KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Leiding - Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waterstaat
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Procedure Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.3 Vigerende Regelingen
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Aspecten
4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.2 Welstand En Stedenbouw
4.3 Analyse Van Verkeer- En Parkeeraspecten
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Bodem (Milieutechnisch)
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Waterhuishoudkundige Situatie
5.8 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Bestemmingsplan "Vierwiekenplein"
6.2 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Kader Herontwikkeling Rabobanklocatie
Bijlage 2 Bureauonderzoek, Bouwdossieronderoek En Verkennend Booronderzoek Archeologie , Hamaland Advies, D.d. 26 November 2017
Bijlage 3 Rapportage Verkennend Bodemonderzoek, Bk Ingenieurs, D.d. 21 December 2017
Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming, Dresmévandervalk, D.d. 22 Januari 2018
Bijlage 5 Vleermuisonderzoek, Dresmévandervalk, D.d. 23 Oktober 2018
Bijlage 6 Berekening Stikstofdepositie, Mees Ruimte & Milieu, D.d. 27 November 2019
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek, Bk Ingenieurs, D.d. 17 Mei 2019
Bijlage 8 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling, D.d. 10 December 2019

Vierwiekenplein te Oud-Beijerland

Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 22-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Vierwiekenplein te Oud-Beijerland met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden beroep

het door de bewoner in een woning of daarbij behorend bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met een ruimtelijke uitstraling welke in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.7 archeologisch waardevol gebied

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 begane grondlaag

de eerste bouwlaag van een gebouw.

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, een dienstverlenende instelling, of voor een aan huis verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw en kap(verdieping).

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.21 coffeeshop

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van softdrugs.

1.22 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 evenement

evenement, voor zover deze ruimtelijk relevant is, dat wil zeggen meerdaags en regelmatig terugkerend van aard is.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 geluidgevoelig object

een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.26 gestapelde woning

een woning in een woongebouw.

1.27 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig etenswaren en dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. Uitsluitend horeca categorie 1 (lichte horeca) maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan, bestaande uit:

horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;

horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;

1.29 ondersteunende horeca

een horecafunctie in maximaal de categorie lichte horeca 1a als bedoeld in lid 1.28 welke naar aard en uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie of -bestemming en ten dienste staat van die hoofdfunctie. Als hoofdfuncties kunnen worden beschouwd: winkels, tuincentra, buurthuizen, jongerencentra, sportcomplexen, woonzones voor senioren/gehandicapten, kerken, kantines van bedrijven, verenigingslokalen, feestzalen, zaalverhuur, partycentra, clubhuizen, sociaal culturele centra, musea, wijkcentra, theater e.d.; voor de functie mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig worden gebruikt; met dien verstande dat voor tuincentra een maximum van 10% geldt.

1.30 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 overig dienstverlenend bedrijf/dienstverlenende voorziening

een dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende voorziening dat/die geen kantoor is.

1.32 paramedische functies

het uitoefenen van een beroepsactiviteit, die samenhangt met geneeskunde, zonder daadwerkelijk te behoren tot het beroep van arts of tandarts. Hieronder worden o.a. begrepen fysiotherapeut, mondhygiënist, verloskundigen en diëtisten;

1.33 peil

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;


Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.34 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:

  • een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon,
  • een seksbioscoop,
  • seksautomatenhal, seksclub of parenclub,

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

1.35 verblijfsgebied

het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.

1.36 voorgevel

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.37 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als huishouden samenwonende groep van personen.

1.38 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als één eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:

  1. a. ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, galerijen en overstekende daken, dan wel daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 3,0 meter;
  2. b. een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt dan 3,0 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Commerciële voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de eerste bouwlaag, zijnde:
    1. 1. detailhandel;
    2. 2. dienstverlenende bedrijven/dienstverlenende voorzieningen
    3. 3. (para)medische functies;
    4. 4. horecabedrijven van categorie 1 zoals bedoeld in de begripsbepaling in artikel 1 van deze regels;
    5. 5. ondersteunende horeca;
  2. b. wonen, met dien verstande dat minimaal 30 en maximaal 38 woningen zijn toegestaan;

met de daarbij behorende

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. ontsluitingswegen, paden en verhardingen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  4. d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten, paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. terrassen, voor zover verbonden aan horeca;

met de daarbij behorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor de bouw van gebouwen tot een oppervlak van maximaal 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. 1. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de verkeersveiligheid;
  3. 3. de sociale veiligheid;
  4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor evenementen in strijd met het plan;
  2. 2. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor standplaatsen in strijd met het plan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van evenementen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat. Het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement worden mede hieronder begrepen;
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van standplaatsen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat.

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. b. op of in deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken ten diensten van de in 5.1 bedoelde bestemming worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen mag worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in artikel 6.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
    1. 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; of,
    2. 2. het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden gebouwd; of,
    3. 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 1,15 m onder het maaiveld;

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 sub a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 6.2 sub b, met dien verstande dat:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied; of,
    2. 2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
  2. b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
    1. 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
  3. c. in afwijking van het bepaalde artikel 6.3 sub a en artikel 6.3 sub b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat ten dienste van andere daar voorkomende bestemmingen gebouwen en overige bouwwerken kunnen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. de bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. de brandweeringang;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

9.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.3 Parkeren

  1. a. In geval er gedurende de planperiode sprake is van nieuwbouw, of uitbreiding van niet woonfuncties met meer dan 50 m2, dan dient in voldoende mate ruimte voor parkeren of stallen van auto's te worden aangebracht, waarbij als uitgangspunt het parkeren op eigen terrein genomen moet worden. Bij berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de parkeernormen uit de door de gemeenteraad op 12 april 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen Oud-Beijerland, die op 2 mei 2016 in werking is getreden, zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, of de rechtsopvolger daarvan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien voor het realiseren van de parkeernorm geen fysieke ruimte aanwezig is op eigen terrein, afwijken van het bepaalde in het bepaalde onder a, wanneer in de directe omgeving op andere wijze in het aantal vereiste parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits de parkeerbalans niet wordt verstoord.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels van:

  1. a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  4. d. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.

10.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in de in hoofdstuk 2 opgenomen regels, te gebruiken ten behoeve van:

  1. a. een seksinrichting;
  2. b. een coffeeshop.

Artikel 12 Algemene Procedure Regels

12.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.2 Procedure regels bij stellen nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage;
  2. b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. c. Lid 13.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  3. c. Lid 13.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Vierwiekenplein te Oud-Beijerland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader voor de herontwikkeling van het Vierwiekenplein in Oud-Beijerland. Ter plaatse van het Vierwiekenplein is in de huidige situatie het oude kantoorgebouw van de Rabobank aanwezig. Het oude Rabobankgebouw wordt herontwikkeld tot woningbouw. Omdat dit niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Correctieve herziening wonen" past, dient een planologische procedure te worden doorlopen, wat in dit geval gebeurt aan de hand van een (postzegel) bestemmingsplan.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Hierbij wordt gestreefd naar ontwerpflexibiliteit, waarbij de rechtszekerheid van omwonenden en overig betrokkenen in acht worden genomen. Het bestemmingsplan heeft dan ook het karakter van een ontwikkelbestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft een deel van het Vierwiekenplein, gelegen in het centrumgebied van Oud-Beijerland. Het Vierwiekenplein ligt in het noordwesten van Oud-Beijerland, direct ten zuiden van het Spui, welke richting het oosten uitmondt in de Oude Maas.

Figuur 2.1 maakt de ligging van het plangebied inzichtelijk. De gronden behorende tot voorliggend bestemmingsplan zijn globaal omkaderd in het rood. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0001.png"

figuur 2.1 Globale aanduiding plangebied

2.2 Huidige En Toekomstige Situatie

In de huidige situatie is sprake van een plein met het leegstaande Rabobankgebouw. De voormalige Rabobank is gerealiseerd in de jaren ’80 en is opgebouwd uit drie volumes. De huidige situatie sluit echter niet aan op de korrel van de omliggende bebouwing. Met de herontwikkeling van de locatie dient deze aansluiting stedenbouwkundig en ten aanzien van de functies te worden versterkt.

Het Rabobankgebouw wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw in de vorm van een appartementsgebouw, inclusief één commerciële ruimte. Het gebouw bestaat uit vijf bouwlagen en voorziet in ca. 35 woningen met een gemixt programma van appartementen in diverse woninggrootten en de commerciële voorziening.

De compacte opzet van het ontwerp en daardoor de directe confrontatie van de woonfuncties en buitenruimten vraagt om aandacht voor de overgang van privé naar openbaar. Privacy dient te worden gewaarborgd middels een duidelijke scheiding. Tevens zal omwille van de uitstraling van het plein en de leefbaarheid in de omgeving ook worden voorzien in de herinrichting van het openbaar gebied door middel van de aanleg van groen. Daarnaast zal het achterliggende parkeerterrein worden geoptimaliseerd / heringericht. De aanleg van het groen en de optimalisatie van de parkeersituatie heeft wel samenhang met de ontwikkeling, maar valt buiten de kaders van voorliggend bestemmingsplan. Parkeren en groenvoorzieningen zijn immers op basis van de vigerende regelingen buiten het plot van het oude Rabobankgebouw al mogelijk en zijn daarom niet meegenomen in voorliggend kader.

Op basis van dit bestemmingsplan geldt dat minimaal 30 en maximaal 38 appartementen kunnen worden gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat in eerdere fasen van de planontwikkeling 44 woningen werden beoogd. Een deel van de plannen is echter komen te vervallen, deze wijzigingen zijn dan ook doorgevoerd in voorliggend bestemmingsplan en het plangebied is daarmee verkleind. Enkele milieutechnische onderzoeken alsmede het stedenbouwkundig kader dat is vastgesteld voor de ontwikkeling van de Rabobanklocatie (zie bijlage 1) zijn nog gebaseerd op de voorgaande plannen. De inhoud en conclusies blijven echter nog steeds relevant voor de huidige ontwikkeling en zijn daarom verwerkt in dit bestemmingsplan. Indien in de toekomst de wens ontstaat alsnog een extra deel bij het gebied te betrekken, dient in ieder geval rekening te worden gehouden met voornoemd stedenbouwkundig kader.

2.3 Vigerende Regelingen

Ter plaatse van de planlocatie zijn een tweetal regelingen van kracht:

  • Parapluplan Archeologie en Parkeren, vastgesteld 9 mei 2017
  • Correctieve herziening Wonen, vastgesteld 8 juli 2014

De bovenstaande plannen worden voor zover het om het bestemmingsplangebied van het plan "Vierwiekenplein" gaat volledig vervangen door voorliggende regeling. Voor de overige gronden waar zij betrekking op hebben, blijven de bestemmingsplannen onverminderd van kracht. Figuur 2.2 toont een uitsnede van bestemmingsplan "Correctieve herziening Wonen", waarop middels het rode kader is aangegeven welk gebied wordt vervangen door voorliggende regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0002.png"

figuur 2.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Correctieve herziening Wonen"

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen.

Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies.

Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.

Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2012

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Relatie tot projectgebied
Op het plangebied zijn geen nationale belangen van toepassing. Hiermee is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet relevant voor het plangebied aan het Vierwiekenplein te Oud-Beijerland.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en –plannen, zoals het Programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven zij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Voor het Programma Ruimte geldt dat delen van de voorgaande versie thans zijn opgegaan in de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma Ruimte maakt onderdeel uit van het Omgevingsbeleid. Omdat de relevante onderdelen voor voorliggend bestemmingsplan zijn overgegaan naar de Omgevingsvisie, wordt het Programma Ruimte in deze provinciale beleidsparagraaf niet nader besproken. In de navolgende paragrafen wordt daarom enkel ingegaan op de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.2.2 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie Zuid-Holland (hierna: Omgevingsvisie) is per 1 april 2019 in werking getreden. Zoals eerder aangegeven is het centrale doel van het integrale omgevingsbeleid het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid). Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (be-levingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid). Met het oog op de invoering van de Omgevingswet in 2021 wordt dit verder ontwikkeld. De basis hiervoor is gelegd in de volgende onderdelen van 'omgevingskwaliteit':

  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, waarin ook aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. De leefomgevingstoets is agenderend voor verdere beleidsontwikkeling. Hiertoe implementeert de provincie een in-tegrale beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit voor toekomstige kwaliteitsverbete-ring.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt al enige tijd over de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.


Provinciaal beleid en opgaven Omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van een goede Omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit'. De daarmee samenhangende provinciale beleidskeuzes zijn in die opgaven geclusterd. De twaalf opgaven zijn:

  • Landschap en cultuurhistorie;
  • gezondheid en veiligheid;
  • natuur en recreatie;
  • ruimte en verstedelijking;
  • wonen;
  • bodem en ondergrond;
  • cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • klimaatadaptie;
  • zoetwater en drinkwater;
  • bereikbaarheid;
  • regionale economie;
  • energievoorziening.


Relatie tot bestemmingsplan
Voor dit bestemmingsplan zijn de relevante beleidskeuzes als volgt:

  1. 1. Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit;
  2. 2. Energietransitie binnen de gebouwde omgeving;
  3. 3. Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaad Stads- en dorpsgebied;
  4. 4. Verstedelijking en wonen.


Naast het bovenstaande zijn er nog meer onderwerpen van toepassing op de locatie/ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld luchtkwaliteit of het Programma Aanpak Stikstofdepositie. Deze onderdelen komen elders in dit bestemmingsplan aan bod en worden in deze paragraaf niet nader beschouwd. Bovenstaande vier onderdelen behoeven wel afzonderlijke beschouwing, hierop wordt hierna ingegaan.

1. Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Voor dit onderdeel is de toetsing aan de kwaliteitskaart van belang. Nadere toelichting hierop en toetsing aan de kwaliteitskaart vindt plaats verderop in de provinciale beleidsparagraaf.

2. Energietransitie binnen de gebouwde omgeving
Het doel is op termijn een duurzame en CO2-neutrale samenleving en voorziening in de energiebehoefte. In samenspraak met de gemeente zal daarom op basis van marktconforme uitgangspunten een energieconcept worden bepaald. De met dit bestemmingsplan voorziene woningen worden in ieder geval gasloos uitgevoerd. Daarnaast wordt voorzien in zonnepanelen op het dak.

3. Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand Stads- of dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Het plangebied is volledig gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Door herontwikkeling van de voormalige Rabobanklocatie wordt de bebouwde ruimte goed benut. Omdat wordt voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. Voor de Laddertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.1 van voorliggende toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0003.png"
figuur 3.1 Aanduiding bebouwde ruimte (bron: https://ruimtelijkeplannenzuidholland.nl/omgevingsbeleid)

4. Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Er dient dus te worden gebouwd naar behoefte. Daarnaast wordt primair ingezet op bouwen binnen bestaand Stads- en dorpsgebied (zie ook de toelichting onder ad 3) en dient bouw bij voorkeur georiënteerd te zijn op hoogwaardig openbaar vervoer en dient de potentie van energietransitie en klimaatadaptie te worden benut. Ook komt hier de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking weer aan bod.

Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Een regionale woonvisie vormt het kader voor en dient de onderbouwing te geven van het regionale woningbouwprogramma. Voor wonen is voor de provincie de meest actuele Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland uitgangspunt voor gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.

Ontwikkelingen woningbehoefte
De Woningmarktverkenning Zuid-Holland is voor de provincie uitgangspunt voor gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte met de regio's. Dit woningbehoefteonderzoek wordt iedere drie jaar geactualiseerd. Voor het bepalen van de woningbehoefte is de Woningbehoefteraming (WBR) en de Trendraming (TR) leidend.

De Woningbehoefteraming (WBR) en de Trendraming (TR) worden gebruikt in het kader van de regionale woonvisies. De provincie stelt de hoogste uitkomst vast als regionale behoefte aan nieuwe woningen in een bepaalde periode. Hierdoor is er, in plaats van de eerder gehanteerde bandbreedte, één richtgetal per regio. In de praktijk betekent dit dat voor regio's waar de TR lager dan de WBR uitvalt, de WBR het uitgangspunt voor de behoefte is, en voor regio's waar de TR hoger dan de WBR uitvalt, de TR dat is. Op de webpagina https://staatvan.zuid-holland.nl zijn actuele cijfers in te zien inzake de TR en WBR. Voor de regio Holland Rijnland geldt dat de Trendraming het hoogste uitvalt en derhalve als uitgangspunt dient voor het bepalen van de woonbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0004.png"

tabel 3.1 Gewenste woningvoorraadtoename op basis van WBR en TR 2019 (bron: staatvan.zuid-holland.nl

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de regio Hoeksche Waard. Deze regio kent een lagere woningbehoefte dan de stedelijke regio's. Toch is er tot 2030 behoefte aan nieuwe woningen, namelijk ca. 2.340 nieuwe woningen tot 2030. Voorliggend bestemmingsplan levert hieraan een bijdrage. Vooralsnog is de verwachting dat de woningbehoefte na 2030 afneemt, mede als gevolg van vergrijzing. Door toekomstgericht te bouwen, dat wil zeggen het realiseren van woningen waarin ouderen langer kunnen blijven wonen maar ook geschikt zijn voor andere leeftijdsklassen, kan hierop worden ingespeeld. De geplande woningen, in hoofdzaak nultredenwoningen of levensloopbestendige woningen, zijn geschikt voor alle leeftijdsklassen. Ook de ligging in het centrumgebied van Oud-Beijerland, maakt dat deze locatie aantrekkelijk is voor meerdere doelgroepen. Op die manier kan worden ingespeeld op de afnemende vraag naar woningen in de periode vanaf 2030.

De regionale woonvisie wordt besproken in paragraaf 3.3 van voorliggende toelichting. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt voorzien, is reeds regionaal afgestemd en maakt onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma.

3.2.3 Omgevingsverordening

Onderdeel van het provinciale omgevingsbeleid is ook de Omgevingsverordening, eveneens in werking getreden in april 2019. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het omgevingsbeleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening gaat geeft de regels voor bestemmingsplannen, waarbij onder 6.2.2 wordt ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit. De artikelen (dan wel artikelleden) uit de Omgevingsverordening die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkeling, worden achtereenvolgens behandeld.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.10 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


Relatie tot het plan
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit, geldt het project aan te merken is als 'inpassen'. Er wordt immers niet voorzien in een wijziging op structuurniveau, de ontwikkeling past bovendien binnen de aard en schaal van het gebied en in paragraaf 3.2.2.1 heeft toetsing plaatsgevonden aan de kwaliteitskaart, waaruit is gebleken dat het project voldoet aan de relevante richtpunten.

Voor dit bestemmingsplan geldt verder dat de Ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden doorlopen. Voor de Laddertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.1 van voorliggende toelichting.

Conclusie
De Omgevingsverordening vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030

De gemeente Oud-Beijerland valt onder de regio Hoeksche Waard. De vijf gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. In de nieuwe Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. Om die te bewaken, zet de regio in op meer kwaliteit en extra woningbouw ten behoeve van de instroom van gezinnen.

De nieuwe visie speelt in op veranderingen in de woningmarkt en kansen die er liggen om toekomstige krimp tegen te gaan. Afgaand op de prognoses van geboorte- en sterftecijfers, krijgt de regio na 2035 te maken met een dalend aantal huishoudens. Bijkomende uitdaging is het feit dat het aantal jongere huishoudens onder de 55 jaar tot die tijd al afneemt met bijna 20%. Die gezinnen houden het onderwijs vitaal en vormen ook een belangrijk deel van de beroepsbevolking. Zij zijn dus heel erg belangrijk voor de vitaliteit van de regio. Als de regio er voor kan zorgen dat er meer jonge gezinnen naar de Hoeksche Waard komen, helpt dat niet alleen om de voorzieningen in stand te houden; het is ook goed voor het geboortesaldo en daarmee gaat het de krimp tegen.

Om de ambities te kunnen realiseren, is een nieuw regionaal woningbouwprogramma geformuleerd dat:

  1. 1. voorziet in de volkshuisvestelijke behoeften van de eigen inwoners (regulier programma);
  2. 2. tevens als doel heeft de groeiende instroom van buiten de regio te kunnen faciliteren en meer specifiek, de instroom van jonge gezinnen verder te stimuleren (plusprogramma);
  3. 3. flexibel is zodat projecten waar nodig kunnen schuiven in de tijd en tussen gemeenten;
  4. 4. kwalitatief is in termen van gewenste woningtypen, prijsklassen en kwaliteitseisen;
  5. 5. slagvaardig uitgevoerd kan worden.


Kwantitatieve behoefte
Regulier woningbouwprogramma
De komende jaren is er sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Op middellange termijn betekent dit dat het aantal huishoudens eerst nog toeneemt als gevolg van de gezinsverdunning die gepaard gaat met de vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tot 2025 nog circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. Dit is echter niet voldoende om een vitale regio te kunnen blijven.

Op langere termijn (vanaf 2030) neemt het aantal inwoners en huishoudens langzaam maar zeker af omdat er onvoldoende geboorten zijn om de demografische opbouw in balans te houden. Naast deze absolute daling van het aantal huishoudens is er ook sprake van een relatieve daling van het aantal huishoudens onder de 55 jaar; de vergrijzing gaat gepaard met ontgroening. Deze groep vormt voor een belangrijk deel het draagvlak voor onderwijsvoorzieningen, vormt ook een groot deel van de beroepsbevolking, en is daarmee een belangrijke drager van de vitaliteit van de regio. Om toekomstige krimp tegen te gaan en het draagvlak voor voorzieningen te bewaken, is instroom van jonge huishoudens noodzakelijk. De laatste jaren is die instroom al spontaan op gang gekomen, maar er werd nog geen rekening mee gehouden in de woningbouwprogrammering. Om deze instroom goed te kunnen faciliteren en verder aan te jagen is een extra inspanning op het gebied van woningbouw nodig.

Plusprogramma
Om de ambitie de instroom goed te faciliteren te verwezenlijken is bovenop het reguliere woningbouwprogramma een zogenaamd plusprogramma opgesteld waarin in eerste instantie 1.000 extra woningen zijn opgenomen (periode 2020-2022). Dit kan eventueel worden uitgebouwd tot in totaal 3000 extra woningen tot 2030. Door halfjaarlijks een woningmarktmonitor op te stellen en daarmee de ontwikkelingen in de markt goed bij te houden, kan deze ambitie uit het plusprogramma naar beneden of naar boven worden bijgesteld.

Kwalitatieve behoefte
Naast de hoeveelheid woningen is ook de kwaliteit van de woningvoorraad en de aantrekkelijkheid van het woonmilieu van invloed op de vitaliteit van de Hoeksche Waard. Een toekomstbestendige woningvoorraad is bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge én oudere bewoners, bereikbaar per auto en OV, en van een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op deze vier kwalitatieve thema’s wordt met deze woonvisie nog steviger ingezet dan in het verleden.

Voor het reguliere programma dat inspeelt op de vraag vanuit de eigen bevolking geeft de woningmarktanalyse inzicht in woningtypen en prijsklassen, waarmee het richtinggevend is voor gesprekken met ontwikkelende partijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0008.png"figuur 3.5 Kwalitatieve behoefte woningbouwsegmenten (bron: Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030)

Relatie tot het bestemmingsplan
Op basis van de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard is behoefte aan 202 huurappartementen in de vrije sector tot 2020 en nog eens 132 in de periode 2020-2025. Aan middeldure koopappartementen is in geringe mate behoefte, namelijk 40 tot 2020 en tussen 2020-2025 nog eens 18 in deze sector. In totaal is tot 2025 behoefte aan 324 vrije sector huur appartementen en 68 middeldure koopappartementen.

De ontwikkeling gaat uit van de realisatie van 35 appartementen in de vrije huursector. De mogelijkheid bestaat ook dat deze appartementen toch aan de koopsector toe zullen komen. Het segment bestaat uit middelduur / duur. De geplande woningen zijn reeds regionaal afgestemd en maken daarmee onderdeel uit van het (kwantitatieve) woningbouwprogramma zoals in deze paragraaf is omschreven.

Het bovenstaande in aanmerking genomen, kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de kwantitatieve behoefte aan nieuwe woningen. Daarnaast is ook duurzaamheid, toekomstbestendigheid en bereikbaarheid van belang. Aan de hand daarvan wordt de kwalitatieve behoefte bepaald. Op de verschillende vormen in relatie tot voorliggend plan wordt hieronder nader ingegaan.

Duurzaamheid
In samenspraak met de gemeente zal op basis van marktconforme uitgangspunten een energieconcept worden bepaald. In dat kader worden de woningen in ieder geval gasloos uitgevoerd. Ook worden pv-panelen op het dak geplaatst en worden mogelijkheden onderzocht ten aanzien van inpandige klimaatbeheersing. Voor de ontwikkeling is een EPC-berekening uitgevoerd, waaruit gelet op de voorgestelde maatregelen blijkt dat een aanzienlijk beter niveau word gerealiseerd dan verplicht op basis van de minimale eisen uit het Bouwbesluit 2012. Het resultaat is een gasloos, duurzaam en haalbaar plan, in lijn met de kwalitatieve behoefte op dit onderdeel.

Toekomstbestendigheid
Uit een uitgevoerd doelgroepenonderzoek is voorts gebleken dat overwegend behoefte bestaat aan gelijkvloerse appartementen in een omgeving met de nodige voorzieningen op korte afstand. De woningen betreffenderhalve overwegend gelijkvloerse appartementen, met uitzondering van enkele beneden-boven appartementen, die geschikt zijn voor alle leeftijdsklassen. In het ontwerp is nadrukkelijk rekening gehouden met het treffen van maatregelen die de levensloopbestendigheid van de woningen bevordert. In dat kader wordt voorzien in een lift, wordt voldaan aan de eisen van rollatorgschiktheid en wordt de badkamer ruim opgezet en voorzien van een inloopdouche. Daarnaast is rekening gehouden met een hoge parkeernorm (zie paragraaf 4.3), welke aansluit bij de huidige mobiliteitsbehoefte van medioren (50 - 65) en senioren (65+).

De beneden-bovenwoningen zullen vooral aantrekkelijk zijn voor startende tweeverdieners. Door ook deze woonvorm in het concept mee te nemen, ontstaat een aantrekkelijke mix en wordt deze doelgroep niet uitgesloten. Daarnaast kan hierdoor gemêleerd gezelschap van jong en oud in het woongebouw ontstaan, wat de sociale cohesie zal doen verhogen.

Bereikbaarheid
De woningen zijn gelegen binnen het centrum van Oud-Beijerland, nabij alle stedelijke voorzieningen. Uit het voornoemde doelgroepenonderzoek is gebleken dat inwoners van de Hoeksche Waard juist vanwege het hoge voorzieningenniveau kiezen voor wonen in Oud-Beijerland. De bereikbaarheid van dergelijke voorzieningen maakt het plangebied uitermate geschikt als woonlocatie. De ligging in het centrum zorgt daarnaast ook voor een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer, terwijl de locatie ook nog steeds goed te bereiken is met de auto en andere vormen van (langzaam) verkeer.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin in lijn met de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard

Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Hoeksche Waard (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie nodigt inwoners, ondernemers, investeerders, maatschappelijke organisaties en anderen uit een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de gemeente. De Omgevingsvisie helpt om samen te blijven werken aan een aantrekkelijk Hoeksche Waard. Dit wordt 'waardmaken' genoemd.

Waardmaken is een nieuwe manier van ontwikkelen. Bij de totstandkoming van een initiatief worden initiatiefnemers uitgenodigd bij te dragen aan de Hoeksche Waard: aan de Hoeksche Werken en Hoeksche Waarden. Daarmee wordt omgevingskwaliteit een verantwoordelijkheid van iedereen.

Hoeksche Werken
Trends en ontwikkelingen zorgt voor de nodige inspanningen om de gemeente vitaal en leefbaar te houden. Vijf maatschappelijke opgaven vragen de komende jaren specifiek de aandacht. Dit zijn de Hoeksche Werken, bestaande uit:

  1. 1. Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  2. 2. Vitaal economisch klimaat;
  3. 3. Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
  4. 4. Duurzame, innovatieve bouw;
  5. 5. Vitale dorpen en actieve samenleving.


Hoeksche Waarden
Bij de ontwikkeling van de leefomgeving heeft lange tijd met name de kwaliteit van bouwwerken centraal gestaan. Later zijn ook onderwerpen als natuur, landschap en erfgoed hierbij betrokken. Inmiddels gaat het tevens om vraagstukken van voedsel, milieu, energie, klimaat, water, gezondheid, veiligheid en leefbaarheid. Dit worden omgevingskwaliteiten genoemd.

Om de omgevingskwaliteit van de Hoeksche Waard ook in de toekomst te borgen, is in de Omgevingsvisie aangegeven wat de gemeenschap en gemeente de belangrijkste waarden vindt. Dit worden de Hoeksche Waarden Genoemd.

Hoeksche Waardenkaart
Aan de hand van de 'Hoeksche Waardenkaart' kan worden bepaald welke waarden in een specifiek gebied aanwezig zijn, behouden dienen te blijven, versterkt dienen te worden of dienen te worden gerealiseerd. Figuur 3.6 toont deze kaart. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is globaal aangeduid in het rood.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0009.png"

figuur 3.6 Hoeksche Waardenkaart (bron: omgevingsvisiehoekschewaard.maglr.nl)

Het plangebied maakt onderdeel uit van 'Dorpse Trots'. Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. Bij ontwikkelingen in de dorpen wordt niet alleen gekeken naar nieuwe functies, zoals woningen, maar ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp.

Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding worden benut voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Ditzelfde geldt voor lokale bedrijventerreinen, waarbij eveneens wordt ingezet op herstructurering en kwaliteitsverbetering.

Te ontwikkelen waarden binnen dit deelgebied zijn:

  • versterken van de onderscheidende identiteit in het dorp;
  • Versterken van de gemeenschapszin.
  • Versterken van de vitaliteit en leefbaarheid per dorp.
  • Versterken van de natuurlijke overgang van het dorp naar het landelijk gebied.
  • Bedrijvigheid met toegevoegde waarde voor Hoeksche Waard.
  • Sociale cohesie onder bevolking en faciliteiten versterken.
  • Versterken van inclusieve samenleving.


Als voorbeelden van Waardmakers voor initiatieven wordt genoemd het voorzien in levensloopbestendige woningen zodat ouderen of mensen met een beperking in de eigen vertrouwde omgeving kunnen blijven, alsmede van het herbestemmen van panden. Voor dat laatste geldt het doel generaties samen te brengen, waarbij bewoners en gebruikers voor elkaar zorgen en contacten en vriendschappen aangaan en onderhouden.

Relatie tot bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de versterking van de Hoeksche Waarden. Er wordt voorzien in een planologisch kader op basis waarvan de voormalige Rabobanklocatie kan worden herontwikkeld tot woonlocatie. Hierdoor wordt voorzien in de woningbouwbehoefte middels inbreiding, zodat geen extra beslag wordt gelegd op de randen van het dorp. Met de inzet op een brede doelgroep en de situering midden in het centrum van de kern Oud-Beijerland is het woongebouw geschikt en aantrekkelijk voor jong en oud, met een hoog voorzieningenniveau in de directe omgeving. De mix van gebruikers die daarmee tot stand komt, versterkt de sociale cohesie en leefbaarheid in het dorp. Het toevoegen van een dergelijke mix leidt op zijn beurt bovendien tot instandhouding van het waardevolle voorzieningenniveau in het dorp.

Op basis van marktconforme uitgangspunten wordt een energieconcept bepaald. Daarbij geldt dat de woningen galsoos worden uitgevoerd, dat er pv-panelen op het dak worden geplaatst en mogelijkheden worden onderzocht voor de inpandige klimaatbeheersing. Voor de ontwikkeling is een EPC-berekening uitgevoerd, met als resultaat een gasloos, duurzaam en haalbaar plan.

Geconcludeerd dan worden dat het bestemmingsplan bijdraagt aan de Hoeksche Waarden en Werken en deze waar mogelijk versterkt.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met de gemeentelijke Omgevingsvisie Hoeksche Waard.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Aspecten

4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In deze paragraaf wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat met een ontwikkeling wordt voorzien in een actuele behoefte. Dit is de eerste stap in het doorlopen van de Ladder. Daarnaast dient deze behoefte in beginsel opgevangen te worden binnen bestaand stedelijk gebied, om onnodig ruimtebeslag in het buitengebied te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is, dient goed gemotiveerd te worden waaróm niet in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied en dient tevens gemotiveerd te worden wat de gekozen locatie tot een geschikte locatie voor de betreffende functie maakt. Dit is stap twee bij het doorlopen van de Ladder.

De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, betreft de realisatie van een woongebouw en een commerciële ruimte ter plaatse van de huidige Rabobanklocatie. Hiertoe wordt het bestaande pand gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De bestemming blijft de bestemming 'Centrum', echter is in de toekomstige situatie (hoofdzakelijk) sprake van een woongebouw, daar waar thans een kantoorpand aanwezig is. De ontwikkeling betreft derhalve een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande centrum van Oud-Beijerland, waardoor in onderhavige situatie enkel de actuele behoefte dient te worden aangetoond. Een onderbouwing van de locatiekeuze kan in dit geval achterwege blijven.

Aantonen actuele behoefte
Voor het bepalen van de behoefte wordt gebruik gemaakt van divers provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de wingbouwbehoefte. Vanuit de provincie wordt elke drie jaar een staat gepubliceerd met daarin de bevolkingsprognose en de woningbehoefteraming, op basis waarvan regio's en gemeenten hun woningbouwprogramma's kunnen vaststellen. Daarbij dient de ontwikkeling zowel te voorzien in een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte, om niet alleen te voorzien in voldoende woningen maar ook om een mismatch tussen vraag en aanbod te voorkomen en de woningvoorraad duurzaam in te kunnen richten.

Kwantitatieve behoefte
Voor de onderbouwing van de kwantitatieve behoefte wordt verwezen naar het regionale woningbouwprogramma zoals opgenomen in de 'Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030' (zie paragraaf 3.3.1). De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien is reeds regionaal afgestemd en maakt daarmee onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma. De kwantitatieve behoefte is daarmee aangetoond.

Kwalitatieve behoefte
Zoals eerder aangegeven gaat het niet alleen om te realiseren woningaantallen maar ook om het type woningen, om de woonmarkt te kunnen bedienen van woningen die aansluiten bij vraag en aanbod.

De Regionale Woonvisie Hoeksche Waard geeft de meest actuele gegevens ten aanzien van de kwalitatieve behoefte omdat die visie van meest recente aard is (2018). Op basis van de regionale woonvisie gaat het binnen de regio Hoeksche Waard bij kwaliteit om woningtype en prijsklasse. Daarnaast is een toekomstbestendige woningvoorraad bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge én oudere bewoners, bereikbaar per auto en OV, en van een hoge ruimtelijke kwaliteit.

De gemeente richt zich onder andere (maar niet alleen) op een geschikt woningaanbod voor ouderen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de 'actieve' senioren en de zorgbehoevenden. De wensen van actieve senioren zijn net zo gevarieerd als die van andere huishoudens. De woonwens richt zich meer op gemak (minder onderhoud aan huis en tuin) en de wens dat rekening wordt gehouden met een eventueel afnemende mobiliteit. Voor de welgestelde emptynesters ziet de gemeente kansen bij het realiseren van een gelijkvloers, (middel)duur huursegment.

In het centrum ziet de gemeente bovendien woonmogelijkheden voor meerdere doelgroepen. Men profiteert er van het unieke woonklimaat. De gemeente staat bovendien positief tegenover initiatieven voor het wonen boven winkels door starters. De voormalige Rabobank-locatie op het Vierwiekenplein biedt volgens de structuurvisie mogelijkheden voor starterswoningen.

Relatie tot de ontwikkeling
Binnen de ontwikkeling is sprake van de realisatie van met name middeldure dan wel dure huurappartementen. Tevens bestaat de mogelijkheid dat de appartementen worden toegewezen aan de koopsector. Op basis van het regionale beleid is binnen de regio behoefte aan deze segmenten, namelijk aan 202 huurappartementen in de vrije sector tot 2020 en nog eens 132 in de periode 2020-2025. Aan middeldure koopappartementen is iets minder behoefte, maar de behoefte bestaat wel. In ieder geval is nog behoefte aan 40 middeldure koopappartementen tot 2020 en tussen 2020-2025 aan nog eens 18. In totaal is tot 2025 behoefte aan 324 vrije sector huurappartementen en 68 middeldure koopappartementen. Deze aantallen betreffen enkel het reguliere programma en niet het plusprogromma. Met het plusprogramma hierbij opgeteld zal de behoefte aan genoemde woningen groter zijn.

De woningen worden in het kader van duurzaamheid gasloos uitgevoerd. Doordat de ontwikkeling hoofdzakelijk bestaat uit gelijkvloerse appartementen (met uitzondering van enkele beneden-bovenwoningen) zijn de woningen ook toekomstbestendig. Dat grote behoefte bestaat aan zogeheten levensloopbestendige woningen of nultredenwoningen, betekent overigens niet dat aan ander soort woningen in zijn geheel geen behoefte bestaat. Met name jonge starters zullen ook interesse hebben in de beneden-bovenwoningen. Het is derhalve een gemixt programma dat diverse doelgroepen bedient en kan resulteren in een mix van leeftijdsklassen, wat de sociale cohesie weer ten goede komt. Juist op deze locatie ziet de gemeente kansen voor starters of startende tweeverdieners alsook voor ouderen, gelet op de ligging in het centrum en het bijbehorende voorzieningenniveau.

De situering in het centrum zorgt tevens voor een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en ook met de auto is de locatie goed te bereiken.

Conclusie
Gelet op het voorgaande in deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, voorziet in zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte. In die behoefte wordt bovendien voorzien binnen bestaand bebouwd gebied.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee met succes doorlopen en vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2 Welstand En Stedenbouw

4.2.1 Welstandsnota gemeente Oud-Beijerland

De gemeente beschikt over de Welstandsnota gemeente Oud-Beijerland van maart 2014 (partiële herziening vastgesteld februari 2015). Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit, het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. Echter, het bestemmingsplan prevaleert boven het welstandsadvies. Datgene dat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De gemeente hanteert algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria. Verder zijn er nog de objectcriteria en de sneltoetscriteria. Bij de herziening zijn de criteria voor de zogenaamde veel voorkomende kleine bouwwerken versoepeld. Het gaat daarbij om de criteria voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, dakkapellen en kozijn- en gevelwijzigingen. De criteria hebben betrekking op het materiaalgebruik, situering en de afmetingen van de bouwwerken.

Voor wat betreft de gebiedscriteria is Oud-Beijerland ingedeeld in negentien gebieden. Het plangebied valt binnen gebied 12: kantoren en voorzieningen. Dit gebied valt onder het reguliere welstandsbeleid. De van toepassing zijnde criteria vloeien voort uit de bestaande aanwezige karakteristieken en het gewenste beeld.

In de navolgende paragraaf wordt ingegaan op het stedenbouwkundig kader dat specifiek voor de herontwikkeling van het Rabobankgebouw is opgesteld. Het stedenbouwkundig kader gaat nadrukkelijk in op het gewenste beeld en op welke wijze de herontwikkeling aansluit op de bestaande karakteristieken van de directe omgeving en Oud-Beijerland als geheel.

4.2.2 Stedenbouw

Ten behoeve van de ontwikkeling die middels voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, is op 4 december 2018 een stedenbouwkundig kader vastgesteld. Het stedenbouwkundig kader is opgenomen in bijlage 1 bij voorliggende toelichting. Opgemerkt dient te worden dat ten tijde van de vaststelling van voornoemd kader, nog uitgegaan werd van volledige herontwikkeling van de bestaande bebouwing. Volgens de huidige plannen valt de bebouwing gesitueerd aan het Vierwiekenplein 100, buiten de te herontwikkelen locatie. Het stedenbouwkundig profiel van de toekomstige situatie wordt hieronder besproken.

De toekomstige bebouwing sluit aan op de maat en de schaal van het klassieke dorpscentrum, welke bestaat uit voornamelijk individuele woningen en incidenteel een andere functie. Om aan te sluiten op het centrum dient de nieuwbouw te bestaan uit genuanceerde pandsgewijze architectuur. Het doel is om een woongebouw met een gedifferentieerd en kleinschalig beeld en een aangename korrel ten aanzien van de bebouwing te ontwerpen (zie figuur 4.1 en 4.2). Aan de achterzijde van de nieuwbouw wordt rustig beeld met lichte constructie en materialisering nagestreefd (figuur 4.3).

Tevens dient het ontwerp te allen tijde de mogelijkheid te bieden om andere naastgelegen panden aan te sluiten op deze aangename korrel. Het ontwerp dient om die reden in tegenstelling tot de bestaande bebouwing, de rooilijnen te volgen vanuit het bestaande dorp en dient in lijn te worden gepositioneerd. Met een dergelijke herpositionering wordt het tevens mogelijk om het straatprofiel te verbeteren en is het wenselijk en mogelijk om meer te vergroenen. Hiermee wordt een eerste aanzet gedaan voor de verbetering van alle genoemde onderdelen, waarop eventuele ontwikkelingen in de toekomst goed aan kunnen sluiten. Daarmee wordt bewust gekozen voor het aanpassen van rooilijnen en profielen in plaats van het behouden van de bestaande situatie en daarop de reageren met toekomstige bebouwing.


afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0010.png"

figuur 4.1 Sfeerimpressies eigentijdse differentiatie en pandenopbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0011.png"

figuur 4.2 Sfeerimpressie achtergevel nieuwbouw

Het stedenbouwkundig kader is gebaseerd op een stedelijke en leefbare openbare ruimte. Om die reden is het van belang dat veel woningen een directe aansluiting hebben op straatniveau, welke nader dient te worden ontworpen. Dit kan worden bewerkstelligt door voordeuren op de begane grond aan de zijde van de straat/het plein te realiseren. De compacte opzet van het ontwerp en daardoor de directe confrontatie van de woonfuncties en buitenruimten vraagt echter wel om aandacht voor de overgang van privé en openbaar. Privacy dient te worden gewaarborgd middels een duidelijke scheiding. Een scheiding ter plaatse van buitenruimten is voorzien middels een overgang in afstand zowel verticaal als horizontaal. Het vloerniveau ter plaatse van de woningen met een buitenruimte grenzend aan openbaar gebied zal in relatie tot deze scheiding en privacy worden opgetild.

Daarnaast zal ter plaatse van de voordeuren grenzend aan het openbaar gebied ten behoeve van de verticale scheiding een maat van minimaal 1,5 meter worden aangehouden als Beijerlandse stoep. Een inrichting met verharding, welke de scheiding tussen privé en openbaar markeert. Deze ruimte dient mee te worden ontworpen in verband met het permanente karakter van de invulling als onderdeel van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0012.png"figuur 4.3 Beijerlandse stoep

Als onderdeel van de gedifferentieerde opbouw is op de hoek van het pand een verbijzondering wenselijk in schaal en hoogte als demarcatie van het Vierwiekenplein en de loopas in het verlengde van de Molensteeg. Om het afwisselende beeld van de architectuur te versterken wordt op de beeldbepalende hoek een verbijzondering gerealiseerd. Een dergelijk karakteristieke hoek maakt de stedelijke ruimte voelbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0013.png"

figuur 4.4 Impressies / voorbeelden verbijzondering hoekelement

Om de verbinding tussen Spui en centrum te versterken zal op de kop van het gebouw een andersoortige functie dan wonen worden gesitueerd. Er is ruimte voor een maatschappelijke of commerciële functie. Ter plaatse van de hoek is echter een scheiding privé en openbaar niet wenselijk. Hetgeen in de vorige alinea staat aangegeven is daarmee niet van toepassing op de uitwerking van de hoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0014.png"

figuur 4.5 Aanduiding bouwhoogten en accenten (verbijzondering hoek)

De hoek dient zodanig te worden gepositioneerd, zodat de zichtlijn aansluit op de bestaande bebouwing op het Vierwiekenplein. Met deze positionering wordt tevens ruimte gegenereerd om aan de straatzijde te vergroenen, de afstand tot de tegenoverliggende bebouwing te vergroten en in algemene zin een kwaliteitsimpuls te geven.

4.3 Analyse Van Verkeer- En Parkeeraspecten

In het kader van de planontwikkeling dient te worden bepaald wat de parkeerbehoefte is, welke verkeersgeneratie ontstaat als gevolg van de ontwikkeling en hoe de ontsluiting geregeld wordt. Dit om ongewenste dan wel onveilige parkeer- en/of verkeerssituaties tegen te gaan. In deze paragraaf worden voornoemde aspecten behandeld.

Parkeren
Het huidige maaiveld rondom de ontwikkellocatie is opgedeeld in twee openbare parkeervelden en een rondweg. De twee parkeervelden bestaan in totaal uit 162 parkeerplaatsen. De Rabobank beschikt in de huidige situatie over 58 van deze parkeerplaatsen. Op basis van dit deel en het aantal, welke beschikbaar moet blijven voor de overige functies, dient een balans te worden opgesteld, gebaseerd op de “kerncijfers publicatie 317”.

Voor de woningen is besloten uit te gaan van een worst-case benadering. Dit betekent dat de hoogste norm wordt aangehouden voor het bepalen van de parkeerbehoefte en de te realiseren extra parkeerplaatsen. Gerekend wordt met kencijfers voor dure woningen (niet alle woningen vallen overigens binnen de categorie duur) in een matig stedelijk centrumgebied. Er wordt geen rekening gehouden met dubbelgebruik van de parkeerplaatsen.

Gelet op het bovenstaande wordt uitgegaan van 1,8 parkeerplaats per woning. Voor 30 woningen bedraagt de parkeerbehoefte in totaal 54 parkeerplaatsen. Wanneer het maximale aantal woningen (38) gerealiseerd wordt, dienen 69 (68,4) parkeerplaatsen toe te komen aan de woningen.

Voor de commerciële functie geldt een norm van 2,3 parkeerplaats per 100 m2 b.v.o. Daarmee komt de behoefte als gevolg van deze functie in voorliggend plan op 3 (2,8) parkeerplaatsen. In totaal bedraagt de parkeerbehoefte 72 (71,2) parkeerplaatsen. Omdat reeds sprake is van een bestaande parkeerclaim van 58 parkeerplaatsen, geldt bij het realiseren van het minimale aantal woningen dat reeds voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Wanneer het maximaal mogelijke programma wordt ingevuld, dienen er nog 13 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

Extra parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd als gevolg van de geplande optimalisatie van het parkeerterrein gelegen tussen de nieuwbouw en de bestaande appartementen aan de westzijde van het Vierwiekenplein. Herinrichting van dit terrein maakt maximaal 14 extra parkeerplaatsen mogelijk. Daarmee wordt in de berekende maximale parkeerbehoefte voorzien. Zoals eerder vermeld gaat het om een worst-case benadering. In de praktijk zullen minder parkeerplaatsen benodigd zijn. Enerzijds omdat niet enkel dure woningen worden gerealiseerd (er wordt immers ook voorzien in middeldure woningen met een lagere parkeernorm), maar ook omdat in deze berekening geen rekening is gehouden met dubbelgebruik. Met de wijziging van werken naar wonen kan worden vastgesteld dat het tijdstip van gebruik van de parkeerplaatsen deels niet meer overeenkomt. Bewoners van het woongebouw zullen deels op andere tijdstippen gebruik maken van de parkeerplaatsen dan gebruikers in de huidige situatie. Van parkeerproblematiek is in de toekomstige situatie dan ook geen sprake.

Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de CROW-rekentool. De uitgangspunten die zijn gehanteerd voor het bepalen van een eerste parkeerbalans zijn ook voor het berekenen van de verkeersgeneratie toegepast.

In de huidige situatie is sprake van een kantoor met baliefunctie en kantoor zonder baliefunctie. De twee tezamen leveren met het oog op het aantal m2 b.v.o. en de ligging in het centrum een verkeersgeneratie op van 195 motorvoertuigbewegingen per etmaal, op een gemiddelde weekdag.

Met de transitie naar wonen zal een andere verkeersaantrekkende werking ontstaan. 30 tot 38 apartementen in de dure huursector brengen op een gemiddelde weekdag resp. ca. 153 tot ca. 194 motorvoertuigbewegingen per etmaal met zich mee. Dit betreft de worst-case benadering. Wanneer uitgegaan wordt van de sector midden/goedkoop, is sprake van ca. 94 tot ca. 119 motorvoertuigfbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag. De ontwikkeling gaat daarom uit van minimaal 94 en maximaal 194 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het werkelijke aantal zal hier tussenin liggen, omdat een mix van middelduur en duur wordt gerealiseerd.

Uitgaande van het maximale, blijft het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal gelijk (-1) aan de huidige situatie. Verkeersproblematiek zal niet ontstaan, aangezien daar ook in de huidige situatie geen sprake van is. De feitelijke verkeersgeneratie zal gelet op de geplande mix in het woningbouwprogramma lager uitkomen dan berekend. Van verkeersproblematiek rondom het Vierwiekenplein als gevolg van de ontwikkeling is dan ook geen sprake.

Ontsluiting
De hoofdontsluitingstructuur van Oud-Beijerland wordt gevormd door de provinciale weg N217, de Beneden Oostdijk, de Koninginneweg - Langeweg, de Stougjesdijk, de Kwakscheweg en de Groeneweg. Via deze wegen beschikt Oud-Beijerland over korte, directe verbindingen met de N29 (Rotterdam – Bergen op Zoom) en met Spijkenisse.

Toekomstige gebruikers van het woongebouw kunnen voornoemde wegen bereiken via de bestaande weginfrastructuur rondom en haaks op het Vierwiekenplein. Gelet op het hiervoor gestelde ten aanzien van de verkeersgeneratie, wordt geconcludeerd dat de bestaande wegen de verkeersbewegingen afkomstig van en richting het woongebouw net als in de huidige situatie zonder problemen kan verwerken. Aanpassing van de verkeerssituatie is derhalve niet nodig.

Conclusie
De parkeernorm vormt geen belemmering voor de planvorming en de vaststelling van het bestemmingsplan. Er kan in voldoende mate worden voorzien in parkeergelegenheid. De verkeersgeneratie blijft ten minste gelijk (worst-case), maar neemt gelet op de geplande mix. Hierdoor ontstaan geen problemen in de verkeersafwikkeling in en rondom het gebied, welke ontsloten wordt via de bestaande weginfrastructuur.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Archeologie En Cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de monumentenzorg, tot de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.

Relatie tot bestemmingsplan
In het kader van de planontwikkeling is door Hamaland Advies archeologisch bureau-, bouwdossier- en een verkennend booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het Vierwiekenplein. De rapportage van 26 november 2017 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. De conclusies uit het onderzoek worden hieronder besproken. Van belang om hierbij te vermelden is dat het onderzoek destijds is ingezet in een groter gebied dan voorliggend bestemmingsplan in voorziet. Dat het voorliggende bestemmingsplan thans in een kleiner plangebied voorziet is het gevolg van gewijzigde planvorming. Ter plaatse van de Rabobanklocatie konden geen boringen worden gezet omdat het gebied ten tijde van het onderzoek nog bebouwd was. Op basis van de resultaten van het omliggende gebied kan een inschatting worden gemaakt van de mogelijke archeologische waarden ter plaatse van het plangebied.

Conclusies onderzoek
Op 22 november 2017 zijn verspreid over het huidige parkeerterrein op het Vierwiekenplein in totaal 8 boringen gezet. Hiermee is een beeld verkregen van de bodemsamenstelling en de mate van intactheid van de bodemopbouw in het plangebied en was het tevens mogelijk om de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen te toetsen, hoewel dit niet het primaire doel is van verkennend booronderzoek. In het noordelijke deel van het onderzoeksgebied is een voormalig waterloopje aangeboord en in het (centraal) westelijke deel is de bodem plaatselijk deels verstoord. In het plangebied is van oorsprong een kalkrijke poldervaaggrond aanwezig, die op sommige boorlocaties verstoord is door eerdere graaf- en funderingswerkzaamheden. Het bodemprofiel wordt afgedekt door Ap-horizonten, tot een minimale diepte van 65 cm-mv en een maximale diepte van 220 cm-mv. Daaronder zijn getijdeafzettingen aangetroffen die behoren tot het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk, voorheen Duinkerke IIIb). Op grond van het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan verwacht worden dat het plangebied in gebruik is geweest als achtererven van de historische bebouwing aan de Molendijk en de Spuidijk. Op dergelijke achtererven kunnen oude sporen van ambachtslieden verwacht worden, zoals oude loodsen, afvalkuilen met slachtafval, afvalkuilen van leerlooierijen (hoornpitten), ververijen, pottenbakkerijen, etc. Vondstmateriaal bouwmateriaal, glas, leer en metaalvondsten. die op sommige boorlocaties verstoord is door eerdere graaf- en kan onder andere bestaan uit aardewerk, dierlijk botmateriaal, bouwmateriaal, glas, leer en metaalvondsten.

Wanneer dieper dan 65 cm-mv gegraven gaat worden, kan het bodemarchief aangetast worden. Op basis van deze resultaten is een regeling opgenomen in de planregels, op basis waarvan alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden afgegeven, archeologisch onderzoek nodig is wanneer voor deze bouwwerken dieper dan 65 cm beneden maaiveld gegraven zal worden.

Relatie tot het bestemmingsplan
Een aantal aspecten zijn belang voor de beoordeling van archeologie ter plaatse van het plangebied. In de eerste plaats geldt dat het maaiveld ter plaatse van het parkeerterrein lager ligt dan het maaiveld ter plaatse van het huidige Rabobank-gebouw. In het archeologisch onderzoeks is reeds aangegeven dat sprake is van verschillende maaiveldhoogten binnen het onderzoeksgebied. Een en ander is te zien op onderstaande hoogteliggingkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0015.png"

figuur 4.7 Hoogteliggingkaart plangebied (bron: uitsnede verkennend archeologisch onderzoek Hamaland)

Het vloerpeil van de bestaande bebouwing ligt op 1,95 +NAP, het maaiveld op 1,93 +NAP. Dit is ca. 50 cm hoger dan het het maaiveld ter plaatse van het naastgelegen parkeerterrein, waarmee het maaiveld van het parkeerterrein kan worden gesteld op 1,43 +NAP.

Uit het verkennend archeologisch onderzoek blijkt dat archeologische resten kunnen worden geschaad wanneer dieper dan 65 cm beneden maaiveld wordt gegraven. Wanneer dit wordt doorberekend naar het 0,5 meter hogere maaiveld ter plaatse van de Rabobank-locatie, kan worden gesteld dat archeologische resten te verwachten zijn op een diepte van 1,15 m beneden maaiveld. Derhalve is voor het plangebied een regeling opgenomen in de regels, op basis waarvan nader onderzoek nodig is indien grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 1,15 meter beneden maaiveld.

Gevolgen bouwplan
De geplande nieuwbouw wordt gerealiseerd ter plaatse van reeds bestaande bebouwing, wat betekent dat de gronden in het verleden reeds geroerd zijn. De funderingsdiepte van de bestaande bebouwing ligt beduidend lager dan de fundering van de geplande nieuwbouw, mede omdat het vloerpeil van de nieuwbouw nog eens 50 cm wordt opgetild ten opzichte van het huidig maaiveld. Eén en ander is in kaart gebracht in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0016.png"

tabel 4.1 Funderingsdiepten t.o.v. NAP bestaand en nieuw

Te zien is dat de funderingsdiepte van de nieuwbouw hoger komt te liggen dan de bestaande bouw. De Rabobanklocatie is bovendien reeds onderkelderd. Enkel ter plaatse van de nieuwe liftput wordt incidenteel lager gegraven dan de huidige bebouwing en funderingsdiepten.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aangegeven archeologische niveau in principe niet bereikt zal worden, met uitzondering van de geplande liftschacht. Voor de ontwikkeling hoeft derhalve geen proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. Als voorwaarde geldt wel dat een graafmelding wordt gedaan, uiterlijk 10 dagen voordat met de werkzaamheden gestart wordt. Dit zodat toezicht kan worden gehouden.

De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van een voorgaand, uitgebreider bouwplan. Wanneer srpake is van een substantiele wijziging van een reeds beoordeeld bouwplan of wanneer anderszins wijzigingen worden voorzien die van invloed kunnen zijn op archeologie ter plaatse, dienen de plannen opnieuw ter beoordeling te worden voorgelegd. De wijziging in het bouwplan, waarbij het Vierwiekenplein 100 geen onderdeel meer uitmaakt van de herontwikkeling, leidt in het geheel niet tot wijzigingen in fundering of opzet. De conclusies blijven daarmee onverkort van toepassing op het huidige ontwerp.

Conclusie
Archeologisch onderzoek is nodig wanneer graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 1,15 m -mv. Gelet op het bovenstaande, hoeft voor de realisatie van de geplande nieuwbouw geen nader onderzoek te worden uitgevoerd. Wel is het van belang dat uiterlijk 10 dagen voor de start van de graafwerkzaamheden, een graafmelding wordt ingediend.

Archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.4.2 Cultuurhistorie

Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in deze nota beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2019 in werking treed.

Relatie tot bestemmingsplan
Binnen de bebouwde kom van Oud-Beijerland komt geen gebied voor dat is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. In het centrumgebied zijn wel rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig, evenals beeldbepalende panden (karakteristiek) en gevellijnen. Het voormalige Rabobank-gebouw is niet aangewezen als monument of ander cultuurhistorisch waardevol object.


Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0017.png"
tabel 5.1 Richtafstanden bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke menging van functies. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

Relatie tot het bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt in de eerste plaats dat sprake is van een gemengd gebied. Alle aanwezige bedrijven in de omgeving van het plangebied, vallen in een lagere milieucategorie (1 tot en met 3) die zich goed lenen voor een gebied waar ook woningen aanwezig zijn.

Het Vierwiekenplein maakt onderdeel uit van het centrumgebied van Oud-Beijerland. Rondom de planlocatie is met name sprake van centrumfuncties, gemengde functies en woonfuncties. Ook komen woningen boven winkels voor, bijvoorbeeld aan ten oosten van het plangebied. Gelet op de ligging in het centrum en in de nabijheid of direct grenzend aan woningen, zijn geen zware milieucategorieën toegelaten op of rondom het Vierwiekenplein. Woningbouw past in het kader van bedrijven en milieuzonering goed in de omgeving en zodoende is ook reeds woningbouw aanwezig ter plaatse van het Vierwiekenplein. Het realiseren van extra woningen zorgt niet voor een belemmering in de bedrijfsvoering van aanwezige bedrijven. Vice versa geldt dat aanwezige bedrijven geen onaanvaardbare hinder veroorzaken voor toekomstige gebruikers van de woningen.

Binnen het plan is ook ruimte voor commerciële voorzieningen ter plaatse van de begane grondlaag. Toegestane functies betreffen uitslutend functies in milieucategorie 1, waarvoor binnen gemengd gebied een richtafstand van 0 meter geldt. De mix van commerciële functies met woningen is daarmee verantwoord. Het toevoegen van de commerciële voorzieningen levert daarmee eveneens geen hinder op voor reeds bestaande woningen rondom het Vierwiekenplein.

Van belang om te vermelden is dat op bedrijventerrein De Bosschen een waterzuiveringsinstallatie (rwzi) gelegen is die luchtverontreinigende stoffen uitstoot. Daardoor wordt enerzijds de lokale luchtkwaliteit aangetast en daarnaast veroorzaakt de rwzi geurhinder. De rwzi is gelegen binnen het bestemmingsplangebied "Werken", en kent milieucategorie 4.1. Daarbij is tevens een geurhindercirkel opgenomen in verband met de inrichting. De geurhindercirkel ligt niet over het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De rwzi ligt op een afstand van ca. 1,2 kilometer tot de beoogde woningen. Omdat sprake is van een gemengd gebied, geldt een richtafstand van 100 meter tot woningen. Daar wordt ruimschoots aan voldaan. Gelet op het vorenstaande geldt dat de rwzi geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.2 Bodem (Milieutechnisch)

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Onderzoek
Door BK Ingenieurs is in het kader van de planontwikkeling verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van 21 december 2017 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggend bestemmingsplan. Uit dit onderzoek is gebleken dat met name ter plaatse van het oostelijk gelegen parkeerterrein gevallen van ernstige bodemverontreinigingen aanwezig (kunnen) zijn. Omdat niet uit te sluiten is dat deze verontreiniging niet tot het Rabobankgebouw reiken, is het noodzakelijk nader bodemonderzoek uit te voeren om de omvang en ernst van de verontreiniging te kunnen bepalen.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan wordt dit nadere onderzoek in gang gezet. Indien hieruit blijkt dat de verontreinigingen tot het plangebied reiken zullen de gronden worden gesaneerd, waarna er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de bodemkwaliteit.

Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.3 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Daartoe dient een stikstofberekening te worden uitgevoerd.

Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

Onderzoek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door ecologisch onderzoeksbureau DresmévanderValk een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De quickscan d.d. 22 januari 2018 is opgenomen in bijlage 4 bij voorliggende toelichting. De resultaten ten aanzien van soorten- en gebiedsbescherming worden hieronder besproken.

Gebiedsbescherming
Op basis van de quickscan kan worden geconcludeerd dat negatieve effecten op het NNN of Natura 2000-gebieden niet worden verwacht. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN en het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Oude Maas, tevens NNN) ligt op een afstand van ca. 500 meter ten noorden van de ontwikkellocatie. Verder weg gelegen Natura 2000-gebieden betreffen Oude land van Strijen (7 kilometer) en Haringvliet (9 kilometer).

Van belang is dat de Oude Maas bestaat uit loofbossen en soortenrijke ruigten die niet gevoelig zijn voor stikstof. In de quickscan is de verwachting uitgesproken dat het netto effect van de stikstofdepositie als gevolg van de nieuwbouw ten opzichte van het huidige toegestane gebruik als kantoorgebouw, niet leidt tot negatieve effecten op de natuurwaarden van de Oude Maas. Gelet op de grote afstand tot de overige Natura 2000-gebieden, worden ook daar geen negatieve effecten verwacht.

Om hier meer inzicht in te verkrijgen is door Mees Ruimte & Milieu een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De rapportage d.d. 27 november 2019 is opgenomen in de bijlagen bij voorliggende toelichting. In de rapportage wordt vanuit een worst-case benadering gerekend met meer appartementen dan de 35 die op dit moment worden voorzien, mede omdat het bestemmingsplan enige flexibiliteit toelaat (minimaal 30 en maximaal 38). Daarbij zijn de voorgaande plannen als uitgangspunt genomen, waardoor is gerekend met 44 appartementen. Uit de berekening blijkt dat zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen depositieresultaten oplevert van meer dan 0,00 mol/ha/ja. Daaruit mag worden geconcludeerd dat het huidige plan met minder woningen eveneens geen verhoogde stikstofdepositie als gevolg heeft. Van een negatief effect op de Natura 2000-gebieden is dan ook geen sprake. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Soortenbescherming
In de quickscan heeft naast een beoordeling van het effect op beschermde gebieden ook een inventarisatie van mogelijk aanwezige beschermde soorten plaatsgevonden. Gelet op de ligging in een sterk verstedelijkte omgeving, is daarbij specifiek onderzoek gedaan naar vleermuizen, broedvogels en flora. Behalve vleermuizen, kan de aanwezigheid van beschermde flora en fauna binnen het plangebied worden uitgesloten. In de spouwmuren van het kantoorpand kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is derhalve nodig om te bepalen of en welke soorten op welke tijdstippen in het jaar aanwezig zijn. Op basis van deze kennis wordt vervolgens bepaald of sprake is van een voor de populatie belangrijke verblijfplaats en wat de mogelijke effecten zijn op populatieniveau.

Overigens geldt dat bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde de wettelijke zorgplicht voor soorten in acht dient te worden genomen.

Nader vleermuisonderzoek
Gelet op de resultaten uit de hiervoor besproken quickscan is eveneens door DresmévanderValk een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Dit vleermuisonderzoek (d.d. 23 oktober 2018) is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.

Voor het onderzoek hebben vier onderzoeksrondes plaatsgevonden, in mei, juni, augustus en september 2018. Tijdens de onderzoeksrondes zijn een aantal waarnemingen gedaan van de gewone dwergvleermuis en incidenteel een ruige dwergvleermuis. De westelijk gelegen bomen ten opzichte van de Rabobanklocatie worden gebruikt als foerageergebied door de gewone dwergvleermuis. Het baltsterritorium van de gewone dwergvleermuis ligt daar met een ruimere contour omheen. Opvallend was een waarneming van een ruige dwergvleermuis, met een paarverblijfplaats en een foerageergebied van de ruige dwergvleermuis ten noorden van het te slopen Rabobankgebouw. Al deze locaties liggen echter buiten het plangebied en blijven onaangetast. Zie hiertoe ook onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0018.png"
figuur 5.1 Functies voor vleermuizen rondom het plangebied

Tijdens geen van de onderzoeksrondes zijn aanwijzingen waargenomen van vleermuizen in het te slopen Rabobankgebouw. Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek, kunnen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. Met de sloop van het pand gaan derhalve geen verblijfplaatsen teniet en is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Conclusie
Ten behoeve van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de ecologische situatie ter plaatse. Van negatieve effecten op nabij gelegen natuurgebieden is geen sprake. Ten aanzien van soortenbescherming geldt dat uit het nader vleermuisonderzoek is gebleken dat eveneens geen negatieve effecten op de instandhouding van de soort worden verwacht.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Een ontheffing of vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Wel dient bij uitvoering van werkzaamheden altijd rekening te worden gehouden met de wettelijke zorgplicht.

5.4 Externe Veiligheid

De externe veiligheid wordt bepaald door aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het projectgebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren (b.v.o. kleiner dan 1500 m2), winkels, horeca en parkeerterreinen.

Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zgn. plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Daarnaast is er specifieke wetgeving voor de opslag van vuurwerk en munitie, het Vuurwerkbesluit (2002, herziening 2004). Voor transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan. Verder is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van belang (Bevb) voor onder andere hogedruk aardgastransportleidingen.

Aan de andere kant is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijke beleid en externe veiligheid beleid dienen dus goed te worden afgestemd. Een ruimtelijke onderbouwing of toelichting is geen instrument om de mate van risico's te beheersen, maar is wel een schakel tussen het externe veiligheidsbeleid en ruimtelijke ordening.

De risico's worden door twee factoren bepaald: de kans dat zich een ongeval voordoet en de effecten van dat ongeval. Om te kunnen beoordelen wat wel en niet aanvaardbaar is, bestaan er twee risicomaten, namelijk het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico
In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van het plaatsgebonden risico (PR). Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof.

In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken). De grenswaarde voor al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten is 10–6 per jaar. Voor al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten betreft dit een richtwaarde.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: 'de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is'.

Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. De onderdelen waar bij de verantwoording aandacht aan moet worden besteed staan beschreven in Bevi-artikel 12 voor Bevi-activiteiten en artikel 13 voor ruimtelijke plannen. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Relatie tot bestemmingsplan
Voor de beoordeling van de risico's is de landelijke risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede hiervan. Risicobronnen zijn aangegeven in het rood, een eventuele PR-contour ligt met een zwarte stippellijn om de risicobron heen. Het plangebied is globaal omcirkeld in het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0019.png"figuur 5.2 Uitsnede risicokaart projectgebied, plangebied groen omlijnd (bron:nederland.risicokaart.nl)

Aan de noordzijde van het projectgebied ligt een hoofdvaarweg (Oude Maas) waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Deze ligt op een afstand van ca. 1700 meter (hemelsbreed). Volgens de Regeling Basisnet ligt de 10-6 PR contour op de rivier. Het invloedsgebied voor het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Oude Maas ligt op circa 1.000 meter vanaf deze vaarweg. Deze vaarweg vormt gelet op de afstand tot het projectgebied geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Ten oosten en zuidoosten ligt een tweetal risicovolle inrichtingen. Het betreft Romaco aan de Edisonstraat 11 (oosten, ca. 1390 meter) en Sportplaza aan de Hortensiastraat 5 (zuidoosten, ca. 1250 meter). Romaco is een bevi-inrichting vanwege chemische stoffen die daar worden opgeslagen. De PR 10-6 contour bedraagt 80 meter en reikt daarmee niet tot het projectgebied. Het invloedsgebied reikt eveneens niet tot het projectgebied. Sportplaza beschikt over een chloorbleekloogtank, waarvoor geen generieke risicoafstanden beschikbaar zijn. Dit bedrijf is geen BEVI-inrichting.

Ten zuidwesten is Automobielbedrijf Bosman (TEXACO) gesitueerd aan de Randweg 15. Deze inrichting ligt op een afstand van ca. 1500 meter tot het projectgebied. Bij dit tankstation vindt de opslag en de verkoop van vloeibare motorbrandstoffen en LPG plaats. De PR 10-6 contour bedraagt 35 meter vanaf het vulpunt. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden indien binnen een afstand van 150 meter vanaf het vulpunt minder dan 300 personen aanwezig zijn. Gelet op de afstand tot het plangebied vormt het tankstation geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Ten westen van het plangebied ligt tot slot een buisleiding. De buisleiding ligt op een afstand van ruim 800 meter en betreft een buis voor het transport van propyleen. Op basis van het huidige bestemmingsplan geldt een 10-6 contour van 75 meter. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt hier ruim buiten.

Conclusie
Aanwezige risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn beschouwd. Gelet op de afstand tussen deze bronnen en het plangebied, geldt dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5 Geluid

Wet geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen
  • ziekenhuizen
  • verpleeghuizen
  • verzorgingstehuizen
  • psychiatrische inrichtingen
  • kinderdagverblijven.


Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen. Ook dan zal eerst de gevelbelasting bepaald dienen te worden.

Langs een (toekomstige) spoor- en verkeersweg en industriegebieden ligt een planologisch aandachtsgebied (de zone). Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde voor woningen bedraagt 48 dB ten aanzien van wegen, 55 dB ten aanzien van spoorwegen en 50 dB ten aanzien van industriegebieden. 30 km/u-wegen zijn geen gezoneerde wegen in het kader van de Wet geluidhinder.

Door middel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde, waarvan de hoogte afhankelijk is van verschillende factoren. Indien niet wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare waarde, dienen maatregelen te worden getroffen om de geluidsbelasting te reduceren tot die waarde, om vervolgens een besluit hogere waarde te kunnen nemen.

Gemeentelijk beleid
De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft voor de gemeenten in de regio Hoeksche Waard het rapport "Geluidbeleid Goede Ruimtelijke Ordening geluid Gemeenten Hoeksche Waard" opgesteld. Aan de hand van dit beleid beoordelen de gemeenten in de regio de individuele gevallen indien niet voldaan kan worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden.

Het beleid zoals neergelegd in het rapport is ook van toepassing op 30 km/u-wegen en woonerven. Deze wegen vallen niet onder het regime van de Wet geluidhinder, maar op basis van vaste jurisprudentie moeten deze wegen in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld, indien de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Dit leidt niet tot het vaststellen van hogere waarden voor 30 kilometer per uur wegen, maar wel - bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe woningen langs deze wegen - tot een oordeel of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geluid.

Relatie tot bestemmingsplan
Omdat met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuw planologisch kader voor de ontwikkeling van woningen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door BK Ingenieurs. De rapportage van 17 mei 2019 is opgenomen in bijlage 7 bij voorliggende toelichting. De resultaten worden hieronder samenvattend weergegeven.

Op grond van de Wet geluidhinder heeft iedere weg een zone aan weerszijden, tenzij:

  • de weg is gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • de maximumsnelheid van de weg 30 km/uur bedraagt.


De breedte van de zone is afhankelijk van de inrichting van die weg. Indien een geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen de zone dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het bouwpIan is niet gelegen binnen de zone van gezoneerde wegen.

De Spuidijk, Spuioeverweg en Vierwiekenplein zijn 30 km/uur wegen. Aangezien de geluidbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen hetzelfde als de geluidbelasting van de overige wegen wordt beoordeeld, dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aangetoond te worden dat een aanvaardbaar akoestisch klimaat kan worden gewaarborgd.

De gecumuleerde geluidbelasting op de woningen bedraagt 55-64 dB. De geluidbelasting op de appartementen aan de voorzijde is daarmee matig tot tamelijk slecht. De kwaliteit van de woon- en leefomgeving is acceptabel wanneer een geluidluwe gevel én een geluidluwe buitenruimte aanwezig is. Er is sprake van een geluidluwe gevel en buitenruimte als de geluidbelasting gelijk of lager is dan 53 dB door gecumuleerde wegen. Aangezien de geluidsbelasting meer dan 53 dB bedraagt, dienen net zoals bij overige (wel gezoneerde) wegen maatregelen te worden getroffen om de belasting op de gevels omlaag te brengen en zodoende te kunnen spreken van een geluidluwe gevel.

Voor voorliggend bestemmingsplan geldt het volgende:

  • Het plaatsen van een scherm is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.
  • Het vervangen van de klinkerbestrating door stille elementenverharding geeft een reductie van ca. 2 dB en is onvoldoende doeltreffend om een geluidbelasting van 53 dB te realiseren.
  • De appartementen moeten worden getoetst aan de gevelwering om een acceptabel binnenniveau te kunnen garanderen.


Motivering afwijken gemeentelijk beleid
Op basis van paragraaf 3.8, zoals aangegeven in "Geluidbeleid Goede Ruimtelijke Ordening Gemeenten Hoeksche Waard", kan worden afgeweken van de gemeentelijke eisen, indien er fundamentele en gemotiveerde bezwaren vanuit welstand, van stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten dat de eisen in dat geval niet gelden. Het college van burgemeester en wethouders neemt in dit geval een nadere motivatie op in het ruimtelijk besluit over hoe alsnog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd.

De motivering om af te wijken is opgenomen in het Stedenbouwkundig kader "Herontwikkeling Rabobank Locatie" d.d. 25-10-18, welke integraal onderdeel uitmaakt van de herontwikkeling en als uitgangspunt dient voor de verdere planuitwerking. In dit kader is de stedenbouwkundig gewenste opzet opgenomen.

Een kader, welke voorziet in een stedenbouwkundige opzet waarmee in maat en schaal wordt aangesloten op het klassieke dorpscentrum, welke bestaat uit voornamelijk individuele woningen en incidenteel een andere functie. Om aan te sluiten op het centrum dient de nieuwbouw te bestaan uit genuanceerde pandsgewijze architectuur. Het doel is om een woongebouw met een gedifferentieerd en kleinschalig beeld en een aangename korrel ten aanzien van de bebouwing te ontwerpen. Om dit voor de beeldvorming te verduidelijken zijn referenties ten aanzien van de beeldkwaliteit opgenomen.

In het kader van het gewenste levendige beeld aan de zijde van het Vierwiekenplein is de galerijontsluiting aan de zijde van het achterliggende parkeerterrein opgenomen. In ieder opzicht is dat de meest logische en wenselijke positie voor deze ontsluiting. De buitenruimten en het uitzicht vanuit de appartementen zijn daarmee ook georiënteerd op het Vierwiekenplein, waarmee het beoogde levendige beeld wordt bewerkstelligd. In het kader van mogelijke toekomstige ontwikkelingen is deze opzet tevens van belang en blijft het mogelijk om het stratenpatroon binnen het dorpse karakter te continueren

Conclusie
Het plangebied is gelegen langs 30 km/u-wegen, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Op basis van gemeentelijk beleid geldt evenwel dat dergelijke wegen op dezelfde wijze worden beoordeeld als overige wegen. Indien sprake is van fundamentele en gemotiveerde bezwaren vanuit één of meerdere aspecten, kan van het beleid worden afgeweken. Daarvan is in deze situatie sprake. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde lucht-kwaliteitseisen opgenomen.

Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde, of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het gaat om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, en pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.


Relatie tot het bestemmingsplan
Bij ontwikkelingen dient middels de NIBM-tool onderzocht te worden of één stof de 3%-grens overschrijdt en daarmee het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechtert. Mits de verkeersaantrekkende werking niet uitzonderlijk toeneemt, zal de ontwikkeling deze grens niet overschrijden. Gelet op bovenstaande voorbeelden, mag worden geconcludeerd dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling ten opzichte van het bestaande gebruik ten minste gelijk blijft (worst-case), en afneemt indien een mix van middeldure en dure woningen wordt gerealiseerd (zie paragraaf 4.3).

In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.

Goed woon- en leefklimaat
Met behulp van de NSL Monitoringstool op 15 oktober 2019 bepaald wat de huidige achtergrondconcentraties zijn ter plaatse van het plangebied (bron: https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/#).

Met de kaarten is bepaald of het realiseren van de beoogde woonfunctie op deze specifieke plek in het kader van een goed leefklimaat te motiveren is. Uit de resultaten blijkt dat de achtergrondconcentratie zowel voor NO2 als voor PM10 ver onder de grenswaarde van 40 µg/m3 (voor zowel NO2 als PM10) blijft. Daarnaast wordt eveneens de grenswaarde voor PM2,5 van 25 µg/m3 niet overschreden. De verwachting is dat de achtergrondconcentraties op de lange termijn verder afnemen. In combinatie met de afname van het aantal vervoersbewegingen ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden, kan worden geconcludeerd dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0020.png"

tabel 5.2 Grootschalige achtergrondconcentraties NSL Monitoringstool

Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishoudkundige Situatie

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.


Relatie tot bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Hollandse Delta.

Waterkwaliteit
Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 140 meter van de Oude Maas, gelegen ten noorden van het Vierwiekenplein. Bovendien ligt aan de westzijde van het plangebied op een afstand van ca. 130 meter een waterpartij. Bij de uitvoering van de werkzaamheden worden geen uitlogende materialen gebruikt die in aanraking kunnen komen met hemelwater.

Waterkwantiteit
Bij toevoeging van verhard oppervlak dient in bepaalde gevallen watercompensatie plaats te vinden. In dit geval is echter geen sprake van een toename van het verhard oppervlak, waardoor compensatie niet nodig is. Er is tevens geen sprake van het dempen van watergangen. Ook voor dit onderdeel is geen watercompensatie vereist.

Veiligheid en beschermde gebieden
In de directe nabijheid van de nieuwe bebouwing is een primaire waterkering gelegen. Figuur 5.4 toont een uitsnede van de leggerkaart primaire waterkeringen van het Waterschap Hollandse Delta. Hierin is tevens een globale aanduiding van de toekomstige footprint van de nieuwe bebouwing opgenomen. Voor de volledigheid bevat figuur 5.4 tevens een uitsnede uit het ontwerp waarom de footprint exact is ingetekend. Te zien is dat de toekomstige bebouwing net buiten de beschermingszone binnenkant van de waterkering zal worden opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVierwiekplnOB20-VG01_0021.png"
figuur 5.4 Uitsnede leggerkaart waterstaatswerken primaire waterkeringen, (bron: Waterschap Hollandse Delta)

De waterkering vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en van een vergunningplicht in verband met de waterkering is eveneens geen sprake. Omdat de grens van het plangebied wel iets ruimer wordt genomen dan de footprint van de nieuwe bebouwing, zal een deel van het plangebied overlappen met de beschermingszone. Hiertoe wordt voor zover de gronden daarmee overlappen een dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen en worden bijbehorende beschermingsbepalingen overgenomen in de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

Leiding - Water
Ter plaatse van de uiterste noordoosthoek en zuidwesthoek van het plangebied geldt op basis van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Wonen" dat sprake is van een waterleiding. Voor zover de gronden overlappen met deze leiding is de dubbelbestemming en bijbehorende regeling overgenomen. De herontwikkeling vindt niet plaats binnen de gronden waarop de dubbelbestemming van toepassing is, de aanwezigheid van de waterleiding heeft verder geen gevolgen voor de ontwikkeling.

Riolering
Bij realisatie van de woningen wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd om het vuilwaterriool niet te belasten met schoon hemelwater.

Conclusie
Daar waar de gronden overlappen met de primaire waterkering wordt een dubbelbestemming met bijbehorende beschermingsregeling opgenomen. Ditzelfde geldt voor de aanwezige waterleiding. De nieuwbouw valt echter buiten de gronden waarop deze dubbelbestemmingen van toepassing zijn. Deze onderdelen vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Watercompensatie is in dit geval niet noodzakelijk, omdat het plangebied in de huidige situatie reeds volledig verhard is. Overige onderdelen uit de watertoets leiden eveneens niet tot belemmeringen of beperkingen.

De waterhuishoudkundige situatie is hiermee in kaart gebracht en geconcludeerd kan worden dat geen sprake is van negatieve effecten op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. De waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.8 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader
Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Een stedelijke ontwikkelingsproject, zoals ontwikkeling van woningen, is vermeld in de bijlagen van het Besluit m.e.r. onder D 11.2. Een stedelijke ontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Omdat niet wordt voldaan aan die criteria, is geen m.e.r.-beoordeling nodig.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.

Aanmeldnotitie en m.e.r.-beoordelingsbesluit
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. Daarin is aan de hand van de relevante milieuaspecten gemotiveerd dat de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling, gelet op de aard en omvang ervan alsmede de daarmee gepaard gaande milieugevolgen, geen m.e.r.-plicht oplevert en dat kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling van 10 december 2019 is opgenomen in bijlage 8 bij voorliggende toelichting en vormt onderdeel van de besluitvorming in het kader van deze bestemmingsplanprocedure.

Conclusie
Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en het gegeven dat geen significant negatieve effecten optreden voor het milieu, is een milieueffectrapportage niet nodig.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Bestemmingsplan "Vierwiekenplein"

Het bestemmingsplan “Vierwiekenplein" bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden (en wateren) is geometrisch bepaald en verbeeld door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting.


De hoofddoelstelling van het voorliggende bestemmingsplan is het bieden van een actueel planologisch kader voor de herontwikkeling van de Rabobanklocatie op het Vierwiekenplein in Oud-Beijerland. Er is derhalve sprake van een zogenoemd 'ontwikkelingsbestemmingsplan', ook wel bekend als 'postzegelbestemmingsplan'.

6.2 Juridische Planbeschrijving

Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan heeft de vorm van een eindplan. Als de bouwaanvraag past binnen de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en (indien van toepassing) de specifieke inrichtings- en gebruiksregels, kan op basis van dit plan een directe bouwtitel worden verkregen.

Verbeelding
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan de gronden en wateren een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.

Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)


Hierna volgt een korte toelichting op de in het plan opgenomen regels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 “Inleidende regels” bestaat uit twee artikelen. In het artikel “Begrippen” wordt een aantal in de regels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot. In het artikel “Wijze van meten” wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 “Bestemmingsregels” bevat de regels waarin de materiële inhoud van de (dubbel)bestemmingen die in het plangebied voorkomen is opgenomen. Daarbij zijn tevens, waar nodig, flexibiliteitsbepalingen opgenomen die meer bouwmogelijkheden dan wel een ruimer gebruik van de functie toestaan na een nadere afweging die door burgemeester en wethouders moet worden gemaakt.

Conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn de verschillende artikelen binnen dit hoofdstuk op alfabetische gerangschikt. Daarnaast geldt de vaste volgorde: eindbestemmingen (enkelbestemmingen), voorlopige bestemmingen (komen niet voor in dit plan), uit te werken bestemmingen (komen niet voor in dit plan) en dubbelbestemmingen. Tot slot geldt ook voor de indeling van de afzonderlijke artikelen een vaste volgorde. Die ziet er voor eindbestemmingen als volgt uit: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden, omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, en wijzigingsbevoegdheid.

Een korte toelichting op de in dit bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en bijbehorende regels volgt hieronder.

Centrum
Voor het te ontwikkelen woongebouw met een commerciële functie op de kop wordt de bestemming 'Centrum' gehanteerd. Dit sluit aan op de omliggende bestemmingen in het gebied en is tevens voorgeschreven op basis van de SVBP2012 wanneer het gaat om een bestemming met gemixt programma binnen een stads- of dorpscentrum. Binnen de bestemming 'Centrum' op basis van dit bestemmingsplan is de functie wonen in gestapelde vorm tot een maximum van 38 woningen toegestaan, alsook een commerciële functie van maximaal 115 m2 b.v.o.

Verkeer - Verblijfsgebied
Voor de gronden die buiten de footprint vallen van de nieuwbouw, is conform het bestemmingsplan "Correctieve herziening Wonen" de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. De regeling is identiek aan de regeling die in voornoemd bestemmingsplan voor die bestemming geldt. Op die manier wordt één op één aangesloten op dat bestemmingsplan, dat voor de rest van het Vierwiekenplein onverminderd van krijgt blijft en wordt daarmee voorzien in een eenduidige regeling.

Leiding - Water
Een beperkt deel van het plangebied valt met de noordoosthoek en de zuidwesthoek binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Water' zoals opgenomen in bestemmingsplan "Correctieve herziening Wonen". De gronden zijn bestemd voor een waterleiding met een diameter groter dan 400 mm. De dubbelbestemming dient ter bescherming van de aanwezige waterleiding en de belangen van de leidingbeheerder. De dubbelbestemming en bijbehorende regelgeving zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De ontwikkeling van de nieuwbouw valt buiten deze gronden.

Waarde - Archeolgie
Voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied, is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Ten behoeve van de planontwikkeling is in een eerder stadium een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd door bureau Hamaland. De resultaten hiervan zijn uiteengezet in paragraaf 4.4 van voorliggende toelichting. Binnen het bestemmingsplangebied geldt een verplichting tot het doen van nader archeologisch onderzoek op het moment dat gronden dieper worden geroerd dan 1,15 m beneden maaiveld.

Waterstaat
Een beperkt deel van het plangebied aan de westelijke kant binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat' zoals opgenomen in bestemmingsplan "Correctieve herziening Wonen". Deze gronden zijn gelegen binnen de bescherming buitenkant van een waterkering. De dubbelbestemming en bijbehorende regelgeving zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De ontwikkeling van de nieuwbouw valt buiten deze gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 worden aanvullend op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels van algemene aard gesteld. Het gaat hier om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4, tot slot, zijn de laatste twee artikelen van het bestemmingsplan opgenomen. In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Het strijdige gebruik en/of de strijdige bebouwing mag worden voortgezet en onder voorwaarden worden gewijzigd. Dit is een standaard bepaling die opgenomen dient te worden in bestemmingsplannen. Tevens is binnen dit bestemmingsplan het pand Vierwiekenplein 100 onder het overgangsrecht gebracht.

De slotregel geeft tot slot de officiële naam van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel tevens een grondexploitatieplan vaststelt. De gemeenteraad kan bij de vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten om daarvan af te wijken, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een privaatrechtelijke overeenkomst met de betrokken initiatiefnemers.

Om de herontwikkeling van de gronden binnen dit bestemmingsplan mogelijk te maken, is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente om zo de met dit plan gemoeide kosten anderszins te verzekeren.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bestuurlijk vooroverleg
Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dat kader is voorliggend bestemmingsplan voorgelegd aan de diverse overlegpartners, waaronder de provincie Zuid-Holland, het Waterschap Hollandse Delta. Het bestuurlijk vooroverleg heeft geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan.

Zienswijzen en beroep
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vanaf 14 maart 2020 tot en met 24 april 2020 ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan indienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Omdat geen zienswijzen zijn ingediend, is geen Nota van Zienswijzen opgesteld. Het bestemmingsplan kan ongewijzigd vast worden gesteld.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is er nog de mogelijk tot het instellen van beroep bij de Raad van State.

Met de formele bestemmingsplanprocedure en het betrekken van de omgeving bij de planvorming wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende gewaarborgd.

Bijlagen

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Kader Herontwikkeling Rabobanklocatie

Bijlage 2 Bureauonderzoek, Bouwdossieronderoek En Verkennend Booronderzoek Archeologie , Hamaland Advies, D.d. 26 November 2017

Bijlage 3 Rapportage Verkennend Bodemonderzoek, Bk Ingenieurs, D.d. 21 December 2017

Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming, Dresmévandervalk, D.d. 22 Januari 2018

Bijlage 5 Vleermuisonderzoek, Dresmévandervalk, D.d. 23 Oktober 2018

Bijlage 6 Berekening Stikstofdepositie, Mees Ruimte & Milieu, D.d. 27 November 2019

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek, Bk Ingenieurs, D.d. 17 Mei 2019

Bijlage 8 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling, D.d. 10 December 2019