Tiny Houses, Zuiderrotonde Oud-Beijerland, kruising Langeweg/N217
Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 25-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Tiny Houses, Zuiderrotonde Oud-Beijerland, kruising Langeweg/N217 van de gemeente Hoeksche Waard;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPZuiderrtndeOBL20-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.6 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 archeologisch deskundige
de regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.8 archeologisch monument
Een terrein dat op basis van de Erfgoedwet 2016 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.9 archeologisch onderzoek
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden, overeenkomstig de onderzoeksmethoden zoals geadviseerd in FAMKE, verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.10 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.11 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bed- en breakfast
het tegen betaling aanbieden van tijdelijke logies en ontbijt in een woning;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bodemingreep
werken of werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
1.23 erfafscheiding
een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een erf, bouwperceel of ander stuk grond;
1.24 erfbebouwing
de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
1.25 evenement
evenement, voor zover deze ruimtelijk relevant is, dat wil zeggen meerdaags en regelmatig terugkerend van aard is;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidoverdrachtbeperkende voorziening
een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder in de vorm van een scherm;
1.28 groenvoorzieningen
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, taluds, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;
1.29 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 kliko
een minicontainer waarin huishoudelijk of gft afval wordt verzameld;
1.31 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.32 overkapping
een overig bouwwerk omsloten door een wand en voorzien van een gesloten dak;
1.33 normaal onderhoud
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
1.34 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
- c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
- 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
- 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
- 3. voor vrijstaande bijgebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
- e. een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald;
1.35 planomvang
in het geval het archeologie betreft, alle bodemroerende werkzaamheden en het omliggend bijbehorend perceel die verband houdt met de beoogde werkzaamheden;
1.36 Programma van Eisen (PvE)
document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of een opgraving staan geformuleerd;
voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door burgemeester en wethouders te zijn goedgekeurd;
1.37 rapport
een schriftelijke weergave (document) van een archeologisch onderzoek, dat is uitgevoerd door een gekwalificeerd archeologisch onderzoeksbureau;
het archeologische onderzoek kan worden voorafgegaan door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd PvE;
1.38 tiny house
een volledig uitgeruste woning, met een zeer klein oppervlakte en is bedoeld om het hele jaar door bewoond te worden;
1.39 voorgevel
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de hoofdentree van de woning, of vanuit stedenbouwkundig oogpunt kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.40 weg
een voor openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeerterreinen.
1.41 woning
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. onverharde paden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'pad': tevens een halfverhard pad voor een ontsluiting van de woningen, met dien verstande dat de aanduiding over een afstand van ten hoogste 2,5 meter mag worden verschoven;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute': uitsluitend een ontsluiting voor onderhoud en calamiteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': een geluidoverdrachtbeperkende voorziening;
- g. speelvoorzieningen;
- h. beeldende kunst;
- i. waterlopen en waterpartijen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten, paden;
- b. voet- en rijwielpaden;
met de daarbij behorende:
- c. parkeervoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor de bouw van gebouwen tot een oppervlak van maximaal 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor evenementen in strijd met het plan;
- b. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor standplaatsen in strijd met het plan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van evenementen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat. Het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement worden mede hieronder begrepen;
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van standplaatsen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat.
Artikel 5 Wonen - Tiny Houses
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Tiny houses' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, uitsluitend in de vorm van tiny houses;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen en erven;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in Artikel6.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in Artikel6.1.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
- 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; of,
- 2. het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden gebouwd; of,
- 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 0,5 m onder het maaiveld; of,
- 4. een planomvang hebben kleiner dan 500 m2.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel6.2 sub a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in Artikel6.2 sub b, met dien verstande dat:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied; of,
- 2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
- b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
- 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige.
- c. in afwijking van het bepaalde Artikel6.3 sub a en Artikel6.3 sub b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 6 lid 4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, in die zin dat:
- a. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 4 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. van de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 4 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 1, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een archeologische vindplaats;
- c. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 4 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 of Waarde - Archeologie 5, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een veranderde archeologische verwachtingswaarde;
- d. de maatvoering als bedoeld in Artikel6.2 en Artikel6.4.2 kan worden gewijzigd na vaststelling van het gemeentelijk archeologiebeleid.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.2 Parkeren
- a. Ingeval er gedurende de planperiode sprake is van nieuwbouw, of uitbreiding van niet-woonfuncties met meer dan 50 m2, dan gelden de laatste door de gemeenteraad vastgestelde parkeernormen, waarbij als uitgangspunt het parkeren op eigen terrein genomen moet worden;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien voor het realiseren van de parkeernorm geen fysieke ruimte aanwezig is op eigen terrein, in onderstaande gevallen afwijken van het bepaalde onder a:
- 1. wanneer in de directe omgeving op andere wijze in het aantal vereiste parkeerplaatsen kan worden voorzien, mits de parkeerbalans daardoor niet wordt verstoord, of;
- 2. wanneer een bijdrage wordt gestort in het gemeentefonds overeenkomstig de berekening en voorwaarden.
8.3 Antenne-installaties
De oprichting van antenne-installaties en antennedragers is niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in de in Hoofdstuk 2 opgenomen regels, te gebruiken ten behoeve van:
- a. een seksinrichting;
- b. een coffeeshop;
- c. bed & breakfast;
- d. recreatief verhuren van de woning aan derden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:
- a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
- d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
- g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
10.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken in nieuwe bouwvlakken;
11.2 Randvoorwaarden toepassing wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
12.2 Procedureregels bij wijzigen
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
12.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage;
- b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
- c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Tiny Houses, Zuiderrotonde Oud-Beijerland, kruising Langeweg/N217'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het planvoornemen is om 7 tiny houses te realiseren in een groengebied gelegen op de hoek van de Groeneweg en Langeweg in Oud-Beijerland.
In het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Wonen’ is de locatie bestemd voor 'Groen’ en ‘Water’. De realisatie van woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan. In samenspraak met de gemeente is besloten om de ontwikkeling met voorliggend bestemmingsplan mogelijk te maken.
Voor de ontwikkeling van de tiny houses wordt de gecoördineerde regeling toegepast. Dit betekent dat het ontwerp bestemmingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning activiteit bouwen gelijktijdig ter inzage worden gelegd en ook gelijktijdig worden vastgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in Oud-Beijerland (deels percelen 746 en 584, sectie G) in de gemeente Hoeksche Waard en grenst aan de:
- zuidzijde aan de Groeneweg (N217).
- oostzijde aan de Langeweg.
- noordzijde aan een bestaand groengebied.
- westzijde aan een bestaand groengebied gelegen tussen het plangebied en de Groeneweg.
- zuidoostzijde aan de Zuiderrotonde.
Afbeelding ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is 'correctieve herziening Wonen'. Het plangebied is hierin bestemd voor 'Groen' en 'Water'.
Binnen deze bestemming zijn toegestaan: groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, beeldende kunst, evenementen, waterlopen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en scheepvaarttekens. De functie wonen is niet toegestaan binnen de bestemming. Daarnaast mogen binnen de bestemming geen gebouwen worden gerealiseerd. Het planvoornemen betreft de realisatie van woningen en is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding, waterpartijen en waterlopen, waterrecreatie, verkeer en transport te water, bruggen, dammen, duikers en overige voorzieningen ten behoeve van kruisend verkeer.
Ter plaatse van het plangebied geldt op grond van het parapluplan 'archeologie en parkeren' een archeologische dubbelbestemming. Dit wordt onderstaand toegelicht.
Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan
Op 9 mei 2017 is het parapluplan 'archeologie' en parkeren vastgesteld. Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. In afwijking hiervan mogen en bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
- 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; of,
- 2. het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden gebouwd; of,
- 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 0,5 m onder het maaiveld; of,
- 4. een planomvang hebben kleiner dan 500 m2.
De werkzaamheden beslaan een oppervlakte van minder 500 m2 maar reiken wel dieper dan 0,5 meter. Een archeologisch onderzoek is niet uitgevoerd omdat de oppervlaktemaat van 500 m2 niet wordt overschreden.
1.4 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 Planbeschrijving wordt de planbeschrijving toegelicht. In Hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante beleid behandeld, in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten worden de onderzoeken van de omgevingsaspecten besproken. En in Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid en Hoofdstuk 6 Juridische planopzet worden achtereenvolgens de uitvoerbaarheid van het plan en de juridische planbeschrijving toegelicht.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft een groenvoorziening gelegen in de oksel van de Langeweg en de Groeneweg (N217). De locatie wordt ontsloten vanaf de Langeweg via een eigen ontsluitingsweg.
Het plangebied is in de bestaande situatie in gebruik als openbare groenvoorziening. De aanwezige landschappelijke beplanting met onder andere berken en beuken in het plangebied geven het gebied karakter.
Afbeelding aanzicht plangebied gezien van de Zuiderrotonde
Bestaand landschap
Het plangebied heeft een merkwaardige, ronde vorm, die het trace van de Groeneweg volgt. Een robuuste structuur van elzenbomen, in een kaarsrechte rij geplant, beëindigt deze halfronde vorm. Ruimtelijk is er sprake van een verbinding tussen het plangebied met de elzensingel en de kaarsrechte bomenrijen langs de Groeneweg, een oude polderontsluitingsweg. De structuur van de elzen deelt het plangebied ruimtelijk op. Ten noorden van de elzen ligt er, behalve een open ruimte, een landschappelijke, gemengde beplanting van bomen, heesters en kruiden. Tussen het bosje en de elzenhaag staat een markante, solitaire es met een imponerende stam. Een ander karakteristiek element is de betonnen brug met relingwerk, die het plangebied ontsluit op de Langeweg. Dergelijke bruggen komen veel voor in de Hoeksche Waard en vormen een streekeigen element.
Ook streekeigen is de robuuste rij van elzen (grauwe els en zwarte els). Deze rij is zeer karakteristiek en heeft een hoge landschappelijke waarde, hoewel deze niet is vermeld in de cultuurhistorische waardenkaart.
Het ontstaan van het plangebied
De merkwaardige vorm van het plangebied, alsook de markante elzenrij en de betonnen brug zijn eenvoudig verklaarbaar vanuit het verleden. De topografische reeks geeft hier inzage in.
Rond 1900 had de Polder Oud-Beijerland ook ter plaatse van het plangebied nog zijn kenmerkende, rechtlijnige opzet, met de Langeweg als polderontsluitingsweg, en de Kwakscheweg en Groeneweg als dwarsverbindingen. De strakke blokverkaveling onderstreept het rationele, rechtlijnige karakter van de polder. In het begin van de twintigste eeuw breiden de boomgaarden rond Oud-Beijerland enorm uit. In de zuidwesthoek van de Langeweg en Groeneweg ontstaat eveneens een boomgaard. Op de luchtfoto uit 1928 is deze net aangeplante boomgaard te zien. De rij met bomen staat aan de laning (oprijlaan) naar boerderij Hoogerwerff. Door de toenemende verkeersdruk wordt de Groeneweg middels een bocht aangesloten op de Langeweg (1960). De boomgaard blijft hierbij ontzien. Deze situatie is nog beter te zien op de kaart uit 1980, waar de brug ook ingetekend is. Door de aanleg van de Zuiderrotonde eind jaren ‘90, min of meer in het verlengde van de Kwakscheweg, is er een lus nodig om de Groeneweg aan te sluiten. Hiermee ontstaat het ‘overhoekje’. De watergang langs de achtertuin volgt het oude tracé, dat nog als een doodlopend asfaltweggetje in het
plangebied ligt.
Inzoomend op de kaart uit 1980 is goed te zien dat er langs de boomgaard een windsingel staat, in het verlengde van de laanbomenstructuur langs de Groeneweg. De windsingel is aangeduid met een dichte stippelarcering. De elzenbomen in het plangebied is dus een restant van deze windsingel en een van de laatste verwijzingen naar de vele boomgaarden die ooit ten zuiden van Oud-Beijerland lagen, en waarom het dorp in het verleden geroemd werd. ”Men heeft in deze gemeente ook vele boomgaarden met allerhande vruchtbomen, waaronder uitmunten die van de zwarte krieken...”, aldus de geschiedschrijver J.W. Regt in 1849.
Afbeelding topografische kaarten 1900, 1940, 1960, 1980
2.2 Nieuwe Situatie
Aanleiding voor de ontwikkeling van de tiny houses is het signaal vanuit een inwoner van de gemeente richting de gemeente dat deze persoon geen geschikte woning kan vinden in de gemeente. De reden hiervoor is dat de betreffende persoon te veel verdient voor een betaalbare huurwoning en te weinig verdient om een woning te kopen. Daarom is het plan ontstaan om tiny houses te bouwen, als oplossing voor dit probleem op de woningmarkt. De gemeente erkent en herkent dit probleem en besluit mee te werken aan de ontwikkeling. In een collegebesluit van 22 januari 2018 formuleert de gemeente het als volgt:
Marktontwikkelingen
Als gemeente wordt druk op de lokale woningmarkt gesignaleerd. In Oud-Beijerland zijn de verkopen van woningen fors toegenomen en zijn de prijzen van koopwoningen gestegen. Het is voor starters lastiger geworden een koopwoning te bemachtigen. Zij hebben vaak ook moeite om de financiering voor een koopwoning rond te krijgen. De gemeente ziet kansen in kleinschalige initiatieven en kleine, alternatieve woonvormen en stimuleert dit ook. Het initiatief van tiny houses sluit naadloos aan bij de veranderende woningvraag en de behoefte van inwoners om invloed te hebben op de uiteindelijke woning. De rol van de gemeente bij dit initiatief is met name faciliterend en stimulerend. Dit past bij de veranderende rol van de gemeente.
Er is een initiatief ontstaan voor tiny houses. De ontwikkeling van kleine, betaalbare en energiezuinige woningen kan volgens uitkomst bieden. Op gemeentelijk verzoek en met hulp vanuit de gemeente is het initiatief verder uitgewerkt naar een realistischer plan. Als gemeente wordt niet op de voorgrond op getreden, maar de gemeente ondersteunt het initiatief aan de achterkant. Een tal van mensen enthousiast geworden van de plannen.
Het project past ook bij het project Nieuwe Woonvormen. Dit is een project waarbij ruimte wordt geboden aan bijzondere wooninitiatieven. Daarbij is de woonbehoefte inhoudelijk goed afgestemd op de toekomstige gebruikers.
Duurzame kleine woningen in bijzondere woonvormen
Tiny houses zijn kleine woningen met een maximale oppervlakte van 50 m2. De woningen zijn energieneutraal en in sommige gevallen wekken deze zelfs meer energie op dan dat ze verbruiken. De keuze voor deze alternatieve woonvorm is niet alleen geënt vanuit de wens op kleiner en goedkoper te wonen. Bewoners van tiny houses hechten ook waarde aan het 'community gevoel'. Het tiny house concept past binnen het kader van de regionale woonvisie en de gemeentelijk visie op de energieprestatie.
Geschikte locatie
Voor de realisatie van tiny houses is men op zoek gegaan naar een geschikt stuk grond. Zonder resultaat. Omdat de gemeente dit initiatief omarmd, is de gemeente op zoek gegaan naar een locatie. De gemeente heeft en quickscan gemaakt van verschillende plekken. Van 3 mogelijke locaties is op basis van een uitgevoerde locatiestudie geconcludeerd dat de locatie aan de Zuiderrotonde de meest geschikte locatie is om de eerste tiny houses te realiseren.
Aanwijzing locatie
Op 27 mei 2018 heeft het college besloten de locatie nabij de Zuiderrotonde aan te wijzen als eerste te ontwikkelen locatie voor tiny houses (algemeen besluit 8760). Omwonenden van de Zuiderrotonde zijn hierover geïnformeerd. Vanuit de omwonenden is zorg uitgesproken over de locatie. Zij ondervinden overlast van fijnstof en van geluid en licht van de sportvelden. Daarop is aanvullend onderzoek uitgevoerd de OZHZ.
De locatie Zuiderrotonde is eerder al onderzocht op het gebied van geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, milieuzonering, bodem en natuurwetgeving (dit wordt toegelicht in hoofdstuk 4). Na het gesprek met de omwonenden is extra onderzoek gedaan naar fijnstof (luchtkwaliteit) en geluid en licht van de sportvelden (zie hiervoor hoofdstuk 4). Op basis van de onderzoeken is geconcludeerd dat wat betreft de milieuaspecten er geen belemmeringen zijn om de locatie definitief aan te wijzen als ontwikkellocatie voor 7 tiny houses. Er moet wel rekening gehouden worden met het treffen van geluidsbeperkende maatregelen. Dit wordt nader toegelicht in deze paragraaf en in hoofdstuk 4.
Na uitvoering van het aanvullend onderzoek, is de locatie Zuiderrotonde op 4 december 2018 definitief door het college aangewezen als ontwikkellocatie.
Planbeschrijving ontwikkellocatie Zuiderrotonde
Het planvoornemen betreft de realisatie van 7 tiny houses met bijbehorende ontsluitingen en parkeergelegenheid op deze ontwikkellocatie. De tiny houses worden maximaal 50 m2 groot (beleidsrichtlijn maximale grootte tiny house). Het voorgestelde ontwerp voor de tiny houses heeft een oppervlakte van 49 m2 en past daarmee binnen de richtlijn.
De woningen worden gebruikt als doorstroom woning voor jongeren uit de gemeente die een goedkopere woning nodig hebben omdat zij geen kans maken om een reguliere woning te kopen of te huren. De tiny houses worden aangeboden als koopwoning voor een prijs (bij benadering) van rond de €110.000,--. In onderstaande afbeelding is de inrichting van het plangebied in de nieuwe situatie ingetekend.
Afbeelding inrichtingsplan nieuwe situatie
Afbeelding impressie tiny houses
Om het bestaande groene karakter te behouden worden de woningen zorgvuldig ingepakt in het landschap. In het bijgevoegde landschappelijk inpassingsplan wordt dit nader toegelicht (zie hiervoor Bijlage 1). Een beschrijving van het plan is onderstaand opgenomen.
Ruimtelijk concept
Tiny houses worden doorgaans geassocieerd met termen als ‘eenvoudig leven’, ‘groen wonen’, ‘lage ecologische voetafdruk’, ‘ecolodge’ en ‘puur’. Kortom, de duurzaamheidsgedachte speelt een belangrijke rol.
Het landschap verdient een respectvolle bejegening, met de ambitie om landschappelijke waarden te koesteren en een plek als zodanig beter leesbaar te maken.
Het is niet de uitdaging van de opgave om zeven woningen te plaatsen in een landschap. Het is juist de uitdaging om een landschap te maken dat betekenis geeft aan de woonambities van zeven huishoudens. Een landschap dat de zeven woningen opvangt, omarmt, positioneert en voor woonkwaliteit zorgt. Inwendige kwaliteit, zodat het fijn wonen is. En kwaliteit naar buiten toe, zodat er een betekenisvolle plek ontstaat.
Inpassingsplan
De geschiedenis van de plek is de leidraad voor de inrichting van het landschap. Op deze wijze krijgt het plangebied betekenis. De karakteristieke elzenhaag is een landschappelijke kwaliteit die volledig intact blijft, en op basis waarvan de plek verder ingevuld wordt. In het plan is voorzien in fruitbomen, waarmee het historische karakter van de plek wordt onderstreept. De fruitbomen staan in strakke rijen, waardoor er een geordend grit van bomen ontstaat.
Bovendien wordt een tweede windsingel aangeplant, zodat er meer massa en groene kwaliteit ontstaat. Eerdere gemaakte visualisaties laten zien dat, wanneer de woningen tegen een achtergrond (een decor) worden geplaatst, deze beter uitkomen en een behaaglijker gevoel geven, dan wanneer ze los in de ruimte staan.
In het grit van fruitbomen worden uitsparingen gemaakt, waar de tiny houses in geplaatst worden.
De huisjes verschillen van richting, om optimaal uitzicht op de omgeving te bieden en voldoende privacy te waarborgen. Een wandelpad, dat tussen de bomen door slingert, rijgt de woningen aaneen. Ook de bosschage blijft intact, zij het dat er wel dunning nodig is.
Geluidshinder is een niet te verwaarlozen aspect voor de planlocatie. In het plan is daarom voorzien in een geluidwerende voorziening (dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.8) langs de Groeneweg/Langeweg. Het profiel in het inrichtingsplan laat zien hoe dit landschappelijk kan worden uitgevoerd.
Parkeeropgave
In de parkeerbalans is gerekend met 1,4 auto per woning, dus er moeten 10 parkeerplaatsen worden aangelegd. Een deel hiervan kan tegen het bosschage worden opgelost. Drie parkeerplaatsen zijn in het noordwesten opgenomen. De aspecten verkeer en parkeren worden nader toegelicht in paragraaf 4.7.
Hier is bovendien een aanvullende landschappelijke beplanting ontworpen. De parkeeropgave kan op een duurzame en landschappelijke wijze worden uitgevoerd door parkeren op TTE-roosters, waar gras tussendoor groeit. Voor deze roosters zijn geringe cunetten voldoende, zodat de bodem grotendeels intact blijft.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid En Provinciaal Beleid
Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen wordt het rijksbeleid niet nader toegelicht, uitzondering hierop betreft een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking welk hieronder wordt toegelicht. Ook het provinciaal beleid wordt nader toegelicht.
Ladder
De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 7 tiny houses in bestaand stedelijk gebied. Daarom wordt gesteld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig is.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Omgevingsbeleid bestaande uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening, vastgesteld op 20 april 2019.
Omgevingsvisie
Uit de kaart van de Omgevingsvisie is op te maken dat het plangebied ligt binnen een gebied aangewezen als ''Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied''.
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder.
Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. De ladder in relatie tot het planvoornemen is bovenstaande toelicht. Het planvoornemen betreft de realisatie van 7 tiny houses binnen bestaand stedelijk gebied, waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet hoeft te worden doorlopen.
Het plangebied ligt niet binnen een ander in de Omgevingsvisie aangewezen gebied.
Afbeelding uitsnede kaart Omgevingsvisie - bestaand stads- en dorpsgebied
Omgevingsverordening
Relevant voor het planvoornemen zijn de regels ten aanzien van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied en ruimtelijke kwaliteit. Dit wordt onderstaand nader toegelicht.
Ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9)
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- d. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- e. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
Uit de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van de laag 'Steden en dorpen'. De richtpunten voor deze kwaliteitslaag zijn:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
- Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht
De ontwikkeling draagt bij aan de versterking van de aanwezige groen- en waterstructuur. De woningen worden zorgvuldig landschappelijk ingepast (dit is nader toegelicht in paragraaf 2.2).
Het plangebied ligt binnen de stads- en dorpsrand van de kern Oud-Beijerland, dit wordt onderstaand toegelicht. Uit de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied ook deel uitmaakt van de laag 'Stads- en dorpsranden'.
Afbeelding uitsnede kwaliteitskaart
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
Het planvoornemen wordt gerealiseerd in de dorpsrand van Oud-Beijerland, het type ‘overgangskwaliteit' contactkwaliteit wordt daarom toegelicht.
De kwaliteit in de overlap (‘contact’)
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Uit het gebiedsprofiel voor de Hoeksche waard is op te maken dat het plangebied ligt in het kwaliteitsgebied ''Voorstraatdorp''.
De grotere dijkdorpen groeiden door tot voorstraatdorpen. Hier werd op enkele honderden meters van de dijk een kerk gebouwd. Tussen de kerk en de dijk werd een voorstraat aangelegd, de voornaamste straat van het dorp. De ruimtelijke opbouw van de voorstraatdorpen is minder vastomlijnd dan op sommige andere eilanden in de zuidwestelijke delta. Voorstraatdorpen zijn Piershil, Nieuw-Beijerland, Oud-Beijerland, ’s-Gravendeel, Numansdorp, Klaaswaal en Westmaas.
Ambities
- Er wordt uitgegaan van onderscheidende compacte dorpen met een dorps karakter. Elk dorp is uniek en uitbreidingen worden zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd. Dit mag echter niet ten koste gaan van de ‘lucht’ in het dorp;
- Inzetten op behoud en versterking van het historische centrum en het waterfront. Ontwikkelingen in het centrum bouwen voort op de waardevolle structuur van het dorp (haven, dijk en voorstraat) en houden rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en identiteit van het dorp. Inzetten op het behoud en de ontwikkeling van het havenkanaal als belangrijk cultuurhistorisch en recreatief element;
- De voorstraat en de haven, als deze aanwezig is, worden opgenomen in het recreatieve netwerk, waarbij het centrum fungeert als concentratiepunt voor routes en attracties;
- Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle structuren ingezet als dragers van de stedenbouwkundige structuur. Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.
Het planvoornemen sluit aan bij het dorps karakter van Oud-Beijerland door de realisatie van een kleinschalig woningbouwproject. De groene uitstraling van de dorpsrand blijft zoveel mogelijk behouden doordat de woningen zorgvuldig landschappelijk worden ingepakt. Ten behoeve van de geluidswal is door Dorp Stad & Land een stedenbouwkundig advies opgesteld. Dit advies is als Bijlage 2 opgenomen. Uit het advies van Dorp Stad en Land volgt:
'De adviseurs van Dorp, Stad en Land hebben geconstateerd dat de locatie aan de rand van de bebouwde kom van Oud-Beijerland op de overgang tussen het 'verstedelijkte' dorpsgebied en het open grootschalige landbouwgebied ligt. Aan de overzijde van de dorpsrandweg langs de locatie (N217) liggen een sportcomplex en een volkstuinencomplex. Hier vindt de overgang van Oud-Beijerland naar het agrarisch landschap plaats via recreatieve functies in het landschap, zoals in het richtpunt stads-en dorpsranden van de provincie staat beschreven als “kwaliteit in de overlap”. De ontwikkeling van de Tiny Houses in dit overlapgebied is een passende functie. Het betreft een bijzondere woonvorm in een groene setting, vergelijkbaar met een volkstuinencomplex. Zo draagt de ontwikkeling van deze locatie bij aan het realiseren van een rand met een passende overgangskwaliteit.'
Om een passende overgangskwaliteit te realiseren is bewust met de cultuurhistorie van deze locatie is omgegaan. Daartoe dragen in het ontwerp de volgende ingrepen bij:
- de bestaande rij elzen, restant van een voormalige oude dorpslaan in het gebied, is als structuurdrager in het plan opgenomen;
- een tweede, parallelle bomenrij geeft maat en schaal aan de plek en draagt bij aan het maken van een windluwe woonomgeving;
- de functie van boomgaard die hier in het voormalige landschap veel voorkwam komt terug in het inrichtingsbeeld van het plan; een boomgaardsetting voor de nieuwe woningen.
De confrontatie met de hedendaagse eis om de directe woonomgeving geluidsluw te maken heeft ertoe geleid dat, in verband met de directe nabijheid van de N217, ongeveer de helft van het terrein begrensd dient te worden door een geluidswal. Zoals bij de gehele ontwikkeling bewust is omgegaan met de cultuurhistorie van de locatie, is de geluidswal als een gebiedseigen haag vormgegeven.
Conclusie
Het planvoornemen is passend de provinciale regels voor ruimtelijke kwaliteit.
Stedelijke ontwikkeling (artikel 6.10)
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
De ladder is toegelicht onder rijksbeleid. Hieruit volgt dat geen ladderonderbouwing nodig is.
3.2 Regionaal Beleid
Regionale Woonvisie Hoeksche Waard
De gemeenten in de regio Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een regionale woonvisie met als titel ‘Wonen in een vitale Hoeksche Waard’ opgesteld.
Voor het woonbeleid in de Hoeksche Waard staan in de komende periode vijf doelen centraal, die van belang zijn voor het toekomstige regionale beleid:
- 1. Zorgen voor voldoende geschikte woningen voor mensen die zorg ontvangen. Dit kan door nieuwbouw en door het aanpassen van bestaande woningen;
- 2. Beperken van het risico van een te grote voorraad eengezinswoningen;
- 3. Op peil houden van voorzieningen;
- 4. Het bieden van aantrekkelijke huisvestingsmogelijkheden voor starters;
- 5. Zorgen dat er genoeg betaalbare (huur)woningen beschikbaar zijn.
Voor het planvoornemen is doel 1 van belang. Voor dit doel is beschreven dat onder particuliere woningbezitters veel minder toekomstgericht gedacht wordt. Vandaar het belang om particuliere eigenaren te informeren over de noodzaak en mogelijkheden om hun woning geschikt te maken. Vanuit de gemeenten moet actief de eigen regie door particulieren worden gestimuleerd, zowel om de eigen woning te verbouwen met het oog op de toekomst als om particuliere nieuwbouw van kleinschalige, gezamenlijke woonvormen te bevorderen.
Ook voor nieuwe woningen is de betaalbaarheid belangrijk. Er moet creatief worden gekeken naar de mogelijkheden om de woonlasten zo laag mogelijk te krijgen en te houden.
Om het aantal jongeren op peil te houden is het belangrijk dat er voor hen die in de Hoeksche Waard op zichzelf willen gaan wonen, ook woningen te vinden zijn die bij hun woonwensen en budget passen. Dit voorkomt dat ze wegtrekken naar andere gebieden. In de Hoeksche Waard wordt al geëxperimenteerd met nieuwe vormen van nieuwbouw voor deze doelgroep, zoals zelfbouw en meegroeiwoningen. Voor de startersgroep is de prijs-kwaliteitverhouding wel van groot belang. Nieuwbouwwoningen winnen kwalitatief gezien namelijk van de bestaande woningvoorraad. Prijs, locatie en charme van de woning kunnen voor bestaande woningen spreken.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een initiatief waarbij een kleinschalige betaalbare woonvorm (tiny houses) wordt gerealiseerd die tevens levensloopbestendig zijn. Deze woningen zijn primair bedoeld voor starters die geen woning kunnen vinden in de huidige markt die aansluit op hun budget. Het planvoornemen levert daarmee een bijdrage aan het verwezenlijken van doel 1 (aanpasbaar bouwen).
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard
Dynamiek door de eeuwen heen is kenmerkend voor de Hoeksche Waard. Door gestaag, steeds weer, in te spelen op veranderingen, is het eiland geworden tot wat het is. Verandering is onderdeel van een levend landschap en van een vitale samenleving. Zoals bewoners van de Hoeksche Waard van oudsher het eiland hebben gevormd, zo zal dat ook in de toekomst nodig blijven. Om in te kunnen spelen op de maatschappelijke vraagstukken die de komende jaren op de gemeente afkomen. Om de Hoeksche Waard nog mooier en beter te maken. Voortdurende ontwikkeling zorgt er voor dat ook toekomstige generaties kunnen genieten van het eiland.
Deze Omgevingsvisie nodigt inwoners, ondernemers, investeerders, maatschappelijke organisaties en anderen uit om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Hoeksche Waard. De Omgevingsvisie helpt de gemeente om samen te blijven werken aan een aantrekkelijke Hoeksche Waard. Waar het verleden telt én waar nieuwe perspectieven tot ontwikkeling komen. Waar iedereen mee doet en tot zijn recht komt. Waar we hard werken aan duurzaamheid. Waar kansen zijn om te ondernemen.
Het relevante beleid ten aanzien van wonen wordt onderstaand toegelicht.
Herstructurering en uitbreiding dragen bij aan het voorzien in de veranderende woningvraag voor jongeren, ouderen en inwoners met een beperkingen waar mogelijk in het aantrekken van jonge gezinnen. De woningvoorraad
en woonmilieus voldoen beter dan nu aan de eisen van de tijd.
Hoe gaat de gemeente dit bereiken
Inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en de gemeente werken aan een Hoeksche Waard waarin iedereen kan meedoen, iedereen tot zijn recht komt en zijn talenten benut. Bij initiatieven met betrekking tot bijvoorbeeld woningbouw, bereikbaarheid en recreatie wordt door de initiatiefnemers rekening gehouden met de Hoeksche Waarden. Iedereen wordt uitgenodigd om hieraan mee te werken en actief te zijn. Wat inwoners zelf kunnen, doen zij zelf. De gemeente helpt inwoners die dat nodig hebben.
De gemeente levert haar bijdrage om het initiatief voor de tiny houses verder te ontwikkelen binnen haar gemeente. Door de realisatie van deze woningen wordt voorzien in de specifieke woningvraag van jonge inwoners die niet kunnen huren of kopen. Het initiatief voor tiny houses wordt ook onderschreven in de Omgevingsvisie. Het planvoornemen is passend binnen deze visie.
3.3.2 Woonvisie Oud-Beijerland
De woonvisie Oud-Beijerland is op 7 april 2008 vastgesteld door de gemeente Oud-Beijerland. In deze visie zijn programmatische uitgangspunten vastgelegd voor de ontwikkeling van woningbouw- en herstructurering locaties. In de woonvisie is opgenomen dat de kwalitatieve opgave ten aanzien van de groei woningvoorraad onder meer gericht is op nieuwe ontwikkelingen die een meerwaarde voor de omgeving kunnen betekenen. De realisatie van de tiny houses levert een meerwaarde voor diegene waarvan de woningvraag nu niet kan worden vervuld binnen de gemeente. Door de realisatie van tiny houses wordt een nieuw woningaanbod gerealiseerd dat aansluit bij een specifieke woningvraag naar goedkopere koopwoningen.
3.3.3 Parkeren
In het bestemmingsplan ‘Parapluplan Archeologie en Parkeren’ wordt de te hanteren parkeernorm bepaald. De normen sluiten aan bij publicatie 317 van CROW, het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. In deze publicatie worden kengetallen gegeven voor de parkeernorm waarbij rekening gehouden wordt met de bandbreedtes en verschillende gebieden binnen en buiten de kom. Deze normen zijn toegepast bij de opzet van het plan. Het aspect parkeren wordt nader toegelicht in paragraaf 4.7.
3.3.4 Duurzaamheid
De gemeente volgt als beleid voor duurzaam bouwen de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van het Bouwbesluit 2012. De gemeente stimuleert duurzame nieuwbouw waarbij wordt gestreefd naar 10% scherper dan de EPC-norm uit het bouwbesluit. Ook worden duurzaamheidsinitiatieven voor bestaande woningbouw gestimuleerd, zoals bijvoorbeeld gasloos bouwen en energieneutraal bouwen.
De tiny houses worden gasloos en energieneutraal gebouwd.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
De OZHZ heeft een aantal onderzoeken uitgevoerd ter plaatse van het plangebied, het integrale rapport van deze onderzoeken is als Bijlage 3 toegevoegd. Ook de diverse deelonderzoeken die zijn uitgevoerd ten behoeve van dit rapport zijn als bijlages toegevoegd.
In de onderzoeken zijn meerdere locaties onderzocht in het kader van de uitgevoerde locatiestudie. Alleen de conclusies die betrekking op het plangebied worden toegelicht in dit hoofdstuk.
4.1 Bodem
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is geen werkwijze vastgelegd inzake hoe om te gaan met een geval van bodemverontreiniging bij een bestemmingsplan. Slechts in een beperkt aantal gevallen is deze, vanwege de hoge kosten, beperkend voor de ontwikkeling. Het gaat dan vooral om grote mobiele verontreinigingen in het grondwater (VOCl, minerale olie e.d.). Het daadwerkelijk uitvoeren van een bodemonderzoek is aan de orde in de fase voorafgaande aan de aanvraag van een Omgevingsvergunning bouwen.
Voor het plangebied wordt in deze fase een beknopt beeld gegeven van de beschikbare bodemgegevens en de te verwachten bodemkwaliteit. Dit is opgesteld aan de hand van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken en de huidige en voormalige bedrijfsactiviteiten. Het onderzoek is niet uitgevoerd conform de NVN 5725 “Bodem-Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek”, dat is een uitgebreider onderzoek.
Beoordeling
Bij OZHZ zijn een aantal bodemonderzoeken bekend, gelegen op- of nabij het plangebied. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 3. Relevant voor het plangebied is een verkennend onderzoek (1995). Uit dit onderzoek volgt dat de bovengrond licht verontreinigd is (PAK en zware metalen) en de ondergrond sterk verontreinigd (arseen, koper en zink). In de rapportage wordt een puinpad genoemd, dit is mogelijk op de beoogde locatie voor de Tiny Houses gesitueerd. Voorts is er destijds DDT aangetroffen in het slib van enkele sloten. In het verkennend bodemonderzoek wordt een bovengrondse brandstoftank genoemd. Voor zover te herleiden is ter plaatse geen specifiek onderzoek verricht. Tenslotte wordt opgemerkt dat er sprake zou zijn van vijf gedempte sloten, echter er is maar 1 sloot (bij toeval) aangetroffen. Omstreeks 1998 is de Groeneweg verlegd. Op welke wijze destijds is omgegaan met de uit het verkennend onderzoek naar voren gekomen verontreinigingen is niet bekend. Op basis van deze informatie is het gebruik van de BodemKwaliteitsKaart (BKK) niet geschikt voor het hergebruiken van eventueel vrijkomende grond.
Sloten en boomgaarden
Op basis van kaartmateriaal is bekend dat:
- In 1940 zijn er boomgaarden gekomen die tot 1997ook voor een deel op de onderzoeklocatie waren gesitueerd;
- In 1958 is er in het noorden een fabriek gebouwd;
- De locatie tot 1959 vooral in gebruik was als agrarisch gebied;
- Vanaf 1963 is er een andere kavelindeling gerealiseerd en is er een sloot gedempt;
- Vanaf 1968 is er bebouwing gekomen en is een waterpartij gerealiseerd.
- Vanaf 1974 is er op de locatie een fabriek gerealiseerd. De waterpartij is gewijzigd.
- In 1998 is de weg verlegd en een rotonde aangelegd.
Conclusie
Op basis van de informatie uit het verleden wordt de locatie aangemerkt als 'verdacht op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging'. Relevante milieu hygiënische bodeminformatie ten tijde van het omleggen van de Groeneweg ontbreekt. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de voorgenomen planontwikkeling de bodemkwaliteit op de locatie te laten onderzoeken door middel van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, waarbij onder andere aandacht wordt besteedt aan de voormalige sloten en de aanwezigheid van puin (en asbest).
Verkennend bodemonderzoek
Naar aanleiding van de conclusie van OZHZ is ee verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 4 toegevoegd.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie en voormalige boomgaard
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, heterogeen, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). Zintuiglijk is de bovengrond over vrijwel de gehele locatie verontreinigd met puin. De bovengrond is licht verontreinigd met koper, kwik, zink, lood, DDE, PAK en PCB. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater ter plaatse is een lichte bariumverontreiniging aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "verdacht, heterogeen, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van de geconstateerde lichte verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Wel dient aanvullend onderzoek te worden gedaan naar het aangetroffen puin in de bovengrond met de gehele onderzoekslocatie. Econsultancy adviseert een onderzoek asbest in bodem (conform de NEN 5707) op de gehele onderzoekslocatie.
Deellocatie B: bestrijdingsmiddelenkast
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "Verdacht, plaatselijke bodembelasting, uitgezonderd ondergrondse opslagtanks" (VEP).
In het opgeboorde materiaal is zintuiglijk puin aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd OCB, DDE, DDD en DDT. In de ondergrond zijn geen OCB gerelateerde verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn eveneens geen OCB gerelateerde verontreinigingen aangetoond.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "Verdacht, plaatselijke bodembelasting, uitgezonderd ondergrondse opslagtanks" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging, alsmede de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Op de onderzoekslocatie is de volgende deellocatie onderzocht:
Deellocatie D: (voormalig) puinpad
Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen.In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen (anders dan puin)aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm hechtgebonden asbest aangetoond. Het verhoogdeasbestgehalte is, gelet op de analyseresultaten, hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de aanwezigheidvan een enkele stukjes colovinyl in het grondmengmonster. Het gehalte van 1,7 mg/kg d.s. overschrijdt niet de interventiewaarde voor asbest.
Op basis van deze analyseresultaten wordt gesteld dat in geval van grondwerkzaamheden op deze deellocatie er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen hoeven te worden getroffen.
Aanvullend bodemonderzoek asbest in bodem
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is een aanvullend onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd. Uit de huidige informatie blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de bijmenging van puin. Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stof is (niet-)hechtgebonden asbest.
Conclusie
Uit het onderzoek volgt dat in de bodem zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 20 mm wel asbest aangetoond. Echter is het asbest gehalte kleiner dan de helft van de hergebruikswaarde (50 mg/kg d.s.).
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie, met uitzondering van mobiel zeven, behoeven ter ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
4.2 Bedrijven- En Milieuzonering
Milieuzonering heeft betrekking op het ruimtelijk scheiden van milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies zoals woningen. De VNG handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” 2009 is de meest gebruikte methode bij milieuzoneringen. In de handreiking worden voor vier verschillende milieuaspecten richtafstanden aanbevolen voor milieubelastende activiteiten (bedrijven), ten opzichte van een rustige woonwijk. De milieubelastende activiteiten zijn gerangschikt op SBI code. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie (zie onderstaand tabel). Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Het plangbeied ligt in een gebied waar op korte afstand een aantal bedrijventerreinen, sportterreinen en een drukken weg gelegen zijn, hier is het te verdedigen om te spreken over een gemengd gebied, waardoor de richtafstand met één stap verlaagd mag worden.
Tabel richtafstanden per milieucategorie (bron: VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering)
Beoordeling
In de nabijheid het plangebied bevinden zich een sportcomplex en bedrijventerreinen. De relevante gegevens zijn weergegeven in onderstaande tabel. De ligging ten opzichte van het plangebied is weergeven in onderstaande afbeelding.
Bedrijf | SBI-code | Milieucategorie | Richtafstand met één stap verlaagd | Afstand plangebied | |||
Atletiekverenging Spirit, Langeweg 14 | 931.G | 3.1 geluid | 30 meter | 20 meter | |||
Tennisvereniging TVO, Langeweg 16 | 931.F | 3.1 geluid | 30 meter | 125 meter | |||
Voetbalvereniging O.S.V., Langeweg 22 | 931.E | 3.1 geluid | 30 meter | circa 250 meter | |||
Bedrijventerrein Ferrarilaan/ Aston Martinlaan | divers | max 3.1 | 30 meter | > 100 meter | |||
Trabo Trappen, Rembrandtlaan 5 | 251, 331.1 | 3.2 | 50 meter | 50 meter | |||
Bedrijventerrein Rembrandtlaan overig | divers | 2 | 10 meter | > 50 meter |
Tabel inrichtingen omgeving plangebied
Afbeelding bedrijven in de omgeving plangebied
Conclusie
De buitenbaan van de atletiekvereniging ligt binnen de richtafstand afstand, het bedrijf Trabo Trappen ligt ongeveer op deze afstand. Door middel van nader onderzoek wordt bepaald of sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen en of maatregelen getroffen moeten/kunnen worden om overlast te voorkomen.
Nader onderzoek bedrijven- en milieuzonering
De locatie ligt binnen de richtafstand van Atletiekvereniging Spirit, zoals opgenomen in de VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” 2009. Door middel van gericht onderzoek is bepaald of sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen en of maatregelen getroffen moeten/kunnen worden om overlast in de toekomst te voorkomen. Het betreffen hier in het bijzonder de aspecten licht en geluid. Vanuit omwonenden is aangegeven dat zij overlast ervaren op deze beide aspecten. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 6 bijgevoegd.
Geluid
Uit het bij OZHZ aanwezige dossier blijkt dat de Atletiek Vereniging Spirit met name geluid veroorzaakt via de omroepinstallatie rondom de baan. Bewoners van de bestaande woningen ervaren hier overlast van. De richtafstand vanaf de perceelgrens van de atletiekbaan is 30 meter, de baan zelf ligt circa 60 meter van de bestaande woningen. De kortste afstand tussen het plangebied en de atletiekbaan bedraagt circa 80 meter. De afstand van het oostelijk gelegen clubhuis tot het plangebied ligt op circa 77 meter.
De geplande woningen liggen ruim buiten de genoemde 30 meter van de baan en van het clubhuis. Gezien de inrichting van het terrein is het niet aannemelijk dat er op het terreingedeelte gelegen binnen de richtafstand van 30 meter tot het plangebied in de toekomst activiteiten zullen worden ontplooid die geluid veroorzaken.
De Atletiekvereniging maakt vooral geluid met de speakerinstallatie rondom de atletiekbaan. Gezien het feit dat de bestaande woningen veel dichter bij de atletiekbaan liggen dan de beoogde locatie voor de Tiny Houses is het niet aannemelijk dat de atletiekbaan beperkt wordt in haar (geluid-)activiteiten door de komst van de Tiny Houses.
Tevens is getoetst aan de geldende wettelijke regels ten aanzien van geluid. De inrichting valt onder de geluidregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Afdeling 2.8). Deze regels stellen grenswaarden aan de geluidsniveaus bij woningen van derden. Zowel voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau gelden grenswaarden.
Op grond van het wettelijk geldende activiteitenbesluit voor sportinrichtingen, hoeft het stemgeluid van sporters, bezoekers et cetera niet mee te worden genomen (artikel 2.18, lid 1b). Specifiek voor het maximaal geluidniveau geldt ook nog eens dat het komen en gaan van bezoekers niet getoetst hoeft te worden (artikel 2.18, lid 3a) en dat het maximaal geluidniveau van het sporten zelf evenmin meetelt (artikel 2.18, lid 3b).
Lichthinder
Ten behoeve van het aspect licht is een onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden voor lichthinder volgens de NSVV-richtlijnen. Er zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Conclusie
Geluid: Er wordt geen hinder van de vereniging verwacht ter plaatse van de Tiny Houses. De nieuwe woningen (Tiny Houses) liggen verder van de atletiekbaan dan de bestaande woningen. Om deze redenen vormen de Tiny Houses geen beperking voor de vereniging.
Licht: Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat er ten behoeve van de te realiseren Tiny Houses geen maatregelen nodig zijn op de lichtarmaturen, er wordt ter plaatse voldaan aan de grenswaarde voor lichthinder.
Conclusie bedrijven- en milieuzonering
Het planvoornemen kan gezien vanuit dit aspect gerealiseerd worden.
4.3 Luchtkwaliteit
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van projectbesluiten) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):
- Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
- Een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- Een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
- Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Er is gekeken of de bijdrage van de voorliggende ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ug/m3.
Beoordeling
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieen van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Volgens deze regeling wordt de bouw van niet meer dan 1.500 woningen bij een ontsluitingsweg aangemerkt als NIBM. Het plan maakt de bouw van 7 woningen mogelijk. Daarom kan bijdrage van dit plan aangemerkt worden als NIBM en hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het realiseren van het voorliggende plan.
Daarnaast moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is het nodig om een indruk te krijgen van de luchtkwaliteit rond het plangebied.
Met behulp van de NSL-monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) wordt inzicht verkregen in de luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer. Deze toets is uitgevoerd. In de omgeving van het plangebied liggen wegen die opgenomen zijn in de monitoring. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties voor fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) lager zijn dan 35 ug/m³ (grenswaarde 40 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de PM10 etmaalnorm bedraagt in dit jaar minder dan 35 dagen (grenswaarde 35 dagen).
Conclusie
Het voorliggende plan draagt "niet in betekenende mate" bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom vormt de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van een dreigende grenswaarde overschrijding van de luchtverontreinigende stoffen PM10 en NO2, de concentraties van deze stoffen liggen ver onder de normen. Daarom is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.
4.4 Water
Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Hollandse Delta.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP, 2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater.
Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m2 of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
- Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Beoordeling
Waterkwantiteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
In de bestaande situatie infiltreert het hemelwater direct in de grond omdat het gehele plangebied onverhard is. Het plangebied blijft in de nieuwe situatie grotendeels onverhard. Het hemelwater kan in de nieuwe situatie infiltreren in de aanwezige groenvoorzieningen in het plangebied. Voor de woningen wordt een hemelwaterafvoer aangelegd.
Ter plaatse van de nieuwe woningen wordt riolering aangelegd welk aangesloten wordt op het bestaande stelsel.
Waterbeheer
In de Keur is geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.
Watergangen en regionale waterkering
In of nabij het plangebied liggen geen regionale waterkeringen. Rondom het plangebied (zuid-, oost- en westzijde) ligt een bestaande watergang. Dit betreft een wegsloot dat in onderhoud is bij het waterschap en een beschermingszone van 4 meter heeft. Er vinden geen werken of werkzaamheden in of nabij de watergang en/of beschermingszone plaats. Een watervergunning is daarom niet nodig.
Afbeelding bestaande watergangen - uitsnede legger wateren en kunstwerken
Toename verhard oppervlak
De bestaande verharding die aanwezig was in het plangebied (ontsluitingsroute met een verhard oppervlak van 253,5 m2) blijft gehandhaafd in de nieuwe situatie. De extra verharding die wordt toegevoegd betreft de realisatie van de tiny houses. De extra halfverharding die wordt toegevoegd betreft het pad die naar de tiny houses wordt aangelegd. In de onderstaande tabel is de hoeveelheid (half)verharding in de bestaande- en nieuwe situatie weergegeven.
Halfverharding | Verharding | ||
Bestaande situatie | 0 m2 | 253,5 m2 | |
Nieuwe situatie | 120 m2 | 603,5 m2 | |
Toename | 120 m2 | 350 m2 |
Afbeelding oppervlaktes halfverharding en verharding nieuwe situatie
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de oppervlakte aan verharding met 470 m2 toe (waarvan 120 m2 halfverharding). De oppervlakte aan verharding bedraagt minder dan 500 m2 en daarnaast bestaat een deel van de toegevoegde verharding uit halfverharding. Watercompensatie hoeft daarom niet aangelegd te worden.
De parkeerplaatsen (oppervlakte 125 m2) worden aangelegd in de vorm van volledig waterpasseerbare TTE-roosters en betreffen daarom geen toevoeging van verharding. De calamiteitenroute (oppervlakte 183 m2) kan gemaakt worden met het materiaal gewapend gras en betreft daarom geen verhard oppervlak.
Conclusie
Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de realisatie van het bouwplan. Een watervergunning is niet nodig.
4.5 Flora & Fauna
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet en Boswet. In het kader van de Wnb dient bij een ruimtelijke ingreep onderzoek gedaan te worden naar de aanwezige natuurwaarden en dient een beoordeling gemaakt te worden van eventuele negatieve effecten van de plannen op deze waarden. Voor het plan is een quick scan flora en fauna uitgevoerd.
Onderzoek
De rapportage is opgenomen als Bijlage 8. Er is één holte aangetroffen die mogelijk geschikt is voor vleermuizen. Hierdoor kan de aanwezigheid van een vleermuis verblijfplaats niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Wanneer de boom, een es, en daarmee de mogelijke vleermuisverblijfplaats, wordt aangetast is aanvullend onderzoek nodig. Dit onderzoek dient conform het vleermuizenprotocol te worden uitgevoerd. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met aspecten die van invloed zijn op vleermuizen zoals verlichting en de hoogte van bebouwing in de directe omgeving. Ten aanzien van broedvogels, (zoals de reeds broedende Zwarte kraai, Houtduif en spreeuw) wordt aangeraden om de werkzaamheden waarbij broedplaatsen verloren kunnen gaan of broedsels verstoord kunnen worden buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart t/m half juli) uit te voeren. Indien dergelijke werkzaamheden toch binnen het broedseizoen plaatsvinden, dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecologisch deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn.
Conclusie
Binnen het plangebied is een Es aanwezig met twee spechtengaten. Eén van deze spechtengaten is mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De andere is momenteel in gebruik als nestplaats voor een Spreeuw. Verder broedt er op dit moment een Zwarte kraai en is het nest van een Houtduif aangetroffen. Voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) geldt de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden.
Tijdens de bouwfase moet daarnaast rekening gehouden worden met de kans op vestiging door (beschermde) pionierssoorten.
Bij het ontwerp van de tiny houses is rekening gehouden met de aanwezigheid van een mogelijke verblijfsplaats van een vleermuis in een Es. Door de woningen niet binnen 5 meter van deze Es te bouwen. Dit is juridisch geborgd doordat woningen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd en deze zich op minimaal 5 meter van de Es bevinden.
4.6 Stikstof
De bescherming van de Europese Natura 2000-gebieden is opgenomen in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb richt zich met bescherming van natuurgebieden uitsluitend op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000- beheerplannen.
Voor de Hoeksche Waard zijn de stikstofgevoelige gebieden Volkerak, Biesbosch en Voornse Duinen. De ander natura 200 gebieden (bijvoorbeeld de Oude Maas) zijn niet stikstofgevoelig. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 10 kilometer van de gebieden Volkerak, Biesbosch en Voornse Duinen.
De OZHZ heeft een stroomschema gemaakt die gebruikt kan worden voor de beoordeling of er wel of geen stikstofberekening nodig is voor een project. Dit beoordelingskader is zowel van toepassing op de aanleg- en gebruiksfase. Vanwege de worst case uitgangspunten is de aanlegfase echter bepalend en zijn de afstanden dus op deze fase gebaseerd. De gebruiksfase valt hier ruim binnen.
Het planvoornemen betreft de realisatie van 7 tiny houses op een afstand van meer dan 10 kilometer. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten. Ter ondersteuning van deze conclusie is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 9 bijgesloten. Uit het onderzoek volgt dat in zowel de aanleg- als gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Er zijn geen rekenresultaten, hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de voortoets blijkt dat voor het plan geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is.
4.7 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Langeweg. Het maximale kencijfer voor dit type woning bedraagt 2,4 verkeersbewegingen (kencijfers CROW, maximaal, weinig stedelijk, rest bebouwde kom, kamerverhuur zelfstandig/tiny house). De verkeersgeneratie in de nieuwe situatie bedraagt 2,4 *7 = 16,8 verkeersbewegingen. Gezien het gebruik van de Langeweg en de N217 als doorgaande ontsluitingswegen worden problemen voor de verkeersafwikkeling op deze wegen niet verwacht.
Parkeren
De nota uit 2016 is van toepassing en deze is gebaseerd op de richtlijnen van het CROW. In deze nota is de gemeente onderverdeeld in verschillende gebieden. Het plangebied ligt het gebied ''rest bebouwde kom''. Het stedelijkheidsniveau van geheel Oud-Beijerland wordt beschouwd als matig stedelijk.
Met de gemeente is afgesproken dat voor dit plan maatwerk voor de parkeernormering van toepassing is omdat de tiny houses niet onder 1 van de woningtypes te scharen zijn zoals opgenomen in de nota. Afgesproken is dat een norm van 1,4 van toepassing is. Dit betekent dat de maximale parkeerbehoefte 9,8 (1,4 x 7) parkeerplaatsen bedraagt. In het plangebied worden 15 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt voorzien in de parkeerbehoefte en is er nog ruimte beschikbaar mochten de 10 parkeerplaatsen (conform de parkeerbehoefte) vol zijn.
4.8 Geluid
Akoestisch onderzoek
Voor de realisatie van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, het rapport is als Bijlage 10 bijgevoegd.
De conclusie van het onderzoek is als volgt:
- Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ten gevolge van het geluid van het verkeer op de N217 en de Langeweg normoverschrijding optreedt. Ten gevolge van de Rembrandtstraat en de Aston Martinlaan/Ferrarilaan wordt wel voldaan aan de norm.
- Het treffen van geluidsbeperkende maatregelen voor het geluid vanaf de N217 is noodzakelijk om het plan te kunnen realiseren. De maximale ontheffingswaarde wordt bij één woning overschreden.
- Door het toepassen van het reeds in het plan beoogde geluidsscherm, met een (voorkeurs)hoogte van 1,8 meter, wordt de overschrijding van de maximale ontheffingswaarde weggenomen. Realisatie van het geluidsscherm maakt de weg vrij om het plan, met ontheffing van een hogere grenswaarde, te kunnen realiseren.
- Het doortrekken/verlengen van het in het plan beoogde geluidsscherm aan de oostzijde van de planlocatie is niet gewenst/mogelijk. Het verlengen van het geluidsscherm aan de oostzijde van de planlocatie biedt relatief weinig (extra) geluidsreductie.
- Het geluidsscherm dient te worden uitgevoerd met de maximaal gewenste hoogte van 2,0 meter. Daarmee wordt de meest optimale geluidssituatie bij de woningen bewerkstelligd voor zowel het geluid vanaf de N217 als het geluid vanaf de Langeweg.
- Naast realisatie van het geluidsscherm van 2,0 meter is ontheffing van hogere grenswaarden nodig voor 7 woningen ten gevolge van het geluid vanaf de N217 en voor 2 woningen ten gevolge van het geluid vanaf de Langeweg. De benodigde ontheffing varieert per woning tussen 51 en 58 dB.
- Voor het verkrijgen van de benodigde ontheffing wordt in dit specifiek geval deels afgeweken van het gemeentelijke geluidsbeleid (voorwaarde geluidsluwe gevel en buitenruimte).
- Nader onderzoek naar de benodigde geluidwering van de gevels van de nieuwe woningen is nodig. De karakteristieke geluidwering van de gevels moet voldoende zijn om een goed woon- en leefklimaat binnen de woningen te kunnen waarborgen. Bij het onderzoek moet worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer zoals vermeld in tabel 4.5 van dit rapport.
- Met de benodigde ontheffing van hogere grenswaarden en het toepassen van voldoende geluidwerende gevels kunnen de nieuwe woningen van plan Tiny Houses in Oud-Beijerland, vanuit het aspect geluid, volgens plan worden gerealiseerd.
Conclusie
Met de realisatie van:
- het geluidsscherm van 2,0 meter hoog,
- de benodigde ontheffing van hogere grenswaarden ten gevolge van de N217 en de Langeweg, en
- het toepassen van voldoende geluidwering in de gevels van de woningen,
kunnen de nieuwe woningen van plan Tiny Houses in Oud-Beijerland, vanuit het aspect geluid, volgens plan worden gerealiseerd.
Het geluidsscherm en de hoogte zijn geborgd in de regels.
Besluit hogere waarden
Het ontwerp-besluit hogere waarden wordt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter visie gelegd is als bijlage Bijlage 11.
Akoestisch onderzoek geluidwering gevels
De Tiny Houses ondervinden een relevante geluidbelasting vanwege het verkeer op de N217 en de Langeweg. Uit het akoestisch onderzoek wegverkeer van BuroDB volgt dat de maatgevende geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op deze wegen ten hoogste 60 dB bedraagt.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de geluidbelasting binnen in de Tiny Houses voldoet aan de wettelijke eisen. Voor de Tiny Houses dient de geluidwering van de gevels berekend te worden om deze vervolgens te toetsen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Dit onderzoek is uitgevoerd en als Bijlage 12 toegevoegd.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen wij de volgende conclusies trekken:
- De geluidbelasting vanwege het verkeer op de N217 en de Langeweg bedraagt ten hoogste 60 dB ter plaatse van de gevels van de Tiny Houses.
- Voor de Tiny Houses dient voldaan te worden aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels.
- De karakteristieke geluidwering van de gevel dient in dit geval ten minste (60 - 33 =) 27 dB te bedragen.
- Met de planopzet zoals omschreven in paragraaf 2.3 van dit rapport kan hieraan worden voldaan.
- Vanuit het oogpunt van geluid kunnen de woningen volgens plan worden gerealiseerd. Er zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen of aanpassingen aan de woning(en) nodig.
4.9 Externe Veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico’s van het vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel is hierin voor burgers een acceptabel veiligheidsniveau te waarborgen (dus geen nulrisico). Het risico wordt hierbij bepaald door de kans op en het effect van een incident met gevaarlijke stoffen.
Bij het hanteerbaar maken en beheersen van risico’s staan binnen het externe veiligheidsbeleid twee begrippen centraal. Het betreft het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR).
Het PR schetst de kans dat een enkele onbeschermde persoon komt te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor deze kans worden grens-, richt- en streefwaarden toegepast waarbij een grenswaarde een harde norm is die niet overschreden mag worden. Dit is voor nieuwe situaties de zogenaamde PR 10-6 contour waarbinnen geen kwetsbare objecten1 en bij voorkeur ook geen beperkt kwetsbare objecten1 aanwezig mogen zijn.
Het GR schetst de kans dat een groep van 10, 100, 1000 enz. personen komt te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt berekend binnen het invloedsgebied dat ligt tussen de risicobron en de lijn waar 1% sterfte optreedt. Bij de beoordeling van een berekend GR en de vraag of deze acceptabel is wordt de zogenaamde oriënterende waarde gehanteerd als ijk- en afweegpunt Een geaccepteerde toename of overschrijding van de oriënterende waarde als gevolg van een omgevingsplan dient in het betreffende plan verantwoord te worden.
Onderzoek
Voor het plan is voor het PR beoordeeld of de locatie ligt binnen de PR 10-6 contour van een risicobron (vervoer over weg, water, spoor en buisleidingen en inrichtingen) in de omgeving. Hiervoor is gebruik gemaakt van het register risicosituaties gevaarlijke stoffen. Voor de beoordeling van het GR is gekeken of het plangebied binnen een veiligheidszone van een risicobron gelegen is waardoor een beoordeling van het groepsrisico noodzakelijk is.
De woningen in het plangebied worden gerealiseerd in de oksel van de aansluiting tussen de Groeneweg (N217) en de Langeweg. De Groeneweg en de Kwakscheweg (beide N218) zijn aangewezen als 'route gevaarlijke stoffen' en daardoor een risicobron. Ten zuiden van het plangebied is een tweede risicobron, te weten een ruwe olieleiding gelegen.
De PR 10-6 contour van beide risicobronnen heeft geen overlap met de planlocatie. Het PR vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het aandachtsgebied van buisleiding, een berekening van het GR is voor deze bron daarom niet noodzakelijk. Het plangebied ligt binnen het aandachtsgebied van de N217, voor deze risicobron dient de hoogte van het groepsrisico bepaalt te worden.
Afbeelding ligging plangebied ten opzichte van aandachtsgebieden
Transportroute N217
In 2010 is in opdracht van de gemeente Oud-Beijerland een QRA uitgevoerd voor de realisatie van fase 3 van de nieuwbouwwijk Poortwijk en Poortvliet. Hoewel dit onderzoek 8 jaar oud is, is er geen aanleiding aan te nemen dat de situatie wat betreft het aantal transporten veranderd is. Het aantal transporten GF3 wordt daarmee gesteld op 140 per jaar. Dit is ruim onder de 270 transporten per jaar die als grenswaarde gesteld zijn voor een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gesteld kan worden dat zelfs bij een worst-case benadering het groepsrisico gelegen is onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Het beleid voor ontwikkelingen in de nabijheid van een transportroute is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In artikel 7 van het Bevt staat beschreven dat voor bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een transportroute ingegaan dient te worden op:
- a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
- b. voor zover het plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
In artikel 8 van het Bevt staan aanvullende onderwerpen die in het bestemmingsplan of omgevingsvergunning beschouwd dienen te worden. Deze aspecten hoeven echter niet beschreven te worden wanneer het GR is gelegen onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Zoals aangetoond is het GR ter hoogte van het plangebied gelegen onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde waardoor geen invulling aan artikel 8 van het Bevt gegeven hoeft te worden. In de toelichting van het bestemmingsplan moet wel invulling gegeven worden aan artikel 7 van het Bevt. Volgens artikel 7 van het Bevt is wel een verantwoording benodigd dat ingaat op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Verantwoording groepsrisico
De N217 maakt deel uit de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het transport over deze weg bestaat uit brandbare vloeistoffen en gassen waaronder LPG.
Met betrekking tot het vervoer van brandbare gassen zoals LPG of propaan is een incident mogelijk met een tankwagen geladen met een van deze stoffen met als gevolg het voltrekken van een BLEVE. In het meest geloofwaardige scenario scheurt de tankwagen waardoor het tot vloeistof verdichte gas (LPG) expandeert en een overdrukscenario veroorzaakt (BLEVE). Dit kan worden gevolgd door een wolkbrand of een explosiescenario. Het BLEVE scenario vormt het maatgevend ongevalscenario voor de verantwoording van het groepsrisico.
Bij het ontstaan van een BLEVE is er sprake de effecten overdruk en hittestraling. Bij een BLEVE als gevolg externe impact (koude BLEVE) is er nauwelijks tot geen tijd voor ontvluchting van het gebied, bij een BLEVE als gevolg van aanstraling van een externe hittebron (warme BLEVE) is meer tijd om het gebied te ontvluchten. De mate van zelfredding is afhankelijk van de situatie ter plaatse en van de gebouwen. Op het moment dat de hulpverlening ter plaatse komt kan er worden begonnen met het redden van slachtoffers. Dit scenario wordt gezien als het maatgevend scenario voor een ongeval met een LPG- tankwagen. De 100% letaliteiteffectafstand (effectafstand 80 meter gemeten vanaf de weg) reikt tot over de woningen in het plangebied. Ingegaan dient te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De mate waarin zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren is bepalend om escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer Zuid-Holland Zuid de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie "Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid".
Bereikbaarheid
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf de Langeweg.
Bluswatervoorziening
Voor het voorkomen van een warme BLEVE dient een aangestraalde tankwagen tijdig (afhankelijk van vullingsgraad en omgevingstemperatuur binnen circa 15 minuten) te worden gekoeld en de brandhaard te worden geblust. Hiervoor is bluswater nodig. Nabij het plangebied is voldoende bluswater aanwezig om een tankwagen bij een dreigende BLEVE te kunnen koelen. Het bluswater moet echter wel bereikbaar zijn voor de brandweer. In overleg met de brandweer Oud-Beijerland moeten de voorzieningen hiervoor worden geregeld.
In het plangebied moeten tevens primaire bluswatervoorzieningen worden gerealiseerd die aan de norm voldoen. Door dit in overleg met brandweer Oud-Beijerland te ontwikkelen wordt de optimale situatie bereikt.
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie ca 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn, er zijn geen omstandigheden die ertoe leiden dat de brandweer niet aan de zorgnorm zou kunnen voldoen.
Zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. De bewoners in het plangebied bestaand uit zelfredzame personen. In geval zich een incident voordoet kunnen deze personen van de N217 af vluchten (via de Langeweg richting Oud-Beijerland).
In de omgeving van het plangebied zijn geschikte vluchtroutes aanwezig om van de transportroute af te vluchten.
Met bovenstaande onderbouwing is invulling gegeven aan aan artikel 7 van het Bevt.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N217. Op basis van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport is de conclusie dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Het bestemmingsplan kan gezien vanuit externe veiligheid worden gerealiseerd.
4.10 M.e.r.
In mei 2017 is een wijziging van het Besluit milieu-effectrapportage (Besluit mer) en de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wijziging is een gevolg van een herziening van de Europese m.e.r.-richtlijn. In dit besluit wordt onder D11.2 gesproken over de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat in situaties waarbij onder de grens uit kolom 2 wordt gebleven er een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Dit moet resulteren in een besluit van het bevoegd gezag. Bij het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag rekening houden met de relevante criteria van bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Indien daaruit blijkt dat er toch relevante milieueffecten optreden, dan moet alsnog een milieueffectrapport worden opgesteld
De Tiny Houses krijgen een permanent karakter. Het is in dit geval aan het bevoegd gezag de gemeente, om te bepalen of hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de m.e.r.- regelgeving. Gezien de geringe milieueffecten is de conclusie dat een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde is in dit specifieke geval. De gemeente neemt dit punt mee in de besluitvorming. Een van de beslispunten bij het collegevoorstel is dat er geen mer opgesteld hoeft te worden, hierbij vormt het bestemmingsplan de motivering.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1.1 Participatie
In het kader van de plannen voor de realisatie van tiny houses is een participatietraject doorlopen. Op 5 juli 2018 en 10 april 2019 hebben bewonersbijeenkomsten plaatsgevonden. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze avonden zijn de plannen verder uitgewerkt en is er definitief gekozen voor de planlocatie waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft en waar de tiny houses worden gerealiseerd.
5.1.2 Inspraak en vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan toegezonden aan vooroverlegpartners. Er zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.
Daarnaast wordt voor de ontwikkeling van de tiny houses de gecoördineerde regeling toegepast. Dit betekent dat het ontwerp bestemmingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning activiteit bouwen gelijktijdig ter inzage zijn gelegd en gelijktijdig worden vastgesteld.
5.1.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 26 september 2020 tot en met 6 november 2020. Er hebben enkele belanghebbenden een zienswijze ingediend tegen het plan. In totaal zijn er vier zienswijzen en geen overlegreacties ontvangen. De zienswijzen zijn in de Nota van beantwoording zienswijzen en Staat van wijzigingen samengevat en voorzien van een inhoudelijke reactie. De nota is als Bijlage 13 bijgesloten.
Naar aanleiding van de zienswijzen is het ontwerp bestemmingsplan aangepast. In paragraaf 2.2 zijn de afbeeldingen van het inrichtingsplan en impressies tiny houses aangepast. Ook is de bijlage landschappelijke inpassingsplan van de toelichting en regels vervangen door een nieuwe versie van het landschapsplan. In paragraaf 4.6 is het stikstofonderzoek geactualiseerd en is het onderzoek als bijlage aan de toelichting toegevoegd. Tot slot is paragraaf 4.7 Verkeer aangepast naar een meer passend normering.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Vanwege het experimentele karakter van dit project en het feit dat de grond in gemeentelijk eigendom blijft, wordt gekozen voor een erfpachtconstructie. In die erfpacht worden de kosten voor aanleg van het openbaar gebied, plankosten, onderzoeken, eventuele planschadekosten etc. meegerekend. Hiermee is het verhaal van gemeentelijke kosten afdoende verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
Het bestemmingsplan bestaat uit de juridische bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergeven, met daarbij de randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft de vorm van een eindplan. Als de bouwaanvraag past binnen de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en (indien van toepassing) de specifieke inrichtings- en gebruiksregels, kan op basis van dit plan een directe bouwtitel worden verkregen.
6.2 Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Hierna volgt een korte toelichting op de in het plan opgenomen regels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 “Inleidende regels” bestaat uit twee artikelen. In het artikel “Begrippen' wordt een aantal in de regels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot. In het artikel “Wijze van meten” wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de bestemmingen. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In het navolgende wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
Artikel 3 Groen
De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als groenbestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, beplantingen en overige bij deze doeleinden behorende voorzieningen. Vanwege de landschappelijke inpassing dienen de grond zo groen mogelijk te worden ingericht en zijn derhalve uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Dit is geborgd door de gronden uit te sluiten als erf in de zin van artikel 1 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Groen' en 'Wonen - Tiny houses' uitsluitend is toegestaan nadat de benodigde landschappelijke inpassing is gerealiseerd.
Verder zijn binnen deze bestemming zaanduidingen opgenomen en bestemd voor het volgende:
- 1. aanduiding 'pad' voor de aanleg van uitsluitend een halfverhard pad voor een ontsluiting van de woningen;
- 2. aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute': voor een ontsluiting voor onderhoud en calamiteiten;
- 3. aanduiding 'geluidscherm': voor de aanleg van geluidoverdrachtbeperkende voorziening;
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Verkeer - Verblijf' zijn bestemd voor verkeer en verblijfsgebied en heeft de functie voor woonstraten en paden van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, voet- en rijwielpaden, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 5 Wonen - Tiny houses
De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Wonen - Tiny houses' zijn bestemd voor woningen, uitsluitend in de vorm van tiny houses. Bouwen van het hoofdgebouw is alleen toegestaan binnen het bouwvlak, met een maximale bouwhoogte van 4 meter en woonoppervlakte van 50 m2. Er zijn maximaal 7 tiny houses toegestaan.
Buiten het bouwvlak is uitsluitend erfbebouwing in de vorm van een overkapping toegestaan. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' is een gebouw toegestaan voor de stalling van fietsen en kliko's.
Tot slot is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is bepaald dat de woningen pas mogen worden gebruikt dan nadat is aangetoond dat een geluidoverdrachtsbeperkende voorziening wordt aangelegd en in stand wordt gehouden, waarbij wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, dan wel aan de verleende hogere grenswaarde.
Artikel Waarde - Archeologie 4
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. De dubbelbestemming is onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (vastgesteld 2017-05-09), dat door de vaststelling van dit bestemmingsplan zal worden herzien voor zover de gronden zijn gelegen binnen de plancontour van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
In het artikel “Anti-dubbeltelregel” is bepaald dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel “Algemene bouwregels” zijn de criteria opgenomen indien burgemeester en wethouders nadere eisen willen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken. Tevens zijn de regels met betrekking tot parkeren en antenne-installaties opgenomen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel ‘Algemene gebruiksregels’ is een gebruiksverbod opgenomen. Het gebruiksverbod betreft het verbod op een gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of coffeeshop.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel “Algemene afwijkingsregels” is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden is opgenomen die in alle gevallen gelden. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied. Aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In het artikel “Algemene wijzigingsregels” is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. In het algemeen gesteld bieden de algemene wijzigingsregels in aanvulling op de ontheffingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. In dit geval hebben de algemene wijzigingsregels betrekking op de mogelijkheid aanduidingen te schrappen die over meerdere bestemmingen liggen.
Artikel 12 Algemene procedureregels
In de “Algemene procedureregels” worden de procedures geregeld die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen ontheffingsregels en nadere eisen. De procedure voor wijziging van een bestemming is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening en behoeft om die reden niet te worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4, tot slot, zijn de laatste twee artikelen van het bestemmingsplan opgenomen. In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Tot slot is in de slotregel de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijke inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Advies
Bijlage 2 Stedenbouwkundig advies
Bijlage 3 Integraal Rapport Onderzoeken Ozhz
Bijlage 3 Integraal rapport onderzoeken OZHZ
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Aanvullend Bodemonderzoek Asbest
Bijlage 5 Aanvullend bodemonderzoek asbest
Bijlage 6 Aanvullend Onderzoek Bedrijven- En Milieuzonering
Bijlage 6 Aanvullend onderzoek bedrijven- en milieuzonering
Bijlage 7 Lichtonderzoek
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Quickscan flora en fauna
Bijlage 9 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 9 Stikstofdepositie onderzoek
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek
Bijlage 11 Ontwerp Besluit Hogere Waarden
Bijlage 11 Ontwerp besluit hogere waarden
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Geluidwering Gevels
Bijlage 12 Akoestisch onderzoek geluidwering gevels