KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Planologische Situatie
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Flora En Fauna
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Parkeren En Verkeer
4.6 Geluidhinder
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Water
4.11 Duurzaamheid
4.12 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Schetsontwerp Nieuweweg 22 S'-gravendeel
Bijlage 2 Er20211222v01_qs_nieuweweg_22_'s-gravendeel_ecoresultbv
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 6 Vergunningscheck Digitale Watertoets
Bijlage 7 Verslag Gesprek Omwonenden

's-Gravendeel - Nieuweweg 22

Bestemmingsplan - Gemeente Hoeksche Waard

Vastgesteld op 28-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Nieuweweg 22 - 's Gravendeel met identificatienummer NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijk informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.6 achtererf

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.7 archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende of te verwachten archeologische relicten;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.11 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of ter plaatse leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.22 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.25 grondwaterpeil

Bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.27 horeca

een onderneming waar in hoofdzaak en waarbinnen bedrijfsmatig:

  1. a. dranken, maaltijden of logies worden verstrekt en;
  2. b. gelegenheid wordt geboden voor het gebruik van de producten ter plaatse en;
  3. c. sprake is van een zekere dienstverlening, zoals het serveren en/of verstrekken van servies en bestek;

met een in principe open karakter (voor een ieder toegankelijk).

In het kader van het bestemmingsplan worden hierbij onderscheiden:

  • categorie 1: logiesverstrekkers, zoals hotels, pensions en motels;
  • categorie 2: maaltijdverstrekkers, zoals restaurants, bistro's, eetcafés;
  • categorie 3: spijsverstrekkers, zoals ijssalons, lunchrooms, croissanterieën, koffie-/theehuizen, waarbij in principe geen alcoholische dranken worden geschonken;
  • categorie 4: cafetaria's/snackbars, fast-food restaurants, creperies, grillrooms, shoarma/pizzabedrijven;
  • categorie 5: drankverstrekkers, zoals cafés/bars en nachtclubs, dancings, disco's en partycentra.

1.28 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.29 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.30 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot/gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.31 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.32 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 Staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.34 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.35 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.36 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt, dan wel de gevel naar die weg die volgens het straatnamenregister bepalend is voor de adressering;

1.37 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw;

1.38 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.39 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.40 zijdelingse bouwperceelsgrens

een evenwijdig aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.2

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen wordt de goothoogte van een dakkapel buiten beschouwing gelaten mits de dakkapel voldoet aan de volgende eisen:

  1. 1. zijwanden ondoorzichtig;
  2. 2. hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5 m;
  3. 3. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
  4. 4. bovenzijde meer dan 0,5 onder de daknok;
  5. 5. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak, en
  6. 6. niet gebouwd op een woning of woongebouw gebouwd met een tijdelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op een woonwagen of op een woning of woongebouw die niet voor permanente bewoning is bestemd.

2.4

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 bestemmingsomschrijving

3.2 bouwregels

3.3 afwijken van de bouwregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

6.2

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

6.3

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

6.4

De regels zoals opgenomen in de artikelen 7.1 tot en met 7.3 hebben betrekking op:

  1. a. bestaande bouwwerken;
  2. b. uitbreiding van bestaande bouwwerken;
  3. c. sloop en vervangende nieuwbouw van bestaande bouwwerken;

met dien verstande dat deze regels uitsluitend betrekking hebben op bouwwerken binnen het bouwperceel waarin de bouwwerken met van de regels afwijkende maatvoering, zijn gesitueerd.

6.5

algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen

Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anders is bepaald. Op het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat:

  1. a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer bedraagt dan 3 m beneden peil;
  2. b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk dat in gebruik is als rioolgemaal niet meer bedraagt dan 6 m beneden peil

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

7.2

Het is verboden om de in het plan begrepen gronden anders te ontsluiten dan op Nieuweweg ten zuidoosten van het plangebied.

7.3

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.1 wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

7.4

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in artikel 7.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

7.5

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen met inachtneming van het volgende:

  1. a. met betrekking tot het parkeren dient voldaan te worden aan de parkeernormen en verdere eisen zoals opgenomen in 'Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen' (augustus 2021) of de rechtsopvolgers daarvan.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden voor ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het peil;
  4. d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  5. e. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

9.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 overgangsrecht bouwwerken

11.2 overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Nieuweweg 22 - 's Gravendeel.

Hoofdstuk 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 5 Staat van bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Nieuweweg 22 in 's Gravendeel staat een bedrijfswoning (perceelnummer 4630) met op het achterterrein een schuur en een materiaalstalling (perceelnummer 4629). Het onderhavige plan heeft betrekking op de planogische wijziging van de bedrijfswoning naar reguliere woning en de bouw van een vrijstaande woning op het achterterrein. Hiertoe wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd naar een woonbestemming. De ontwikkeling zorgt voor een verhoging van het woningaanbod, wat ten tijden van woningschaarste gezien kan worden als een positieve verandering. Tevens vindt de ontwikkeling plaats op een locatie waar inbreiding mogelijk is, waardoor de beschikbare stedelijke ruimte op efficiënte wijze benut wordt.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat reguliere woningen niet zijn toegestaan in de huidige bedrijfsbestemming. Om de wijziging van de bedrijfswoning en de bouw van een vrijstaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Nieuweweg 22 in 's Gravendeel. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt voornamelijk omgeven door woningen en bedrijven. Het plangebied is gelegen twee percelen die kadastraal bekend staan als gemeente 's-Gravendeel, sectie F, perceel 4630 (258m2) en 4629 (525 m2). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 783 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)

1.3 Vigerende Planologische Situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''s-Gravendeel'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Binnenmaas op 10 oktober 2013.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak, functieaanduiding 'bedrijfswoning' en Maatvoering voor maximum goothoogte van 4 meter. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitnsede bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 2 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. de bestaande bedrijfswoning(en), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

Reguliere woningen zijn binnen de regels van de bestemming 'Bedrijf' niet toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element. Door middel van een berekening op basis van de hoogte van de wieken en de afstand van het plangebied tot de molen kan worden achterhaald wat de maximale bouwhoogte is voor het plangebied. In voorliggend intiatief is de uitkomst van deze berekening iets meer dan 12 meter. Dit zal dus geen belemmering vormen.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan ''s-Gravendeel', omdat er op de bedrijfsbestemming geen reguliere woningen zijn toegestaan.

1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting

Het bestemmingsplan 'Nieuweweg 22 - 's Gravendeel' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie

2.1 Huidige Situatie

Aan de Nieuweweg 22 in 's Gravendeel staat een vrijstaande bedrijfswoning op een perceel met een bedrijfsbestemming (perceelnummer 4630). Op het achterterrein staat een schuur en een deels overdekte materiaalstalling (perceelnummer 4629). Figuur 2.1 geeft de indeling van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied met aanduiding verschillende elementen in huidige situatie (bron: Google Maps)

Links van de bedrijfswoning is de in- en uitrit van het plangebied te zien. Deze weg bevindt zich gedeeltelijk op het perceel van de bedrijfswoning (perceelnummer 4630) en gedeeltelijk op het perceel van het achterterrein (perceelnummer 4629). In figuur 2.1 is de inrit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht plangebied gezien vanaf de Nieuweweg (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

Het onderhavige plan heeft betrekking op de planogische wijziging van de bedrijfswoning (perceelnummer 4630) naar reguliere woning en de bouw van een vrijstaande woning op het achterterrein (perceelnummer 4629). In figuur 2.3 is de toekomstige situatie in een kaart ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 Kaart met toekomstige situatie ingetekend

De omzetting van de bedrijfswoning (perceelnummer 4630) is voornamelijk planologisch van aard, zonder dat er veel fysieke ingrepen nodig zijn. Anders dan in de huidige situatie worden er wel 5 parkeerplekken direct naast de woningen gerealiseerd, zoals ook in figuur 2.3 aangegeven.

Op het achterterrein (perceelnummer 4629) zal een woning van circa 78,1 m2 aan de bestaande berging worden gebouwd. Ook wordt er bij de nieuwe woning een overkapping van circa 42 m2 geplaatst. Figuur 2.4 geeft een impressie van de voorzijde van deze bouwerken gezien vanaf het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0007.png"

Figuur 2.4 Impressie voorzijde nieuwe vrijstaande woning

De bestaande berging wordt in de toekomstige situatie voornamelijk als garage gebruik. Ook worden er twee parkeerplekken op het terrein voor de garage gerealiseerd, zoals de kaart op figuur 2.3 laat zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.Nieuweweg22SGD23-VG01_0008.png"

Figuur 2.5 Impressie van de verhouding tussen de bestaande berging en de nieuw te bouwen woning en overkapping

Figuur 2.5 geeft een verduidelijkend beeld van de verhouding tussen de bestaande schuur en het nog te bouwen gedeelte.

In Bijlage 1 zijn de schetsontwerpen toegevoegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijkeordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  1. 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  2. 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 woning en het planologisch omvormen van een bedrijfswoning naar een reguliere woning, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 7 augustus 2021 is de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland vastgesteld door Gedeputeerde Staten en daarmee geconsolideerd. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn een aantal zaken die worden benoemd in de Omgevingsvisie van belang.

Ten eerste is het van belang te benoemen dat de provincie richting en ruimte geeft aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

In de Omgevingsvisie zijn de paragraaf over verstedelijking en wonen m.b.t. voorliggend initiatief het meest relevant

Verstedelijking

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving.

Wonen

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van woningcorporaties. Gemeenten maken daartoe in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's.

Voor de toegestane woningvoorraadtoename heeft de provincie Zuid-Holland de Woningbehoefteraming 2021 opgesteld. Uit deze raming blijkt de toegestane woningvoorraadgroei tot 2030 toe mag nemen met 3.300 woningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief aansluit bij de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Er wordt met voorliggend plan bijgedragen aan de groei van de woningvoorraad. Tevens gebeurd dit binnen het bestaand stedelijk gebied van 's Gravendeel. Er worden vanuit provinciaal oogpunt dan ook geen bezwaren verwacht jegens onderhavige ontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 7 augustus 2021 is de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland vastgesteld door Gedeputeerden Staten en daarmee geconsolideerd. In de Omgevingsverordening wordt via regels verdere uitvoering gegeven aan de beleidskeuzes zoals opgesteld in de Omgevingsvisie. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn voornamelijk de instructieregels ten aanzien van bestemmingsplannen van belang. Hierin wordt benoemd dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in ieder geval in moet gaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Eveneens dienen er in het bestemmingsplan geen strijdigheden te zijn in het geval van vaststelling van een regionale visie, bijvoorbeeld op het gebied van wonen.

Daarnaast volgt dat de planlocatie binnen de begrenzing van cultureel erfgoed is gelegen, te weten de molenbiotoop. Dit wordt in paragraaf 4.12 nader toegelicht.

Tevens geldt dat de planlocatie rekening moet houden met de regelgeving van het waterschap Hollandse Delta, evenals de verplichte peilbesluiten. Hier wordt in paragraaf 4.10 een nadere omschrijving van gegeven.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland geen bezwaren zijn tegen onderhavige planontwikkeling, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Volledigheidshalve wordt ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking verwezen naar paragraaf 3.1.3.

3.2.3 Regionale woonvisie en woningbouwprogramma Hoeksche Waard

In 2017 is door de de vijf gemeenten van het eiland de Hoeksche Waard de woonvisie 'Wonen in een Vitale Hoeksche Waard' vastgesteld. Het begrip vitaliteit staat centraal in deze regionale woonvisie. Er wordt hierbij voornamelijk gewezen naar een regio die in staat is om op eigen kracht goed te blijven functioneren. Daar zitten echter wel enkele randvoorwaarden aan. Voldoende aanbod van voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en welzijn en detailhandel zijn essentieel. Inwoners en werkgelegenheid worden genoemd als onmisbare schakel.

Tot 2025 zijn er circa 3.000 woningen nodig. Een groot deel van de instroom van inwoners is afkomstig uit de Rotterdamse regio. Dit is echter niet voldoende om een vitale regio te kunnen blijven. Vanaf 2030 neemt het aantal inwoners en huishoudens namelijk langzaam maar zeker af, omdat er onvoldoende geboorten zijn om de demografische opbouw in balans te kunnen houden. Daarnaast is er ook nog eens sprake van vergrijzing. Hierdoor neemt het draagvlak voor bijvoorbeeld onderwijsvoorzieningen af, waarmee de vitaliteit onder druk komt te staan. Daarom is er een nieuwe instroom van jonge huishoudens noodzakelijk. Om deze instroom goed te kunnen faciliteren en verder aan te jagen is er extra inspanning op het gebied van woningbouw nodig.

Daarnaast is ook de kwaliteit, naast de kwantiteit, van woningen belangrijk voor een aantrekkelijk woonmilieu en hiermee van invloed op de vitaliteit van de Hoeksche Waard. De toekomstige woningvoorraad is bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge én oude bewoners, bereikbaar per auto en OV en van hoge ruimtelijke kwaliteit.

Er is de regio een behoorlijke vraag naar middeldure rijwoningen, maar ook vrijstaande woningen zijn in trek. Daarnaast bestaat er een behoefte aan huur- en koopappartementen.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling bijdraagt aan het in standhouden van de vitaliteit in de regio. Voorliggend plan speelt daarnaast in op de vraag naar vrijstaande woningen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad van Hoeksche Waard de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie nodigt inwoners, ondernemers, investeerders, maatschappelijke organisaties en anderen uit om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Hoeksche Waard. De omgevingsvisie helpt de gemeente om samen te blijven werken aan een aantrekkelijke Hoeksche Waard.

'Hoeksche Werken'

Binnen de visie zijn er vijf maatschappelijke opgaven (de zogenaamde Hoeksche Werken) die specifiek vragen om gemeentelijke aandacht:

  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  • Vitaal economisch klimaat;
  • Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
  • Duurzame, innovatie landbouw;
  • Vitale dorpen en actieve samenleving.

Voorliggend plan draagt aan het grootste gedeelte van de deze opgaven op de volgende manier bij:

Vitaal economisch klimaat:

Door het realiseren van nieuwe woningen wordt een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk woonmilieu. Daarnaast zorgt het voor extra inwoners, waarmee het ervoor zorgt dat de bestaande voorzieningen meer potentiële gebruikers krijgen.

Bereikbaar, nabij en toegankelijk:

De woningen zullen goed bereikbaar zijn. Daarnaast word er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd, waarmee de toegankelijkheid gerealiseerd is.

Vitale dorpen en actieve samenleving:

Het stedenbouwkundig plan voorziet in een ontwerp waarbij rekening is gehouden van het dorpse karakter, beleving en uitstraling. Hiermee biedt de ontwikkeling kansen voor een vitaal dorp, zowel op sociaal vlak als op economisch vlak.

'Hoeksche Waarden'

Naast de 'Hoeksche Werken' zijn er ook 'Hoeksche Waarden' geformuleerd. De Hoeksche Waard is sterk verweven met de regio. Het maakt deel uit van de Delta, waarbinnen elk eiland zijn eigen kenmerken en kwaliteiten heeft. Als eiland heeft de Hoeksche Waard een directe relatie met de stedelijke agglomeratie van Rotterdam en ook Dordrecht. Omgekeerd vormt de Hoeksche Waard vanuit het stedelijk gebied ook de toegang tot de Delta. Veel recreanten en toeristen maken hier gebruik van. De verwevenheid met haar omgeving biedt de Hoeksche Waard kansen. Het eiland is dan ook ingedeeld in vijf karakteristieke deelgebieden. De planlocatie is gelegen in het deelgebied 'Dorpse Trots'.

Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. De Hoeksche Waard kent kleine, hechte gemeenschappen met veelal een eigen identiteit. De combinatie van ondernemerszin en de zorg voor elkaar maakt het eiland zeer aantrekkelijk voor gezinnen. Bij ontwikkelingen in de dorpen wordt niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, gekeken, maar met name ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp.

Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkelig binnen het dorp benut worden, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp. Kort samengevat zijn onderstaande de te ontwikkelen waarden:

  • Versterken van de onderscheidende identiteit per dorp.
  • Versterken van de gemeenschapszin in het dorp.
  • Versterken van de vitaliteit en leefbaarheid per dorp.
  • Versterken van de natuurlijke overgang van het dorp naar het landelijk gebied.
  • Bedrijvigheid met toegevoegde waarde voor de Hoeksche Waard.
  • Sociale cohesie onder bevolking faciliteren en versterken.
  • Versterken van de inclusieve samenleving.

Conclusie

Er kan worden gesteld dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de in de Omgevingsvisie gestelde waarden. Met het initiatief wordt een mogelijkheid voor inbreiding binnen het dorp benut. Door de stedenbouwkundige en architecturele opzet draagt het plan bij aan het dorpse karakter. Daarnaast zorgen de nieuwe woningen voor een bijdrage aan de vitaliteit en leefbaarheid van het dorp.

3.3.2 Woningmarktanalyse Gemeente Hoeksche Waard

Het Woningbehoefteonderzoek uit 2019 geeft richting aan welke woningbouwprojecten de gemeente Hoeksche Waard wil opnemen in de Woningbouwprogrammering 2019-2030. In de Woningbouwprogrammering staat waar binnen de gemeente nieuwe woningen worden gebouwd. Het zijn de afspraken tussen de gemeente en de provincie. Het Woningbehoefteonderzoek geeft richting aan wat er zoal in het programma wordt opgenomen. Daarnaast wordt er rekening gehouden met kwaliteit, zoals duurzaamheid, toekomstbestendigheid, meerwaarde voor de omgeving, de manier waarop de nieuwbouw past binnen het dorp of het landschap en de kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard behoudt én versterkt.

De grootste woningbehoefte bestaat er in de koopsector, in rij-/hoekwoningen, maar ook in het luxere segment. Bij de rijwoningen is veel vraag in het goedkopere segment tot €200.000 (woningen voor starters), maar ook in de wat duurdere segmenten. Daarnaast is er een aanzienlijke vraag naar twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen in het middeldure tot duurdere segment. Deze vraag is afkomstig van gezinnen die een volgende stap willen zetten in de wooncarrière. Daarnaast is de vraag naar koopappartementen toegenomen. Deze vraag is afkomstig van oudere huishoudens die vanuit veelal een grotere twee-onder-een-kap woning of vrijstaande woning kleiner willen gaan wonen. Deze groep is veelal op zoek naar specifieke locaties dichtbij voorzieningen en verwachten enige mate van luxe. Deze oudere doelgroep zal meer dan vroeger een woning kopen, waardoor er een grotere oriëntatie bestaat op de koopsector van de generatie die nu oud begint te worden.

Conclusie

De ontwikkeling voorziet in vrijstaande woningen waarnaar een vraag bestaat in de gemeente.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora En Fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 4,6 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'de Biesbosch'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 1,4 kilometer afstand. Dit betreft Polder Groot Konikrijk.

In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 2) wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Noord-Holland (NNNH). Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.

Stikstofdepositie

Om initiatieven met stikstofdepositie te beoordelen, wordt het stroomschema beoordeling stikstofdepositie voor woningbouwprojecten (versie 7 november 2023) van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid gebruikt. Het doorlopen van het schema geeft de volgende conclusie.

Vanwege de aard van de werkzaamheden (bouw van een vrijstaande woning) en de afstand van ten minste 4,6 km tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 met stikstofgevoelige habitats kunnen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden derhalve op voorhand worden uitgesloten. Nader onderzoek in de vorm van een AERIUS-berekening is niet noodzakelijk.

4.1.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 2). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Wat betreft de effecten van de ontwikkeling op beschermde soorten, geldt dat er ook geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk geacht wordt. Echter dienen voor specifieke gevallen wel (mitigerende) maatregelen te worden genomen. Schadelijke effecten voor vogels kunnen bijvoorbeeld voorkomen worden, door de werkzaamheden buiten de broedseizoenen uit te voeren of alvorens de werkzaamheden een ecologische inspectie uit te laten voeren. Voor overige beschermde soorten zoals (spits)muizen en egels geldt dat deze simpelweg verplaatst kunnen worden naar veilige gebieden indien deze aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden. De (bouw) werkzaamheden worden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd (buiten schemerperioden). Als het onvermijdelijk is werkzaamheden in de schemer of nachtperiode uit te voeren, wordt gebruik gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting (op bouwplaats gerichte geconvergeerde lichtbundels, niet zijwaarts gericht, gebruik van de juiste kleur verlichting, bijv. amberkleurig). Het gaat hierbij om relatief eenvoudig te realiseren maatregelen ten behoeve van vogels, vleermuizen en overige beschermde soorten in en om het gebied. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zullen deze maatregelen in acht genomen worden.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Ook vormt stikstofdepositie geen belemmering bij voorliggend initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van bedrijf naar wonen. In het kader hiervan is het gewenst inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Om bodemkwaliteit te onderzoeken is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).

Op een deel van de onderzoekslocatie zijn stelconplaten zonder sparingen/ tussenruimtes aanwezig. Hierdoor, alsmede de aanwezige betonnen bebouwingsvloeren en terreingebruik, is ter plaatse van betreffende terreindelen geen onderzoek verricht. Derhalve is de ruimtelijke verdeling van de boringen niet gelijk over de onderzoekslocatie. Voor het grootste gedeelte van plangebied is echter wel onderzoek uitgevoerd. De aangetoonde concentraties in de bodem van het onderzochte terreindeel vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik.

Voor het gedeelte van plangebied dat nog niet onderzocht is, zullen in de bouwfase extra boringen worden uitgevoerd. In deze fase kunnen de belemmerende stelconplaten namelijk op de gewenste manier verwijderd worden. De extra boringen zullen gecombineerd worden met onderzoeken naar asbest en PFAS.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Het nog niet onderzochte gedeelte van het plangebied zal Tijdens de bouwfase alsnog worden onderzocht.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Wel ligt het plangebied in de molenbiotoop van 't Vliegend hert aan de Molendijk. Voorliggend initiatief voldoet echter aan de bouwregels betreffende molenbiotoop. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan ''s-Gravendeel' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Het gewenste bouwwerk heeft echter een oppervlakte die kleiner is dan 500 m2. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is daaom niet nodig.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts voldoet het bouwplan aan de bouwregels van de archeologische dubbelbestemming, waardoor de archeologische waarden niet geschaad worden. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op het Geoloket van de Provincie Zuid-Holland.

Stof Jaar 2018 Jaar 2019 Grenswaarde Advieswaarde
NO2 26,39 µg/m3 25.63 µg/m3 40 µg/m3 10 µg/m3
PM10 19,57 µg/m3 18,09 µg/m3 40 µg/m3 15 µg/m3
PM2,5 11,96 µg/m3 10.32 µg/m3 20 µg/m3 5 µg/m3

Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit

Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.

De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Mijlweg liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden. Voor wat betreft NO2, PM10 en PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.5 Parkeren En Verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de Parkeernormering gemeente Hoeksche Waard. Het plangebied wordt gekenmerkt als de schil van het centrum in weinig stedelijk gebied. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een parkeernorm van 1,9 tot 2,7 parkeerplaatsen per woning. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte dan ook uit op 3,8 tot 5,4 parkeerplaatsen.

Zoals figuur 2.3 laat zien, is er in de plannen rekening gehouden met 5 buitenparkeerplekken voor de twee woningen. Ook zal de huidige berging in de toekstige situatie voor een groot gedeelte dienst doen als garage. Hiermee wordt met minimaal 5 parkeerplekken op eigen terrein voldaan aan de parkeerbehoefte.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Nieuweweg. Dit is een 50 km/u weg die de Molendijk ontsluit met de Maasdamseweg en de Mijlweg.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een bedrijfswoning toegestaan. In de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' komt de categorie 'Koop, huis, vrijstaand' hier het meest mee overeen. Hierbij hoort een verkeersaantrekkende werking van 7,7 tot 8,5 mvt/etmaal in de schil van het centrum van weinig stedelijk gebied.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een nieuw te bouwen woning in categorie 'Koop, huis, vrijstaand' is de verwachte verkeersgeneratie 7,7 tot 8,5 mvt/etmaal per woning. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 7,7 tot 8,5 mvt/etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe tussen de 7,7 en 8,5 mvt/etmaal. Dit is een zeer beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Maasdamseweg, de Mijlweg, de Nieuweweg en de Renooishoeksestraat. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door 'SPA WNP ingenieurs'. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als bijlage (Bijlage 4).

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woning vanwege het verkeer op de omliggende wegen voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan. Op basis hiervan wordt verder gesteld dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de 30 km/uur wegen aanvaardbaar is. De gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek art.110g Wgh, bedraagt maximaal 53 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden die de gemeente stelt aan de realisatie van de nieuwe woning. Daarnaast betekent dit dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen, die voldoen aan een geluideis van Rq;a . 0 dB) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als 'gemengd gebied', gelet op de mix van woon en bedrijfsfuncties.

Met voorliggende ontwikkeling worden er twee reguliere woningen toegevoegd. In het kader van bedrijven en milieuzonering wordt een woning gezien als een gevoelige functie. Direct aan de overkant van de Nieuweweg (circa 8,5 meter) zit een bedrijfsbestemming van een voormalig aannemersbedrijf. Deze bedrijfsbestemming heeft milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De te transformeren bedrijfswoning ligt binnen deze richtafstand. Echter liggen de woningen van bijvoorbeeld Nieuweweg 20 en Nieuweweg 24 dichterbij de bedrijfsfunctie. In het kader van bedrijven en milieuzonering zijn de woningen die dichterbij de bedrijfsfunctie liggen maatgevend. Daarnaast geldt voor aannemersbedrijven met een werkplaats kleiner dan 1000 m2 geldt in gemengd gebied de richtafstand van 10 m voor geluid. De richtafstand voor geur- en stofhinder bedraagt 0 m in gemengd gebied. Aangezien er aan de Nieuweweg 20 en 24 een goed woon- en leef klimaat kan worden gerealiseerd, kan er worden aangenomen dat dit voor de woning van Nieuweweg 22 ook het geval is.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woning en de omzetting van de bedrijfswoning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het rapport is in Bijlage 5 toegevoegd.

Samenvattend wordt op basis van de uitgevoerde quickscan en naar aanleiding van het advies van de veiligheidsregio Zuid Holland Zuid op het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan het volgende geconcludeerd:

  1. 1. Het plaatsgebonden risico vormt in geen van de gevallen een belemmering voor de planontwikkeling.
  2. 2. Het groepsrisico dient beperkt verantwoord te worden ten aanzien van het vervoer vangevaarlijke stoffen over de vaarweg Dordtsche Kil en Hollandsch Diep (Corridor Rotterdam – Moerdijk). In deze rapportage zijn elementen hiervoor aangeleverd.
  3. 3. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebieden van een overige risicobron. In het invloedsgebied van BRZO bedrijf Standic B.V. Het maatgevend scenario betreft een toxische wolk. De VRZHZ adviseert daarom, zoals ook voor het andere toxische scenario, de woning te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie conform artikel 4.124 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving: Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht.
  4. 4. Wegens de ruime afstand tot het plangebied vormen het PAG van de rijksweg A16 en de vrijwaringszone van de vaarweg Dordtsche Kil en Hollandsch Diep (Corridor Rotterdam – Moerdijk) geen belemmering voor het initiatief.
  5. 5. Met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied moet er voldaan worden aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019.

Beperkte verantwoording groepsrisico Dordtsche Kil en Hollandsch Diep (Corridor Rotterdam – Moerdijk)

Algemeen

In het kader van het Besluit externe veiligheid transportroutes, die voor het beschouwde project relevant is, moet het groepsrisico verantwoord worden, wanneer het plangebied zich binnen de invloedsgebieden van gevaarlijke stoffen, welke over transportroutes vervoerd worden, bevindt. Omdat het plangebied zich buiten de 200 meter zone bevindt van de beschouwde vaarweg, volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, waarbij het plangebied binnen het invloed gebied van brandbare gassen ligt, is een wolkbrand, gaswolkexplosie en plasbrand. Het effect van een wolkbrand is een kortdurende vlammenzee. Wanneer de brandbare wolk ingesloten is en ontstoken raakt, kan naast hittestraling ook een drukeffect ontstaan: een gaswolkexplosie. Een plasbrand ontstaat doordat de tank van de binnenvaarttanker openscheurt na bijvoorbeeld een aanvaring. Hierdoor ontstaat een gat en stroomt een groot deel van de benzine in korte tijd uit. De benzine verspreidt zich over het water en bereikt de kade. Ontsteking van de plas leidt tot een korte hevige brand.

Naast brand en explosie kunnen er bij een incident met een tanker toxische stoffen vrijkomen, in de vorm van een plas. Een toxische plas zal vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.

Bevt, artikel 7

In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft, binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan worden op:

  1. 1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  2. 2. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen, indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Ad 1: Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten, ten gevolge van het incident, te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, na verdamping van de toxische stoffen, op gang komen om repressieve maatregelen te nemen en hulp te verlenen. Zo kan getracht worden obstakels te gebruiken om de gifwolk te vertragen of kan turbulentie gecreëerd worden om de gifwolk te laten mengen met de omringende lucht.

Het plangebied en de bron zijn vanuit diverse richtingen goed bereikbaar voor de hulpdiensten. De brandweer van ‘s-Gravendeel bevindt zich ten westen van het plangebied, op ongeveer één kilometer afstand.

Ad 2: Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor personen om zich, in tegenovergestelde richting van de bron, buiten het invloedsgebied te begeven. Er kan vanuit worden gegaan dat volwassenen in het plangebied afdoende zelfredzaam zijn en er voldoende volwassenen aanwezig zijn, die voor begeleiding van de kinderen kunnen zorgen. Bij het scenario toxische wolk is het advies om binnen te schuilen en de ramen, deuren en ventilatiesystemen te sluiten. Vanuit de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is eveneens het advies uitschakelbare mechanische ventilatie toe te passen binnen de gebouwen in het plangebied.

Toetsing beleid gemeente

In de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeenten Hoeksche Waard wordt de nadruk gelegd op de omgang met bestaande en toekomstige vraagstukken met betrekking tot externe veiligheid. Hier worden voornamelijk uitgangspunten opgesteld met betrekking tot de toevoeging van risicobronnen.

Binnen het plangebied is sprake van een ontwikkeling op kleine schaal. Er vindt gedurende de nachtperiode een kleine verhoging van de personendichtheid plaats ten opzichte van de huidige situatie. Binnen het initiatief is geen sprake van de toevoeging van een risicobron. Hiernaast bevindt het plangebied zich niet in dichte nabijheid van risicobronnen, zoals blijkt de Quickscan Externe Veiligheid. Derhalve zijn er voor het initiatief geen knelpunten met de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeenten Hoeksche Waard.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan ''s-Gravendeel' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is op 14-01-2022 een digitale watertoets doorlopen. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 6). Op basis van de watertoets blijkt het voornemen een beperkte invloed op het watersyteem te hebben, die tevens ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen. Op 14-01-2022 is het voornemen met het waterschap Hollandse Delta gedeeld. Uit reactie van het waterschap blijkt dat vorliggend initiatief geen waterschapsbelang raakt. Het plangebied ligt niet in beschermingszones van waterkeringen en er lopen geen watergangen door het plangebied. Daarnaast blijt de toename verhard oppervlak onder de meldingsplichteneisen.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 Duurzaamheid

4.11.1 Duurzame leefomgeving

Een duurzame leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van de natuur en mens. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding en/of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in klimaatbestendigheid en energietransitie.

4.11.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden heter, langer en droger, en als er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling. Om voorliggend initiatief klimaatbestendig te maken, is het platte dak van de nieuw te bouwen woning voorzien van een groen sedum dak. Een dergelijke maatregel heeft naast een klimaatadaptieve werking ook een positieve invloed op de biodiversiteit en kan gezien worden als een natuurinclusieve maatregelen. Een groen dak is een aantrekkelijke plek voor vogels, insecten en andere kleine organismen.

4.11.3 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Dit kan bijvoorbeeld op de volgende wijzen:

  • de woningen zullen voldoen aan het Bouwbesluit ten aanzien van de energieprestatie;
  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd.

Ten behoeven van de energietransitie worden er op het dak van de bestaande schuur zonnepanelen geplaatst. Aanvullend zal de woning voorzien worden van warmtepomp. Op deze wijze kan het initiatief voorzien in een zo veel mogelijk zelfvoorzienend circulair warmteysteem. De combinatie van de zonnepanelen en de warmtepomp zorgen ervoor dat er flink bespaart kan worden op de inname van gas en elektriciteit. Als aanvullende maatregelen op het gebied van duurzaamheid en energietransitie is het gebruik van hoogwaardige bouwmaterialen zoals keramische dakpannen en bakstenen. Dit zorgt voor een langere levensduur en maakt de kans kleiner dat op korte termijn renovatie plaats moet vinden.

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.12.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het project betreft de planologische omzetting van een bedrijfswoning naar reguliere woning en de bouw van een vrijstaande woning.

Plaats van het project

Het project is gelegen in de bestaande bebouwde kom met gemengde functies, waarbij er mix van woon en bedrijfsfuncites bestaan. Het plangebied is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op een afstand van circa 4,6 kilometer.

Kenmerken van het potentiële effect

De in dit plan beschreven ontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op omliggende natuurgebieden, gezien de aard van de nieuwe activiteiten en de grote afstand tot natuurgebieden. Dit beeld komt overeen met de conclusies van de motivering en onderzoeken uit de voorgaande paragrafen in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.

4.12.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan ''s-Gravendeel'.

Het bestemmingsplan 'Nieuweweg 22 - 's Gravendeel' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Nieuweweg 22 - 's Gravendeel' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende Regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3.2 Bestemmingen

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en aan huis verbonden beroepen en bedrijven in categorie 1 van de bij dit bestemmingplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Hierbij horen gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

5.4 Algemene Regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- En Slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeenten en de initiatiefnemer. Het plan wordt economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Initiatiefnemer heeft draagvlakfomulieren uitgedeeld bij de omwonenden om te peilen hoe de omwonenden over het initiatief denken. In Bijlage 7 is het verslag te vinden.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Schetsontwerp Nieuweweg 22 S'-gravendeel

Bijlage 2 Er20211222v01_qs_nieuweweg_22_'s-gravendeel_ecoresultbv

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid

Bijlage 6 Vergunningscheck Digitale Watertoets

Bijlage 7 Verslag Gesprek Omwonenden