Bommelskoussedijk 76
Wijzigingsplan - Gemeente Hoeksche Waard
Vastgesteld op 20-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Bommelskoussedijk 76 met identificatienummer NL.IMRO.1963.WPBommelkdk76KW19-VA01 van de gemeente Hoeksche Waard;
1.2 bestemmingsplan
het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 (NL.IMRO.0611.landelijkgebied-VA01);
1.3 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
Voor de overige begrippen wordt verwezen naar artikel 1 van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De regels uit de wijze van meten uit artikel 2 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
De regels van de bestemming Tuin uit artikel 15 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing met dien verstande dat deze gronden niet worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 4 Wonen
De regels van de bestemming Wonen uit artikel 19 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing met dien verstande dat:
- I. in afwijking van artikel 19.2.1 sub a van het bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak geen woning mag worden gebouwd;
- II. het plangebied behoort bij het naastgelegen perceel Bommelskoussedijk 76 (kadastraal nummer 56).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels uit hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar artikel 36 van het bestemmingsplan.
Artikel 5 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan Bommelskoussedijk 76 van de gemeente Hoeksche Waard'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer, de heer Huisman, woont op het perceel Bommelskoussedijk 76 te Klaaswaal. Dit perceel kent een ondiepe zij- en achtertuin. Op enig moment is heeft initiatiefnemer het aanbod gekregen om het perceel naast dat van hem aan te kopen van het Waterschap Hollands Delta. Voorwaarde is wel dat de agrariër, die het perceel als toegangsweg naar de achtergelegen agrarische gronden gebruikt, het perceel kan blijven gebruiken. Door het perceel aan te kopen kan de tuin bij de woning worden verruimd en ontstaat meer gelegenheid voor parkeren. De percelen zijn kadastraal bekend als Klaaswaal, sectie D, nummer 821 en Numansdorp sectie E, nummer 704, gezamenlijk circa 900 m2 groot (hierna: "het perceel"). Op het perceel is een bomenrij aanwezig die onderdeel uitmaakt van structuurgroen langs de dijk. Deze bomenrij blijft gehandhaafd.
Omdat het gebruik van de gronden van het perceel op basis van het bestemmingsplan alleen voor een agrarische functie is toegestaan, is het gebruik als tuin strijdig met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om via een wijzigingsprocedure de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming en tuinbestemming. De gemeente heeft bereidheid uitgesproken om aan een wijziging naar een woon- en tuinbestemming medewerking te verlenen, mits het plan ruimtelijk aanvaardbaar is. De voorliggende toelichting toont aan dat de wijziging ruimtelijk aanvaardbaar is.
1.2 Locatie Plangebied
Het perceel ligt langs de Bommelskoussedijk nabij het dorp Klaaswaal in de provincie Zuid-Holland. De hoger gelegen gronden langs de dijk vormen een stedenbouwkundige structuur in een gebied dat voor het overige vooral gekenmerkt wordt door polderlandschap. Langs de dijk, die ontstaan is ten tijde van de bemaling van de Bommelskous polder in de 17de eeuw en nog altijd bijna een gelijke structuur kent, bevinden zich veelal woonpercelen, tuinen en af en toe een open perceel, zoals het perceel waarop het initiatief ziet.
Afbeelding: kaart 1850, het perceel bij benadering aangegeven (bron: Topotijdreis)
De navolgende afbeelding laat de locatie van het plangebied van voorliggend wijzigingsplan zien. Concreet betreft het de kadastrale percelen met de nummers 821, 704 en 22.
Afbeelding: luchtfoto ter plaatse met kadastrale ondergrond (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Planvoornemen
1.3.1 Huidige situatie
De gronden van het perceel zijn momenteel gedeeltelijk onderdeel van de groenstructuur aan de Bommelskoussedijk en gedeeltelijk in gebruik als toegangsweg richting achtergelegen agrarische gronden. De navolgende afbeelding geeft het huidige beeld van het perceel.
Afbeelding: zicht vanaf de Bommelskoussedijk (bron: Google streetview)
Voor de aankoop van het perceel is het perceel al enige tijd in gebruik geweest door initiatiefnemer. Over de aankoop is overleg geweest met het waterschap en het agrarische bedrijf dat het perceel incidenteel als toegangsweg gebruikt. Beide partijen zijn akkoord gegaan met de formalisering van het gebruik van het perceel. Initiatiefnemer heeft hierop een aanvraag ingediend bij het college van B&W voor een wijzigingsplan.
1.3.2 Beoogde situatie
Het plan gaat uit van wijziging van de functie van de gronden (821, 704 en 22) van het perceel zodat de gronden voor woondoeleinden gebruikt kunnen worden. Specifiek; het parkeren van voertuigen en het al dan niet bouwen van bijbehorende bouwwerken. Voor het gewenste gebruik kan worden aangesloten bij de bestemming 'Wonen' en de bestemmming 'Tuin'. Deze bestemmingen staan parkeervoorzieningen ten behoeve van de nabijgelegen woning toe. De bestemming Wonen belet niet dat een gedeelte van de gronden tot het achtererfgebied van de woning op nummer 76 worden gerekend. Zodra de gronden tot het achtererfgebied behoren, dan gelden hierop de regels van het vergunningsvrij bouwen, zoals opgenomen in bijlage II van het Bor. De bestemming Wonen belet wel dat er een extra woning kan worden gebouwd op de gronden behorende tot dit plangebied, omdat de gronden behorende tot dit plangebied behoren bij de woning op Bommelskoussedijk 76 met kadastraal nummer 56.
De bestemming Tuin staat onder meer parkeervoorzieningen toe en een ontsluitingspad.
Een vergroting van de woonbestemming is in lijn met de omvang van woomnbestemmingen in de omgeving. Door het westelijk deel van het voorliggende plangebied te bestemmen als Tuin wordt een buffer gecreëerd tussen het westelijke woonperceel. Dit is ook in lijn met de bestemming van omliggende woonpercelen. De zuidelijke percelen 704 en 22 krijgen een bestemming Tuin zodat de beschoeiing ten behoeve van het woonperceel te kunnen vervangen.
1.4 Geldende Juridisch-planologisch Kader
Voor de gronden van het perceel geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2013'. Volgens het bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor de bestemming 'Agrarisch'. Artikel 3 van de planregels staat niet toe dat het perceel voor woondoeleinden wordt gebruikt.
Het perceel ligt buiten de bebouwde kom. Het college van B&W kan in dat geval voor het toestaan van functies die niet passend zijn in de regels van het bestemmingsplan alleen vergunning verlenen via de uitgebreide procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een andere mogelijkheid is een wijzigingsplan, waarmee het college van B&W met gebruikmaking van artikel 3.6.4 van de planregels het bestemmingsplan wijzigt. In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft, in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van B&W onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013
1.5 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid Van Het Plan
Centraal begrip in het ruimtelijk ordeningsrecht is dat ontwikkelingen moeten voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Dit beginsel is veelomvattend. Het kan gaan om de manier waarop de ontwikkeling passend is in het door overheden gevoerde beleid maar ook om hoe de ontwikkeling gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving.
Op zichzelf is in het onderhavige sprake van een zeer kleine ontwikkeling, waarbij gemakkelijker sprake zal zijn van een goede inpasbaarheid. Gelet op de stedenbouwkundige structuur van de Bommelskoussedijk is een omzetting van het perceel naar een bestemming 'Wonen' en Tuin goed te verdedigen. Langs de dijk, aan de zijde van het perceel, bestaan de overige percelen veelal uit woonpercelen met tuinen en diverse bebouwing. Er zijn slechts enkele percelen die nog een agrarische bestemming hebben, waarvan het perceel er een is. De agrarische bestemming heeft echter weinig toegevoegde waarde voor het perceel daar het perceel niet op zichzelf voor agrarische activiteiten wordt benut, maar enkel als toegangspad richting de agrarische landen. Met het agrarische bedrijf die het perceel thans als toegangspad gebruikt is overeenstemming bereikt om het pad te verleggen zodat een rechte toegang mogelijk is. De huidige dam en duiker moeten daarvoor worden verlegd, maar daarvoor geldt slechts een meldingplicht bij het Waterschap Hollands Delta.
Binnen de stedenbouwkundige structuur kan een voor woondoeleinden en tuinen bestemd perceel daarom als passend worden beschouwd. Ook als het perceel eventueel wordt bebouwd leidt dat niet tot een ruimtelijk onaanvaardbare situatie. Dit kan als een aansluiting van het lint worden beschouwd. Doorkijken richting het agrarische perceel blijven mogelijk, door het toegangspad dat vrij moet blijven en het onbebouwde perceel met kadastraal nummers 821 en 704.
In Hoofdstuk 3 wordt en toets gedaan aan de voorwaarden voor wijziging uit artikel 3.6.4 van het vigerende bestemmingsplan.
1.6 Inzet Van Dit Wijzigingsplan
Het voorliggende wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming naar een bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Om te borgen dat er geen extra woning mag worden gebouwd binnen dit plangebied is dit in de regels uitgesloten. Verder is ook aangegeven dat het plangebied behoort bij het naastgelegen bouwperceel Bommelskoussedijk 76 (kadastraal nummer 56).
Onderstaande afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.
Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)
1.7 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is in het hiernavolgende hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Of aan de wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan, is vervolgens getoetst in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen. Bereikbaarheid is een andere doelstelling van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur. Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land. In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten. In het SVIR staat het belang van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming beschreven. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking in het leven geroepen. De Ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd en vereenvoudigd. De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. In dit geval is de ladder dus niet van toepassing. Los daarvan dient iedere afwijking van het bestemmingsplan te worden gemotiveerd. Zie hiervoor Hoofdstuk 1.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 en op 1 februari 2014 uitgebreid. Het omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn onder andere de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Met de inwerkingtreding van de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland sorteert provincie Zuid-Holland voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze beleidsdocumenten vervangen de per 1 april 2019 vervallen Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte.
Volgens artikel 6.9 van de Omgevingsverordening voorziet een bestemmingsplan slechts in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Als er wel een wijziging op structuurniveau plaatsvindt, dan moet de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk blijven.
Toegestaan zijn ontwikkelingen die sterk aansluiten bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
Zoals in paragraaf 1.5 is aangegeven is de ontwikkeling passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit en is er geen sprake van een wijziging op structuurniveau. De ontwikkeling is daarmee inpasbaar en toegestaan volgens provinciaal ruimtelijk beleid.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard
In december 2019 is de Omgevingsvisie Hoeksche Waard 'Kom Waardmaken!' vastgesteld. De Omgevingsvisie is de basis voor het omgevingsplan dat wordt opgesteld. De Omgevingsvisie nodigt de samenleving uit om bij te dragen aan de Hoeksche Waard. De nadruk is gelegd op het 'Ja mits' in plaats van het 'Nee, tenzij'.
Vijf maatschappelijke opgaven vragen specifiek aandacht de komende jaren. Dit worden de Hoeksche Werken genoemd. Daarbij gaat het om de volgende opgaven:
- Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
- Vitaal economisch klimaat;
- Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
- Duurzame, innovatieve landbouw;
- Vitale dorpen en actieve samenleving.
De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de vijf maatschappelijke opgaven. Het betreft de bestendiging van een feitelijk gebruik in een planologisch-juridische vorm waarbij geen belangen uit de Omgevingsvisie worden geraakt.
2.3.2 Bestemmingsplan
Het gemeentelijk beleid, zoals neergelegd in het bestemmingsplan, gaat uit van functiewijziging van agrarische percelen wanneer die geen agrarische rol meer spelen. Meer specifiek bij bedrijfsbeëindiging. Een in het landschap passende vervolgfunctie is dan denkbaar. Als de vervolgfunctie wonen is, dan mag die in de nabijheid gelegen agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmeren.
In het onderhavige geval had het perceel geen bijzondere landschappelijke waarde, op de bomenrij als onderdeel van de groenstructuur langs de dijk na. Die blijft in stand. Daarnaast gaat het om uitbreiding van een tuin bij een bestaande woonfunctie. Voor agrarische bedrijfsvoering heeft het plan geen invloed.
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan De Wijzigingsvoorwaarden
3.1 Toetsingskader
Het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013, vastgesteld op 4 juli 2013, biedt de mogelijkheid om de bestemming van het plangebied met de bestemming agrarisch (artikel 3) op grond van artikel artikellid 3.6.4 te wijzigen. De regels die daarvoor gelden, zijn de volgende:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' onder de voorwaarde dat:
- a. de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- b. de gebouwen, met uitzondering van het hoofdgebouw en de bedrijfswoning, worden gesloopt;
- c. de woning(en) uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering(en) met zich mee brengt/brengen voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven;
- d. het aantal aanwezige woningen niet mag worden vermeerderd;
- e. in afwijking van het bepaalde onder 4 is ten hoogste 1 woning toegestaan, in die gevallen waarin nog geen bedrijfswoning aanwezig is;
- f. voldaan wordt aan het bepaalde in de bestemming Wonen en Tuin;
- g. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
- h. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid en hoogspanningsverbindingen."
In de navolgende paragrafen is per toetsingsaspect nagegaan in hoeverre het wijzigingsplan voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsregels.
3.2 Toets
Beëindiging bedrijfsactiviteiten
Er zijn geen agrarische bedrijfsactiviteiten aanwezig binnen het plangebied. Het plangebied is al geruime tijd in gebruik door de eigenaar van het perceel. Het perceel wordt nog wel gebruikt als toegangsweg naar de achtergelegen agrarische gronden. Dit valt echter niet onder agrarische bedrijfsactiviteiten.
Sloop aanwezige bebouwing
Er is geen bebouwing op het perceel aanwezig. Sloop is derhalve niet aan de orde.
Belemmering bedrijfsvoering omliggende bedrijven
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfspercelen aanwezig. Er worden geen (agrarische) bedrijven in de bedrijfsvoering beperkt. Zie verder ook paragraaf 4.4.
Geen vermeerdering woningen
Het wijzigingsplan maakt niet meer woningen mogelijk dan er in de bestaande situatie aanwezig zijn.
Extra woning bij afwezigheid bedrijfswoning
Van deze mogelijkheid wordt in voorliggend geval geen gebruik gemaakt.
Voldoen aan de bestemming
De regels die zijn opgenomen in dit wijzigingsplan zijn exact hetzelfde als die in het moederplan Landelijk Gebied 2013.
Wet geluidhinder
Met voorliggend wijzigingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen mogelijk gemaakt. Er wordt derhalve voldaan aan de Wet geluidhinder.
Verantwoording beleid en regelgeving externe veiligheid en hoogspanningsverbindingen
Er zijn geen hoogspanningsverbindingen in de buurt van het plangebied aanwezig. Op het aspect externe veiligheid wordt ingegaan in paragraaf 4.7. Hieruit blijkt dat er geen strijd is met de regelgeving of beleid op dit aspect.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) is een quick scan uitgevoerd. Hiervoor is het bodemregistratiesysteem geraadpleegd en zijn historische kaarten en de bodemkwaliteitskaart beoordeeld. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van een verdachte locatie. Verder bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.2 Geluid
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 53 dB voor buitenstedelijke situaties.
Het betreft hier uitbreiding van de bestaande kavel met woonfunctie. Echter, er wordt binnen het wijzigingsplangebied geen extra geluidsgevoelige bestemming mogelijk gemaakt. Het betreft een uitbreiding van de bestaande kavel ten behoeve van wonen en tuin en parkeergelegenheid behorende bij de bestaande woning. Geluidsonderzoek is daarom niet aan de orde.
4.3 Luchtkwaliteit
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op
regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een woon- en tuinbestemming ten behoeve van uitbreiding van de huidige tuin. Er is daarom sprake van een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
4.4 Hinder Van Bedrijven
Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich uitsluitend woonpercelen. Het dichtstbijzijnde agrarische bouwkavel bevindt zich op 250 meter. De grootste afstand dat dient te worden aangehouden tussen woningen en agrarische bedrijven is 200 meter. Deze afstand geldt voor bijvoorbeeld varkenshouderijen en pluimveehouderijen. In dit geval is de afstand ruim groter en is er voorts geen sprake van een dergelijk agrarisch bedrijf. Omliggende bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
4.5 Water
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet volgens het Besluit ruimtelijke ordening worden verantwoord welke gevolgen het initiatief voor de waterhuishouding in het gebied heeft. Dit wordt de Watertoets genoemd. Bij een watertoets wordt een initiatief onder meer beoordeeld aan de hand van het gevoerde waterbeleid.
4.5.1 Beleid Waterschap Hollandse Delta
Het Waterschap Hollandse Delta heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het Waterschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Waterschap over een verordening: de Keur voor waterschap Hollandse Delta 2014. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Ten aanzien van het watersysteem geldt een aantal regels:
- bij grote stedelijke uitbreidingen geldt dat minstens 10% van het plangebied als oppervlaktewater moet worden ingericht;
- dempingen van oppervlaktewater dienen volledig gecompenseerd te worden;
- voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen geldt dat afstromend hemelwater van schone oppervlakken direct moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater (niet aankoppelen);
- langs hoofdwatergangen bevinden zich beschermingszones (v/h keurstroken) van 5,00 m ter weerszijde;
- bij bouwwerkzaamheden dient gebruik te worden gemaakt van duurzame, niet sterk uitloogbare bouwmaterialen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen).
4.5.2 Watertoets
Waterkering
De projectlocatie is niet gelegen in of op een bij de Legger van het Waterschap aangewezen primaire of regionale waterkering.
Waterkwaliteit
Het initiatief heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit. Een woonbestemming zorgt niet voor een verhoogd risico op een slechtere waterkwaliteit.
Waterberging
Op grond van de Keur van het Waterschap Hollands Delta en de 'Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014' blijkt dat 10 % van de toename van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd in open water. In buitenstedelijk gebied geldt die eis pas bij een toename van verharding van 1.500 m2.
Het voorliggende initiatief voorziet in niet in toename van bebouwing. Eventueel kan een (half)verharding ten behoeve van het toegangspad naar de agrarische percelen en de parkeervoorziening worden aangelegd, maar gelet op de grootte van het perceel (circa 900 m2) is ook dan geen compensatie nodig.
Conclusie
Uit de beschreven watertoets blijkt dat er voor de uitvoerbaarheid van het project geen belemmeringen zijn op het aspect waterhuishouding.
4.6 Ecologie
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.
In het onderhavige geval is sprake van een niet-ingrijpende wijziging van het gebruik van het perceel. Heden wordt er al op het perceel geparkeerd en dient het perceel als toegangsweg voor zwaar landbouwverkeer. Dat gebruik wijzigt niet. Er worden geen bomen verwijderd. Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek kan uitblijven.
4.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de
omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De externe veiligheidsregelgeving is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes. De regelgeving is gekoppeld aan de Wet ruimtelijke
ordening.
Uit de toetsing blijkt dat de projectlocatie niet is gelegen binnen een invloedsgebied van Bevi-inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes met gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor het initiatief.
Afbeelding: Risicokaart Nederland, locatie indicatief aangegeven (bron: Risicokaart.nl)
4.8 Verkeer En Parkeren
Het initiatief zorgt niet voor meer voertuigbewegingen. Parkeren wordt juist door het initiatief beter opgelost. Op dit moment blokkeert de woning het zicht vanaf de bestaande parkeerplaatsen op het verkeer op de Bommelskoussedijk en andersom. Door het parkeren verderop op te lossen bestaat voldoende zicht op het verkeer.
4.9 Besluit Milieueffectrapportage
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.
De voorliggende ontwikkeling betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woon- en tuinbestemming. Op de gronden van dit wijzigingsplan is geen woning mogelijk. De gronden kunnen slechts worden gebruikt ten behoeve van het parkeren voor de woning of als tuin bij de woning. Deze wijziging is weinig van invloed op de omgeving. De conclusie is dat is vanwege de geringe schaal en de beperkte ruimtelijke omvang het wijzigingsplan niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er is dan ook geen aanleiding een (vormvrije) MER-beoordeling/PlanMER uit te voeren.
4.10 Conclusie Onderzoek Van Omgevingsaspecten
Het initiatief voldoet aan de randvoorwaarden die vanuit de verschillende omgevingsaspecten aan een ontwikkeling worden gesteld.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.
Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.
5.2 Toelichting Op De Bestemming
Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Voor de regels van deze bestemmingen wordt verwezen naar artikel 15 en 19 van het moederplan bestemmingsplan Landelijk gebied 2013. De wijziging die is doorgevoerd is dat er geen woningen binnen het plangebied mogen worden gebouwd. Het plangebied behoort bij het naastgelegen perceel Bommelskoussedijk 76.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwikkeling dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plan-toelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, plankosten en planschadeclaims, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de initiatiefnemer. Als er met een initiatiefnemer geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het plan betreft een particulier initiatief. De betreffende grond wordt privé-eigendom. De verantwoordelijkheid voor de economische uitvoerbaarheid van het plan ligt bij de initiatiefnemer.
Voor het overige zijn er geen gemeentelijke kosten gemoeid met het plan. Er hoeft daarom geen anterieure kostenverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer te worden afgesloten.Eventueel kan er een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten worden, waarmee de gemeente eventuele planschade als gevolg van de omgevingsvergunning op initiatiefnemer kan verhalen. Gelet op de ligging en gebruiksmogelijkheden van het perceel is de kans op vergoedbare planschade echter nihil.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie van belanghebbenden bij ontwikkelingen wordt met de Omgevingswet in aankomst een steeds belangrijker wordend onderdeel van ruimtelijke ontwikkelingen. Niet alleen moeten belanghebbenden vroeger bij een initiatief betrokken worden, als het hun belangen raakt moet ruimte worden geboden voor overleg om te kijken in hoeverre een goede ruimtelijke ordening kan worden geborgd.
Het onderhavige wijzigingsplan maakt onderdeel uit van langlopende juridische procedures tussen de buren en aanvrager. Zoals uit de zienswijze blijkt, kan indiener zich niet vinden in de ontworpen bestemmingswijziging.
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan ter beoordeling aan de overlegpartners voorgelegd. In het onderhavige geval is de ontwikkeling afgestemd met het Waterschap en het agrarische bedrijf dat het perceel moet gebruiken. Die kunnen zich in de ontwikkeling vinden.
Als onderdeel van de procedure van het wijzigingsplan is een ontwerp ter inzage gelegd. Eenieder is in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken een zienswijze op het ontwerpbesluit in te dienen. In die periode zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn bij het vaststellen van het definitieve wijzigingsplan betrokken en afgewogen.