KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Specifieke Gebruiksregel
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Kwaliteitscriteria Transformatie Dijkdorpen/-linten: Uitwerking Rode Draad
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Duurzaamheid
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Geluid
4.8 Geur
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Natuur
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Water
4.13 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
5.3 Opzet Van Het Bestemmingsplan
5.4 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg Artikel 3.1 Bro
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quick Scan Beschermde Planten- En Diersoorten Zuidzijde Keizersdijk 16, Strijen
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Nieuwbouwwoning Naast Keizersdijk 16, Strijen
Bijlage 4 Ontwerpbesluit Hogere Grenswaarden Keizersdijk 16, Strijen
Bijlage 5 Nota Inspraak En Vooroverleg Bestemmingsplan Keizersdijk Ten Zuiden Van Nummer 16

Bestemmingsplan Keizersdijk ten zuiden van nummer 16

Bestemmingsplan - gemeente

Vastgesteld op 07-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Keizersdijk ten zuiden van nummer 16' met identificatienummer NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, op grond waarvan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van een gebouw, dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bed & breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van een mogelijkheid voor toeristisch verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed&breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, wordt gerund door de eigenaren van de betreffende woning en heeft maximaal 10 gasten.

1.9 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.10 bestaand

Bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan;

Bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

Een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 hoofdgebouw

Gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.20 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in of bij de woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.21 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.22 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.23 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.24 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 voorgevelrooilijn

a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

1. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.26 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.7 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied en buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van erfafscheidingen binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. voorzieningen zoals erven, paden, nutsvoorzieningen, parkeren op eigen terrein, tuinen en water.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen woningen met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. per bouwvlak is het aantal woningen toegestaan dat middels de maatvoeringsaanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven; indien geen aantal is aangegeven mag geen woning worden gebouwd;
  3. c. de maximum inhoud van een woning bedraagt 650 m3;
  4. d. de maximale goothoogte van een woning bedraagt 6 m;
  5. e. de minimale afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 m aan de noordzijde van het bouwperceel en minimaal 5 m aan de zuidzijde van het bouwperceel;
  6. f. de maximale oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen (exclusief ondergrondse bouwlagen) bedraagt 75 m2;
  7. g. de maximale goothoogte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen bedraagt 3 m;
  8. h. de maximale bouwhoogte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen bedraagt 4,5 m;
  9. i. de minimale afstand van een aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 m;
  10. j. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen) bedraagt 2 m;
  11. k. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt:
  • maximaal 1 m voor de voorgevel;
  • maximaal 1 m buiten het bouwvlak;
  • maximaal 2 m op overige plaatsen .

l. ter plaatse waar op de verbeelding de specifieke bouwaanduiding 'samenhangend bouwblok' voorkomt mogen uitsluitend aan- en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met in achtneming van het bepaalde onder f. tot en met i., met dien verstande dat de maximale bouwhoogte 6 m mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels;

  1. a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 80 m² met inachtneming van het volgende:
    1. 1. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    2. 2. ten behoeve van de gewijzigde functie geen extra parkeergelegenheden noodzakelijk zijn;
    3. 3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. 4. er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten;
    5. 5. degene die de activiteiten verricht dient tevens de gebruiker van de eigenlijke woning te zijn;
  2. b. inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  3. c. prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan;
  4. d. opslag van goederen ten behoeve van neven en vervolgfuncties met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  5. e. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
  6. f. voorzien dient te worden in een parkeerplaats op eigen terrein.

4.4 Ontheffing van de gebruiksregels

4.5 Voorwaardelijke verplichting

Bij de realisering van een woning en bijbehorende bouwwerken dienen de kwaliteitscriteria transformatie dijkdorpen/-linten: uitwerking rode draad, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels in acht te worden genomen, met dien verstande dat met betrekking tot de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens de bepalingen, zoals vermeld in artikel 4.2. van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

6.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds hoofdgebouw;
  2. b. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 m onder peil.

6.4 Parkeren

  1. a. met betrekking tot het parkeren dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012);
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a dient, indien na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een actuelere versie van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is vastgesteld, de actuelere versie van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) aangehouden te worden.

Artikel 7 Specifieke Gebruiksregel

7.1 Verboden gebruik van bijgebouwen

Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan

7.2 Gebruik voor Bed & breakfast

Bed & breakfast in en bij woningen is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • bed & breakfast is een nevenfunctie bij het wonen, een agrarisch bedrijf of daarmee gelijk te stellen functie;
  • de hoofdfunctie wonen blijft gehandhaafd;
  • bed & breakfast is voor wat betreft activiteit, omvang en schaalgrootte niet te vergelijken met een pension of hotel;
  • het betreft een logiesaccommodatie voor maximaal 10 personen en bestaande uit maximaal 7 kamers;
  • de voorziening wordt in de bestaande bebouwing gerealiseerd;
  • de accommodatie mag niet functioneren als zelfstandige wooneenheid.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Ten behoeve van afwijkende maten/overschrijding bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend – bij omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.2 Ten behoeve van kleinschalige horeca

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van kleinschalige horeca, onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. horeca is uitsluitend toegestaan bij wijze van nevenfunctie;
  2. 2. horeca is uitsluitend toegestaan in ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten (bijlage 2);
  3. 3. de bedrijfsvloeroppervlakte van de horecafunctie (inclusief een terras) bedraagt ten hoogste 250 m2;
  4. 4. horeca, met uitzondering van een terras, is uitsluitend toegestaan in bestaande gebouwen. Nieuwbouw of uitbreiding van bestaande gebouwen ten behoeve van horeca is niet toegestaan;
  5. 5. er is een planschaderisico gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente;
  6. 6. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Keizersdijk ten zuiden van nummer 16.

Bijlage Bij De Regels

Bijlage 1 Kwaliteitscriteria Transformatie Dijkdorpen/-linten: Uitwerking Rode Draad

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is een plan ontwikkeld voor de bouw van een woning op het thans onbebouwde perceel Keizersdijk ten zuiden van nummer 16 te Strijen. Het gaat daarbij om een nieuwe woning in het bestaande bebouwingslint. Het perceel heeft thans de bestemming 'Groen' en de bouw van een woning is dan ook in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Tegelijk wordt de bedrijfsbestemming van het naastliggende perceel verwijderd en overeenkomstig het bestaande gebruik vervangen door een woonbestemming.
Ten behoeve van deze ontwikkelingen is het onderhavige bestemmingsplan 'Keizersdijk ten zuiden van nummer 16' opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Keizersdijk ten zuiden van nummer 16 in het buitengebied van de voormalige gemeente Strijen, thans Hoeksche Waard. In onderstaande kaart is de ligging aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0001.png"

kaartje ligging in buitengebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Strijen op 25 mei 2010. Het perceel ten zuiden van Keizersdijk 16 is hierin bestemd tot 'Groen'. Het naastliggende perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0002.png"

fragment verbeelding geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de bestaande- en nieuwe situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente. Hoofdstuk 4 is, voor zover voor dit bestemmingsplan relevant, gewijd aan de invloed van dit plan op de verschillende omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan uiteen gezet. Tot slot is er in Hoofdstuk 6 aandacht voor de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Er is sprake van een onbebouwd perceel in het lint van de Keizersdijk ten zuiden van de woning op nummer 16. In de omgeving wordt vooral gewoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0004.png"

foto's bestaande situatie

Op het ten zuiden van dit onbebouwde perceel liggende perceel is een schuur aanwezig die wordt gebruikt door de bewoners aan de overzijde van de dijk. Deze zijn ook eigenaar van dit perceel. Aangezien er geen bedrijfsactiviteiten worden verricht heeft deze eigenaar schriftelijk ingestemd met het verwijderen van de bestemming 'Bedrijf'.

2.2 Nieuwe Situatie

De nieuwe woning bestaat uit een begane grond laag met daarboven een kapverdieping. De woning wordt op circa 1,50 m uit de dijk geplaatst. Alle voor het wonen benodigde voorzieningen worden op de begane grond geplaatst en de kap wordt feitelijk alleen geplaatst, omdat de woningen in de omgeving ook een kap hebben. De kapverdieping wordt gebruikt als opslagruimte/bergzolder.

Aansluitend is het perceel dat in het geldende bestemmingsplan is bestemd voor "Bedrijf' opgenomen met de bestemming 'Wonen' waarbij is bepaald dat daar alleen aan- en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. Dit perceel behoort bij de woning op het adres Keizersdijk 23a.

De realisering van de woning op deze locatie sluit aan bij het reeds aanwezige bebouwingslint, voornamelijk bestaande uit woningen en incidenteel een agrarisch bedrijf. Qua situering wordt grotendeels voldaan aan de kwaliteitscriteria in het kader van de transformatie dijkdorpen/-linten: uitwerking rode draad. In onderdeel 3.2. Provinciaal beleid wordt hierop nader ingegaan.

Op het naastliggende perceel geldt volgens het vigerende bestemmingsplan nog een bedrijvenbestemming. De daadwerkelijke functie is al geruime tijd beëindigd. Qua bebouwing is sprake van een loods. Vanuit een oogpunt van milieuzonering is het gewenst deze bedrijvenbestemming te wijzigen. De eigenaar heeft hiermee ingestemd.

De inpassing van een nieuwe woning in het bestaande bebouwingslint wordt beschouwd als een kwaliteitsverbetering binnen de bestaande woon- en leefomgeving, waarbij tevens het doorzicht naar het achterliggende landschap gedeeltelijk is gehandhaafd.

Deze functiewijzigingen passen binnen de kwaliteitsverbetering, die gewenst is voor de bestaande woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Nota Ruimte uit 2001 is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.
Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen en richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Van nationaal belang zijn de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro regelt dat nationale belangen op perceelsniveau verwerkt moeten worden in bestemmingsplannen en andere decentrale ruimtelijke besluiten.
In het Barro genoemde nationale belangen zijn onder andere de Mainportontwikkeling Rotterdam, het Kustfundament, Grote rivieren. Waddenzee en waddengebied, Defensie, Erfgoederen, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, Elektriciteitsvoorziening en Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De gemeente moet in een bestemmingsplan met deze belangen rekening houden.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 (gewijzigd per 1 juli 2017) is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder moet voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen worden doorlopen en kent drie treden. Met ingang van 1 juli 2017 zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' van de ladder en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Op dit punt is het beleid onveranderd.
Uitgangspunt van de ladder blijft dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Een motivering hierover is alleen nog maar nodig als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Uit de jurisprudentie omtrent de Ladder blijkt, dat wil deze van toepassing zijn, er sprake moet zijn van een stedelijke ontwikkeling. Daar is geen sprake van wanneer het gaat om ondergeschikte wijzigingen van een bestemmingsplan, zoals de bouw van een woning of het wijzigen van het gebruik van bestaande bebouwing.
In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((RVS: 2017:1724) is aangegeven dat, wil sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, er sprake moet zijn van een ontwikkeling die voldoende substantieel is om als zodanig te kunnen gelden. De Afdeling geeft daarbij als voorbeeld dat een ontwikkeling voor niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt en in zo'n situatie artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet van toepassing is.

Conclusie toetsing aan rijksbeleid
Gezien de beperkte reikwijdte van het bestemmingsplan zijn geen nationale belangen met dit plan gemoeid. Het plan voldoet hiermee aan het nationale ruimtelijke beleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

1. Naar een klimaatbestendige delta

2. Naar een nieuwe economie: the next level

3. Naar een levendige meerkernige metropool

4. Energievernieuwing

5. Best bereikbare provincie

6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.


Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart

In de Structuurvisie heeft de provincie een kwaliteitskaart opgenomen. Deze gaat over het buitengebied (de ruimte tussen steden en dorpen) en over de rand van steden en dorpen. Op deze kaart staan kwaliteiten van Zuid-Holland benoemd. Bijvoorbeeld prachtige en unieke gebieden, variërend van kust en delta tot de veenlandschappen van het Groene Hart. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Keizersdijk is gelegen in het gebiedsprofiel Hoeksche Waard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0005.png"

Voor de locatie Keizersdijk is de aanduiding 'Herkenbare open zeekleipolders' opgenomen met de aanduiding 'Lint'.

In de kwaliteitskaart zijn vier lagen te onderscheiden:

  • I. de laag van de ondergrond
  • II. de laag van de cultuur- en natuurlandschappen
  • III. de laag van de stedelijke occupatie
  • IV. de laag van de beleving

De laag van de ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door jonge zeekleigronden. Dit zijn voedselrijke,draagkrachtige gronden.

In de laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het rivierdeltalandschap met de zeekleipolders en de omringende dijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0006.png"

De laatste lagen zijn voor deze locatie minder relevant.

Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Ermate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

De Keizersdijk is een structurerend element binnen de zeekleipolder. Het plangebied maakt onderdeel uit van het poldereiland direct ten oosten van de Keizersdijk. Dit eiland kenmerkt zich door een grote openheid. De beplante dijk wordt als herkenbare landschappelijke structuurdrager behouden.
Voorts wijst de Omgevingsvisie de Keizersdijk aan als lint. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Er kunnen verschillende typen linten onderscheiden worden: dijklint, polderlint of boerenervenlint. De Keizersdijk is een dijklint. De bebouwing staat veelal op of tegen de dijk. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. De Omgevingsvisie stelt dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Bestaande linten kunnen worden verlengd met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten voor een lint, als dit bijdraagt aan de leesbaarheid van het landschap en dit de (verdere) verdichting en verdikking van hetzelfde lint voorkomt.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van één woning op een onbebouwd perceel. Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1). Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de begripsbepaling in de Verordening ruimte. Toetsing aan de ladder is niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit

Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en

2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

In artikel 6.9, lid 2 is vastgelegd dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 (ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën) niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.

Toelichting Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen

1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en

2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.

Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit

Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'Herkenbare open zeekleipolder' met de aanduiding 'lint'. Als richtpunten voor 'Herkenbare open zeekleipolder' wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen;
  • ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren;
  • herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) polders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder;
  • versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap;
  • bebouwing concentreert zich in of bij compacte niet in het open middengebied van de polders
  • behoud van het contrast tussen de binnendjikse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Er kunnen verschillende typen onderscheiden worden:

  1. 1. Dijklint - de bebouwing staat o of tegen de dijk. er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing;
  2. 2. Polderlint - de bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte.
  3. 3. Boerenervenlint - het lint als kralensnoer van losse boerderijen met hun erven wordt in standgehouden, verdere verdichting van dit type lint verstoort de kenmerkende openheid van het landschap en kan alleen daar waar zeer ruimte doorzichten zijn bewaard blijven.

In het geval van de locatie Keizersdijk is nadrukkelijk sprake van een dijklint.

Als richtpunten zijn vooral de volgende punten relevant:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied;
  • linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst;
  • bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend;

Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Omgevingsvisie om de ruimtelijke kwaliteit te behouden. Deze inpassing is mogelijk op grond van artikel 6.9, lid 2 van de Omgevingsverordening, zoals nader beschreven in de beeldkwaliteitsparagraaf in 3.2.3.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Hoeksche Waard

De gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een structuurvisie opgesteld. Met de structuurvisie laat de regio zien wat haar visie is op de toekomst. Een belangrijk motto is: 'behoud door ontwikkeling': het koesteren van Nationaal Landschap Hoeksche Waard met oog voor ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en de economische vitaliteit. Het Ruimtelijk Plan, dat een onderdeel is van de structuurvisie, is door de Commissie Hoeksche Waard en de vijf gemeenten vastgesteld. De totale structuurvisie is medio 2009 door de gemeenteraden vastgesteld.

Het plangebied ligt aan de Keizersdijk, dat in de Structuurvisie is aangegeven als 'historisch dijklint' op de 'binnendijk'. Hier wordt gestreefd naar verbetering van de beeldkwaliteit van het aanwezige historische lint met monumentale bebouwing en erfbeplanting, met behoud van de waterkerende functie van de dijk. Voorliggend plan houdt rekening met deze eisen voor het plangebied.

3.3.2 Regionale Woonvisie Hoeksche Waard

De samenstelling van de bevolking in de Hoeksche Waard gaat de komende jaren sterk veranderen. Dat heeft een grote invloed op het wonen in de regio. Daarom is voor de visie op wonen in de Hoeksche Waard een nieuwe visie opgesteld. In deze woonvisie is het accent verlegd van nieuwbouw naar de bestaande woningvoorraad en van groei naar het behouden van de kwaliteiten van de Hoeksche Waard.

In het voorliggend plan wordt op een onbebouwd perceel een woning gebouwd. Gegeven de situatie kan dit worden gezien als passend in de Woonvisie.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Compleet Strijen! Strij(d)en voor kwaliteit en vitaliteit'

In de gemeentelijke structuurvisie 'Compleet Strijen! Strij(d)en voor kwaliteit en vitaliteit', vastgesteld op 25 september 2012, worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor het gehele grondgebied van de voormalige gemeente Strijen gedefinieerd. De structuurvisie biedt daarmee een overzichtelijk algemeen toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen op het grondgebied van Strijen. De visie beoogt tevens een onderbouwing te geven voor het verhaal van bovenplanse kosten cq. kosten voor bovenwijkse voorzieningen. De gemeente ziet het als haar basisverantwoordelijkheid de karakteristiek en kwaliteiten van het landschap te behouden. Het gaat daarbij in ieder geval om het zorgen voor:

  1. 1. een dynamisch, vitaal èn leefbaar gebied
  2. 2. het behoud van specifieke kenmerken en kwaliteiten van bebouwde èn onbebouwde gebieden
  3. 3. het voldoen aan de wateropgave

In de structuurvisie is een verdiepingsslag gemaakt voor het meest intensieve dijklint: de Keizersdijk. In het algemeen is te zeggen dat het noordelijk deel tot de Hoekscheweg vrij is gebleven van verstorende invloeden zoals kassenbouw of grootschalige bedrijvigheid. Zuidwaarts richting Strijen is de invloed van schaalvergroting en oprukkende bedrijvigheid aan de oostkant van de dijk groter met een negatieve invloed op de kwaliteit. De beperkte doorzichten in het noorden dienen behouden te blijven, in het zuiden zijn meer mogelijkheden voor bebouwing. Op de hieronder opgenomen kaart zijn de te behouden doorzichten opgenomen, de gesignaleerde kansrijke locaties voor een kwaliteitsimpuls door transformatie en elementen die op dit moment als verstorend worden ervaren in de beeldkwaliteit van het lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0007.png"

dijklint Keizersdijk/Cillaarshoek

In de structuurvisie zijn kwaliteitseisen voor transformatie benoemd. Zie hiervoor de hierna volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0009.png"

Het bouwvoornemen past grotendeels in de kwaliteitscriteria, zoals voornoemd. Afgeweken wordt van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van tenminste 5 m. Het bouwvoornemen voorziet in een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 2,5 m. In de verbeelding is deze afstand door het aangegeven bouwvlak gegarandeerd. Doordat deze ruimte aansluit bij de te handhaven open ruimte naar het achterliggende agrarisch gebied resteert een open ruimte die breder is dan 5 m. Als zodanig wordt voldaan aan de criteria.

Het voorliggende initiatief kent enkele aspecten op het gebied van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen en het aanbrengen van zonnepanelen, die goed passen in de ambities van de gemeente.
Uit de diverse in hoofdstuk 4 beschreven toetsingen blijkt dat er geen negatieve effecten zijn van de bouw van deze woning. Daarmee is het voorliggende initiatief passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied Strijen

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad op 25 mei 2010. Het perceel ten zuiden van de Keizersdijk 16 is hierin bestemd tot 'Groen'. Het naastliggende perceel heeft de bestemming 'Bedrijf'.

Het bedrijf is niet meer in functie. De loods wordt gebruikt als bijgebouw bij de overliggende woning. Een oorspronkelijke benzinepomp is nog aanwezig, maar niet meer functionerend.

Om een woning op het desbetreffende perceel te kunnen realiseren is een herziening van het geldende bestemmingsplan nodig.

3.4.3 Paraplubestemmingsplan Strijen

Inmiddels is op 27 juni 2018 het bestemmingsplan ´Paraplubestemmingsplan Strijen´ door de gemeenteraad vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan herziet diverse bestemmingsplannen, zoals ook het bestemmingsplan ´Buitengebied´ op onderdelen in verband met aangepaste regelingen voor Bed & Breakfast, geitenhouderijen, de voorgevelrooilijn, horeca in het buitengebied, erfafscheidingen in het buitengebied en een parkeerregeling.

Voor deze specifieke situatie zijn met name de regelingen ten aanzien van de voorgevelrooilijn, de erfafscheidingen en de parkeerregeling aan de orde. In dit bestemmingsplan wordt aangesloten op de bepalingen van zowel het originele bestemmingsplan ´Buitengebied´ als het ´Paraplubestemmingsplan´.

Het parkeren is voorzien op eigen terrein in de zone naast de woning, aansluitend aan de open ruimte van de in- en uitrit naar het achterliggende agrarisch gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat een bestemmingsplan moet voldoen aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Ontwikkelingen die een plan toelaat moeten passen in de beleidskaders die op rijks, provinciaal, regionaal en lokaal niveau zijn vastgesteld. Daarnaast moet sprake zijn van een passende ruimtelijke en functionele onderbouwing. En tot slot moet blijken, dat voldoende rekening is gehouden met de relevante omgevingsaspecten en dat geen situaties ontstaan die in strijd zijn met de regelgeving op de verschillende beleidsterreinen.

Dit hoofdstuk gaat in op de verschillende omgevingsaspecten.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet.

Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische archief in de bodem (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg. Dit kan leiden tot een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In nieuwe bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Daarnaast dient aandacht te worden besteed aan de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Hiertoe wordt verwezen naar de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.bptzvKeizersdijk16-VG01_0010.png"

fragment Cultuurhistorische waardenkaart

4.2.2 Onderzoek

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is aandacht besteed aan archeologie in de vorm van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en regels gericht op bescherming.
Voor het perceel ten zuiden van Keizersdijk 16 is de bestemming 'Waarde Archeologie' niet van toepassing.
Gelet hierop is van verder onderzoek afgezien.

Ten aanzien van het aspect 'cultuurhistorie' : uit de Cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er voor het plangebied sprake is van een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische sporen. Gelet evenwel op het voorgaande is van verder onderzoek afgezien.

4.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies in de nabijheid van milieugevoelige bestemmingen zoals wonen, noodzakelijk.

Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

4.3.2 Onderzoek

Er is uitgegaan van een ligging in gemengd gebied (nabij infrastructuur, functiemenging). Deze ligging heeft tot gevolg dat de gewenste zoneringen met één afstandstrap naar beneden zijn bijgesteld. Uit onderstaand overzicht blijkt dat het plangebied op voldoende afstand is gelegen van de omliggende bedrijven. Daarmee is het niet waarschijnlijk dat de omliggende bedrijfsvoeringen hinder en gevaar kunnen veroorzaken bij de nieuw te bouwen woning.

Bedrijf Categorie Gewenste afstand Daadwerkelijke afstand Voldoet
1. Kartbaan Strijen 5.3 700 meter 1600 meter ja
2. Akker- en of tuinbouw, fokken en houden van dieren, Keizersdijk 4 3.2 100 meter 136 m ja
2. Veehouderij Keizersdijk 23 )* 3.2 100 meter 120 meter ja
3. Glastuinbouw Keizersdijk 26 2 30 meter 84 meter ja

)* direct aan de dijk staat de woning met schuur. De schuur staat op een afstand van ca. 50 m van het perceel waarop de woning wordt gebouwd. De woning wordt enkele meters vanaf de perceelsgrens gebouwd, waardoor de afstand nog wat groter wordt. Bij een eventueel gebruik van de schuur voor het stallen van koeien zal sprake zijn van een afstand van minimaal 50 m. In het kader van 'ligging in gemengd gebied' kan de milieuzonering met één zone worden teruggebracht. In dit geval betekent dat milieucategorie 3.1. De minimaal gewenste afstand tot milieugevoelige bebouwing bedraagt dan 50 m. Hieraan wordt voldaan.

Gelet op de afstanden zal (ook) de nieuw te bouwen woning de bedrijfsvoeringen van de omliggende bedrijven niet belemmeren.

De oorspronkelijke bedrijfsbestemming op het naastliggende perceel wordt met dit bestemmingsplan tevens gewijzigd in een woonbestemming. De oorspronkelijke bedrijfsvoering is al geruime tijd geleden gestaakt. Hij heeft nooit gewerkt. De wijziging van de bestemming heeft een positieve invloed op de bestaande (woon)omgeving.

4.3.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van 'bedrijven en milieuzonering' bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Het doel van de Wet bodembescherming (Wbb) is het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst.

Indien in een bestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling wordt voorzien, moet voorafgaand aan de vaststelling van het plan vaststaan dat de bodemkwaliteit zodanig is, dat dit het realiseren van de nieuwe ontwikkeling niet in de weg staat.

4.4.2 Onderzoek

Door DS Milieu-Consult BV is een verkennend bodemonderzoek gedaan (rapportnr. 18.02.030, d.d. 27 maart 2018. Op basis van de beschikbare gegevens, als historische informatie, de zintuiglijke waarnemingen tijdens het veldwerk en de verkregen analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters, kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De bovengrond is niet verontreinigd met één van de onderzochte stoffen;
  • De diepere bodem is licht verontreinigd met kobalt, koper en polychloor bifenylen (PCB). Een oorzaak voor deze lichte verontreinigingen is niet achterhaald, doch volgens later verkregen informatie van omwonenden, zou de locatie een aantal jaren geleden opgehoogd zijn. De lichte verontreinigingen in de diepere bodem betreffen derhalve het oude maaiveld van de voormalige moestuin. Het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, zou een mogelijke oorzaak kunnen zijn;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Vermoedelijk betreft het een van nature verhoogd gehalte;
  • De hypothese dat de bodem niet verdacht is van het voorkomen van verontreinigingen, dient op basis van de verkregen onderzoeksresultaten te worden verworpen.

Alhoewel in de diepere bodem sprake is van lichte verontreinigingen, geven de verkregen onderzoeksresultaten geen aanleiding tot nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodem wordt milieu-hygiënisch gezien geschikt geacht voor het voorgenomen gebruik, wonen met tuin. Tegen de afgifte van een Omgevingsvergunning in verband met nieuwbouw, bestaan te dienaangaande geen bezwaren. Eventueel tijdens de bouw vrijkomende grond kan binnen de locatie vrij worden toegepast. Voor toepassing buiten de locatie dienen de richtlijnen van het Besluit Bodemkwaliteit te worden gevolgd.

Met betrekking tot de bodemsituatie van het naastliggende perceel is door een nieuwe koper een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de bodem geschikt is voor de toekomstige woonfunctie.

4.4.3 Conclusie

De bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 Algemeen

De gemeente is voorstander van een duurzame ontwikkeling van in ieder geval nieuwbouw woningen en probeert daarin initiatiefnemers te stimuleren.

4.5.2 Onderzoek

Initiatiefnemer heeft kenbaar gemaakt een duurzame en levensloopbestendige woning te willen bouwen. Daarbij gaat het in ieder geval om een gasloze woning en het aanbrengen van zonnepanelen voor de opwekking van energie. Voorts wil initiatiefnemer de mogelijkheden van ondergrondse koude- en warmteopslag onderzoeken.

4.5.3 Conclusie

Er is sprake van een duurzame ontwikkeling die past in de doelstellingen van de gemeente.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Algemeen

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

4.6.2 Onderzoek

Kabels en leidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen kabels en leidingen, die in het kader van het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen voor regeling in het bestemmingsplan in aanmerking komen.

Vervoer
Gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Wanneer een bestemming is voorzien binnen een het invloedsgebied van een transportas dient de toename van het Groepsrisico Externe Veiligheid te worden berekend.
Over de Trambaan worden op beperkte schaal gevaarlijke stoffen getransporteerd. Gezien de afstand tot de woning (bijna 500 m) vormt deze weg geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de beoordelingszones.

Bedrijven
In en om de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen waarmee rekening moet worden gehouden. De toekomstige woonlocatie ligt wel in het invloedsgebied van Shell Moerdijk. Met betrekking tot het groepsrisico is voor het gebied van Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk bepaald dat de risico-contouren maximaal tot de helft van het Hollands Diep reiken. Als zodanig is het groepsrisico voor de locatie Keizersdijk te verwaarlozen.

4.6.3 Conclusie

Gezien de afstand van het plangebied ten opzichte van de dichtstbijzijnde risicobronnen is het aspect externe veiligheid voor het bestemmingsplan geen belemmering.

4.7 Geluid

4.7.1 Algemeen

De Wet geluidhinder bevat bepalingen voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. De wet maakt daarbij onderscheid in nieuwe situaties en bestaande situaties. Voor nieuwe situaties gelden geluidnormen, die bij het vaststellen van een bestemmingsplan, waarin nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden voorzien, in acht genomen moeten worden. De wet hanteert daarbij voorkeursgrenswaarden en, indien daar niet aan kan worden voldaan, onder voorwaarden de mogelijkheid tot vaststelling van hogere waarden.

4.7.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gesitueerd in een onderzoekszone van spoorweglawaai. Voorts zijn er geen gezoneerde industrieterreinen in de directe nabijheid aanwezig. Wel is op circa 1,6 km een kartbaan gesitueerd. Omdat de kartbaan valt onder de categorie geluidhinderlijke inrichtingen is op 6 juni 1993, bij Koninklijk Besluit, een geluidszone vastgesteld rond het terrein van de kartbaan. Op grond van de meest actuele indeling van grote lawaaimakers, zoals volgt uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, is de kartbaan nog steeds aangewezen als een inrichting in de zin van artikel 41 van de Wgh. Daarmee is rondom de kartbaan een geluidszone vastgesteld. De beoogde woning is binnen deze geluidszone gesitueerd. Op de grens van de geluidszone is een maximale geluidsbelasting van 50 dB toegestaan.

Voor alle woningen binnen de geluidszone is een is een zogenoemde MTG-waarde vastgelegd (Maximaal Toegestane Geluidsbelasting) van 55 dB(A). Dit is een gemiddelde waarde over langere tijd (LAeq). Als bijlage bij het bestemmingsplan 'Kartbaan 2014' is een planMER gevoegd. Daarin is opgenomen dat bij de nabijgelegen woningen het maximale geluidsniveau (piekwaarde) niet meer dan 68 dB(A) zal bedragen. De grenswaarde van 70 dB(A) voor de LAmax in de dagperiode kan derhalve niet worden overschreden.

De nieuw te bouwen woning bevindt zich buiten de geluidszone van de kartbaan.

De woning ligt binnen de onderzoekszone van de Keizersdijk. Ter onderbouwing van het vigerende bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn in de bijlage bij de toelichting opgenomen. Daaruit blijkt dat de Keizersdijk een geluidscontour van 9 meter heeft. De woning is binnen deze geluidscontour gesitueerd.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Kraaij Akoestisch Adviesbureau, rapport d.d. 8 augustus 2018. Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting op de voorgevel van de nieuwbouwwoning 54 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde wordt met 6 dB overschreden.

Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting vanwege de Keizersdijk te reduceren op problemen stuiten van doelmatige, verkeers- en vervoerskundige of stedenbouwkundige aard, zal een hogere grenswaarde van 54 dB aangevraagd moeten worden bij de gemeente. Hierbij dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. In de rapportage is in paragraaf 5.4 aangegeven dat daaraan wordt voldaan.Een goede ruimtelijke ordening dient te worden gegarandeerd bij de woning. Om dit te bepalen wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidbelasting zonder aftrek artikel 110g Wgh. Omdat in het akoestisch onderzoek slechts sprake is van één aanwezige geluidbron, is de geluidbelasting vanwege deze bron (Keizersdijk) tevens de cumulatieve geluidbelasting. De cumulatieve geluidbelasting ex aftrek bedraagt in voorliggende situatie dus 59 dB. Ondanks dat met deze geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, wordt het woon- en leefmilieu bij de woning wel acceptabel geacht, aangezien er sprake is van drie geluidluwe gevels en een geluidluwe buitenruimte bij de woning, Deze zijn aan de zij- en achterkant van de woning gesitueerd. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk hogere waarden-beleid.

4.7.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de realisering van de woning een hogere grenswaarde dient te worden aangevraagd.

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij
Het aspect geur is relevant in situaties waarin een geurgevoelige functie, zoals een woning, is/wordt gesitueerd in de omgeving van veehouderijbedrijven die een geurbelasting veroorzaken. Enerzijds mag de geurbelasting een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staan, anderzijds moet voorkomen worden dat de aanwezigheid van een woning geen onevenredige schade toebrengt aan bestaande belangen van veehouderijbedrijven.
Sinds januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De Wgv vormt het exclusieve toetsingskader voor de beoordeling van geur afkomstig van veehouderijbedrijven. Voor het aspect geur wordt op grond van deze Wet, middels een wettelijk vastgelegd berekeningsprogramma, de geurbelasting van een veehouderijbedrijf op zijn omgeving berekend. Dit geldt voor bedrijven die dieren houden waarvoor een geurnorm is vastgesteld. Er zijn ook bedrijven waar extensieve diersoorten worden gehouden zoals bijvoorbeeld paarden en melkkoeien, voor dergelijke bedrijven gelden vaste afstandsnormen op grond van de Wgv.

Daarnaast biedt de wet de mogelijkheid voor gemeenten om af te wijken van de wettelijk vastgestelde geurnormen. Deze afwijkende normen moeten vastgesteld worden in een geurverordening die voorzien is van een ruimtelijke onderbouwing.

Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. melkveehouderijbedrijven waar niet meer dan 200 stuks melkrundvee worden gehouden en bij opslag van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningsplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden
Inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
minimumafstand binnen de bebouwde kom 100 m 50 m
minimumafstand buiten de bebouwde kom 50 m 25 m

4.8.2 Onderzoek

Zoals reeds in paragraaf 4.3 aangegeven is de afstand van het perceel van de nieuw te bouwen woning tot de veestal met koeien 120 m en daarmee wordt voldaan aan de minimum afstand van 50 m. Gelet op de afstand en het gegeven dat zich reeds verschillende woningen op een kleinere afstand van de veestal bevinden, worden geen problemen verwacht.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur levert voor het voorliggende bestemmingsplan geen knelpunt op.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel "niet in betekenende mate", afgekort NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het NSL-programma (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van als van "in betekenende mate" moet worden beschouwd. Is sprake van een NIBM-project dan mag worden aangenomen dat de effecten daarvan worden weggenomen binnen het geheel van maatregelen van het NSL.

Woonontwikkelingen mogen als NIBM-project worden aangemerkt als in één project niet meer dan 1.500 woningen met één verkeersontsluiting worden gerealiseerd. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is.

4.9.2 Onderzoek

Er is sprake van de bouw van één woning. De zeer beperkte reikwijdte van dit bestemmingsplan heeft geen effect op de luchtkwaliteit aan de Keizersdijk.

Desalniettemin is met toepassing van de NSL-monitoringstool. bezien of de luchtkwaliteit de beoogde (woon) functie op de locatie toelaat. Qua luchtkwaliteit betreft de woonfunctie geen gevoelige bestemming.

De kenbare rekenpunten zijn gelegen op nabij de kruising Trambaan-Molenwegje. Bij deze rekenpunten gelden de volgende waarden ten aanzien van NO2 en PM10:

Grenswaarde Rekenwaarde 2015 Rekenwaarde 2020 Voldoet
NO2 40 µg/m3 21 µg/m³ 17,3 µg/m³ ja
PM10 40 ug/m³ 19,6 µg/m³ 17,2 µg/m³ ja

Gegevens NSL Monitoringstool

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen knelpunt voor dit bestemmingsplan.

4.10 Natuur

4.10.1 Algemeen

Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en voegt drie 'oude' natuurwetten samen: de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De Wet natuurbescherming kent naast de algemene zorgplicht (artikel 1.11) nog drie hoofdstukken die van belang zijn voor ruimtelijke ingrepen. Dit betreft hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming), hoofdstuk 3 (soortbescherming) en hoofdstuk 4 (houtopstanden).Hoofdstuk 2 van de Wet richt zich op de gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natura 2000-gebieden. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de soortenbescherming.
De Wet natuurbescherming kent 4 beschermingsregimes voor soorten:

  • art 3.1: bescherming van vogels die onder de Vogelrichtlijn vallen -dit zijn alle vogels;
  • art 3.5: bescherming van dieren en planten in bijlage IV van de Habitatrichtlijn bijlage II van het verdrag van Bern of bijlage I van het verdrag van Bonn- ook wel 'strikt beschermde soorten' genoemd;
  • art 3.10: bescherming van soorten die worden genoemd in bijlagen A en B van de Wet Natuurbescherming - dit zijn deels meer algemene soorten die enkel nationaal beschermd worden en geen bescherming genieten onder Europese regelgeving;
  • art 1.11: algemene zorgplicht.

In genoemde artikelen is bepaald voor welke handelingen een vrijstelling kan worden verleend van de verbodsbepalingen. De verbodsbepalingen uit de Wet zijn (iets) anders geformuleerd dan de verbodsbepalingen uit de oude Flora- en faunawet. De verbodsbepalingen komen er kortweg op neer dat vogels en andere beschermde soorten niet (opzettelijk) gedood of opzettelijk verstoord mogen worden en dat nesten / voortplantingsplaatsen en rustplaatsen niet beschadigd of vernield mogen worden. Planten mogen niet worden geplukt of vernield. Voor vogels geldt daarbij dat nesten niet weggenomen mogen worden.
In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, dus ook voor algemene soorten zoals konijn en egel. De provincies hebben de mogelijkheid om vrijstellingsbesluiten op te stellen. In deze besluiten staat voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet (vergelijkbaar met de vroegere tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet). Ten opzichte van de oude wetgeving is de lijst met beschermde soorten gewijzigd. Naast de overgehevelde en toegevoegde soorten (vaatplanten, vlinders) is er een groot aantal soorten dat geen beschermde status meer heeft in de Wet. Dit betreffen voornamelijk vaatplanten en vissen.

4.10.2 Onderzoek

Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op de rand van het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen gesitueerd. Verder ligt het op circa 7 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Oude Maas, op circa 7 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Biesbosch, op circa 5 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Hollands Diep en op 11 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Haringvliet.

Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen is aangewezen voor de niet-broedvogelsoorten kolgans, dwerggans, brandgans en smient. Oudeland van Strijen kent geen beschermde habitats of soorten die stikstofgevoelig zijn. De kwalificerende ganzen en smienten profiteren namelijk van de zeer stikstof (eiwit) rijke graslanden. Een en ander blijkt ook uit de kaart die gebruikt is in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Op deze kaart zijn 118 van de 160 Natura-2000 gebieden opgenomen, waar tenminste één stikstofgevoelige habitat voorkomt maken heeft met overbelasting door stikstof. Het Oudeland van Strijen staat niet op deze kaart.

Op grond van het bovenstaande kan geoordeeld worden dat de realisering van één woning aan de Keizersdijk onder meer vanwege de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, met uitzondering dan van het Oudeland van Strijen, geen enkele negatieve gevolgen kunnen hebben voor deze Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling van de stifstofdepositie kan achterwege blijven. Met deze overweging wordt aangesloten bij de uitspraak van de Raad van State inzake de toepassing van het PAS.

Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Door Adviesbureau Mertens B.V: is een rapportage `Quickscan beschermde planten/ en diersoorten Zuidzijde Keizersdijk 16 te Strijen` opgesteld. Op 10 juli 2018 heeft een veldonderzoek ter plaatse plaatsgevonden. De doelstelling van het onderzoek was tweeledig. Enerzijds wordt inzichtelijk gemaakt welke wettelijk beschermde natuurwaarden in het kader van soortenbescherming van planten/ en diersoorten te verwachten zijn. Anderzijds worden de consequenties van deze aanwezigheid voor de planontwikkeling weergegeven. Van belang is dat de volgende vragen worden beantwoord;

  1. a. welke wettelijk beschermde planten- en diersoorten komen mogelijk voor ter plaatse van en in de directe omgeving van het plangebied+
  2. b. welke verwachte wettelijk beschermde planten- en diersoorten ondervinden nadelen van de plansituatie
  3. c. hoe dient te worden omgegaan met eventuele negatieve effecten van de plansituatie op wettelijk beschermde planten- en diersoorten.

4.10.3 Conclusie

Uit het verrichte onderzoek blijkt dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels het van belang is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels om er te verblijven. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Op grond van de analyse uit de eindrapportage worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.11 Verkeer En Parkeren

4.11.1 Algemeen

Het is van belang dat ontwikkelingen niet leiden tot verkeers- en/of parkeerproblemen. Doelstelling is de huidige functie van de Keizersdijk te behouden.

4.11.2 Onderzoek

Door dit bouwplan worden verkeersstructuren niet gewijzigd. Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woning vindt op eigen terrein plaats. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat dit eveneens geen negatief effect heeft op het gebruik van de Keizersdijk als fietsroute.

4.11.3 Conclusie

Ook het aspect verkeer staat niet in de weg aan het realiseren van het bestemmingsplan.

4.12 Water

4.12.1 Algemeen

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeleid 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In mei 2011 hebben partijen het Bestuursakkoord Water ondertekend. Doelstelling van dit vernieuwde akkoord is te blijven zorgen voor veiligheid tegen overstromingen, een goede kwaliteit water en voldoende zoet water.

Het Nationaal Waterplan 2009-2015 geeft in hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in die periode voert om te komen tot duurzaam waterbeheer en is in het bijzonder gericht op het beschermen tegen overstromingen, voldoende schoon water en de maatregelen die hiervoor nodig zijn. Inmiddels is een ontwerp voor het Nationaal Waterplan 2016-2021 beschikbaar. Hierin wordt ook vooruit geblikt naar het jaar 2050.

De provincie Zuid-Holland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Regionaal Waterplan 2016-2021. Het gaat in dat plan om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

4.12.2 Onderzoek

De Keizersdijk is niet aangewezen als primaire of regionale waterkering. Wel is aan wegzijde een watergang gelegen en is bij werkzaamheden een watervergunning vereist. Er worden geen werkzaamheden voorzien in de bestaande watergangen / waterstructuur. Wel wordt een damwand geplaatst om vervolgens het perceel op te hogen naar het dijkniveau. Hierover zal initiatiefnemer nader overleggen met het waterschap.

Voor de nieuwe woning wordt een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.

4.12.3 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen consequenties voor het aspect water.

4.13 Milieueffectrapportage

4.13.1 Algemeen

In het Besluit milieueffectrapportage (Mer) is aangegeven ten behoeve van welke activiteiten een milieueffectrapportage moet worden opgesteld of “Mer-beoordelingsplichtig” zijn. In het besluit zijn drempelwaarden opgenomen voor verschillende milieubelastende activiteiten op basis waarvan, gezien de omvang van de activiteiten, beoordeeld moet worden of:

  • de activiteit sowieso Mer-plichtig is (bijlage C van het Mer)
  • of dat op de activiteit een MER beoordelingsplicht van toepassing is (bijlage D van het MER).

Per 7 juli 2017 is het Besluit Mer mede naar aanleiding van uitspraken van het Europese Hof aangepast. De aanpassing houdt in, dat indien de omvang van de activiteit onder drempelwaarden als bedoeld in bijlage D blijft, er toch een vormvrije Mer-beoordelingsplicht van toepassing is op de te onder nemen activiteit. Deze beoordeling houdt in dat moet worden afgewogen, dat ondanks dat de activiteit (ruim) onder de drempelwaarden blijft, de milieueffecten van de activiteit moet worden bepaald en moet worden beoordeeld of al dan niet een MER moet worden opgesteld. Deze beoordeling moet ook worden gedaan voor het ruimtelijke besluit (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) dat de activiteit mogelijk maakt.

4.13.2 Onderzoek

Het onderhavige bestemmingsplan is gericht op de bouw van één woning en de vraag is of er daarmee sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit Mer. De ontwikkeling blijft in ieder geval onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.4 van het Besluit Mer. Zelfs indien er sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit Mer blijkt uit deze plantoelichting dat van belangrijke milieugevolgen geen sprake is en daardoor een mer-beoordelingsplicht niet aan de orde is.

4.13.3 Conclusie

Een Mer-beoordeling is niet nodig. Op grond van de gewijzigde Mer-regelgeving wordt dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet besloten.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt allereerst (par. 5.2) aandacht besteed aan de Wet ruimtelijke ordening en de RO-standaarden die bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden toegepast. Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling (par. 5.3). In de volgende paragraaf (par. 5.4) wordt per bestemming een toelichting gegeven.

5.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat nieuwe ruimtelijke plannen - zoals bestemmingsplannen – conform de landelijk geldende RO-standaarden digitaal moeten worden vervaardigd.
Een dergelijk ruimtelijk plan moet worden opgebouwd volgens de 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP 2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. De plannen moeten ook voor een ieder digitaal raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl. De gemeente zorgt hiervoor.
De SVBP heeft alleen betrekking op de structuur en vorm en niet op de inhoud van de bestemmingsregeling. Daarnaast zijn in het Bro bepalingen en standaard teksten opgenomen waaraan het bestemmingsplan moet voldoen.
Het bestemmingsplan 'Keizersdijk ten zuiden van nummer 16' is overeenkomstig deze regels opgesteld.

5.3 Opzet Van Het Bestemmingsplan

Bestemmingsplannen bestaan uit een verbeelding (kaart) en regels. Deze vormen samen het juridisch bindende deel van het plan. Daarnaast bevat een bestemmingsplan een toelichting, waarin de achtergronden en de onderbouwing van het plan worden toegelicht en zo nodig verantwoording wordt afgelegd van de voor het plan relevante onderzoeken.
Het bestemmingsplan is een verzameling van vastgelegde bestemmingen die alle geografisch bepaald zijn. Elk geografisch object heeft een hoofdbestemming. Eventueel kan een bestemming verder gespecificeerd worden middels aanduidingen.
De wijze waarop de verbeelding en regels worden opgesteld is voorgeschreven in het SVBP. Op de verbeelding heeft elke bestemmingscategorie een eigen kleur en overige aanwijzingen worden op een eenduidige manier weergegeven.
Verder worden de regels qua hoofdstukindeling, volgorde en opbouw van de artikelen op uniforme wijze weergegeven. Ook de tekst van enkele altijd in een bestemmingsplan voorkomende bepalingen is voorgeschreven, zoals de anti-dubbeltelregel en de overgangsregels.

De regels zijn ingedeeld in de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels (begrippen en wijze van meten)
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Voor bestemmingsregels geldt de volgende vaste opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. De specifieke bepalingen worden zoveel mogelijk per bestemming opgenomen.

5.4 Juridische Planbeschrijving

5.4.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat 2 artikelen met algemene bepalingen die het gehele plan betreffen.

In artikel 1 – Begrippen - worden in het plan voorkomende begrippen gedefinieerd. Met de gegeven begripsomschrijvingen kan bij de latere toepassing van het bestemmingsplan verschil van inzicht in de interpretatie van het bestemmingsplan zoveel mogelijk worden voorkomen. Over het algemeen is gebruik gemaakt van wettelijk voorgeschreven of algemeen gebruikelijke begripsomschrijvingen.

In artikel 2 – Wijze van meten - wordt beschreven hoe in het bestemmingsplan gegeven afmetingen moeten worden bepaald. Ook deze bepalingen zijn bedoeld om een eenduidige toepassing van het bestemmingsplan te bevorderen. Er is sprake van omschrijvingen die algemeen gebruikelijk en geaccepteerd zijn.

5.4.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 - bestemmingsregels - kent 2 bestemmingen.

Artikel 3 - Tuin

Deze bestemming is gelegd op de gronden direct aan de dijk voor de woning. De inhoud van de bestemming is gelijk aan die in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Artikel 4 - Wonen
De bestemming 'Wonen' is gelegd op het perceel van de nieuw te bouwen woning en op het naastliggende perceel. Voor de nieuw te bouwen woning is aansluiting gezocht bij de regeling in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voor het naastliggende perceel is uitsluitend de bouw van een schuur (=bijbehorend bouwwerk) toegestaan.

5.4.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn bepalingen opgenomen die binnen het bestemmingsplan algemeen geldend zijn.

Artikel 5 - Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is in artikel 3.2.4. Bro voorgeschreven. Wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, mag het opengebleven terrein niet nog eens meetellen bij het toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 - Algemene bouwregels
Voor ondergeschikte bouwdelen van bebouwing mag in beperkte mate worden afgeweken van de afmetingen volgens dit bestemmingsplan.

Artikel 7 - Specifieke gebruiksregel
In artikel 7 is bepaald welke gebruiksvormen niet zijn toegestaan.

Artikel 8 - Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling maakt kleine afwijkingen van het bepaalde in dit plan mogelijk.

Artikel 9 - Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling maakt aanpassing van de begrenzing van bestemmingen mogelijk.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat bepalingen voor overgangssituaties en een titelbepaling.

Artikel 10 - Overgangsrecht bouwwerken en gebruik
In dit artikel zijn de in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van Bro voorgeschreven bepalingen omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken en het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 11 - Slotregel
Dit artikel geeft aan met welke naam het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Overleg Artikel 3.1 Bro

Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg is gevoerd met de daar aangegeven instanties. In de als bijlage bijgevoegde Nota van overleg en inspraak zijn de gemaakte opmerkingen opgenomen, alsmede de gemeentelijke reactie daarop.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken, zowel digitaal als analoog, ter inzage gelegd met ingang van 2 januari 2019 tot 14 februari 2019. Tijdens deze procedure is er voor iedereen de mogelijkheid geweest een inspraakreactie in te dienen.

In de bij de toelichting als bijlage bijgevoegde Nota van overleg en inspraak zijn de gemaakte opmerkingen opgenomen, alsmede de gemeentelijke reactie daarop.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan zal tussen de gemeente Hoeksche Waard en initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden afgesloten waarmee de gemeentelijke plankosten, alsmede mogelijke planschadekosten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal voldoende geregeld.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Quick Scan Beschermde Planten- En Diersoorten Zuidzijde Keizersdijk 16, Strijen

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Nieuwbouwwoning Naast Keizersdijk 16, Strijen

Bijlage 4 Ontwerpbesluit Hogere Grenswaarden Keizersdijk 16, Strijen

Bijlage 5 Nota Inspraak En Vooroverleg Bestemmingsplan Keizersdijk Ten Zuiden Van Nummer 16