KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Linten
Artikel 4 Groen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
1.2 Planlocatie
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Wateraspecten
4.6 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
6.3 Voorliggend Plan
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Situatietekeningen
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkeerstellingen T.b.v. Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Aanvullende Onderzoeken Flora En Fauna
Bijlage 8 Resultaten Aerius Berekeningen
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Vuurbaken 4 en ongen. te Oud-Beijerland

Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 23-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:

Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Vuurbaken 4 en ongenummerd, Oud-Beijerland" van de gemeente Hoeksche Waard;

1.2 Bestemmingsplan:

De geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01 met bijbehorende regels;

1.3 De verbeelding:

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 Aan- en uitbouw:

Een uitbreiding van het hoofdgebouw die, wat afmetingen betreft, ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.8 Achtergevelbouwgrens:

De achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;

1.9 Achtergevelrooilijn:

De denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achtergevel van een gebouw, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.10 Agrarisch bedrijf:

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden en/of fokken van dieren (hieronder wordt niet verstaan: fruit- en sierteeltbedrijven en boomkwekerijen);

1.11 Ander bouwwerk:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.12 Antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.13 Antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.14 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 Bebouwingspercentage:

Het deel van het bouwvlak of bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

1.16 Bed & breakfast:

Een kleinschalige overnachtingaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande en legale woning in combinatie met het serveren van uitsluitend ontbijt;

1.17 Bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.18 Bedrijfsmatige exploitatie:

Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie;

1.19 Bedrijfswoning/dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein aantoonbaar noodzakelijk is;

1.20 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, een dienstverlenende instelling, of voor een aan huis verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.21 Bestaand:

  1. a. bij bouwwerken:
    een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik:
    het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.22 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak;

1.23 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 Bijgebouw:

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;

1.25 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak;

1.27 Bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.28 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 Bouwperceelsgrens:

Een grens van een bouwperceel;

1.30 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.31 Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 Carport:

Een overkapping, bedoeld voor de stalling van motorvoertuigen;

1.33 Cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk toegekende waarde op het gebied van algemene historische waarden en-/of de ensemblewaarden en-/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie (gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk heeft gemaakt); en vastgelegd in een cultuurhistorisch rapport;

1.34 Cultuurhistorisch rapport:

Onderzoek waarin de algemene historische waarden en-/of de ensemblewaarden en-/of de architectonische waarden en-/of de bouwhistorische waarden en-/of de waarden vanuit de gebruikhistorie zijn geïnventariseerd en vastgelegd;

1.35 Dagrecreatie:

Het tussen zonsopgang en zonsondergang benutten van voor de recreatie bestemde, c.q. ingerichte gronden en voorzieningen;

1.36 Dakterras:

Een dak of deel van een dak (daaronder inbegrepen dakterrasafscheidingen) dat rechtstreeks vanuit het gebouw of door middel van een vaste trap toegankelijk is en dat omgeven is door een vloerafscheiding;

1.37 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.38 Erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.39 Erfbebouwing:

De bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.40 Extensieve (dag)recreatie:

Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.41 Extensief recreatief medegebruik:

Recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden;

1.42 Gastopvang:

Kinderopvang in een gezinssituatie na tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau;

1.43 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 Hobbyboer:

Een agrarische activiteit die niet de omvang heeft van een volledige arbeidskracht, maar waarbij wel sprake is van ten minste 1 ha grond en van 4 Nederlandse grootte eenheid (nge) of vergelijkbare grootte gemeten in SO;

1.45 Hoofdgebouw:

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.46 Horeca:

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

  1. 1. Horeca categorie 1 (licht):
    horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
    horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
  2. 2. Horeca categorie 2 (middel):
    een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter plaatse;
  3. 3. Horeca categorie 3 (zwaar):
    een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse;

1.47 Kampeermiddelen:

Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst.

Onder kampeermiddelen wordt niet verstaan: stacaravans.

1.48 Kantoor:

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van de administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.49 Landschappelijke waarden:

De aan een gebied toegekende waarde in visueel- ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.50 Mantelzorg:

Het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.51 Natuurwaarden/natuurlijke waarden:

De aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.52 Nge:

Een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven;

1.53 Normaal onderhoud, gebruik en beheer:

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.54 Ondersteunende horeca:

Een horecafunctie in maximaal de categorie lichte horeca 1a als bedoeld in artikel 1.46 welke naar aard en uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie of -bestemming en ten dienste staat van die hoofdfunctie.

Als hoofdfuncties kunnen worden beschouwd: winkels, tuincentra, buurthuizen, jongerencentra, sportcomplexen, woonzones voor senioren/gehandicapten, kerken, kantines van bedrijven, verenigingslokalen, feestzalen, zaalverhuur, partycentra, clubhuizen, sociaal culturele centra, musea, wijkcentra, theater e.d.; voor de functie mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig worden gebruikt;

1.55 Ondergeschikte functie:

Een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.56 Overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.57 Peil:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  3. c. Indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    1. 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst:
      de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    2. 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst:
      de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
    3. 3. voor vrijstaande bijgebouwen:
      de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
  4. d. Indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Nieuw Amsterdams Peil (of ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald;

1.58 Permanente bewoning:

Bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.59 Seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. c. een seksautomatenhal;
  4. d. een seksclub of parenclub;
  5. e. al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

1.60 Staat van bedrijfsactiviteiten:

Een als bijlage 1 bij deze regels behorende en daarvan deel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.61 Stacaravan:

Een stacaravan of soortgelijk onderkomen (chalet), dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.62 Verblijfsrecreatie:

Recreatief verblijf op een daartoe bestemd terrein dan wel in een daartoe bedoeld gebouw of kampeermiddel;

1.63 Verkoopvloeroppervlak (vvo):

De totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.64 Voorgevel:

De naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de hoofdentree van de woning;

1.65 Voorgevelrooilijn:

Denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een bouwwerk loopt tot aan de perceelsgrenzen;

1.66 Watergang:

Al of niet overdekt werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen en af te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan, dat door het college van hoofdingelanden in de legger is opgenomen;

1.67 Weg:

Een voor openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeerterreinen;

1.68 Werk:

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.69 Woning:

Een complex van ruimten van, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Hieronder vallen tevens bijzondere woonvormen zoals begeleid wonen door (licht-)verstandelijke gehandicapten en ex-psychiatrische patiënten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is;

2.2 De bedrijfsvloeroppervlakte:

Binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 De hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 De oppervlakte van een overkapping:

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.10 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Linten

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. beeldende kunst;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. hobbymatig houden van vee.

4.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande maatvoering

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, afstanden en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of Wabo tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, afstanden en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

6.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. de bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. de brandweeringang;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Antennes

6.5 Ondergrondse bouwwerken

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan onder bovengrondse bebouwing;
  2. b. de ondergrondse bouwdiepte van de ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m onder maaiveld;
  3. c. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, inhoud of van het maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de inhoud van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen, indien deze niet van buiten toegankelijk is (indien de ruimte wel van buiten toegankelijk is, telt de inhoud dus wel mee).

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Bestaand gebruik

In die gevallen dat bestaand gebruik, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet, Wro of Wabo tot stand is gekomen, afwijkt ten opzichte van wat op basis van de gebruiksregels in hoofdstuk 2 is toegestaan, is dat gebruik toegestaan.

7.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met gronden wordt, tenzij in de regels anders is bepaald, wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het (laten) gebruik(en) van onbebouwde gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. het (laten) gebruik(en) van onbebouwde gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. het (laten) gebruik(en) van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 3 van het Besluit Omgevingsrecht;
  5. e. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken voor reclame-uitingen;
  6. f. het (laten) gebruik(en) van onbebouwde gronden ten behoeve van het opslaan van goederen, zoals kisten, vaten, bouwmaterialen, caravans, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  7. g. het in sub f vervatte verbod is niet van toepassing, voor zover het betreft:
    1. 1. opslag van goederen en materialen ten behoeve van de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering/bestemming binnen een bouwvlak
    2. 2. tijdelijke opslag van materialen en werktuigen welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
    3. 3. het opslaan of storten van afval- of meststoffen voor zover zulks verband houdt met, of noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden waaronder begrepen het agrarisch gebruik daarvan;
    4. 4. het storten van baggerspecie in het kader van het normale onderhoud van de in het plan gelegen watergangen;
    5. 5. het plaatsen van maximaal één kampeermiddel op een bij een woning behorend erf.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 wro-zone - wijzigingsgebied

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

  1. a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  4. d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  6. f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
  7. g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving;
  8. h. de in het plan opgenomen regels, zulks ten behoeve van het realiseren van een windturbine met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de turbine heeft een maximale hoogte van 15 m boven maaiveld;
    2. 2. turbines zijn niet toegestaan in Natura 2000-gebieden, binnen de ecologische hoofdstructuur en op of nabij monumenten;
    3. 3. in afwijking van het regionale beleid worden geen kleine windturbines toegestaan in de lintbebouwing;
    4. 4. bij plaatsing van de turbine wordt rekening gehouden met de veiligheid van derden in het algemeen;
    5. 5. de turbine is functioneel gebonden aan het gebouw of de bestemming waarop hij is geplaatst.

9.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. landschappelijke waarden;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

10.2 Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat:

  1. a. deze wijziging leidt tot een versterking van de natuurwaarden binnen het gebied;
  2. b. er geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden van het gebied plaatsvinden;
  3. c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Vuurbaken 4 en ongenummerd, Oud-Beijerland".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" van gemeente Hoeksche Waard ten behoeve van het verplaatsen van een reeds bestaande woning aan de Vuurbaken 4 te Oud-Beijerland naar een nieuwe locatie in het lint aan de Vuurbaken.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Momenteel heeft de initiatiefnemer een woning in eigendom aan de Vuurbaken 4 te Oud-Beijerland. Deze woning is echter sterk verouderd en, door de vervallen staat, niet langer geschikt als duurzame en volwaardige woning. Door de sterk verouderde en vervallen staat dient de betreffende woning te worden vervangen. Daarbij kan een nieuwe woning voldoen aan de huidige eisen ten aanzien van energie en duurzaamheid.

Het huidige perceel waarop de woning momenteel is gevestigd biedt echter onvoldoende mogelijkheden om daarop een woning van voldoende formaat te kunnen realiseren. Daarnaast biedt het huidige perceel onvoldoende ruimte om de woning op voldoende afstand van de weg te realiseren. Tevens is de huidige locatie gelegen binnen de hindercontouren van de agrarische bedrijven aan de overzijde van de Vuurbaken. Hierdoor is het wenselijk de woning te verplaatsen naar een meer geschikt perceel.

De initiatiefnemer heeft een perceel in eigendom dat goed geschikt is voor de gewenste woning, waarbij deze op voldoende afstand van de weg kan worden opgericht. Het betreft een deel van het onbebouwde perceel gelegen tussen de woningen aan de Vuurbaken 24 en 28.

De gewenste ontwikkeling is niet rechtstreeks toegestaan vanuit het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar is. Middels voorliggende toelichting wordt aangetoond dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Planlocatie

De planlocatie is gelegen aan de Vuurbaken 4 en ongenummerd te Oud-Beijerland en ligt aan de zuidwest kant van Oud-Beijerland in het landelijk gebied van gemeente Hoeksche Waard. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Oud-Beijerland, sectie G, nummers 214 en 519. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" van de gemeente Hoeksche Waard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Oud-Beijerland op 11 juni 2013, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse van de locatie Vuurbaken 4 de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'bouwvlak', 'maximum bouwhoogte 7 meter', 'maximum goothoogte 4 meter' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0002.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, locatie Vuurbaken 4.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse van de locatie Vuurbaken ongenummerd de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. Verder is de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, locatie Vuurbaken ongenummerd.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen alleen gebouwen en/of bouwwerken worden gebouwd mits deze de waterkerende werking van de betreffende waterkering niet belemmeren. De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van aard en leidt niet tot een toename van het aantal woningen in het lint. Er is uitsluitend sprake van een verplaatsing van een woning. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een aantasting van de waterkering. Er is daarmee met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een belemmering voor de waterkerende werking van de waterkering.

In artikel 19.6.1 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vergroting en/of verplaatsing van een bouwvlak bij een woning. Deze wijzigingsbevoegdheid dient echter uitsluitend ter vergroting van de inhoud van het hoofdgebouw en niet ter verplaatsing van een woning. Derhalve kan geen toepassing worden gegeven aan de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

Daarnaast is in artikel 36.8.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' een nieuwe woonbestemming toe te voegen. Deze dient echter uitsluitend voor nieuwe mogelijkheden voor lintbebouwing in een bebouwingslint en niet voor de verplaatsing van één enkele woning. Derhalve kan ook geen toepassing worden gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

De voorgenomen ontwikkeling past daarmee niet binnen de bepalingen zoals zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Derhalve is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien middels een partiële herziening (ook wel een postzegelbestemmingsplan genoemd).

Wel dienen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals is opgenomen in artikel 36.8.2 van het geldende bestemmingsplan als een goed toetsingskader voor de gewenste ontwikkeling. Derhalve is, ondanks dat geen toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid, wel getoetst aan de voorwaarden om een goede afweging te kunnen maken.

De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door toepassing van een in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 36.8.2). Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn specifieke voorwaarden verbonden waaraan met de voorgenomen ontwikkeling moet worden voldaan. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

"36.8.2 wro-zone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 2' het bestemmingsplan te wijzigen in de bestemming 'Horeca', 'Recreatie' en-/of 'Wonen - Linten' met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de wijziging geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg zal hebben en voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. b. de omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. c. buitenopslag niet is toegestaan;
  4. d. een bouwvlak ten behoeve van de nieuwe functie te realiseren bouwwerken kan worden toegekend, waarbij deze voorkeur in een historische verkavelingvorm wordt geprojecteerd;
  5. e. de bebouwingsoppervlakte van de nieuw te realiseren gebouwen bedraagt maximaal 500 m2; de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m;
  6. f. bij 'Horeca' en 'Recreatie' worden bedrijfswoningen alleen toegestaan indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  7. g. bij 'Horeca' wordt horeca in categorie 1 toegestaan als bedoeld in artikel 1.60;
  8. h. bij 'Recreatie' worden recreatiebedrijven toegestaan zoals:
    1. 1. kleinschalige verblijfsrecreatie;
    2. 2. een paardenstalling;
    3. 3. fiets-, kano-, paarden- en huifkarrenverhuur;
    4. 4. een kleinschalig bezoekerscentrum;
    5. 5. een klein museum, tentoonstellingsruimte;
    6. 6. een kinderboerderij, speeltuin;
    7. 7. binnensportactiviteiten;

dan wel bedrijven die naar aard en mate van hinder vergelijkbaar zijn;

  1. i. de eventueel aanwezige cultuurhistorisch natuurlijke en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten mogen niet onevenredig worden aangetast;
  2. j. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  3. k. bij wijziging naar 'Wonen - Linten' gelden de voorwaarden van artikel 36.8.1.".

Ad. 36.8.2, sub a:

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal sprake zijn van een verplaatsing van een woning. Er zal één woning worden opgeheven en er zal één woning worden teruggebouwd. Er is daarmee geen sprake van een vermeerdering van het aantal woningen. Het aantal verkeersbewegingen zal daarmee niet toenemen in vergelijking met de huidige situatie. Er zullen tevens geen aanvullende activiteiten plaatsvinden, waarmee geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking.

Ter plaatse zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In het voor de locatie geldende paraplubestemmingsplan "Archeologie en Parkeren, zoals is vastgesteld op 9 mei 2017, is opgenomen dat op eigen terrein moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normen die zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard.

Zoals nader omschreven in de paragraaf "Nota Parkeernormen" (paragraaf 3.3.2) wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de normen zoals zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard. Er wordt daarmee voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.2, sub b:

Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.

Omdat de woning op de huidige locatie binnen de hindercontouren ligt van de agrarische bedrijven aan de overzijde van de Vuurbaken en wordt verplaatst naar een locatie die buiten deze contouren is gelegen wordt met de voorgenomen ontwikkeling eerder juist meer ruimte geboden aan de agrarische bedrijven in de omgeving.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.2, sub c:

Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van buitenopslag en/of van activiteiten die om buitenopslag vragen.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.2, sub d:

Aan de gewenste nieuw te bouwen woning zal een bouwvlak worden toegekend. In overleg met de gemeente is bekeken wat de meest passende verkavelingsvorm is. Er is daarbij gekozen voor een verkavelingsvorm die goed aansluit bij de vormen in het gebied en bij de historische verkavelingsvormen die in de omgeving voorkomen.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.2, sub e:

De gewenste nieuwe woning zal aan de maximaal gestelde maatvoeringseisen voldoen en zal de maximaal toegestane oppervlakte voor gebouwen en de maximaal toegestane goothoogte niet overschrijden.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.2, sub f t/m h:

Er is geen sprake van het wijzigen in de bestemming 'Horeca' en/of de bestemming 'Recreatie'. Deze leden zijn daarmee op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing.

Ad. 36.8.2, sub i:

Zoals nader omschreven in de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de (mogelijk) in het gebied voorkomende cultuurhistorisch waardevolle elementen en/of landschappen.

Daarnaast is de voorgenomen ontwikkeling kleinschalig van aard en zal deze nauwelijks impact hebben op de landschappelijke structuur ter plaatse. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden in het gebied.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.2, sub j:

Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.2, sub k:

De voorwaarden uit artikel 36.8.1 worden als aanvullende voorwaarden gesteld bij een wijziging naar de bestemming 'Wonen - Linten'. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de wijziging van de bestemming aan de Vuurbaken ongenummerd naar de bestemming 'Wonen - Linten'. Daarbij gelden de aanvullende voorwaarden uit artikel 36.8.1. Deze zijn verderop in deze paragraaf nader uitgewerkt en getoetst. De voorgenomen ontwikkeling voldoet, zoals verderop in deze paragraaf nader omschreven, aan de aanvullende voorwaarden zoals zijn opgenomen in artikel 36.8.1.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden uit artikel 36.8.2 uit het geldende bestemmingsplan, waarmee de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Groen' aan de Vuurbaken ongenummerd naar de bestemming 'Wonen - Linten' mogelijk kan worden gemaakt. Het bouwvlak van de huidige woning aan de Vuurbaken 4 binnen de bestemming 'Wonen - Linten' zal daarbij worden verwijderd.

Vanuit artikel 36.8.2, sub k dient echter nog te worden aangetoond dat aan de voorwaarden uit artikel 36.8.1 kan worden voldaan. Deze voorwaarden luiden als volgt:

"36.8.1 wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 1' het bestemmingsplan wijzigen in de bestemming 'Wonen - Linten' met bouwvlak ten behoeve van het realiseren van een nieuwe woning met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. er is aantoonbaar sprake van een aanzienlijke landschappelijke of stedenbouwkundige verbetering (bijvoorbeeld in de vorm van sanering van overbodige (bedrijfs)opstallen, het herstellen of creëren van een fraai landschappelijk doorzicht of het realiseren van aan het eigen landschappelijke of natuurlijke elementen);
  2. b. de nieuwe woning moet direct bij de weg met lintbebouwing zijn gelegen en wordt bij voorkeur geclusterd gebouwd op percelen die aansluiten op bestaande bebouwingsstructuren;
  3. c. het bestaande volume mag niet toenemen; ten minste 50% van de in artikel 3.6.4 onder b genoemde oppervlakte wordt gesaneerd; indien een lager percentage aan de orde is, is voor de resterende oppervlakte financiële compensatie vereist inhoudende een bedrag ter grootte van de ontbrekende oppervlakte in m² x een normbedrag in een (inter) gemeentelijk kwaliteitsfonds ten behoeve van fysieke sanering;
  4. d. de inhoud van de nieuwe woning bedraagt maximaal 400 m³;
  5. e. de nieuwe woning brengt uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven;
  6. f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  7. g. voor het overige gelden de regels van artikel 19."

Ad. 36.8.1, sub a:

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een reeds verouderde en vervallen woning worden gesaneerd. In ruil daarvoor zal op een andere plek aan de Vuurbaken een nieuwe woning worden opgericht. Deze nieuwe woning zal worden gebouwd volgens de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie en zal qua uitstraling worden gebouwd in een stijl die goed past binnen het gebied waarin de locatie is gelegen. De stedenbouwkundige structuur en uitstraling in het gebied zal daarmee aanzienlijk verbeteren.

Daarnaast is de huidige woning gelegen in een dunbebouwd deel van het lint. De huidige woning verstoort het landschappelijk doorzicht van de agrarische bedrijven en de daarbij behorende bedrijfswoningen in het gebied naar het achterliggende agrarische landschap en het groen. De gewenste locatie is niet gelegen tegenover andere bedrijven en/of bebouwing en is gelegen in een dichter bebouwd gebied. Hiermee zal geen sprake zijn van een belemmering van het landschappelijke doorzicht op de gewenste locatie. De voorgenomen ontwikkeling zal juist leiden tot een verbeterd landschappelijk doorzicht op de huidige locatie. Omdat op de huidige locatie reeds sprake is van een verstoord doorzicht zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de landschappelijke doorzichten in de omgeving.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.1, sub b:

De gewenste nieuwe woning zal aansluitend aan het huidige lint worden opgericht, waarbij de woning zal aansluiten bij het bebouwde perceel aan de Vuurbaken 24. Het perceel aan de Vuurbaken 24 maakt reeds deel uit van het geclusterde bebouwingslint langs de Vuurbaken. De gewenste nieuwe woning sluit hier goed op aan, waarmee sprake is van een ligging direct bij de weg met de lintbebouwing en van een clustering van de bebouwing op percelen die aansluiten op de bestaande bebouwingsstructuren.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.1, sub c:

Bij de voorgenomen ontwikkeling is het ontwerp van de gewenste nieuwe woning nog niet ingevuld. Bij het ontwerp van de gewenste nieuw te bouwen woning zal rekening worden gehouden met het huidige bouwvolume. Wanneer dit met de gewenste nieuwe woning zal worden overschreden dan zal hiervoor een financiële compensatie worden gedaan volgens de normbedragen zoals genoemd onder artikel 36.8.1, sub c.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.1, sub d:

De maximaal toegestane inhoudsmaat zal met de voorgenomen ontwikkeling niet worden overschreden.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.1, sub e:

Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.

Omdat de woning op de huidige locatie binnen de hindercontouren ligt van de agrarische bedrijven aan de overzijde van de Vuurbaken en wordt verplaatst naar een locatie die buiten deze contouren is gelegen wordt met de voorgenomen ontwikkeling eerder juist meer ruimte geboden aan de agrarische bedrijven in de omgeving.

Ad. 36.8.1, sub f:

Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad. 36.8.1, sub g:

De regels uit artikel 19 van het geldende bestemmingsplan betreffen de regels voor de bestemming 'Wonen - Linten'. Binnen deze bestemming gelden maximale bouwvoorschriften en gebruiksvoorwaarden. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal aan de bepalingen uit artikel 19 uit het geldende bestemmingsplan worden voldaan.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Aan de voorwaarden uit artikel 36.8.1 wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan.

Gezien aan de wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan wordt de voorgenomen ontwikkeling als inpasbaar en haalbaar geacht. Omdat echter geen toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden wordt het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk herzien middels een partiële herziening conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting, waarin nader is gemotiveerd dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar is.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Hoeksche Waard.

De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit agrarische landbouwgronden gelegen achter het huidige bebouwingslint langs de Vuurbaken. De verkavelingsstructuur betreft een blokverkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.

In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele burgerwoningen en agrarische bedrijven gelegen. Nabij de locatie aan de Vuurbaken 4 is tevens een nutsvoorziening en een niet-agrarisch bedrijf gelegen.

Op de huidige locatie aan de Vuurbaken 4 is momenteel een burgerwoning aanwezig en in gebruik. De betreffende woning is gelegen in een groene structuur en is gelegen in het lint langs de Vuurbaken. De huidige locatie is echter in een gebied waarbij de afstand tot de naastgelegen lintbebouwing relatief groot is, waarmee de samenhang van de locatie met het lint niet in overwegende mate zichtbaar is.

De huidige locatie aan de Vuurbaken ongenummerd betreft een onbebouwde locatie. De gronden ter plaatse betreffen onbebouwde landbouwgronden. De locatie aan de Vuurbaken ongenummerd sluit aan op het bebouwingslint langs de Vuurbaken en heeft een duidelijke relatie en verbinding met het bebouwingslint.

Op de locatie aan de Vuurbaken 4 is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ter plaatse ongeveer 165 m² groot. In de volgende figuren zijn luchtfoto's opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0004.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse locatie Vuurbaken 4.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0005.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse locatie Vuurbaken ongenummerd.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2 Gewenste Situatie

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse de woning aan de Vuurbaken 4 te verplaatsen naar de locatie aan de Vuurbaken ongenummerd (op het perceel tussen de Vuurbaken 24 en 28).

De gewenste nieuwe woning zal aansluiten op het bestaande bebouwingslint aan de Vuurbaken en zal worden opgericht volgens de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Voor wat betreft uiterlijk en uitstraling van de gewenste nieuwe woning zal worden voorzien in een bij de omgeving passende woning, die aansluit op de stijlen en historie in het gebied. Daarmee zal sprake zijn van een goede ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatieschets weergegeven. De gewenste nieuwe woning is hierbij indicatief ingetekend. De plaats en positie van de uiteindelijke woning kan bij het uitwerken van het ontwerp van de gewenste woning nog wijzigen. In overleg met de gemeente wordt gezocht naar de meest passende positie en invulling van de locatie. De volledige tekeningen zijn als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0006.png"

Situatieschets gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.

Ter plaatse van de Vuurbaken ongenummerd is nog geen bouwvlak toegekend. Met de voorgenomen ontwikkeling zal worden voorzien in een voldoende groot bouwvlak om de gewenste nieuwe woning mogelijk te maken.

Op de locatie aan de Vuurbaken 4 zal het huidige bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen - Linten' worden verwijderd. De ter plaatse aanwezige woning zal daarbij in zijn geheel worden gesloopt. Daarbij zullen eveneens, voor zover aanwezig, alle daarbij behorende bijgebouwen worden gesloopt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.

Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:

  1. 1. Klimaatbestendige inrichting in 2050:
    Hierbij is het van belang dat het watergebruik beter wordt afgestemd op het beschikbare water en dat water langer wordt vastgehouden, dat functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving moeten meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem en dat de energietransitie naar een volledig duurzame energiewinning verder wordt gestimuleerd en ontwikkeld.
  2. 2. Duurzame en circulaire economie:
    Hierbij is het van belang dat de gevolgen voor de economie, mede door de COVID-19 pandemie, zoveel mogelijk worden beperkt en dat bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra, naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, aansluiting wordt gehouden op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk en rekening wordt gehouden met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. Daarbij wordt ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors en worden investeringen gedaan in het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening in samenhang met het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving.
  3. 3. Ontwikkeling Stedelijk Netwerk Nederland:
    Hierbij is het van belang dat wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden met een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's, dat de woningbouw een nieuwe, stevige impuls wordt gegeven en dat zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied wordt ontwikkeld, klimaatbestendig en natuurinclusief. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden het groene karakter, wordt het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt en wordt de aansluiting op het groene gebied buiten de stad verbeterd.
  4. 4. Geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied:
    Hierbij is het van belang dat de biodiversiteit wordt verbeterd, dat steeds meer richting wordt gegeven aan een duurzame kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap en dat wordt bijgedragen aan een landelijk gebied waarin het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.

Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.

Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.

Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.

Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie heeft haar beleid eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken. De Zuid-Hollandse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie geeft de beleidsuitgangspunten op hoofdlijnen weer. De Omgevingsvisie is niet juridisch bindend. De juridische borging van de Omgevingsvisie vindt plaats in de Omgevingsverordening, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie in regels zijn vastgelegd.

De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan. Glastuinbouw en boom- en sierteelt worden alleen in de daarvoor toegewezen gebieden toegestaan.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van intensieve veehouderij, glastuinbouw en/of boom- en sierteelt.

Het gewenste initiatief betreft een verplaatsing van een woning. Daarbij wordt een kwaliteitsslag gemaakt en wordt de nieuwe bebouwing gebouwd volgens de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Dit komt ten goede van de ruimtelijke kwaliteit en de beeldkwaliteit ter plaatse. Het ruimtebeslag mag vanuit gemeentelijk beleid met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen of moet anderszins worden gecompenseerd. De toename van bebouwing in het buitengebied blijft daarmee zeer beperkt.

Verder streeft de provincie naar het behoud en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij geeft de provincie richting aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een zogenaamde 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en ruimtelijke ontwikkelingen naar mate van impact op de omgeving.

De gebiedskwaliteit is weergegeven in de kwaliteitskaart. Daarin zijn de volgende lagen opgenomen:

  • Laag van de ondergrond;
  • Laag van de cultuur- en natuurlandschappen;
  • Laag van de stedelijke occupatie;
  • Laag van de beleving.

Laag van de ondergrond:

De locaties zijn vanuit de ondergrond in een rivierdeltacomplex en een landschap van jonge zeeklei gelegen. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen. Het richtpunt voor deze gebieden is dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling. Daarbij wordt een bestaande woning verplaatst naar een meer geschikte locatie in het lint. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarnaast tot een kwaliteitsslag in het gebied, omdat bestaande, verouderde en vervallen bebouwing wordt gesaneerd en nieuwe, kwalitatief hoogwaardige bebouwing wordt opgericht die voldoet aan de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Dit bevordert de beeldkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De voorgenomen ontwikkeling zal, mede vanwege het kleinschalig karakter (het ruimtebeslag blijft ruimschoots onder het maximaal toelaatbare) en vanwege het feit dat het voornamelijk bestaande voorzieningen betreft die worden verplaatst en opgeknapt, slechts een (zeer) beperkte impact hebben op het landschap. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van wijzigingen aan de structuur van het landschap en/of het reliëf ervan. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de aspecten uit de laag van de ondergrond.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen:

De locaties zijn vanuit de cultuur- en natuurlandschappen gelegen in een Zeekleipolderlandschap. Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken.

De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.

Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Ontwikkelingen in de zeekleipolders dienen bij te dragen aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen en passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren. Het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders dient herkenbaar te blijven door het behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder. Daarnaast dient de kreek te worden versterkt als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.

Bebouwing wordt geconcentreerd in of bij compacte kernen en niet in het open middengebied van de polders. Ten slotte dient het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur behouden te blijven.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een verplaatsing van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats binnen het huidige bebouwingslint. De bebouwing concentreert zich daarbij in het bebouwingslint en niet in de open middengebied in de polder. De voorgenomen ontwikkeling is daarnaast kleinschalig van aard en zal een zeer beperkte of geen impact hebben op het landschap. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de maat en schaal van de dijk en de deltawateren niet in de weg staan of aantasten. Ook het patroon van opwas- en aanwaspolders zal niet worden aangetast en herkenbaar blijven. Verder zal de kreek herkenbaar blijven als structuurdrager en zal geen sprake zijn van een aantasting van het contrast tussen de binnendijkse polders en buitendijkse natuur.

De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de aspecten uit de laag van de cultuur- en natuurlandschappen.

Laag van de stedelijke occupatie:

Vanuit de laag van de stedelijke occupatie is de locatie gelegen in gebied dat niet nader is gekenmerkt. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen (nadelige) invloed hebben op de aspecten uit de laag van de stedelijke occupatie.

Laag van de beleving:

Vanuit de laag van de beleving is de locatie gelegen in gebied dat niet nader is gekenmerkt. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen (nadelige) invloed hebben op de aspecten uit de laag van de beleving.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de gebiedskwaliteit.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

In gebieden met beschermingscategorie 1 zijn ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden.

In gebieden met beschermingscategorie 2 zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.

De locatie is gelegen in een gebied waarvoor geen aanvullende beschermingscategorie geldt. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk zonder aanvullende voorwaarden.

De provincie wil daarnaast de depositie van stikstof van de landbouw, maar ook van de industrie en verkeer, langdurig en stevig terugdringen, ruimtelijke en economische ontwikkeling mogelijk maken en natuurherstel realiseren. Het is daarbij van belang dat de stikstofdepositie van ruimtelijke ontwikkeling niet mag toenemen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een onevenredige toename van verkeersbewegingen. De stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet toenemen.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening bevat de juridische vertaling van de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie, welke tegelijkertijd met de Omgevingsverordening is opgesteld. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn in regels vertaald en vastgelegd in de Omgevingsverordening. De meest recente versies van zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening zijn op 1 april 2019 in werking getreden.

Voor wat betreft wonen en/of het verplaatsen van een woning zijn in de verordening geen specifieke bepalingen opgenomen. Alleen wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling gelden aanvullende bepalingen. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is daarmee geen sprake van aanvullende voorwaarden voor de gewenste verplaatsing van de woning naar een meer geschikte plaats binnen het huidige bebouwingslint.

Naast specifieke regels voor een ruimtelijke ontwikkeling gelden vanuit de verordening ook algemene regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het van belang te kijken naar de impact van een ontwikkeling op het landschap en de omgeving. Hierin wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:

  1. 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. 2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet in een wijziging op structuurniveau (aanpassen);
  3. 3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren).

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een verplaatsing van een reeds bestaande woning. De locatie is gelegen in een zeekleipolderlandschap waarin de bebouwing geconcentreerd dient te worden in bestaande structuren. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de woning beter aansluiten op het bestaande bebouwingslint en daarmee beter worden geconcentreerd in de bestaande structuur. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de bestaande gebiedsidentiteit.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in wijzigingen aan de structuur van het landschap en zal een (zeer) beperkte impact hebben op de omgeving.

De toetsing aan de kwaliteitskaart heeft reeds plaatsgevonden in de paragraaf "OmgevingsvisieZuid-Holland" (paragraaf 3.2.1). Daaruit is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee sprake van een ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, die niet voorziet in wijzigingen op structuurniveau en die voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Verder zijn binnen de provincie verschillende beschermingscategorieën aangewezen voor de bescherming en instandhouding van waardevolle landschappen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in beschermingscategorie 1 en beschermingscategorie 2. Ten aanzien van deze gebieden gelden de volgende aanvullende bepalingen:

"Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  1. a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden;
  2. b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden."

De locatie is niet gelegen in een gebied waarvoor een aanvullende beschermingscategorie is opgenomen. De aanvullende voorwaarden zijn daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen onevenredige aantasting van het landschap en/of de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg hebben.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard

De gemeente Hoeksche Waard heeft op 17 december 2019 de Omgevingsvisie Hoeksche Waard vastgesteld. Deze visie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar de lange(re) termijn. De visie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.

Vanuit de visie zijn de locaties gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Natuurlijk verbonden'. Dit is het grootste deelgebied binnen de gemeente. Het betreft het grote, relatief open agrarische landschap. Het landschap is rationeel en doelmatig ingericht voor de agrarische sector. De openheid geeft lange zichtlijnen en vergezichten.

Het open agrarisch landschap wordt doorsneden door een fijnmazig systeem van kreken en dijken. De open ruimten vormen de tegenhanger van de meer verdichte dijklinten en dorpen en zijn daar onlosmakelijk mee verbonden.

Het dijken- en krekenpatroon is in zijn geheel waardevol. Daarbinnen zijn er verschillende typen dijken en kreken te onderscheiden en zijn er gave en minder gave delen Juist de samenhang is kenmerkend. De dijken en kreken zijn allereerst van belang voor de veiligheid en het waterbeheer en ze leveren daarmee feitelijk de primaire bestaansvoorwaarden voor alle functies in het gebied. Daarnaast zijn het dragers van de groenblauwe structuur, zowel in het landelijk gebied als in het stedelijk gebied. Daarnaast zorgen de dijken voor herkenbaarheid van de bijzondere ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Binnen de linten komen diverse cultuurhistorische iconen voor die ook bijdragen aan de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis Belangrijk is dat de bijzondere ontstaansgeschiedenis afleesbaar blijft in het landschap. Het versterken van de landschappelijke verschillen tussen de poldertypen kan daaraan bijdragen. In de loop van de tijd zijn de polders door ruilverkaveling en egalisaties immers meer op elkaar gaan lijken.

Het gebied staat bekend om de sterke en innovatieve landbouwsector. Die vooruitstrevende positie in de landbouw dient behouden te blijven. Voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor duurzame grondgebonden agrarische bedrijven gericht op efficiëntie en op innovatie zijn daarbij van cruciaal belang.

Daarnaast zijn er kansen voor verbindingen met recreatie en toerisme, cultuurhistorie en onderwijs. Dat kan in de vorm van nieuwe kennis- en belevingsplekken in de gemeente, waar kansen worden benut voor informatie over of beleving van de landbouwsector.

Tegelijkertijd dient het patroon van (groene) dijken en kreken te worden versterkt en verbonden, waarbij groene inpassing van de agrarische erven, meer bloeiende akkerranden, verbinden van kreken, versterken van historische structuren en versterken van de recreatieve fiets- en wandelroutes centraal staan. De kreken kunnen een extra functie krijgen voor de waterberging en opvang van water voor droge perioden.

Er wordt ruimte geboden voor uitbreiding aan de rand van de dorpen, indien inbreiding en herstructurering binnen de dorpen onvoldoende mogelijkheden biedt. De uitbreiding moet passen bij de identiteit van het dorp.

Binnen dit deelgebied liggen ook buurtschappen en lintbebouwing. De dijken in de buurtschappen en linten zijn van oudsher bebouwd en bewoond en hebben een functie als ontsluitingsweg. Ontwikkelingen daar moeten aansluiten op de identiteit van het buurtschap of het lint.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling in een bestaande lintbebouwing. Daarbij wordt uitsluitend een bestaande woning verplaatst naar een meer passende locatie binnen het bebouwingslint. De gewenste verplaatsing zal leiden tot een betere aansluiting van de woning op het bestaande lint. Op de huidige locatie zal het landschappelijk doorzicht worden versterkt. De verdichting van de doorzichten op de gewenste locatie zijn, vanwege de ligging aansluitend aan bestaande bebouwing en nabij een boomgaard, zeer beperkt. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee bijdragen aan de versterking van de structuur van het lint en het verbeteren van de landschappelijke doorzichten. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten die de gemeente heeft voor het gebied waarin de locaties zijn gelegen.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de naam structuurvisie van gemeente Hoeksche Waard.

3.3.2 Nota Parkeernormen

Op 2 mei 2016 is de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard in werking getreden. In deze nota is opgenomen dat de gemeente Hoeksche Waard de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 overneemt voor het bepalen van de parkeerbehoefte die de diverse daarin onderscheiden functies oproept.

In de CROW-publicatie 317 is voor het wonen in een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal worden voorzien in voldoende ruimte om minimaal 2 parkeerplaatsen (eventueel in een garage) mogelijk te maken. Hiermee wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de normen zoals gelden vanuit de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het verplaatsen van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats binnen het huidige bebouwingslint. Een woning veroorzaakt geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige milieubelasting op de omgeving.

Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een bestaande woning worden verplaatst. Daarbij zal de huidige woning worden gesloopt en elders worden teruggebouwd. Dit betreft het verplaatsen/oprichten van een gevoelig object.

Nabij de huidige locatie zijn agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven gelegen. De huidige woning is gelegen binnen de richtafstanden die gelden voor dergelijke inrichtingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de woning verder van deze bedrijven, ruimschoots buiten de daarvoor opgenomen richtafstanden komen te liggen, waarmee de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze bedrijven zullen worden verbeterd.

Nabij de gewenste locatie zijn uitsluitend burgerwoningen gelegen. Burgerwoningen veroorzaken geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Derhalve zijn voor burgerwoningen geen richtafstanden opgenomen. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen woningen.

De dichtstbijzijnde inrichting gelegen nabij de gewenste locatie betreft een agrarisch grondgebonden bedrijf aan de Vuurbaken 19 en 19a. Dit bedrijf betreft een agrarisch land- en tuinbouwbedrijf met als neventak het verhuren van onroerend goed (bedrijfsgebouwen) voor de opslag van land- en tuinbouwproducten. Voor een dergelijke inrichting geldt als grootste afstand een richtafstand van 30 meter. Het betreffende bedrijf is op een afstand van ongeveer 210 meter van de gewenste locatie gelegen. Hiermee is geen sprake van een mogelijke beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het betreffende bedrijf.

Aan de overzijde van de weg, achter de dijk, is een boomgaard ten behoeve van de fruitteelt gelegen. Voor dergelijke boomgaarden geldt doorgaans een richtafstand van 50 meter vanwege mogelijke spuitzones ten behoeve van gewasbeschermingsmiddelen. Echter is deze richtafstand geen wettelijk vastgelegde afstand en is het mogelijk om van deze afstand af te wijken als de omstandigheden daar voldoende aanleiding voor geven. Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan sprake zijn van verneveling, waarmee de middelen mogelijk verspreiden. Echter is de hoogte van de mogelijke verspreiding beperkt. De locatie is gelegen aan de andere zijde van de dijk, waarbij de hoogte van de dijk zorgt voor voldoende afscherming van de gewenste locatie van de boomgaard. De mogelijk gebruikte gewasbeschermingsmiddelen zullen daarbij door de dijk worden afgevangen, waardoor geen sprake zal zijn van het neerslaan van mogelijke gewasbeschermingsmiddelen op de gewenste locatie. De gewenste locatie is op een afstand van ongeveer 30 meter van de betreffende boomgaard gelegen. Hiermee is sprake van voldoende afstand en door de afschermende werking van de dijk zal geen sprake zijn van mogelijke overlast als gevolg van mogelijk in de boomgaard gebruikte gewasbeschermingsmiddelen. De betreffende boomgaard zal daarmee niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Hiermee zal geen sprake zijn van een mogelijke beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies en/of bedrijven.

4.1.2 Geur

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het verplaatsen van een bestaande burgerwoning. Een burgerwoning veroorzaakt geen geurhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geurhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dient, wanneer sprake is van nieuwe of te verplaatsen gevoelige objecten, te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Daarbij mag de geurbelasting (achtergrondbelasting) op het betreffende object niet hoger zijn dan de voorgeschreven normen.

In de omgeving van de gewenste locatie zijn geen veehouderijen en/of andere inrichtingen die een mogelijke geurbelasting aan de omgeving veroorzaken gelegen. Er is daarmee geen sprake van een hoge achtergrondbelasting op het gebied van geur. Het is daarmee niet aannemelijk dat de achtergrondbelasting op het gebied van geur de wettelijke normen ter plaatse zal overschrijden. Daarmee kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden geborgd.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van een woning en is daarmee geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. Ook zal, zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), geen sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden zal met de voorgenomen ontwikkeling daarom niet in onevenredige mate toenemen, waarmee sprake is van een zogenaamde NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige toename van de achtergrondconcentratie fijnstof en stikstofoxiden dient, wanneer sprake is van nieuwe of te verplaatsen gevoelige objecten, te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Daarbij mag de achtergrondconcentratie aan fijnstof en stikstofoxiden op het betreffende object niet hoger zijn dan de voorgeschreven normen.

Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wanneer de achtergrondconcentraties voor fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 µg/m³ bedragen. Volgens gegevens uit de Atlas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin ook de gegevens uit de NSL Monitoringstool zijn opgenomen, bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden op de gewenste locatie, zoals te zien in de volgende figuren, ongeveer 16,6 en 16,1 µg/m³. Dit is ruimschoots onder de norm voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarmee ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0007.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0008.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

4.1.5 Volksgezondheid

Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.

Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.

Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.

4.1.6 Woon- en leefklimaat

Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.1.7 Spuitzones gewasbeschermingsmiddelen

In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden is een spuitzone opgenomen, waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten worden toegestaan.

In de omgeving vindt mogelijk bomenteelt plaats. Om deze reden dient rekening gehouden te worden met de spuitzones van de betreffende gewassen. Echter is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Het gebruik van de woning zal met de voorgenomen ontwikkeling niet wijzigen. De bestaande feitelijke situatie zal met de gewenste ontwikkeling niet wijzigen.

Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbestrijdingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.

Wel dient een afweging te worden gemaakt of bij een perceel waarop (mogelijk) bomenteelt plaatsvindt een spuitzone nodig is. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • de aard van het bestrijdingsmiddel (biologische of juist giftige middelen);
  • de toedieningswijze (handmatig of machinaal spuiten, in druppel- of dampvorm spuiten, of op- en zijwaarts of neerwaarts spuiten). Een voorbeeld hiervan is dat de rechter van oordeel was dat een spuitzone van 30 meter voor een bloembollenkwekerij onvoldoende was onderbouwd, omdat uit onderzoek was gebleken dat door de manier van spuiten van bloembollen (in neerwaartse richting) het aanhouden van een spuitzone niet noodzakelijk was vanuit het oogpunt van volksgezondheid;
  • de frequentie van het spuiten;
  • de weersomstandigheden (bijvoorbeeld aan de windrichting);
  • de inrichting van het landschap (zo is van belang of er een (winterharde) groenhaag aanwezig is (of zal worden aangebracht op grond van een verplichting in de planregels) tussen een perceel waarop gespoten wordt en een gevoelige object. In dat geval blijkt wegens de reductie van drift (afhankelijk van de dikte, hoogte en type groenhaag) een (veel) kortere afstand aanvaardbaar (dan 50 meter).

De bomenteelt vindt momenteel op ongeveer 30 meter van de gewenste locatie plaats (gemeten van de gevel van de woning tot aan de dichtstbijzijnde boomgaard).

Daarnaast is de locatie aan de overzijde van de dijk gelegen, waarbij de dijk zorgt voor een afschermende werking. De eventueel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen zullen daarmee door de dijk worden afgevangen en niet op de gewenste locatie neerslaan.

Gezien het voorgaande is het niet aannemelijk dat een spuitzone van 50 meter gehanteerd hoeft te worden en kan worden volstaan met een spuitzone van 30 meter. Gezien de ligging van de woning op een afstand van ongeveer 30 meter van de rand van het betreffende perceel zal aan deze afstand worden voldaan.

Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.

4.1.8 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.1.9 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5740 (verkennend onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat ter plaatse enkele licht verhoogde waarden zijn aangetroffen. Elk van deze waarden liggen echter onder het criterium voor vervolgonderzoek, waarmee nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast is, gebaseerd op historisch onderzoek en zintuiglijke waarnemingen, geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar asbest. Voor het gehele onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting.

Hiermee zal de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg staan.

4.1.10 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  1. 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  2. 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 171 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01_0011.png"

Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Zuid-Holland.

Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

De locatie is niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast. Daarnaast is geen sprake van een ontwikkeling die mogelijk leidt tot een toename van de emissie van ammoniak. Daarmee is geen sprake van een toenemende depositie op de betreffende gebieden, waarmee geen van de betreffende gebieden onevenredig zal worden geschaad.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Hoeksche Waard voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

De gemeente Hoeksche Waard heeft de archeologische verwachtingswaarden opgenomen in het paraplubestemmingsplan "Archeologie en Parkeren", waarin de verwachtingswaarden zijn opgenomen in dubbelbestemmingen. Afhankelijk van de voorkomende waarde zijn voorwaarden gesteld voor nader onderzoek bij ruimtelijke ingrepen.

De huidige locatie is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 10 hectare en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld.

Op de huidige locatie zal de huidige woning worden gesloopt. Dit betreft een bodemingreep, waarbij mogelijk dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld zal worden gegraven. Omdat de oppervlakte echter aanzienlijk minder dan 10 hectare bedraagt is voor de sloop van de huidige woning geen nader onderzoek nodig.

De gewenste locatie voor de nieuw te bouwen woning is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 500 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal op de gewenste locatie een nieuwe woning worden gebouwd. Voor de nieuw te bouwen woning geldt een maximale inhoudsmaat van 400 m³. Een woning met een inhoud van maximaal 400 m³ heeft geen oppervlakte van meer dan 500 m². Er is daarmee geen sprake van een ingreep van meer dan 500 m², waarmee nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Echter is, om zeker te zijn dat met de voorgenomen ontwikkeling geen archeologische resten worden geschaad, een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plangebied een lage verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten. Ten aanzien van de voorgenomen ingrepen wordt door de onderzoeker geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Voor het volledig onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 9 van deze toelichting.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Vanuit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland is de Vuurbaken aangemerkt als historisch landschappelijke lijn met een redelijk hoge waarde. Bij de waardering van landschappelijke lijnen is vooral gelet op de gaafheid van het historische lijnelement (bv. profiel van een dijk of kanaal) en eventueel ook op de samenhang met andere elementen (bv. polderkades met weteringen en tiendwegen). Gaafheid kan bijvoorbeeld zijn aangetast door ophoging van een dijk, asfaltering van een onverhard pad of verbreding van een tracé. Samenhang tussen elementen heeft vaak te leiden door aanleg van nieuwe wegen, industrieterreinen of woonwijken. In zo'n geval is hooguit de waarde 'redelijk hoog' toegekend.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een verplaatsing van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats in het lint. Het betreft een (zeer) kleinschalige ontwikkeling, waarbij de structuur van de Vuurbaken niet onevenredig zal worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige gevolgen hebben voor de dijk waarop de Vuurbaken is gelegen. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de betreffende historisch landschappelijke lijnelement.

Voor het overige zijn ter plaatse geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een mogelijke aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

De locaties zijn niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Vuuirbaken. De locatie is voorzien van één of meerdere inrit(ten) welke aansluit(en) op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van verplaatsing van een bestaande burgerwoning naar een meer geschikte plaats in het bebouwingslint. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Er is reeds immers sprake van een woning en dat zal niet veranderen. Het aantal woningen zal met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. Ook zal het aantal personen met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. Er zal daarmee geen sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen.

Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Hollandse Delta (hierna: het waterschap).

Op grond van artikel 3.3 van de Keur van het waterschap is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag versneld tot afvoer te laten komen. Door extra versnelde afvoer van neerslag of verhard oppervlak vermindert de afvoer- en bergingscapaciteit van het watersysteem dat in beheer is bij het waterschap. Deze capaciteit moet in veel gevallen echter behouden blijven, in het bijzonder om te kunnen voldoen aan de normen voor wateroverlast op grond van artikel 2.8 van de Waterwet. Waterschappen hanteren in hun beheer als uitgangspunt de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Vasthouden van water (neerslag) in het gebied zelf verdient de voorkeur boven het bergen en uiteindelijk afvoeren van water. Door meer verhard oppervlak komt water eerder tot afvoer naar het watersysteem van waterschappen, waardoor waterschappen weer genoodzaakt kunnen worden elders de afvoer- en bergingscapaciteit te vergroten. Dat is ongewenst.

Een toename van het verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd. Er is geen compensatie nodig wanneer de toename van het verhard oppervlak niet meer dan 500 m² bedraagt.

4.5.1 Voorgenomen activiteit

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het verplaatsen van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats in het lint. Daarbij zal een nieuwe woning worden gebouwd op de gewenste locatie. De bestaande woning op de huidige locatie zal in zijn geheel worden gesloopt.

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Vanuit de Keur van het waterschap is compenserende waterberging nodig indien de toename van het verharde oppervlak ter plaatse meer dan 500 m² bedraagt.

Vanuit de gemeentelijke bouwvoorschriften mag de woning een inhoud van niet meer dan 400 m³ hebben. Een dergelijke woning heeft, ook al zou alles gelijkvloers worden gebouwd, een oppervlakte van aanzienlijk minder dan 500 m². Daarnaast zal bij de voorgenomen ontwikkeling een bestaande woning worden gesloopt. Deze woning heeft een oppervlakte van ongeveer 85 m². Wanneer deze afname van de verharde oppervlakte wordt meegenomen dan zal sprake zijn van een nog geringere toename van het verhard oppervlak. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling waarbij het verharde oppervlak toeneemt met meer dan 500 m².

Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
  • een bergingsvoorziening gerealiseerd.

De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de woning op wordt geloosd.

Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

4.5.2 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.

4.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid speelt een centrale rol in het project waarbij een nieuwe woning wordt gerealiseerd op het verplaatste bouwvlak. Zowel bij het ontwerp en de bouw van de woning als de aanleg van de tuin worden vijf belangrijke duurzaamheidsaspecten overwogen.

Energieneutraliteit staat voorop. De woning zal worden verwarmd en voorzien van warm water door een elektrische warmtepomp. Op het zuidelijke dakvlak zullen zonnepanelen worden geplaatst om zelf duurzame energie op te wekken. Het ventilatiesysteem wordt uitgerust met een warmtewisselaar om inkomende lucht te verwarmen. Een doorgedreven isolatie van de woning draagt bij aan aanzienlijke verlaging van de energiebehoefte.

Klimaatadaptatie wordt bereikt door het grootste deel van het perceel onbebouwd en onverhard te laten. De aangelegde verharding is zo ontworpen dat water afvloeit naar gazon of borders. Om regenwater op te vangen, worden twee regentonnen met een totale capaciteit van 500 liter bij de woning geplaatst.

Natuurinclusiviteit en biodiversiteit worden bevorderd door de harmonieuze inpassing van de woning en de tuin in het landschap. Langs de wegzijden wordt een haag geplant om inkijk te verminderen en tevens een habitat te bieden voor vogels en insecten. Nestkastjes en een insectenhotel worden geplaatst, en een deel van de tuin wordt ingezaaid met kruiden en wilde bloemen om de biodiversiteit te vergroten.

Bij de keuze van bouwmaterialen ligt de focus op duurzaamheid, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan materialen met een lange levensduur zoals baksteen en keramische pannen. Er wordt specifiek gelet op materialen met een negatieve CO2-impact om bij te dragen aan een circulaire economie.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

"Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  1. a. de bouw van een of meer woningen;
  2. b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  6. f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Hoeksche Waard. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een partiële herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" van gemeente Hoeksche Waard en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Hoeksche Waard vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Doel En Reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  1. 1. goede ruimtelijke ordening;
  2. 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  1. 1. het bebouwen van de gronden;
  2. 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  2. 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  3. 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  4. 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend Plan

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen - Linten', waarbij de functie voor het wonen in een woning binnen een bebouwingslint wordt neergelegd.
  • De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. beeldende kunst;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. hobbymatig houden van vee.

Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:

  • Het bouwvlak van de bestaande woning op de huidige locatie binnen de bestemming 'Wonen - Linten' zal worden verwijderd.
  • De gewenste locatie zal worden voorzien van de bestemming 'Wonen - Linten' en een passend bouwvlak.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Situatietekeningen

Bijlage 1 Situatietekeningen

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verkeerstellingen T.b.v. Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Verkeerstellingen t.b.v. akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 4 Besluit hogere waarden

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna

Bijlage 7 Aanvullende Onderzoeken Flora En Fauna

Bijlage 7 Aanvullende onderzoeken flora en fauna

Bijlage 8 Resultaten Aerius Berekeningen

Bijlage 8 Resultaten Aerius berekeningen

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek