'Haringvliet' en circa 13 kilometer van stikstofgevoelig Natura 2000-gebied 'Voornes Duin'. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN betreft Natura 2000-gebied 'Haringvliet' (figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0021.png"Figuur 4.5 Ligging plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Voornes Duin zijn er voor de aanleg- en gebruiksfases AERIUS-berekeningen uitgevoerd (versie 2020) (zie voor de memo met de berekeningen bijlage 5, 6 en 7). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de -, aanleg- en gebruiksfase van de ontwikkeling.

4.5.3 Soortenbescherming

Ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden in het kader van woningbouw bij Goudswaard is een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8bij deze toelichting.

Uit deze quickscan komt het volgende naar voren:

  • Beschermde soorten die verwacht worden in het projectgebied zijn verschillende soorten vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, algemene amfibieën, rugstreeppad, vogelsoorten met jaarrond beschermde voortplantings- of verblijfplaats en algemene broedvogels.
  • Beschermde vaatplanten, mossen en korstmossen, reptielen, vissen en ongewervelde diersoorten zijn niet aanwezig of worden in de huidige situatie niet verwacht op basis van het ontbreken van geschikt biotoop.
  • Voor algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieën geldt een provinciale vrijstelling van overtreding van verbodsbepalingen voor werkzaamheden die vallen onder ruimtelijke ingrepen. Voor deze soorten geldt wel een zorgplicht.
  • Broedvogels kunnen aanwezig zijn in het projectgebied. Om verstoring en vernietiging van broedvogels en nesten te voorkomen gelden voor broedvogels aanvullende maatregelen bovenop de algemene zorgplicht. Deze zijn opgenomen in paragraaf 4.5.4.
  • Om vestiging van rugstreeppad en daarmee een overtreding van verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming te voorkomen zijn in paragraaf 4.5.4voorzorgsmaatregelen opgenomen. Indien rugstreeppad ten tijde van de uitvoering toch wordt aangetroffen, dienen de werkzaamheden stil te worden gelegd en dient de begeleidende ecoloog aan te geven welke vervolgstappen (met mogelijke ontheffingsaanvraag) moeten worden genomen.
  • Werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden zoals beschreven in paragraaf 4.5.4om negatieve effecten op algemene grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, algemene amfibieën, rugstreeppad en broedende vogels te voorkomen.
  • Geconcludeerd wordt dat aanvullend onderzoek en een ontheffing ten aanzien van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is voor het uitvoeren van de werkzaamheden, mits de voorzorgsmaatregelen zoals opgenomen in paragraaf 4.5.4 worden opgevolgd.

Beoordeling onderzoek

Het natuuronderzoek is beoordeeld door de OZHZ. Zij laten per e-mail van 17 maart 2020 weten dat het onderzoek van RPS is beoordeeld en er geen opmerkingen t.a.v. methode en conclusies.

4.5.4 Voorzorgsmaatregelen

Negatieve effecten op beschermde dieren dienen zo veel mogelijk te worden voorkomen. In deze paragraaf zijn de voorzorgsmaatregelen opgenomen ter voorkoming van verstoring of schade aan beschermde natuurwaarden.

Het nemen van de onderstaande voorzorgsmaatregelen is noodzakelijk om een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels, algemene amfibieën en rugstreeppad te voorkomen.

Zorgplicht

Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt te allen tijde de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Maatregelen die invulling geven aan de algemene zorgplicht zijn:

  • Werken in één richting, zodat soorten de kans krijgen te vluchten naar een veilige omgeving.
  • Kort maaien van de aanwezige land- en watervegetatie (<10 cm) voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Hierdoor wordt beschutting voor broedvogels, algemene amfibieën en algemene grondgebonden zoogdieren tijdelijk weggenomen. Vrijkomend maaisel moet worden afgevoerd of geplaatst buiten het werkterrein.
  • Werken buiten de kwetsbare periode(n) van de beschermde soort(en).
  • Niet gedurende nachtperiodes werken met breed uitstralende verlichtingsbronnen (voorkomen van verstoring van rustende soorten in de omgeving en/of foeragerende vleermuizen), in de periode april tot en met november tussen zonsondergang en zonsopkomst.
  • Wanneer soorten (vissen en amfibieën) dreigen achter te blijven bij eventueel het afdammen, dienen deze weggevangen te worden en teruggeplaatst in geschikte biotopen in de directe omgeving waar geen werkzaamheden (meer) plaatsvinden. Dit dient onder toeziend oog van een ter zake kundige ecoloog te gebeuren.
  • Om vernietiging van het leefgebied te voorkomen vinden werkzaamheden alleen plaats in of aan de rand van de sloot waaraan of waarin gewerkt dient te worden. In de omliggende sloten en watergangen en buiten het ingerichte werkterrein is het niet toegestaan werkzaamheden uit te voeren.

Broedvogels

Het verstoren van broedende vogels en het wegnemen of vernielen van eieren is niet toegestaan onder de Wet natuurbescherming. Een vaste broedperiode of -seizoen bestaat niet, de periode en duur van het broeden zijn afhankelijk van de vogelsoort en de weersomstandigheden.

Om overtreding van de verbodsbepalingen te voorkomen, dienen de volgende voorzorgsmaatregelen te worden nageleefd:

  • Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden moet het terrein gecontroleerd worden op de aanwezigheid van broedende vogels.
  • Indien broedende vogels aanwezig zijn, zal in overleg met een ter zake kundige ecoloog worden bepaald welke afstand tot de broedlocatie aangehouden moet worden.
  • Wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn, kan het projectgebied ongeschikt worden gemaakt door het verwijderen van de aanwezige vegetatie.
  • Wanneer verstoring van broedende vogels en wegnemen of vernielen van eieren niet voorkomen kan worden, dient het werk uitgesteld te worden tot de jonge vogels zijn uitgevlogen en het nest niet meer gebruikt wordt.

Rugstreeppad

Om overtreding van de verbodsbepalingen te voorkomen, dienen voor rugstreeppad de volgende voorzorgsmaatregelen te worden nageleefd:

  • Wanneer zanderig terrein met plassen water tijdens de werkzaamheden niet afgeschermd of opgeruimd wordt, is het mogelijk dat de rugstreeppad dit gebied zal bevolken. Het creëren van geschikt voortplantingsgebied kan voorkomen worden door vorming van plassen (regen)water, in de periode mei-september, in het projectgebied te voorkomen.

• Daarnaast kan voorkomen worden dat rugstreeppad het gebied kan gaan gebruiken door zo min mogelijk tijdens de werkzaamheden zandhopen aan te brengen. Dit zijn voor rugstreeppadden geschikte leefgebieden (bijvoorbeeld als overwinteringslocatie).

• Indien rugstreeppad ten tijde van de uitvoering toch wordt aangetroffen, dienen de werkzaamheden stil te worden gelegd en dient de begeleidende ecoloog aan te geven welke vervolgstappen (met mogelijke ontheffingsaanvraag) moeten worden genomen.

4.5.5 Conclusie

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Uit de Aerius berekeningen blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanleg- en gebruiksfase van de ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat aanvullend onderzoek en een ontheffing ten aanzien van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is voor het uitvoeren van de werkzaamheden, mits de voorzorgsmaatregelen zoals opgenomen in paragraaf 4.5.4 worden opgevolgd.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.6 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 24 tot 26 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Krommedijk, ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 14,8 µg/m³ voor NO2, 16,4 µg/m³ voor PM10 en 9,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bedrijven En Milieuhinder

4.7.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

4.7.2 Onderzoek en conclusie

In de beoogde situatie worden 24 tot 26 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

Ten westen van het plangebied bevindt zich de bestemming 'maatschappelijk'. Het betreft een kerk zonder klokkentoren en valt volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 2. Het maatgevende aspect betreft geluid met een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. De woningen worden mogleijk gemaakt op 30 meter van de kerk, hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming waar een bedrijf uit ten hoogste categorie 3.1 zich er kan vestigen. De richtafstand betreft 50 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van circa 300 meter tussen plangebied en bedrijfsbestemming wordt hieraan voldaan.

Het plangebied is op voldoende afstand van de bedrijventerreinen van Pernis en Moerwijk. De geluidzones van deze bedrijventerreinen reiken niet tot het plangebied. Ook andere milieucirkels zoals de invloedsgebieden wat betreft externe veiligheid reiken niet over het plangebied. Hiervan wordt er geen hinder verwacht.

Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Duurzaamheid

4.8.1 Toetsingskader

Hoeksche Waard Energieneutraal 2040

De ambitie van de Hoeksche Waard is om in 2040 100% energieneutraal te zijn. Hiermee legt de Hoeksche Waard de lat hoger dan de landelijke ambitie (in 2050 energieneutraal). Om gericht stappen in deze richting te zetten is de ‘Energievisie Hoeksche Waard 2016-2020’ opgesteld in nauwe samenwerking met ondernemers en maatschappelijke organisaties in de Hoeksche Waard.

De Energievisie gaat uit van de Trias Energetica. Waarbij in eerste instantie wordt ingezet op het beperken van de energiebehoefte. Dit uit zich in 3 pijlers:

1. energie besparen in de bebouwde omgeving (o.a. isolatie)

2. Opwekken van duurzame energie (o.a. wind, zon, biomassa, getijdenenergie)

3. Duurzame mobiliteit (o.a. elektrische auto's en fietsen, openbaar vervoer)

Er zijn twee belangrijke neven effecten. Het gezamenlijk inzetten op besparing en opwekking van energie biedt volop kansen voor de lokale economie (bouwsector, agrarische sector en biobased economy) om daarvoor met oplossingen te komen. Het sturen op innovatie is daarbij belangrijk. Daarnaast wordt met Marketing & Educatie de Hoeksche Waard meer op de kaart gezet als duurzame regio. Beginnen bij de jeugd draagt bij aan bewustwording bij ouders en zorgt tevens voor een ander handelen door deze jeugd over 10 jaar.

Naast de Energievisie is er ook een ‘Regionaal Uitvoeringsprogramma Energievisie 2016-2020’ opgesteld. De Energievisie is in dit Uitvoeringsprogramma uitgewerkt tot concrete activiteiten voor de jaren 2016-2020. Een aantal van deze activiteiten is het afgelopen jaar en begin 2017 al in gang gezet. Met dit Uitvoeringsprogramma worden deze activiteiten gestructureerd en zichtbaar gemaakt. Daarnaast starten wij op basis van dit uitvoeringsprogramma diverse nieuwe activiteiten. Voor het Uitvoeringsprogramma en de Energievisie is input verzameld van het maatschappelijk middenveld en vanuit het Regionale Raadsledenoverleg (ROHW). Het Uitvoeringsprogramma wordt elk jaar opnieuw bekeken of het nodig is om het te actualiseren om op deze manier per jaar projecten uit te voeren die actueel, (financieel)haalbaar en marktgericht zijn. Elke activiteit wordt in dit uitvoeringsprogramma toegelicht en bestaat uit de onderdelen; resultaat, planning, kosten en status.

Aanpasbaar bouwen

Dit is bepaald in de Regionale Woonvisie 2030. In de Hoeksche Waard groeit het aantal seniorenhuishoudens bovengemiddeld sterk. Het aantal 75+ huishoudens verdubbelt de komende jaren. Van de bevolking wordt verwacht een leven lang zelfstandig te wonen. Daarnaast is de financiering voor de zorg en het wonen ontkoppeld. Hierdoor stijgt de vraag naar eenvoudig aanpasbare woningen op de woningmarkt.

Een aanpasbaar gebouwde woning is geschikt te maken voor meerdere doelgroepen

Van belang hierbij zijn de relaties tussen ruimten en bedieningsgemak van bijvoorbeeld ramen en deuren. Ook gaat het om veiligheid. In feite kan een aanpasbaar gebouwde woning op verschillende manieren en door verschillende soorten huishoudens worden bewoond. Het gaat niet zozeer om bouwen voor een bepaalde doelgroep, maar om het bouwen van een woning die door verschillende doelgroepen kan worden bewoond en daarmee zijn toekomstwaarde behoudt. Voor de vergrijzing van de nabije toekomst én de demografische ontwikkeling die daarna volgt. Hiermee behoudt de woning zijn toekomstwaarde.

SKW Certificatie WoonKeur is een eis

De woonvisie verwijst naar het kwaliteitskeurmerk WoonKeur voor het aanpasbaar bouwen. Een woning met een WoonKeur certificaat kan eenvoudig en tegen beperkte kosten worden aangepast als de levensomstandigheden daar om vragen. Dit houdt in dat een bewoner in zijn woning moet kunnen blijven wonen. Ook als de gezondheid om aanpassingen aan de woning vraagt. Hiermee wordt verplicht verhuizen om een reden van een beperking voorkomen. De gemeente adviseert om SKW Certificatie in een vroeg stadium bij een nieuwbouwproject te betrekken. In dit keurmerk zijn de bouwtechnische eisen teruggebracht tot een overzichtelijk en goed toepasbaar pakket aan maatregelen. Op www.woonkeur.nl vindt u meer informatie.

4.8.2 Onderzoek

Met de verkaveling wordt gelet op de mogelijke toepassing van zonnepanelen op de gebouwen.

De woningen worden conform de wet gebouwd zonder gasaansluiting.

4.9 Externe Veiligheid

4.9.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

4.9.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPUitbrGWNOost20-VG01_0022.png"

Figuur 4.6 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied geel omkaderd

Overeenkomstig de professionele risicokaart (figuur 4.5) waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

De risicovolle inrichting Coorndijck Exploitatiemaatschappij B.V. bevindt zich ten noorden van het plangebied. Het betreft een bovengrondse propaantank met een inhoud van 5 m3. De dodelijke effectafstand bedraagt 235 meter en valt een klein gedeelte ten noorden in het plangebied. In dit gedeelte van het plangebied zal geen woning gerealiseerd worden. Hierdoor heeft de risicovolle inrichting geen externe werking op het plangebied.

4.9.3 Conclusie

Het plangebied ligt voor een klein gedeelte in de effectafstand van de risicovolle inrichting Coorndijck Exploitatiemaatschappij B.V. waar een bovengrondse propaantank is gelegen. Hier zullen geen woningen mogelijk gemaakt worden. Er hoeft geen verantwoording voor het groepsrisico opgesteld te worden. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels En Leidingen

4.10.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

4.10.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Bodemkwaliteit

4.11.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.11.2 Onderzoek en conclusie

Op verzoek van de gemeente Hoeksche Waard is door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv een actualiserend verkennend grond- en waterbodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied.

De rapportage van het uitgevoerde onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De onderzoeksresultaten en conclusies worden hieronder benoemd.

Landbodem

  • Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn aan het maaiveld en in de opgeboorde grond zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen;
  • In de bovengrond zijn (plaatselijk) ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met enkele zware metalen;
  • In de bovengrond zijn licht verhoogde PFAS-gehaltes aangetoond ten opzichte van de detectiegrenzen, doch ruimschoots beneden de hergebruiksnorm (tijdelijk handelingskader);
  • Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader landbodemonderzoek.

Waterbodem

  • Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn langs de waterkanten en in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen. Opgemerkt wordt dat in watergang WTG1 (noordzijde perceel) geen slib is waargenomen;
  • De circa 45 m3 slib in watergang WTG2 (zuidwestzijde perceel) is ten hoogste licht verontreinigd en kan over de aangrenzende percelen worden verspreid;
  • In de steekvaste waterbodems van de beide watergangen zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met de standaard chemische waterbodemparameters. Er is geen PFAS aangetoond in de steekvaste waterbodems;
  • Het uitvoeren van een nader waterbodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Aanbevelingen

Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Geadviseerd wordt om de resultaten van onderhavig onderzoek mee te nemen in de overwegingen ten aanzien van de planvorming;
  • Wij adviseren om het bij baggerwerkzaamheden vrijkomende slib van watergang WTG2 te verspreiden over de aangrenzende percelen;
  • Voorafgaand aan eventuele demping van de watergangen adviseren wij om in overleg te treden met bevoegd gezag BBK omtrent de kwaliteit van de toe te passen dempingsgrond ten aanzien van PFAS;
  • Bijgevoegd rapport kan worden gebruikt voor het hergebruiken van de bij werkzaamheden vrijkomende grond op de locatie of ten behoeve van eventuele afvoer naar een erkende verwerkingslocatie. Indien grond wordt afgevoerd naar een toepassingslocatie elders adviseren wij om een AP04 partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit (BBK) onder het certificaat van de BRL 1000 te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit en mogelijke bestemmingen van de partij;
  • Tot slot wordt geadviseerd om tijdens vervolgwerkzaamheden alert te zijn op eventuele onvoorziene bodemverontreiniging

4.12 Cultuurhistorie En Archeologie

4.12.1 Cultuurhistorie

De uitbreiding van Goudswaard ligt direct ten oosten van het bestaande dorp grenzend aan het Zeekleipolderlandschap van de Hoekse Waard. Juist deze ligging vraagt erom de uitbreiding dusdanig vorm te geven dat deze op een zorgvuldige wijze in wordt gespeeld op de kwaliteiten van dit landschap.

Zeekleipolderlandschap

Ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Van groot belang voor de vorming van het huidige landschap van de Hoeksche Waard is de ontwikkeling van een schoorwallensysteem langs de kust geweest. Door een aanzienlijke stijging van de zeespiegel verdween de kustvlakte onder water en werden vanuit zee onder invloed van de golfbewegingen en stromingen van het getij, langgerekte barrières opgeworpen.

In de lager gelegen gebieden achter deze zogeheten schoorwallen (elders strandwallen genaamd) ontstonden afwisselend onder water en droogstaande wadden en moerasachtige gebieden. Dit leidde uiteindelijk, mede door een stijging van het grondwater en de verdere afname van de invloed van de zee op dit gebied, tot de vorming van een zich tot ver achter de schoorwallen uitstrekkend veengebied.

Dit veengebied werd door het schoorwallensysteem beschermd tegen de zee. Toen vervolgens de invloed van de zee echter weer toenam werden de schoorwallen aangetast. Er ontstonden diepe erosiegeulen waardoor de zee het achtergelegen veengebied kon binnendringen. Aanvankelijk trad vooral in de directe omgeving van de grote riviermondingen erosie van het veen op. Gaandeweg drong het door het zeewater ontwikkelende systeem van kreken echter steeds verder het veengebied binnen en ontstonden in het veen geulen, die later met zand en klei werden opgevuld. De hiermee gepaard gaande erosie leidde tot de afbraak van grote delen van het veenlandschap. Als gevolg hiervan ontstonden veel, door getijdengeulen gescheiden en met zavel- en kleilagen bedekte veeneilanden (opwassen).

Het toenmalige door vele kreken en andere stromen doorsneden gebied bestond uit een stelsel van zandplaten, slikken, gorzen en schorren. Doordat de diverse stromen zich vaak verlegden was enerzijds sprake van een sterke afbraak, anderzijds van de vorming van nieuwe opwassen en ontstond er een groot estuarium.

De in het huidige landschap nog aanwezige resterende opwassen zijn ontstaan als platen te midden van snel stromende getijdengeulen en hebben veelal een zekere ronde vorm. Van een wezenlijke beïnvloeding door de mens was pas sprake aan het einde van de 10e eeuw toen men door het opwerpen van dijken overging tot het stelselmatig beveiligen van de reeds bewoonde eilanden (de zogeheten 'opwassen'). Bewoning vond niet uitsluitend plaats op de bedijkte opwassen maar ook op de onbedijkte platen. In dat geval was echter sprake van een niet-permanente bewoning door vissers, schapenhouders en veendelvers en zocht men bescherming tegen hoog water door het opwerpen van 'stellen' (vluchtheuvels).

Tot de oudste polders (opwassen) behoort onder andere de Polder het Oudeland van Strijen. Door de eb- en vloedbewegingen werden geleidelijk nieuwe platen afgezet, tegen de opwassen aan. Deze meer langgerekte aanwassen werden nadien eveneens ingepolderd en in cultuur gebracht.

Aanvankelijk vond de bedijking op kleine schaal plaats. In de loop van de 15e eeuw vond een meer grootschalige landaanwinning plaats door het systematisch bedijken van de vele nieuwe op- en aanwassen. Bij de inpoldering van de op- en aanwassen werden de 'bovenlopen' van de kreken veelal binnen de dijkringen opgenomen.

Ordeningsprincipes en kenmerken

Voor het plangebied is van belang dat het is gelegen in het zeekleipolderlandschap, waarvan de kenmerken in de provinciale omgevingsvisie worden beschreven: 'Het zeekleipolderlandschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek.'

Kernkwaliteiten

Voor het Nationaal landschap Hoeksche Waard zijn drie kernkwaliteiten benoemd:

het polderpatroon: een mozaïek van polders die vanaf het einde van de Middeleeuwen zijn bedijkt. Per regio is de ontstaansgeschiedenis van het landschap afleesbaar.

het reliëf van kreken en dijken: het dijken- en krekenpatroon is in zijn geheel waardevol. Daarbinnen zijn er gave en minder gave delen, maar juist de samenhang is kenmerkend voor het landschap.

de openheid: de open ruimten vormen de tegenhanger van de dijklinten en dorpen en zijn daar onlosmakelijk mee verbonden.

Goudswaard

Ontstaansgeschiedenis van Goudswaard

Het ontstaan en de locatie van Goudswaard is direct gekoppeld aan het ontstaan van de omdijking van de polder de Oude Korendijk in 1439. Bij de keuze van de vestingsplaats vormde de ligging aan open water (het Spui) en verbindingswater (het Sandee) een zeer belangrijk motief. Goudswaard werd ter hoogte van de afdamming van de kreek het Sandee gesticht. De eerste bebouwing in Goudswaard werd voornamelijk aan de noordzijde (zeezijde) van de dijk neergezet. Aan deze zijde was het talud veel flauwer dan aan de ingepolderde zijde. De bebouwing aan de noordzijde staat daarom in het talud van de dijk tegen de weg aan. De latere bebouwing aan de polderzijde van de dijk (zuidzijde) is op enige afstand van de dijk aan de zogenaamde benedendijk gesitueerd. Oorspronkelijk werden in het dorp overwegend boerderijen gebouwd. Later werden er ook woningen, enkele winkels en bedrijfjes in de dorpskern gesitueerd. Veel van deze dicht op elkaar gesitueerde panden hebben een karakteristieke gevel en zijn daarom op de rijksmonumentenlijst geplaatst.

Goudswaard heeft, zoals uit de ontstaansgeschiedenis blijkt, een overzichtelijke, eenduidige ruimtelijke opbouw met een voor een dorp kenmerkende menging van functies. Binnen het dorp kunnen twee deelgebieden worden onderscheiden met eigen specifieke ruimtelijke kenmerken, te weten de oude kern en de dorpsuitbreiding.

1. Oude kern:

De oude kern wordt in hoofdzaak gevormd door de bebouwing langs de Molendijk, de Beneden Molendijk, de Dorpsstraat en de Havenkade. Binnen de oude kern wordt in functioneel opzicht het centrumgebied onderscheiden. In dit gebied komen naast de woonfunctie en de twee kerken op bescheiden schaal ook winkels en plaatselijk verzorgende bedrijfjes voor.

2. Dorpsuitbreiding vorige eeuw:

In de vorige eeuw heeft Goudswaard zich in oostelijke richting uitgebreid. De dorpsuitbreiding bestaat voor het grootste deel uit woonbebouwing. In het gebied zijn tevens het Hervormde verenigingsgebouw, de twee basisscholen van het dorp, het dorpshuis met bibliotheek en peuterspeelzaal, het kruisgebouw, een sporthal en enkele winkels gevestigd. Deze dorpsuitbreiding wordt gekenmerkt door een vrijwel rechthoekige stratenpatroon dat de oorspronkelijke kavelrichting van de polder Oude Korendijk volgt.

4.12.2 Archeologie

Op verzoek van de gemeente Hoeksche Waard heeft SOB Research / Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek het eerder uitgevoerde onderzoek herzien. Het onderzoek dat ten behoeven van de eerder geplande uitbreiding van Goudswaard is opgesteld is opgenomen in Bijlage 9. Op basis daarvan kwam SOB Research tot de conclusie dat er op dit moment geen aanvullend archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.

De top van het Hollandveen, waarin archeologische resten uit de periode van de IJzertijd t/m het begin van de Late Middeleeuwen aanwezig zouden kunnen zijn, ligt ter plaatse van het nog niet bebouwde en onderzochte deel van het plangebied op een diepte van circa 2.0 meter beneden het maaiveld en zal dus alleen worden verstoord als gevolg van het aanbrengen van de heipalen. Wanneer de heipalen met een voor nieuwbouw gebruikelijke dichtheid worden aangebracht beslaan deze een zeer kleine oppervlakte en kan later tussen de heipalen altijd nog archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Het aanbrengen van de heipalen kan dan ook worden aangemerkt als een niet significante bodemverstoring.

Ter plaatse van het noordoostelijke deel van het plangebied kunnen direct beneden de bouw de resten aanwezig zijn van een erf en bebouwing die daar op de kaart van Jan Symonsen uit 1575 wordt weergegeven (zie Ras, 2011: 31). Tijdens het uitgevoerde booronderzoek zijn daar op het maaiveld veel aardewerkfragmenten aangetroffen uit de 16de/ 17de eeuw (zie Ras, 2011: 40 en Bijlage 4). Ter plaatse van deze zone moet dus wel een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd wanneer daar (ondiepe) bodemverstoringen worden voorzien. Op basis van het ontwerp zal die zone vooralsnog niet zal worden ingericht of bebouwd.

Het aanvullend proefsleuvenonderzoek hoeft dan ook pas te worden uitgevoerd wanneer er sprake is van concrete inrichtingsplannen voor deze zone. dit advies ook besproken met de Archeologisch adviseur van de gemeente.

4.13 Vormvrije M.e.r.- Beoordeling

4.13.1 Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

4.13.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 24 tot 26 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is besloten dat er gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen MER nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Artikelsgewijze Toelichting

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt bepaald op welke manier bij de toepassing van de planregels wordt gemeten. Bij het meten van bouw– en goothoogtes van gebouwen is het begrip peil van belang.

5.2.2 Bestemmingen en gebruik

Artikel 3 Groen

Binnen het plangebied is de hoofdgroenstructuur van de woonbuurt bestemd tot 'Groen'. Behalve voor beplantingen, zijn deze gronden ook bestemd voor speelvoorzieningen, water, nutsvoorziening, en voet– en fietspaden.

Aan de westzijde van het plangebied wordt een langzaamverkeersverbinding beoogd met een calamiteitenroute, zo wordt de verbinding voor voetgangers en fietsers verkort en is het plangebied via twee routes te bereiken voor hulpdiensten. Hiervoor is de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteiten ontsluiting' opgenomen.

Artikel 4 Verkeer

De ontsluitingswegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Behalve voor verkeersvoorzieningen, zoals wegen en fiets– en voetpaden, zijn de betreffende gronden ook bestemd voor parkeervoorzieningen en straatmeubilair.

Artikel 5 Water

De hoofdwatergangen in het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 m.

Artikel 6 Wonen

Binnen deze bestemming zijn woningen en aan–huis–gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Bedrijfsmatige activiteiten zijn gebonden aan een maximum bebouwingspercentage van 25% met een maximum oppervlakte van 40 m².

In het plangebied zijn grondgebonden woningen toegestaan. Tevens zijn gestapelde woningen op de gronden voorzien van de aanduiding 'gestapeld' [GS] toegestaan.

De bestemming 'Wonen' is op de verbeelding voorzien van een bouwvlak dat indien niet anders is aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' volledig mag worden bebouwd. De maximale goothoogte van grondgebonden woningen is aangegeven op de verbeelding. Voor het bouwvlak met de aanduiding 'gestapeld' [GS] is de bouwhoogte maximaal 12 meter, deze woningen dienen uitgevoerd te worden met een zadeldak.

Aan– en uitbouwen en bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden opgericht. Hiervoor geldt een maximaal bebouwingspercentage van 40% bij vrijstaande woningen en 60% bij aaneengesloten woningen van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf, met een maximum van 75 m² bij kleine percelen (< 500 m² en 100 m² bij percelen van 500 m² en groter.

Bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen mag op het bestemmingsvlak voorzien worden in eigen parkeergelegenheid.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3

Op basis van het archeologische beleid van de gehele Hoeksche Waard is aan een deel van het plangebied een dubbelbestemming toegekend. Met deze dubbelbestemming wordt geregeld dat er uitsluitend werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Binnen het plangebied is er sprake van één archeologische verwachtingswaarden, waarvoor een verstoringsoppervlakte van 500 m² en -diepte geld van 50 cm wanneer archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Deze bestemming is overgenomen in het voorliggende plan om de potentiele archeologische waarde in de bodem te beschermen.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregels, 10 Algemene gebruiksregels en 11 Algemene afwijkingsregels

Overschrijding bouwgrenzen

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Tevens is aangegeven voor welke bouwwerken en tot welke mate aangegeven hoogten mogen worden overschreden.

Bestaande afstanden en andere maten

In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten. Het negeren van deze bestaande maten zou betekenen dat het betrokken gebouw onder het overgangsrecht valt, met alle gevolgen van dien (alleen gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, alleen herbouw na calamiteit etc.). Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Overgangsrecht is immers alleen aan de orde, wanneer te verwachten is dat het betrokken gebouw gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zal worden geamoveerd.

Het onder het overgangsrecht brengen zou ook tot praktische complicaties leiden, aangezien dan onduidelijk is of – bijvoorbeeld – het gehele gebouw onder het overgangsrecht valt of alleen dat gedeelte waarmee de betrokken maten worden overschreden.

Om dit soort verwikkelingen te voorkomen, is in artikel 27 een regeling opgenomen die voorkomt dat overgangsrecht van toepassing is, indien de gestelde maxima of minima niet met de bestaande situaties in overeenstemming zijn.

Uiteraard geldt de betrokken regeling niet indien een bestaand bouwwerk wordt afgebroken en op een andere plek wordt herbouwd. In dat geval gelden de als maximaal of minimaal gestelde maten onverkort. Voorts is de regeling uitsluitend van toepassing ter plaatse van de reeds bestaande afwijking. Dit houdt in dat indien een gebouw dat – bijvoorbeeld – volgens de reguliere planregels te dicht op de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd, wordt vergroot, de regeling niet van toepassing is.

Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Dit is het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, (in casu) de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Artikel 13 Overige regels

In de overige regels is in artikel 13.1 Voldoende parkeergelegenheid geregeld dat bij een nieuw bouwwerk of verandering van een bouwwerk wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 13.1lid 1 Wro. Enkele bouwmogelijkheden in afwijking van de regels blijven bestaan voor gebouwen die afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet. Bestaande afwijkingen mogen niet worden vergroot. Uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning om af te wijken van het bevoegd gezag.

Lid 2 betreft de overgangsregels met betrekking tot het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtsmacht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het gebruik is slechts toegestaan indien de afwijzing hierdoor niet wordt vergroot.

Artikel 15 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Participatie

Op 14 november 2019 heeft er een inloopavond plaatsgevonden waarin de gemeente het voorgenomen plan in een vroegtijdig stadium bespreekt met omwonenden en belanghebbenden. De inbreng van de aanwezige is meegenomen in de verdere planvorming.

in het voorjaar van 2020 is er door middel van en online participatiesessie nogmaals inbreng van omwonende en belanghebbenden gevraagd. Het voorliggende bestemmingsplan is hierop aangevuld en aangepast.

6.1.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro. De reacties zijn in de tekst van voorliggend bestemmingsplan verwerkt.

6.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 september 2020 tot en met 6 november 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ook niet tegen het ontwerpbesluit hogere waarden geluidshinder. Het college heeft 22 september besloten op het ontwerpplan en de mer aanmeldnotitie. Het bestemmingsplan is daarna rechtstreeks naar de raad gegaan zonder extra collegebesluit.

De gemeenteraad heeft geen zienswijzen ontvangen op het ontwerpbestemmingsplan. Ambshalve is er wel éen aanpassing gedaan.

  • Er is een nieuwe (actueele) aerius-berekening uitgevoerd en verwerkt in paragraaf 4.5.2 van dit bestemmingsplan.

De raad heeft dinsdag 15 december 2020 het ontwerpbestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld met als enige punt de wijziging van de bijlage stikstof.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

De gemeente Hoeksche Waard is de eigenaar van de uitgeefbare gronden, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie vindt derhalve plaats door de verkoop van de bouwrijpe grond.

Bijlage 1 Ontwerpboekje

Bijlage 1 Ontwerpboekje

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Goudswaard Noordoost

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Goudswaard Noordoost

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Uitbreiding Goudswaard

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek Uitbreiding Goudswaard

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Aerius Memo Goudswaard 23-10-2020

Bijlage 5 Aerius memo Goudswaard 23-10-2020

Bijlage 6 Goudwaard Aanlegfase 23-10-2020

Bijlage 6 Goudwaard aanlegfase 23-10-2020

Bijlage 7 Goudswaard Gebruiksfase 23-10-2020

Bijlage 7 Goudswaard gebruiksfase 23-10-2020

Bijlage 8 Qs Vt Wnb Woningbouw Goudswaard

Bijlage 8 QS VT Wnb Woningbouw Goudswaard

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek