KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Waterschap Hollandse Delta
5.3 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Communicatie
8.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 3 Kavelpaspoorten Bouwkavels 1, 2, 20 En 21
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 4 Notitie Gevolgen Stikstofdepositie En Aerius-berekening
Bijlage 5 Verkennend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Nota Van Inspraak
Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Pesanthof, Westmaas

Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 07-11-2019 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Pesanthof, Westmaas met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee-aaneen gebouwde woningen.

1.6 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.7 aan huis verbonden beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.8 aan huis verbonden bedrijf

Het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.

1.9 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.10 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.11 archeologisch deskundige

Een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties.

1.12 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.15 bestaand

  1. a. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.20 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirecte steun vindt in of op de grond.

1.28 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

De bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 erotisch getinte vermaaksindustrie

Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.33 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.34 kantoor

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.35 NEN

Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.36 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit.

1.37 overkapping

Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot/ gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.38 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 m uit de weggrens is gelegen: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld maar niet hoger dan de kruin van de weg het meest nabij het bouwwerk gelegen;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water, in het peilbesluit vastgestelde peil, grenst aan het vaste land.

1.39 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.40 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.41 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt als Bijlage 1.

1.42 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt, dan wel de gevel naar die weg die volgens het straatnamenregister bepalend is voor de adressering.

1.43 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de CROW-publicatie 317 (oktober 2017) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.44 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.45 twee-aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen.

1.46 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.47 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.48 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.49 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.50 zijerf

Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

1.51 zijdelingse perceelsgrens

Een evenwijdig aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

De afstand tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de horizontale diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.9 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

Van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.11 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals toegangswegen- en paden en parkeervoorzieningen op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen worden gebouwd.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a, zijn gebouwen in de vorm van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen toegestaan, mits:
    1. 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    2. 2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2 m bedraagt;
    3. 3. voor zover de erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    4. 4. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m bedraagt.
  3. c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal voor:
    1. 1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw 1 m;
    2. 2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw 2 m;
    3. 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 1 m.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  1. b. parkeervoorzieningen;
  2. c. voet- en fietspaden;
  3. d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  4. e. straatmeubilair;
  5. f. bermen en taluds;
  6. g. water;
  7. h. kunstwerken en bruggen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  1. a. de situering en afmetingen van bebouwing, alsmede inrichting van de openbare ruimte, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde ruimtelijke kwaliteit, zoals opgenomen in Bijlage 2;
  2. b. de inrichting van de bouwkavels 1, 2, 20 en 21, zoals opgenomen in Bijlage 3.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor debescherming en veiligstelling van de te archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van zowel de primaire als de secundaire waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.2, sub b voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. b. In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
  3. c. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

9.2 Ondergronds bouwen

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Verbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

10.2 Parkeren

  1. a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota, zoals die geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning om te bouwen en aanvullend de CROW (publicatie 317) +10%.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 sub a, indien:
    1. 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd of
    2. 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Molenbiotoop

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden voor ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het peil;
  4. d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  5. e. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het afwijkingen als bedoeld in dit artikel kunnen alleen worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Pesanthof, Westmaas van de gemeente Binnenmaas.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de kern van Westmaas aan de Munnikenweg is een voormalig agrarisch bedrijf (op nummer 8) en een autobedrijf (op nummer 2) gevestigd. Beide functies zijn vanuit planologisch en milieutechnisch oogpunt niet langer wenselijk in de woonkern. De nieuwe eigenaar heeft na overleg met de gemeente gekozen voor een kleinschalige woningbouwontwikkeling, welke goed inpasbaar is binnen de bestaande gebiedsidentiteit van het dorp. Het lint van de Munnikenweg krijgt hierdoor een kwaliteitsimpuls. Met deze ontwikkeling kan worden voorzien in de groeiende woningbehoefte aan woningen voor de doelgroep doorstromers in de gemeente. Om dit plan mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijke gedeelte van de dorpskern van Westmaas in de gemeente Binnenmaas. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Munnikenweg met een herenhuis en boerderijwoning aan de overzijde hiervan. In oostelijke richting staan grondgebonden woningen aan de Prins Willem Alexanderlaan. In zuidelijke richting staan in een hofje drie woonblokken met seniorenwoningen en twee rijen woningen aan het Kartuizerveld. Ten westen van het plangebied op de hoek van De Roolaan en de Breestraat staat een kerk van de Protestantse Gemeente Nieuwland met een pastoriegebouw (zie figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0001.png"

Figuur 1: Situering omgeving plangebied (planlocatie met rode gestreepte lijn aangeduid).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende door de gemeenteraad van Binnenmaas vastgestelde bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak Raad van State
Bestemmingsplan "Mijnsheerenland/ Westmaas" 10 december 2009 -

Het plangebied is hierin bestemd voor 'Agrarisch' en 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' (binnen de bouwvlakken is een autobedrijf inclusief detailhandel in volumineuze goederen toegestaan). Voorts is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Langs de Munnikenweg ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast is de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen in verband met de westelijk gelegen molen Windlust. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om woonbebouwing mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Dorpsgebied'. Plangebied zwart gestreept omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is in Hoofdstuk 3 opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. In Hoofdstuk 5 is de Waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Westmaas ligt voor de helft in Het Munnikenland van Westmaas, een beschermde polder met grote landschappelijke, natuurlijke en wetenschappelijke waarde. Het ligt rondom de westelijke kop van de Binnenbedijkte Maas. De kern Westmaas is ontstaan in de 15de eeuw, na de afdamming van een Maasarm. De historische structuur van het dorp kan gekarakteriseerd worden als een T-vorm. Deze vorm is ontstaan door de dijken die om de Binnenbedijkte Maas heen liggen, de Munnikendijk en de Maasdijk en de Munnikenweg/Smidsweg. Een groot gedeelte van de bebouwing ten oosten van de dijk heeft een directe relatie met het water. In de oksel van de twee dijken is er een kleine haven ontstaan. De planmatige uitbreidingen hebben vooral plaatsgevonden in zuidoostelijke richting. De bebouwing aan de noord-zuid georiënteerde dijk is grotendeels aan de westkant gesitueerd. De oostwest georiënteerde dijk heeft aan beide zijden bebouwing met als oriëntatiepunt de kerk. In het verlengde van deze dijk, voorbij de kruising met de noord-zuid dijk, ligt de molen als herkenningspunt in het dorp. Rond de kerk is een aantal statige vrijstaande panden gesitueerd. De overige dijkbebouwing bestaat grotendeels uit gesloten bouwblokken. De bebouwingslinten die vanaf de historische kern het landschap in lopen worden begeleid door vrijstaande lintbebouwing.

Tegenover plangebied gelegen herenhuis. De noordelijk gelegen Binnenmaas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0003.png"

De naastgelegen woning aan Munnikenweg 2a. Seniorenwoningen ten zuiden van plangebied.

Specifiek
Op het voormalige boerderijcomplex vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats. Het naastgelegen perceel aan de Munnikenweg 2 is nog in gebruik als garagebedrijf. Hier is Auto Deka gevestigd. Op nummer 2a staat een bedrijfswoning met op het achtererf bedrijfsbebouwing. Ten zuiden van het plangebied staan seniorenwoningen. In oostelijke richting staan grondgebonden woningen aan de Prins Willem Alexanderlaan. De woningen aan De Roolaan, het Kartuizerveld en de Breestraat dateren voornamelijk van de periode 1960 - 1970. De bebouwing aan de Munnikenweg is ouder. Ten westen van het plangebied staat een kerk van de Protestantse Gemeente Nieuwland die een oriëntatiepunt vormt in het landschap. Het plangebied is vanaf de Munnikenweg bereikbaar.

Bestaande agrarische woning met schuur. Het garagebedrijf van Auto Deka.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0004.png"

Stalling auto's van garagebedrijf. Grasland achter agrarische schuur.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe Situatie

Het planvoornemen bestaat uit het slopen van alle aanwezige bebouwing (waaronder 2 woningen), waarna nieuwbouw van 21 vrijstaande, geschakelde en aaneengesloten woningen worden gebouwd. De woning aan de Munnikenweg 8 zal eerst nog in stand gehouden worden waarna ook die wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw.

In de nieuwe verkaveling is er voor gekozen om langs de Munnikenweg en de Roolaan een viertal vrije kavels te maken die elk bestemd zijn voor de bouw van 1 vrijstaande woning. Hiermee worden de randen van het plangebied afgerond in een verkavelingsvorm en schaal die aansluit bij de typologie, maat en schaal zoals die nu al in de directe omgeving aanwezig zijn langs het lint.

De Munnikenweg kenmerkt zich door een diversiteit aan, veelal vrijstaande, woonhuizen en op beperkte schaal nog enkele bedrijven. Binnen deze diversiteit aan woningen kunnen genoemd worden het traditionele boerderijtype zoals in de Hoekse Waard alom nog aanwezig, de Pastorie van Mastland (rijksmonument), enkele villa's uit de jaren 60 en enkele moderne recente invullingen. Hierbinnen past een woningtype met een voorname uitstraling met een link naar de traditionele architectuur en detaillering. Het profiel van de Munnikenweg wordt, naarmate deze het centrum van Westmaas nadert, steeds smaller en meer verdicht. De rooilijn van de nieuwbouw volgt dit profiel.

De Roolaan kent een kleinere schaal. Hier is de kerk dominant aanwezig. De aanliggende bebouwing hoort tot de historische kern van Westmaas. Verderop beginnen de naoorlogse uitbreidingsbuurten die de sfeer van de zuidzijde van het kerkplein bepalen. De invulling van de kavel aan de Roolaan zal zeker een wat terughoudender karakter hebben. De hoekkavel neemt een bijzondere positie in die in het ontwerp dient terug te komen.

Voor deze kavels worden zogenaamde kavelpaspoorten opgesteld die voor de toekomstige kopers en voor de beoordelaars (welstand) een leidraad zijn en een kader vormen waarbinnen de nieuw te bouwen woningen ontwikkeld mogen worden. Criteria die in deze paspoorten worden genoemd zijn onder meer afmetingen, materiaal- en kleurkeuzes, kaprichting en de overgangen tussen privé en openbaar gebied. In de kavelpaspoorten zullen referenties gegeven worden die voor wat betreft de architectuur de bandbreedte bepalen waarbinnen de nieuwe woningen ontworpen mogen worden.

De verkaveling van het binnengebied bestaat uit een woonstraat waaraan 2-kappers en rijwoningen zijn gelegen. Deze straat sluit aan op de Munnikenweg aan de noordzijde en op de Roolaan/het kerkplein aan de westzijde. Hiermee wordt voorkomen dat een doodlopend eind wordt gemaakt. Het buurtje vormt een eenheid in zich. De architectuur, detaillering en materiaalgebruik zullen binnen de diverse typologieën familie van elkaar zijn.

Parkeren vindt grotendeels plaats op eigen kavel. Voor de rijwoningen zonder eigen parkeerplaats en voor bezoekers zijn in het openbaar gebied binnen het plangebied ruimschoots parkeerplaatsen aanwezig. De woonstraat wordt informeel en overzichtelijk ingericht, met over de gehele breedte een uniforme klinkerbestrating waarin alleen de parkeervakken en de rijloper in contrasterende kleur zijn aangeduid. Op diverse plekken zijn plantvakken voor bomen. De overgang naar de privétuinen wordt gemarkeerd met een lage haag.

De woningen krijgen een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter, zodat de molenbiotoop van de westelijk gelegen molen niet wordt aangetast. Hieronder is een verkavelingstekening opgenomen van de nieuwe situatie (figuur 3). Een vogelvluchttekening is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0005.png"

Figuur 3: Verkavelingsschets (indicatief).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0006.png"

Figuur 4: Vogelvluchttekening plangebied.

3.2 Verkeer En Parkeren

Verkeer
In het plangebied wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd die wordt aangetakt op de Munnikenweg en De Roolaan. Dit zijn erftoegangswegen, die zijn ingericht als een 30 km/uur gebied. Via de Breestraat en de Van Koetsveldlaan is de N489 bereikbaar richting Mijnsheerenland en de A29 (Rotterdam en Breda). De Munnikenweg en De Roolaan hebben voldoende capaciteit om de nieuwbouw van 21 woningen, waarvan 2 vervangende nieuwbouw, op te vangen.

De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op loopafstand van het plangebied aan de Provincialeweg (N489). Hier halteert busdienst 164 (richting Numansdorp en Rotterdam Zuidplein).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0007.png"

Munnikenweg (links plangebied). De Roolaan.

Parkeren
Voor parkeren sluit de gemeente aan bij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 317 +10% van oktober 2012, uitgaande van weinig stedelijk, rest bebouwde kom. Deze parkeernorm is opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen

Functies Norm rest bebouwde kom (gemiddeld) +10% Aandeel bezoekers
Woning, koop, vrijstaand 2,4 per woning waarvan 0,3 per woning
Woning, koop, twee-onder-een-kap 2,3 per woning waarvan 0,3 per woning
Koop, tussen/hoek 2,1 per woning waarvan 0,3 per woning

De berekening van het parkeeraanbod vindt plaats overeenkomstig de correctiefactoren parkeren op eigen terrein zoals opgenomen in tabel 3.2

Tabel 3.2: correctiefactoren parkeren op eigen terrein

Parkeervoorziening theoretisch aantal berekeningsaantal opmerking
enkele oprit zonder garage 1 0,8 oprit min. 5,0 m diep
lange oprit zonder garage of carport 2 1,0
dubbele oprit zonder garage 2 1,7 oprit min. 4,5 m breed
garage zonder oprit (bij woning) 1 0,4
garagebox (niet bij woning) 1 0,5
garage met enkele oprit 2 1,0 oprit min. 5,0 m diep
garage met lange oprit 3 1,3
garage met dubbele oprit 3 1,8 oprit min. 4,5 m breed

Op basis van de normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.3).

Tabel 3.3 Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies Typologie Parkeernorm Aantal Totaal
Woningen vrijstaand 2,4 4 9,6
Woningen twee-onder-één-kap 2,3 9 20,7
Woningen tussen/hoek 2,1 8 16,8
21 47,1

In totaal zijn afgerond 47 parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerbehoefte wordt op basis van het verkavelingsvoorstel, inclusief de in tabel 3.2 genoemde correctiefactoren, als volgt opgelost.

Tabel 3.4 Opgave aantal parkeerplaatsen in plangebied, incl. correctiefactoren

Parkeervoorziening Aantal berekeningsaantal Totaal
garage met dubbele oprit 9 1,8 16.2
garage met enkele oprit 3 1 3
garage met dubbele oprit
(4 vrijstaande woningen)
4 1,8 7,2
openbare parkeerplaatsen 22 22
Totaal 48,4 pp

Op basis van de opgave in tabel 3.4 is aangetoond dat kan worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. Bij uitwerking van de bouwplannen zal hiermee rekening worden gehouden. In de Algemene gebruiksregels in artikel 10.2 van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van

de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met 21 woningen voor de doelgroep doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Westmaas. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden.
De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

Op de Kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie is het gebied aangeduid als “steden en dorpen” en stads- of dorpsrand", terwijl het plangebied op kaart 59 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018' is aangeduid als "Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied". Op kaart 33 "Molenbiotoop" ligt het gebied binnen de molenbiotoop van molen Windlust aan de Van Koetsveldlaan 2d in Westmaas. In figuur 5 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 59 opgenomen.

De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in het woningbouwprogramma Hoeksche Waard. In paragraaf 4.3.2 wordt hierop nader ingegaan. De molen ligt op een afstand van meer dan 225 m van het plangebied. De molenbiotoop wordt gerespecteerd. In 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan.

Conclusie
De herontwikkeling van Agrarisch en Bedrijf naar Wonen is in overeenstemming met de onderdelen 'Ruimte en verstedelijking' en 'Wonen' van de twaalf provinciale 'Opgaven omgevingskwaliteit', omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt en deze aansluit op de behoeften van verschillende doelgroepen. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in het woningbouwprogramma Hoeksche Waard. De molenbiotoop van molen Windlust wordt gerespecteerd (in paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan), zodat er geen strijdigheid is met de provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0008.png"

Figuur 5: links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 21 woningen (waarvan 2 vervangende nieuwbouw) mogelijk binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.2. De transformatie van deze herontwikkelingslocatie naar wonen, waar de bestemmingen Bedrijf en Agrarisch vervallen, is in overeenstemming met de Ladder. De ontwikkeling sluit aan bij oostelijk en zuidelijk gelegen woningen. Dit plan is opgenomen in het woningbouwprogramma voor de Hoeksche Waard en hiermee passend gebleken binnen de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het programma voor onder andere de locatie Pesanthof aanvaard.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Omgevingsverordening
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De planontwikkeling maakt een transformatie naar Wonen mogelijk binnen de kern. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Resumerend kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Molenbiotoop
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 15 'Cultureel erfgoed' moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de hier relevant zijnde voorwaarden (artikel 6.25, lid 1 van de Omgevingsverordening):

  1. a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. b. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
    1. 1. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van de bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).

Toetsing aan molenbiotoop
De Windlust is een ronde stenen stellingmolen (korenmolen) uit 1853 aan de Van Koetsveldlaan 2d in Westmaas. Sinds 1991 zet Stichting Molens Binnenmaas (SMB) zich in voor het behoud van de molens in de gemeente Binnenmaas.
Het plangebied ligt ten oosten van deze molen in de buitenste zone van de molenbiotoop (figuur 6, biotooprapport 147). De molen heeft een stellinghoogte van 7,8 meter en een vlucht (lengte van de roeden) van 20,7 meter. De afstand tussen de molen en de geplande woningbouwlocatie bedraagt minimaal 225 meter. Het snijpunt op 225 meter (1:30-lijn) is tenminste 7,8 + 7,5 = 15,3 meter. De woningen worden niet hoger dan 11 m, zodat de molenbiotoop niet wordt aangetast. In de Algemene aanduidingsregels is de vrijwaringszone voor de molenbiotoop geborgd, zodat hogere bebouwing kan worden tegengehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0009.png"Figuur 6: De molenbiotoop van de molen. Molen Windlust.

Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.25 van de Omgevingsverordening (Bescherming molenbiotoop).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Hoeksche Waard

De provincie Zuid-Holland heeft voor de Hoeksche Waard op 23 mei 2013 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Karakteristiek
De Hoeksche Waard ligt ingeklemd tussen de stedelijke gebieden van de Rotterdamse Regio en de Drechtsteden. Door de beperkte verstedelijking is het eiland een belangrijk uitloopgebied voor de aanliggende stedelijke gebieden én een aantrekkelijk woongebied. Hierbij wordt ingezet op het thema ‘dorpenland’. Ambities uit de kwaliteitskaart zijn onder meer:

  • Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is onderdeel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap.
  • Behoud en ontwikkeling van de havenkanalen als belangrijke cultuurhistorische en recreatieve elementen.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en water structuur als onderdeel van het dorpsontwerp.
  • Ontwikkelingen in of in de nabijheid van het historisch centrum dragen bij aan het behoud en de versterking van vitale dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt.

Voorstraatdorp

De grotere dijkdorpen, waaronder Westmaas, groeiden door tot voorstraatdorpen. Hier werd op enkele honderden meters van de dijk een kerk gebouwd. Tussen de kerk en de dijk werd een Voorstraat aangelegd, de voornaamste straat van het dorp. De ruimtelijke opbouw van de voorstraatdorpen is minder vastomlijnd dan op sommige andere eilanden in de Zuidwestelijke Delta. Westmaas is op een dam in de Binnenmaas gebouwd.
Ambities zijn onder andere dat van onderscheidende compacte dorpen wordt uitgegaan met een dorps karakter. Elk dorp is uniek en uitbreidingen worden zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Dit mag echter niet ten koste gaan van de ‘lucht’ in het dorp. Er dient te worden ingezet op behoud en versterking van het historische centrum en het waterfront. Ontwikkelingen in het centrum bouwen voort op de waardevolle structuur van het dorp (Voorstraat) en houden rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en identiteit van het dorp. Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle structuren ingezet als dragers van de stedenbouwkundige structuur.

Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
Westmaas is ontstaan vanuit een dam. Het dorp ligt met bebouwing tegen de Binnenbedijkte Maas aan. De randen waaraan gewoond wordt zijn veelal privaat en worden gekenmerkt door achtertuinen met een aanlegplaats voor een kleine boot. Doorgaande routes langs de waterkant ontbreken.
Het plangebied zelf ligt in 'Stads- en dorpsgebied' aan de rand van een 'Stads- en dorpsrand'. Als ambities gelden onder meer dat elke kern (dorp) zijn eigen identiteit ontwikkelt en voortbouwt op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde stads- en dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groene waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp.

Conclusie
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaart 'Kwaliteit in dorpsgebied'. Het plangebied krijgt een opwaardering, omdat een milieubelastend bedrijf en een voormalig agrarisch bedrijf plaatsmaken voor woningbouw dat zich voegt in de bebouwingskarakteristiek langs een Voorstraat (Breestraat). Het plangebied krijg 'een nieuw gezicht', waarbij de woningen landschappelijk worden ingepast zonder dat de molenbiotoop wordt aangetast. Per saldo is er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door deze transformatie-opgave. De ontwikkeling levert een bijdrage aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling'.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Structuurvisie Hoeksche Waard

De Commissie Hoeksche Waard heeft op 12 mei 2009 de Structuurvisie Hoeksche Waard opgesteld. Vervolgens hebben de gemeenteraden van Strijen, Oud-Beijerland, Korendijk, Cromstrijen en Binnenmaas deze structuurvisie in juli 2009 vastgesteld. In de structuurvisie worden acht agendapunten genoemd. De agendapunten hebben betrekking op ruimtelijke keuzen, waar de regio een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Van belang voor dit plan is het punt 'vitale economie'. De regio wil de leefbaarheid in de dorpen bevorderen en ruimte bieden voor ontwikkeling: de gemeenten mogen bouwen voor tenminste de eigen bevolkingsgroei, met respect voor de kernkwaliteiten van het landschap. Dat is de centrale ambitie voor het thema 'dorpenland'. De uitbreidingen moeten bij voorkeur actief bijdragen aan de versterking van de kernkwaliteiten. In de visie wordt op het gebied van wonen, welzijn en leefbaarheid, gestreefd naar behoud van het dorpse karakter van de verschillende kernen en buurtschappen. Dit karakter is in hoge mate bepalend voor de kwaliteiten van de woonomgeving in de Hoeksche Waard. Nieuwe woningen in de regio moeten zowel op inbreidings- als uitbreidingslocaties worden gerealiseerd.

Conclusie
De transformatie naar woningbouw is in overeenstemming met de doelstellingen van de regionale visie. De woningbouw voor doorstromers maakt onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma.

4.3.2 Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030

Het samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard heeft in juni 2017 de Regionale Woonvisie 2030 'Wonen in een vitale Hoeksche Waard' opgesteld. De gemeenteraad van Binnenmaas heeft deze visie op 28 september 2017 vastgesteld. De vitaliteit van de regio Hoeksche Waard vormt de rode draad in deze woonvisie. De komende jaren is er sprake van een toenemende vergrijzing van de bevolking. Op middellange termijn betekent dit dat het aantal huishoudens eerst nog toeneemt als gevolg van de gezinsverdunning die gepaard gaat met de vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tot 2025 nog circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. Dit is echter niet voldoende om een vitale regio te kunnen blijven. Op langere termijn (vanaf 2030) neemt het aantal inwoners en huishoudens langzaam maar zeker af, omdat er onvoldoende geboorten zijn om de demografische opbouw in balans te houden. Naast deze absolute daling van het aantal huishoudens is er ook sprake van een relatieve daling van het aantal huishoudens onder de 55 jaar; de vergrijzing gaat gepaard met ontgroening. Deze groep vormt voor een belangrijk deel het draagvlak voor onderwijsvoorzieningen, vormt ook een groot deel van de beroepsbevolking, en is daarmee een belangrijke drager van de vitaliteit van de regio. Om toekomstige krimp tegen te gaan en het draagvlak voor voorzieningen te bewaken, is instroom van jonge huishoudens noodzakelijk. De laatste jaren is die instroom al spontaan op gang gekomen, maar er werd nog geen rekening mee gehouden in de woningbouwprogrammering. Om deze instroom goed te kunnen faciliteren en verder aan te jagen is een extra inspanning op het gebied van woningbouw nodig.

Naast de hoeveelheid woningen is ook de kwaliteit van de woningvoorraad en de aantrekkelijkheid van het woonmilieu van invloed op de vitaliteit van de Hoeksche Waard. Een toekomstig bestendige woningvoorraad is bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge èn oudere bewoners, bereikbaar per auto en OV, en van een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op deze vier kwalitatieve thema’s wordt met deze woonvisie nog steviger ingezet dan in het verleden. Deze kwaliteitsslag richt zich zowel op de bestaande voorraad als op de eisen die gesteld worden aan nieuw te bouwen woningen.

Uiteraard vormen wonen, woningbouw en woonmilieu maar een deel van het antwoord op het vitaliteitsvraagstuk van de Hoeksche Waard. Werkgelegenheid, bereikbaarheid en voorzieningen zijn minstens zo belangrijk voor de vitaliteit; het gaat om een complex systeem waarin de zwakste schakel bepalend is voor het tempo van ontwikkeling.

De verhoogde ambitie in kwantiteit en kwaliteit vraagt om een ander soort woningbouwprogramma. Een programma dat de lat in kwalitatieve zin hoog legt, flexibel is in kwantiteit zodat ingespeeld kan worden op de ontwikkeling van de instroom, en waarin afwegingen op regionale schaal gemaakt worden met respect en begrip voor lokale wensen en ambities.

Regionaal
In de Hoeksche Waard worden nieuwbouwplannen op regionaal niveau op elkaar afgestemd. Deze afstemming beperkt zich tot op heden tot het verdelen van de door de Provincie toegestane aantallen, waarbij op basis van de woningbehoefteraming de plannen verdeeld worden over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. wordt op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit. Feitelijk is er dus sprake van vijf lokale woningbouwprogramma’s waarvan regionaal is afgestemd dat de totale productie binnen de door de Provincie gestelde bandbreedte blijft. Met deze nieuwe Regionale Woonvisie wil de regio een kwaliteitsslag maken die de woningvoorraad beter toerust op de toekomst. De lat wordt hoger gelegd wat betreft duurzaamheid, geschiktheid en ook de ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid krijgen meer aandacht bij de uitwerking van nieuwe plannen. Daarnaast wil de regio een kwantitatieve inhaalslag maken om de groeiende instroom van buiten de regio te kunnen faciliteren en, meer specifiek, de instroom van jonge gezinnen verder te stimuleren. Dit vraagt om een woningbouwprogramma dat meer is dan een optelsom van vijf lokale programma’s die volledig lokaal uitgewerkt en aangestuurd worden. Er is behoefte aan een programma waarin op regionale schaal afwegingen en keuzes worden gemaakt en waarin regionale afspraken over duurzaamheid, geschiktheid en ruimtelijke kwaliteit kaderstellend zijn voor de uitwerking op lokaal niveau.

Om de ambities uit de Regionale Woonvisie te kunnen realiseren, is een nieuw regionaal woningbouwprogramma geformuleerd dat:

  1. 1. voorziet in de volkshuisvestelijke behoeften van de eigen inwoners (regulier programma);
  2. 2. tevens als doel heeft de groeiende instroom van buiten de regio te kunnen faciliteren en meer specifiek, de instroom van jonge gezinnen verder te stimuleren (plusprogramma);
  3. 3. flexibel is zodat projecten waar nodig kunnen schuiven in de tijd en tussen gemeenten;
  4. 4. kwalitatief is in termen van gewenste woningtypen, prijsklassen en kwaliteitseisen;
  5. 5. slagvaardig uitgevoerd kan worden.

Woningbouwprogramma Hoeksche Waard
Tot 2030 is er sprake van een toename van de woningbehoefte als gevolg van de gezinsverdunning van de huidige bevolking van de Hoeksche Waard. Het reguliere programma voorziet in de volkshuisvestelijke behoeften van de eigen inwoners en bevat ± 3.000 woningen voor de periode 2015-2025. Dit strookt met de ramingen van PZH voor die periode (2.993 woningen). Omdat dit deel van het programma moet voorzien in de autonome behoeften van alle kernen, is het naar rato van de lokale behoeften verdeeld over de regio. De bulk van deze vraag (ruim 2.700 woningen) manifesteert zich al in de komende vijf à tien jaar dus het tempo van realisatie is een belangrijk aandachtspunt. Het woningbouwprogramma zoals in 2016 werd vastgesteld voorzag in de realisatie van 2.439 woningen in die periode. Er lag dus een nog extra opgave, met name in Strijen en Binnenmaas. Hieraan is invulling gegeven in het nieuwe programma.

Conclusie
De planlocatie Pesanthof maakt onderdeel uit van het regulier programma met 19 woningen. In het plangebied worden 21 woningen opgericht, waarvan 2 vervangende nieuwbouw, in de middeldure en dure koopsector. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Binnenmaas voor de doelgroepen doorstromers. Het plan maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken en het regionaal woningbouwprogramma Hoeksche Waard, zoals door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland zijn aanvaard.

4.3.3 Duurzaamheid

De Hoeksche Waard heeft in 2016 een regionale Energievisie opgesteld met als ambitie om in 2040 een energie neutrale regio te zijn. Dat wil zeggen dat in 2040 de energie die in de Hoeksche Waard wordt verbruikt ook lokaal duurzaam wordt opgewekt. Het uitvoeringsprogramma richt zich onder andere op energiebesparing in de bebouwde omgeving, het opwekken van duurzame energie en op duurzame mobiliteit.
In het verlengde hiervan is in de nieuwe Regionale Woonvisie ook veel aandacht aan kwaliteit op het gebied van duurzaam wonen. Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Met ingang van deze Regionale Woonvisie worden nieuwe woningbouwplannen uitsluitend nog uitgewerkt tot gasloze, energie neutrale projecten. Dit vraagt om maatwerk en flexibiliteit in de ontwerpfase. Vanuit de Energievisie worden in samenwerking met Stroomversnelling criteria uitgewerkt die kaderstellend worden voor alle nieuwe projecten. Regionaal wordt expertise georganiseerd die projectleiders op dit thema ondersteunt in de samenwerking en onderhandeling met de ontwikkelende partij.

Toetsing planinitiatief
Deze planontwikkeling betreft een lopend project. Bij uitwerking van de bouwplannen zal aansluiting worden gezocht bij de door de regio en gemeente vastgestelde uitgangspunten op het gebied van duurzaamheid, zoals het treffen van de volgende maatregelen. De nieuwe woningen worden gasloos gebouwd. Alle woningen worden voorzien van zonnepanelen. Voorts worden de woningen gebouwd met een minimale GPR score 7.5 en een EPC norm van 10% onder het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt onderzocht om de woningen te bouwen met een EPC van 0.

Conclusie
Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de regio en gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Binnenmaas 2020 'Binnenmaas geeft je de ruimte'

De gemeenteraad van Binnenmaas heeft op 7 maart 2013 de structuurvisie 'Binnenmaas geeft je de ruimte' vastgesteld. Hierin staan de gewenste en mogelijke ontwikkelingen voor de komende jaren binnen de gemeente beschreven. Algemene doelstelling van de structuurvisie is het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening binnen de gemeente. De gemeente heeft deze visie uitgewerkt in acht inhoudelijke thema's:

  1. 1. Zes vitale dorpen met elk hun eigen dynamiek
  2. 2. Nationaal landschap: open polders, kreken en dijken
  3. 3. Wonen voor iedereen in een aantrekkelijke omgeving
  4. 4. Binnenmaas op de kaart!
  5. 5. Ruimte voor bedrijvigheid: kwalitatief én functioneel
  6. 6. Erfgoed voor de toekomst
  7. 7. Natuurlijk en bewust duurzaam
  8. 8. Bereikbaar en verbonden

Wonen voor iedereen in een aantrekkelijke omgeving
In Binnenmaas woon je in één van de zes dorpen, aan een dijklint of in het landelijk gebied. Binnenmaas heeft te maken met een vergrijzende, ontgroenende bevolking. Van een grote daling van inwoners is geen sprake, maar ook niet van een sterke groei in de komende jaren. Een daling van het aantal huishoudens wordt niet voorzien. De woningvoorraad is onvoldoende afgestemd op de veranderende behoefte. Uit woningbehoeftenonderzoek blijkt dat er een overschot is aan eengezinswoningen in de koopsector (met name rijwoningen), er behoefte is aan betaalbare huur- en koopwoningen voor senioren en starters en dat er een markt is voor vrijstaande woningen.

De gemeente staat voor de opgave om met een beperkt aantal woningbouwontwikkelingen aan te sluiten bij de kwalitatieve gedifferentieerde woningvraag uit de markt. Een evenwichtige fasering van de woningbouwontwikkelingen verdient hierbij aandacht. Ook zal het steeds meer gaan om de kwaliteit van de woning en de kwaliteit van de woonomgeving. Het nationaal landschap en het dorpse leven zorgen voor een onderscheidende woonomgeving. Landelijk wonen biedt kansen. Dit is vooral kansrijk voor woningen die de doorstroming binnen de Hoeksche Waard bevorderen. Daarnaast is er vanuit de Zuidvleugel van de Randstad vraag naar hoogwaardige landelijke woonmilieus.

De gemeente Binnenmaas is een kwalitatief aantrekkelijke woonomgeving waar in elk dorp woningen worden gebouwd voor elke doelgroep. Gelet op de demografische ontwikkelingen en het feit dat nieuwbouw maar een heel klein percentage is van de totale woningvoorraad ligt de focus veel meer dan voorheen op de bestaande woningvoorraad. De huidige woningvoorraad voldoet door herstructurering of het opknappen van woningen aan de behoeften van verschillende doelgroepen. Binnen de rode contouren is voldoende ruimte om in elk dorp woningen te bouwen. Woningen worden gebouwd voor een goede afronding van de dorpen, bij de herstructurering van bestaande woningen en op locaties die om een andere invulling vragen. In het laatste geval gaat het bijvoorbeeld om locaties waar nu nog solitaire bedrijven zijn gevestigd, vrijkomende agrarische bebouwing of vrijkomende locaties van voorzieningen.

De vraag en het aanbod van de woningbouw zijn op elkaar afgestemd. Woningbouwplannen die niet voldoen aan de marktvraag zijn opnieuw bekeken en zo nodig aangepast, gefaseerd of geschrapt. Er zijn voldoende levensloopbestendige woningen (waaronder mantelzorgwoningen) in de buurt van voorzieningen. De gemeente biedt volop ruimte aan particulier opdrachtgeverschap. Dit geldt onder voorwaarden ook voor innovatieve zorgconcepten.

De gemeente wil de wensen van haar inwoners, maatschappelijke partijen en projectontwikkelaars op elkaar afstemmen. Zij faciliteert particuliere initiatieven zoveel mogelijk. Bij woningbouwprojecten zal ook aandacht worden besteed aan de combinatie van wonen en werken, aan de bouw van betaalbare woningen voor starters en aan de bouw van mantelzorgwoningen.

Planspecifiek
In de Structuurvisie is opgenomen dat planontwikkelingen mogelijk zijn waar nu nog solitaire bedrijven en vrijkomende agrarische bebouwing zijn gevestigd. Deze woningbouwontwikkeling sluit aan bij de kwalitatieve gedifferentieerde woningvraag uit de markt. Er worden zowel middeldure als dure woningen mogelijk gemaakt. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de 'Bebouwingscontouren' (zie figuur 7).

Conclusie
De planontwikkeling ligt in bestaand dorpsgebied. Vrijkomende agrarische bebouwing en een garagebedrijf maken plaats voor het oprichten van 21 woningen, waarvan 2 vervangende nieuwbouw, voor de doelgroep doorstromers. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0010.png"

Figuur 7: Uitsnede Structuurvisie 'Binnenmaas 2020'.

4.5 Conclusie

Met het planinitiatief zijn geen rijksbelangen gemoeid. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. In de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied in het bestaand stads- en dorpsgebied. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de bestaande (woon)bebouwing is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing'. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening, waaronder ook die van de molenbiotoop. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen. Voorts maakt de woningbouwontwikkeling onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken.
De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat een transformatie mogelijk wordt gemaakt van agrarische bedrijfsbebouwing en een garagebedrijf naar wonen, waarbij de bestaande gebiedskwaliteiten een impuls krijgen.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting van een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Waterschap Hollandse Delta

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.2.3 Beleid Waterschap Hollandse Delta

Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014
In de 'Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014 (BL-11 Versnelde afvoer door toename verhard oppervlak) is via een algemene regel opgenomen dat de compensatieplicht is vrijgesteld bij een verhardingstoename in stedelijk gebied tot maximaal 500 m² en in landelijk gebied tot maximaal 1.500 m². Bij voorkeur gebeurt dit door een nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename.

5.3 Waterhuishouding

Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap beheert de waterkeringen en in het Zuid-Hollandse deel van haar beheergebied, de wegen, niet zijnde rijks- of provinciale wegen buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Binnenmaas. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterhuishoudkundige situatie Het plangebied maakt onderdeel uit van het peilbesluit Munnikenland van Westmaas, zoals vastgesteld door de Verenigde Vergadering van 21 mei 2015. Dit peilgebied H14.019 heeft een vast peil (m t.o.v. NAP) van -1,75 m. In het plangebied liggen geen (regionale) waterkeringen en/of watergangen. De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. De beschermingszone van de regionale waterkering valt wel binnen het plangebied langs de Munnikenweg. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

Ruimtelijke ontwikkelingen/ waterkwantiteit Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.
De berekening van toename van verharding en compensatie is in tabel 5.1 opgenomen, waarin een overzicht van de bestaande en nieuwe situatie inzichtelijk is gemaakt van het verhard en onverhard oppervlak. Hieruit blijkt dat in de nieuwe situatie het verhard oppervlak met 988 m² afneemt als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Dit betekent dat geen vervangende waterberging dient te worden gegraven.

Tabel 5.1: overzicht bebouwd en onbebouwd oppervlak plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0011.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/ besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van 21 woningen, waarvan 2 vervangende nieuwbouw. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde bestemmingswijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De bestemmingswijziging naar ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In paragraaf 6.3 wordt hierop nader ingegaan.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 21 woningen tussen bestaande lintbebouwing aan de Munnikenweg. Ten zuiden en oosten van het plangebied staan woningen. De locatie kan worden aangemerkt als een rustig woongebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woningbouw milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied staan een kerk aan de Breestraat 13, een bedrijfswoning met garagebedrijf aan de Munnikenweg 2a en een bedrijfswoning met huisartsenpraktijk voor aan de Munnikenweg 4.
Een kerk valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. Aan de Munnikenweg 2 staat een bedrijfswoning op circa 25 m afstand. Deze wordt vervangen door nieuwbouw met een vergelijkbare afstand. Hierdoor wordt de kerk niet beperkt in haar bedrijfsvoering.

Aan de Munnikenweg 2a staat een bedrijfswoning met aansluitend een bijgebouw. Achter het perceel staat een bedrijfsloods. Hier was een autobedrijf gevestigd dat niet meer in bedrijf is. Planologisch is er nog steeds een bedrijf toegestaan in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. In de bestaande situatie staat al op kortere afstand een woning op nummer 4, te weten op 3 meter afstand. Deze woning is vanuit milieuzonering in de bestaande situatie al maatgevend voor het bedrijf. De afstand van de bestemmingsgrens tot de bouwvlakken van de nieuwe woningen is nagenoeg 10 meter. De afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de dichtstbijzijnde woning is zelfs 15 m. Ook wanneer een nieuw autobedrijf wordt toegelaten blijft er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, omdat (nieuwe) bedrijven al rekening moeten houden met de bestaande woning op nummer 4. Dit geldt met name voor het onderdeel geluid. Voor de nieuwe woningen is dat niet anders.
De functie van dienstverlening aan de Munnikenweg 4 valt onder milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten met een richtafstand van 0 m in een gemengd woongebied. De dichtstbijzijnde nieuwe woning ligt op een afstand van circa 26 m van de huisartsenpost, zodat deze functie vanuit milieuzonering geen beperkingen oplegt aan woningbouw. De kampeerboerderij aan de overzijde ligt op zodanige afstand dat ook hier geen beperkingen zijn vanuit milieuzonering. Voor het overige zijn er geen milieubelastende activiteiten van derden.

Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor de bestaande en nieuwe milieubelastende activiteit. Een goed woon- en leefklimaat kan (voor de omgeving) worden gegarandeerd.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader Spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.

Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Alle wegen binnen een zone van 200 m van het plangebied zijn 30 km/u wegen, zodat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege kan worden gelaten.

Niet gezoneerde wegen
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. In dat kader dienen ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde.

Als toetsingskader voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De Milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidsbelasting te beoordelen op hinderlijkheid. Hiertoe wordt de gewogen geluidsbelasting (Lden) omgerekend naar de bijbehorende milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De omrekening geschiedt op identieke wijze als omschreven in hoofdstuk 2 van bijlage 1 van de Reken en Meetvoorschrift geluid (Rmg) 2012. Tabel 6.2 toont de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in Lden.

Tabel 6.2 Classificering kwaliteit akoestische omgeving in Lden

Gecumuleerde Lden Classificering milieukwaliteit
<50 Goed
50 - 55 Redelijk
55 - 60 Matig
60 - 65 Tamelijk slecht
65 - 70 Slecht
>70 Zeer slecht

Van de Munnikenweg, Kartuizerveld, de Roolaan en de Prins Willem Alexanderlaan zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Voor het plangebied geldt dat het verkeer op de Munnikenweg bepalend is voor de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen. De gemeente Binnenmaas beschikt over een verouderde geluidskwaliteitskaart uit 2007, die een goede indruk geeft van de geluidsbelasting langs de Munnikenweg (figuur 8). De geluidskaarten worden momenteel geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0012.png"

Figuur 8: Geluidkwaliteitskaart Hoeksche Waard, gemeente Binnenmaas (Weg 2020, exclusief correctie en industrie voor bepaling geluidwering). Plangebied zwart omstippeld.

Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/u wegen, is deze vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd door DP Cauberg Huygen B.V. te Rotterdam (rapport van 11 september 2018), referentie 04303-26327-03 Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen kan worden afgeleid dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden voor 17 aaneengesloten woningen en twee-onder-één-kapwoningen. Voor 2 woningen bedraagt de hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai (zonder aftrek ingevolge artikel 110g Wgh) maximaal 57 dB op gevels van de meeste westelijke woningen (kavels 20 en 21). De twee woningen aan de Munnikenweg (kavels 1 en 2) hebben een geluidsbelasting van maximaal 54 dB. De geluidsbelasting van de overige 17 woningen ligt onder de voorkeurswaarde van 48 dB. Daarmee is de kwaliteit van de akoestische omgeving te classificeren als goed (voor 17 woningen), redelijk (voor 2 woningen) en matig (voor 2 woningen). Omdat ter plaatse een maximum snelheid geldt van 30 km/uur vallen deze wegen buiten het zoneringsregime ingevolge de Wet geluidhinder, zodat er geen hogere waarde dient te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

Resumerend is er voor 17 rijtjeswoningen en twee-onder-één-kapwoningen sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid, omdat alle gevels geluidluw zijn. Voor bouwkavels 1, 2, 20 en 21 is er sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid omdat:

  • er slechts sprake is van een beperkte verhoging van de geluidbelasting op enkele gevels;
  • een goed binnenklimaat eenvoudig is te realiseren;
  • de woningen een aan buitenzijde een geluidluwe zijde hebben.

Geluidbeperkende maatregelen zijn niet doelmatig. In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek worden uitgevoerd naar de karakteristieke geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van de bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden.

Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied liggen geen spoorwegen. Vanuit oogpunt van spoorweglawaai zijn er geen beperkingen.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een industrieterrein. Voor de woningbouw is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
In het plangebied worden 21 woningen gerealiseerd, waarvan 2 vervangende nieuwbouw. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt niet binnen een onderzoekszone van een gezoneerde weg. Binnen 200 meter liggen alleen wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Derhalve is toetsing aan de Wet geluidhinder niet benodigd. Van een hogere waardenprocedure is derhalve geen sprake.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de geluidsbelasting ter plaatse. Op basis van het akoestisch onderzoek blijkt in het plangebied sprake van een geluidsbelasting die gelegen is tussen de 48 en 57 dB (zonder aftrek ex artikel 110g Wgh).
Uit de beoordeling in het kader van de goede ruimtelijke ordening blijkt dat de kwaliteit van de akoestische omgeving geclassificeerd kan worden als redelijk. Deze classificatie past binnen de bandbreedte van de Wet geluidhinder en daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door ATKB (rapport van 22 februari 2018, kenmerk 20180064/rap01, Bijlage 2). Op basis van de resultaten hiervan kunnen de volgende conclusies worden getrokken (overgenomen uit rapport).

  • De bodem op de locatie bestaat tot de maximale boordiepte uit klei. Plaatselijk is in de toplaag zand aangetroffen. De stijghoogte van het grondwater is vastgesteld op 0,5 m-mv. In de bodem zijn met name in de bovengrond bodemvreemde bestanddelen aangetroffen. De bestanddelen betreffen baksteen, kolengruis en metselpuin.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het opgeboorde materiaal is wel (een bijmenging met) bodemvreemd materiaal vastgesteld. Bodemvreemd materiaal (met name puin en ander sloopafval) kan duiden op aanwezigheid van asbest(verontreiniging). Derhalve is aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd conform NEN 5707. Dit onderzoek is opgenomen in de rapportage met kenmerk 20180064/rap02.
  • De bovengrond met bijmenging van bodemvreemd materiaal (baksteen, metselpuin en/of kolengruis) is licht verontreinigd met koper, kwik en lood. In de zintuiglijk schone bovengrond zijn lichte verontreinigingen met koper en lood vastgesteld. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. De lichte verontreinigingen in de bovengrond zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de aanwezige bodemvreemde bijmenging en mogelijk aan de voormalige bedrijfsactiviteiten op de locatie.
  • Het grondwater ter plaatse van peilbuis 03, gelegen nabij de bebouwing nr. 2-2d, is licht verontreinigd met nikkel, barium, naftaleen en tetrachlooretheen. Deze lichte verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten op de locatie (benzineservicestation, autoreparatiebedrijf, auto- en botenopslag). De lichte verontreiniging met barium kan mogelijk gezien worden als verhoogde achtergrondwaarde. Ter plaatse van peilbuis 18, nabij de bebouwing nr. 8, is het grondwater enkel licht verontreinigd met barium.
  • De gehanteerde onderzoekshypothese "De grond en het grondwater zijn licht tot sterk verontreinigd met zware metalen, PAK, minerale olie en vluchtige aromaten" is deels bevestigd. Er zijn lichte verontreinigingen met zware metalen (grond en grondwater) en naftaleen en tetrachlooretheen (grondwater) aangetroffen.
  • Nader onderzoek (op basis van de resultaten uit onderhavig onderzoek) wordt in het kader van de doelstelling van het onderzoek niet noodzakelijk geacht.
  • Voor de resultaten van het verkennend asbestonderzoek wordt verwezen naar de rapportage met kenmerk 20180064/rap02.
  • Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan voor vrijkomende grond alleen indicatief een uitspraak worden gedaan over de toepassingsmogelijkheden. Aanvullend is op een deel van de locatie een partijkeuring conform de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd. Voor de resultaten van deze partijkeuring wordt verwezen naar de rapportage met kenmerk 20180064/rap03.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek luchtkwaliteit
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van het oprichten van 21 woningen, waarvan 2 vervangende nieuwbouw.

In verband met deze planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2017 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Provincialeweg (N489). Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot de N489 bedraagt minimaal meer dan 350 m. Langs de overige wegen liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze wegen zullen naar verwachting evenwel lager zijn met de concentraties langs de N489. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
Voor de gevraagde nieuwbouw is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in de AMvB. Op circa 570 m afstand ten westen van het plangebied ligt een leidingenstrook voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Van geen van deze leidingen reikt het plaatsgebonden risico PR10-6 dan wel het invloedsgebied tot over het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de planontwikkelingen.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de risicokaart (zie figuur 9) zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0013.png"

Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied met zwarte lijn aangeduid).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart (zie figuur 10) laat zien dat een gedeelte van het plangebied in de stads- en dorpskern ligt. Het zuidelijke deel heeft een redelijke tot grote kans op archeologische sporen is op een buffer van stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0014.png"

Figuur 10: Beleidskaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).

6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas heeft in haar vergadering van 25 mei 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Op grond van de archeologische verwachtingskaart (figuur 11) heeft het gebied een middelhoge verwachting, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 0,5m –Mv en een plangebied groter dan 100 m². Het meest noordoostelijke deel van het plangebied heeft een hoge verwachting in historische kern. Onderzoek is hier nodig bij bodemingrepen dieper dan 0,3 m. Deze aanduiding is in de vorm van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen in het geldende bestemmingsplan, waarbij is vastgelegd dat onderzoek nodig is voor plangebieden gelijk of groter dan 100 m² en er niet dieper in de grond wordt geroerd dan 0,3 m. In verband hiermee is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0015.png"

Figuur 11: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied rood gestippeld omlijnd).

6.2.3 Archeologisch vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door RAAP West te Leiden (rapport van 26 juni 2018, nummer 6372, Bijlage 3). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij uitvoering van de werkzaamheden vermoedelijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. In verband hiermede zal na overleg met de archeoloog van de gemeente de omvang in kaart worden gebracht met karterende onderzoeken. Dit wordt geborgd door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op de verbeelding en in de regels. Met inachtneming hiervan wordt het plan uitvoerbaar geacht voor het onderdeel archeologie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Conclusie
Het plangebied is in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht. Voor deze woningbouwontwikkeling kan naar verwachting planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige archeologische vondsten wordt verwacht. Voor het onderdeel bouwen van de omgevingsvergunning zal dit middels nader archeologisch onderzoek dienen te worden aangetoond. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

6.2.4 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In het plangebied staat diverse bebouwing, welke van eenvoudige architectuur is. De cultuurhistorische waarden worden door sloop niet aangetast, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Oudeland van Strijen' ligt circa 1 km zuidoostelijk van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Oude Maas' ligt circa 5 km noordelijk van het plangebied, terwijl het Natura2000-gebied 'Haringvliet' circa 7,5 km zuidelijk hiervan ligt. Sprake is van herontwikkeling, die deze Natura2000-gebieden niet beïnvloeden. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze bestemmingswijziging. In paragraaf 6.3.1 wordt dit aangetoond.
Aan weerszijden van het plangebied ligt op circa 550 m een Ecologische verbinding van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPWMSPesanthof-VG01_0016.png"

Figuur 12: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangeduid.)

Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op 1 km zuidoostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Oudeland van Strijen' betreft een Vogelrichtlijn en is geen stikstofrelevant Habitatrichtlijngebied. Ook het op circa 5 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'Oude Maas' is niet stikstofrelevant, terwijl de Natura2000-gebieden 'Haringvliet' en 'Hollands Diep' circa 8 km zuidelijk hiervan liggen. Ook deze gebieden zijn niet stikstofrelevant.

De eerste gevoelige habitats liggen in natuurgebieden op grotere afstand, te weten de 'Biesbosch' op 10 km en 'Krammer-Volkerak' op 15 km. De nieuwe woningen worden energiezuinig gebouwd, zodat er geen toename van N-emissie plaatsvindt. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor op voorhand uit te sluiten. Dit is aangetoond in een op 27 september 2019 uitgevoerd onderzoek met AERIUS-berekening welke is opgenomen in Bijlage 4, waarin wordt geconcludeerd dat de stikstofemissie als gevolg van het nieuwe plan lager is dan de stikstofemissie van de huidige bestemming en het huidig gebruik van de betreffende gronden. De absolute bijdrage van zowel de huidige bestemmingen als het plan aan de depositie in de omgeving wordt nergens hoger berekend als 0,00 mol/ha/j. Ook in tijdens de bouwperiode is de emissie niet hoger dan in de huidige situatie. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

6.3.1 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van juli 2018, rapportnummer 18A025, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • Voor een deel van de beschermde soorten Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander, Bastaardkikker, Meerkikker, Aardmuis, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Dwergspitsmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Huisspitsmuis, Konijn, Ree, Rosse woelmuis, Veldmuis, Wezel, Woelrat, Gewone bosspitsmuis en Vos geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Er zijn geen nesten van broedende vogels aangetroffen. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Het plangebied heeft door de afwezigheid van struiken geen functie als foerageergebied voor de Huismus. De aanwezige bebouwing is ongeschikt voor nesten van Huismus en Gierzwaluw. Deze vogels gaan niet broeden onder daken van golfplaat. Het dak van de bungalow is ongeschikt, omdat de dakpannen netjes strak op het dak liggen en er geen ruimte is om onder de dakpannen te komen.
  • Op basis van de geraadpleegde verspreidingskaarten worden binnen het plangebied geen beschermde amfibieën verwacht.
  • Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de Muurhagedis (wnb-hrl/ Rode lijst status 'ernstig bedreigd') voorkomt in de omgeving van het plangebied (1-5km). Er is echter geen geschikt leefgebied voor deze soort aanwezig binnen het plangebied. De aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Noordse woelmuis (wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Damhert (wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'thans niet bedreigd') en Bever (wnb-hrl, Rode lijst status 'gevoelig') komen voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). Het plangebied voldoet niet aan de specifieke eisen die deze soorten stellen aan hun leefgebied. De aanwezigheid van Noordse woelmuis, Damhert en Bever binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied: de Gewone dwergvleermuis en Ruige vleermuis (0-1km), Gewone grootoorvleermuis, Laatvlieger en Meervleermuis (1-5km). Door de afwezigheid van bomen is het plangebied niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. De aanwezige woning heeft geen invliegopeningen voor gebouwbewonende soorten. Tevens zijn er geen sporen (mest, uitwerpselen) aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van vleermuizen. De aanwezige schuren en loodsen zijn door de eensteenmuren, de golfplaten of platte daken en veel glas (licht) niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Het plangebied is niet aantrekkelijk als foerageergebied, door de afwezigheid van vegetatie. De werkzaamheden zullen daarom geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de verschillende soorten vleermuizen.

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie
Bij uitwerking van bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, alsmede de algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Tuin
De bestemming ‘Tuin’ is in de regel opgenomen voor de tuinen voor de voorgevel van de woningen langs de Munnikenweg. Ook komt deze voor op delen van tuinen die grenzen aan openbaar gebied. Door het hanteren van een afzonderlijke bestemming ‘Tuin’ wordt een duidelijk en "groen" beeld gecreëerd. In de tuin zijn geen woningen of bijgebouwen toegestaan. Deze moeten worden gebouwd binnen de bestemming ‘Wonen’. Op deze manier ontstaat een duidelijke tweedeling: de woonbestemming waarbinnen de woning en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd en de tuin waar slechts andere bouwwerken (zoals schuttingen, speeltoestellen en tuinmeubilair) mogen worden gebouwd. Erkers zijn mogelijk; hiervoor is in de regels een specifieke ‘erkerregeling’ opgenomen.

Artikel 4 Verkeer
De wegen en straten binnen het plangebied zijn bestemd tot 'Verkeer'. Binnen de bestemming Verkeer is een aantal daarin passende gebruiksvormen en functies toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 5 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane goot- en bouwhoogte een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de plankaart bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. Voor bijbehorende bijgebouwen is een afwijkingsregeling opgenomen om onder andere hogere opbouwen mogelijk te maken op de garages bij de twee-onder-één-kapwoningen. In de bestemming Wonen met de aanduiding 'aaneengebouwd' is op de verbeelding een ontsluitingspad opgenomen om te vermijden dat hierop bijgebouwen worden gerealiseerd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' is mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in de gronden voorkomende archeologische waarden. Overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid is in de regels vastgelegd dat onderzoek noodzakelijk is bij grondingrepen van 100 m² of meer en dieper dan 0,5 m -mv. Afwijking wordt verleend indien door onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn gebruiksregels opgenomen over de aan te houden parkeernormen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de molen Windlust. Om die reden is een gebiedsaanduiding vrijwaringszone-molenbiotoop op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen. Hiermee wordt in de regels vastgelegd dat, conform de Provinciale Verordening ruimte, geen bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn die door hun hoogte een inbreuk plegen op het vrije zicht en de windvang van de molen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.

8.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan elektronisch toegezonden aan diverse adviesinstanties. Er zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen.

8.3 Communicatie

Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.

8.3.1 Informatiebijeenkomst 10 april 2018

Op 10 april 2018 is een druk bezochte informatiebijeenkomst gehouden in de raadzaal van het gemeentehuis in Maasdam. Tijdens deze informatieavond werd de woningbouwontwikkeling gepresenteerd. Ongeveer 70 belangstellenden hebben de bijeenkomst bezocht. Tijdens de avond is het concept stedenbouwkundig plan gepresenteerd. Resumerend kan worden gesteld dat er groot draagvlak is voor het gepresenteerde plan. Een aanpassing van het gepresenteerde plan wordt niet nodig geacht.

8.3.2 Inspraak voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heft overeenkomstig het bepaalde in de Inspraakverordening vanaf 19 november 2018 gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn er 11 schriftelijke inspraakreacties binnengekomen. Deze 11 reacties zijn samengevat en voorzien van een beantwoording. De beantwoording is gebundeld in Bijlage 6 Nota vaninspraak.

8.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerp bestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe met ingang van 22 juni 2019 tot en met 2 augustus 2019 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn 11 schriftelijke zienswijzen binnengekomen. De beantwoording is gebundeld in de Nota van beantwoording zienswijzen (Bijlage 7).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsparagraaf

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsparagraaf

Bijlage 3 Kavelpaspoorten Bouwkavels 1, 2, 20 En 21

Bijlage 3 Kavelpaspoorten bouwkavels 1, 2, 20 en 21

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 3 Archeologisch vooronderzoek

Bijlage 4 Notitie Gevolgen Stikstofdepositie En Aerius-berekening

Bijlage 4 Notitie gevolgen stikstofdepositie en AERIUS-berekening

Bijlage 5 Verkennend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Verkennend ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Nota Van Inspraak

Bijlage 6 Nota van inspraak

Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 7 Nota van beantwoording zienswijzen