Hoofdstraat 2 Vierhuizen
Bestemmingsplan - Gemeente Het Hogeland
Vastgesteld op 05-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Hoofdstraat 2 Vierhuizen met identificatienummer NL.IMRO.1966.BP9975VS2-VS01 van de gemeente Het Hogeland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1966.BP9975VS2-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf
een dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf, dat in een hoofdgebouw of bijgebouw van een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan- of uitbouw
een onderdeel van een hoofdgebouw, alsmede een op zichzelf staand gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.7 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bestaand
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing (de maatvoering van een bouwwerk, de afstand tot een bouwwerk of een te bebouwen percentage) die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht, of een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;
1.11 bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat niet voldoet aan de definitie van aan- of uitbouw;
1.14 biodiversiteit
graad van verscheidenheid aan levensvormen binnen een gegeven ecosysteem, geografisch gebied of de gehele planeet;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 extensief agrarisch gebruik
laagproductief agrarisch gebruik dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het weiden van dieren waarbij niet of verminderd gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen, kunstmest, mestinjectie en diepploegen;
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.24 hobbymatig agrarisch gebruik
het telen van gewassen en/of het uitsluitend weiden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie, niet zijnde een volkstuin;
1.25 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.26 natuur-inclusief
het zodanig inrichten en gebruik van een perceel of gebouw dat dit bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden;
1.27 natuurwaarden
waardevolle aspecten van een bepaald gebied, zoals natuurschoon, schoon water, het voorkomen van bepaalde plant- of diersoorten, de afwezigheid van lawaai;
1.28 ondergronds
onder peil;
1.29 peil
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.30 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.31 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.32 verbeelding
de kaart, bestaande uit meerdere bladen, met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
1.33 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Natuurinclusief
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Natuurinclusief' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. extensief agrarisch gebruik;
- b. hobbymatig agrarisch gebruik;
- c. landschappelijke moes- en siertuinen;
- d. ecologische landschapselementen zoals heggen, vogelbosjes, overhoekjes welke de lokale biodiversiteit bevorderen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming,wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken in strijd met de in lid 3.1 gegeven bestemmingsomschrijving;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor reclamedoeleinden.
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep;
- b. groenvoorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. gebouwen en overkappingen;
- i. overige bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming,wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel;
- 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m²;
- 3. er vergunningplichtige activiteiten op grond van Wet Milieubeheer plaatsvinden;
- 4. andere dan de gebruiker van de woning het aan-huis-verbonden beroep uitoefenen;
- 5. detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop in het klein;
- 6. afbreuk wordt gedaan aan de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
- 7. parkeren niet op het eigen erf plaatsvindt;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecabedrijven;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het bepaalde in lid 4.4 sub b in die zin dat de gebouwen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf die zijn genoemd in Bijlage 1, mits:
- a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel;
- b. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
- c. er geen vergunningplichtige activiteiten op grond van Wet Milieubeheer plaatsvinden;
- d. de gebruiker van de woning het aan-huis-verbonden bedrijf uitoefent;
- e. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop in het klein;
- f. geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
- g. parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m2 op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, mits op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
- b. Aan de afwijking zoals genoemd onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of;
- 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen en/of;
- 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m2 op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, mits op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
- b. Aan de afwijking zoals genoemd onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of;
- 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen en/of;
- 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevolle Lijnen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijken en dijkrestanten;
- b. de bescherming van landschapselementen die met de oude dijken samenhangen, zoals coupures, schotbalkoodsjes en kolken;
- c. het behoud van de archeologische en landschappelijke waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bebouwing.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:
- a. het diepploegen, egaliseren, ophogen en afschuiven van de dijkgronden;
- b. het gebruik anders dan als grasland.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.3 onder a, indien de aanpassing van het profiel van de wegen, dijken en/of dijkrestanten nodig is ter versterking van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden of ter voorkoming van onevenredig grote hinder voor de landbouw, mits tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.5 is verkregen.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Invloedsgebied Wierden
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Invloedsgebied wierden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
8.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
- b. het gebruik van de gronden voor houtteelt.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Wierden
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Wierden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het reliëf van de wierde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
9.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:
- a. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden.
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het college van burgemeester kan afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het aanvullen van wierden in geval de aanvulling dient ter versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en opstallen als inrichting ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van een seksinrichting.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
De voor 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang en het zicht op de molen.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van:
- a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat:
- 1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.
- b. de onder a bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan Hoofdstraat 2 Vierhuizen.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Lijst Van Toegestane Beroepen En Bedrijven
LIJST VAN TOEGESTANE BEROEPEN EN BEDRIJVEN BIJ WONINGEN
Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:
- individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, enz.;
- individuele praktijk dierenarts.
Kledingmakerij:
- (maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
- woningstoffeerderij.
Kantoor- en opslagfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:
- schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, klussenbedrijf, bestratingsbedrijf, glazenwasserij, waarbij de opslag van enige materialen, gereedschappen en een voertuig op het perceel is toegestaan, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf.
Reparatie-/verhuurbedrijfjes, waaronder:
- schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
- uurwerkreparatiebedrijf;
- goud- en zilverwerkreparatiebedrijf;
- reparatie van kleine (electrische) gebruiksgoederen;
- reparatie van muziekinstrumenten;
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.
Advies- en ontwerpbureaus, waaronder individuele praktijk voor:
- reclame ontwerp;
- grafisch ontwerp;
- architect.
(Zakelijke) dienstverlening, waaronder individuele praktijk voor:
- notaris;
- advocaat;
- accountant;
- assurantie-/verzekeringsbemiddeling;
- exploitatie en handel in onroerende zaken.
Overige dienstverlening:
- kappersbedrijf;
- schoonheidssalon.
Onderwijs:
- autorijschool;
- onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium.
Voorzieningen ten behoeve van de kunstnijverheid, zoals:
- galerie/expositieruimte, ruimte voor toegepaste kunst, atelier, beeldentuin, ruimte voor workshops.
Dan wel met voorgenoemde bedrijven en voorzieningen naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding is het voornemen om een vijftal percelen bij de Hoofdstraat 2 in Vierhuizen passend te bestemmen en planologisch te wijzigen, zodat de gewenste (toekomstige) functies mogelijk kan worden gemaakt.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de bestemmingen en regels niet passen bij het gewenste gebruik. Om de plannen planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat 2 te Vierhuizen. Het gaat hierbij om een vijftal percelen. De locaties staan kadastraal bekend als gemeente Ulrum, sectie G, perceel 413 en 753 en sectie K, perceel 1015, 1048 en het zuidelijke deel van 1049. In onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied aan de Hoofdstraat 2 in Vierhuizen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.2: Kadastrale kaart met aanduiding percelen aan de Hoofdstraat 2 in Vierhuizen (bron: perceelloep.nl)
Op basis van de aard van de aanpassingen, kunnen de vijf percelen op de volgende wijze gegroepeerd worden in drie deelgebieden:
- Deelgebied 1: Perceel 413 en 753
- Deelgebied 2: Perceel 1015
- Deelgebied 3: Perceel 1048 en het zuidelijke deel van perceel 1049
Tot circa 2008 was het hele bezit echter in eigendom van een veehouder die woonde op perceel 413 en op de overige percelen zijn melkveehouderij had. Na beeindiging van de melkveehouderijg vanwege ouderdom raakte het bezit in verval. De percelen (in totaal 2,3 ha) zijn daarna door initiatiefnemer stuksgewijs aangekocht in de periode 2012 tot 2021, in gebruik genomen en gerenoveerd.
In onderstaand figuur is de ligging van de deelgebieden weergegeven.
Figuur 1.3: Kadastrale kaart met aanduiding deelgebieden aan de Hoofdstraat 2 in Vierhuizen (bron: perceelloep.nl)
1.3 Vigerende Planologische Situatie
De planlocatie ligt voor een gedeelte binnen de begrenzing van de beheersverordening 'Kleine Kernen' en voor een gedeelte binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De beheersverordening 'Kleine Kernen' is vastgesteld door de (voormalige) gemeenteraad van De Marne op 27 mei 2014 en het bestemmingsplan 'Buitengebied' is vastgesteld door de gemeenteraad van Het Hogeland op 10 juli 2019.
Hieronder wordt de vigerende planologische situatie per deelgebied beschreven.
1.3.1 Deelgebied 1
Deelgebied 1 ligt voor een deel in de beheersverordening 'Kleine Kernen' (perceel 413 - 2,1 are) en voor het andere deel in bestemmingsplan 'Buitengebied' (perceel 753 - 6,8 are). Het perceel binnen de beheersverordening 'Kleine Kernen' kent de enkelbestemming 'woongebied', maar geen dubbelbestemming. De voor woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en een aan huis verbonden bedrijf, alsmede verkeers- en verblijfsdoeleinden, nutsvoorzieningen en groen- en parkeervoorzieningen. Het realiseren van meer dan het bestaande aantal woningen binnen de bouwvlakken is niet toegestaan.
Het perceel binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' kent de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast kent het perceel (deels) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Wierden' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. Cultuurgrond;
- c. Wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden bedrijf;
- d. Bepaalde vormen van dagrecreatie;
- e. Verkeer, uitsluitend zover het bestaande wegen betreft;
- f. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Bij grondwerkzaamheden, op als 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, dieper dan 0,5 meter en over een oppervlakte van 200 m2 of groter, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Bij grondwerkzaamheden, op als 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, dieper dan 0,4 meter en over een oppervlakte van 50 m2 of groter, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Ten behoeve van het voorliggende initiatief in deelgebied 1 zullen er geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit archeologie voor onderhavig initiatief.
De voor 'Waarde - Wierden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het reliëf van de wierden.
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval, het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden gerekend.
Verder is er een vergunningsverplichting voor de volgende werkzaamheden:
- a. het graven en dempen van sloten en watergangen;
- b. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
- c. het verwijderen van stuwen en dammen;
- d. het aanbrengen van drainage of het wijzigen van het greppelsysteem;
- e. het wijzigen van het verkavelingspatroon.
Ten behoeve van het voorliggende initiatief in deelgebied 1 zullen er geen grondroerende of één van bovengenoemde werkzaamheden plaatsvinden. Het initiatief is niet in strijd met deze dubbelbestemming.
De voor 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang en het zicht op de molen.
Voorliggend initiatief betreft een planologische aanpassing. Er zijn geen fysieke werkzaamheden mee gemoeid, die de vrije windvang beïnvloeden.
Figuur 1.4 Uitsneden vigerende bestemmingsplannen met aanduiding deelgebied 1 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3.2 Deelgebied 2
Deelgebied 2 (perceel 1015 - 7,95 are) ligt volledig binnen bestemmingsplan 'Kleine Kernen'. Het perceel kent de enkelbestemming 'woongebied', maar geen dubbelbestemming. De voor woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en een aan huis verbonden bedrijf, alsmede verkeers- en verblijfsdoeleinden, nutsvoorzieningen en groen- en parkeervoorzieningen.
Het realiseren van meer dan het bestaande aantal woningen binnen de bouwvlakken is niet toegestaan, met uitzondering van het aantal woningen dat op de plankaart is aangeduid zijn gebouwd. Het realiseren van een woning, waardoor het aantal groter wordt dan het bestaande aantal woningen, is dus niet toegestaan. Hierin is voorliggend initiatief strijdig met het bestemmingsplan.
Figuur 1.5 Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding deelgebied 2 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3.3 Deelgebied 3
Deelgebied 3 (perceel 1048 en het zuidelijke deel van perceel 1049) ligt in de beheersverordening 'Kleine Kernen'. Het deelgebied kent de enkelbestemming 'agrarische doeleinden' en voor een gedeelte 'woongebied'. De voor woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en een aan huis verbonden bedrijf, alsmede verkeers- en verblijfsdoeleinden, nutsvoorzieningen en groen- en parkeervoorzieningen. De voor 'agrarische doeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven en/of agrarische cultuurgrond, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond.
Deze bestemming komt niet overeen met de gewenste natuur-inclusieve landschapsinrichting en een hobbymatig agrarisch gebruik.
Figuur 1.6 Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding deelgebied 3 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 2 Vierhuizen' bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding;
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
- in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk4 beschreven;
- in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische - en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
Omwille van de leesbaarheid is het onderscheid tussen de 3 deelgebieden, zoals beschreven in paragraaf 1.2 en afgebeeld in figuur 1.3 ook voor de beschrijving van de huidige en gewenste situatie gebruikt.
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Deelgebied 1
Deelgebied 1 is gelegen aan de zuidkant van de Hoofdstraat bij de westelijke entree van het dorp Vierhuizen. Het deelgebied bestaat uit een woonperceel waarop een woning staat en een agrarisch perceel zonder bebouwing en zonder een agrarische functie. Onderstaande figuur geeft het deelgebied weer.
Figuur 2.1 Luchtfoto met aanduiding deelgebied 1 (bron: Google Maps)
Het perceel grenst in het zuidwesten aan het agrarische buitengebied en in het noordoosten aan het dorp Vierhuizen. Direct aan de straatkant staat de woning van de Hoofdstraat 2. Onderstaande figuur geeft de voorzijde van de woning weer.
Figuur 2.2 Voorzijde woonhuis Hoofdstraat 2 in 2015 (bron: Google Maps)
Als onderdeel van hetzelfde deelgebied bevindt zich ten zuiden van de woning een tuin en een strook agrarisch land.
2.1.2 Deelgebied 2
Deelgebied 2 is gelegen ten noorden van de Hoofdstraat, tegenover de woning van deelgebied 1. Onderstaande figuur geeft het deelgebied weer.
Figuur 2.3 Luchtfoto met aanduiding deelgebied 2 (bron: Google Maps)
Op het perceel staat een schuur die tot circa 2008 diende als veeschuur, maar in ieder geval voor 2012 niet meer agrarisch in gebruik is. Na zware stormschade in 2013 (Figuur 2.4) is na overleg met de gemeente De Marne i.v.m. vergunningverlening, de schuur hersteld en verbouwd als bijbehorend bouwwerk, behorend bij de woning op perceel 413. Deze schuur wordt gebruikt voor opslag, werkruimte en als logeergelegenheid. Ook deze verbouwde schuur ligt aan de westelijke entree van het dorp Vierhuizen. Ten noordwesten grenst het perceel aan het agrarische buitengebied en ten zuidoosten aan het dorp Vierhuizen. Naast de verbouwde schuur bevindt zich op het perceel een voor-, zij- en achtertuin. Onderstaande figuur geeft voorzijde van de voormalige en de verbouwde schuur weer.
Figuur 2.4 Schuur na stormschade in 2013 (links) en huidige situatie (rechts).
2.1.3 Deelgebied 3
Deelgebied 3 is gelegen ten noorden van beide andere deelgebieden en ten noorden van het dorp Vierhuizen, en heeft een voornamelijk open karakter. Deelgebied 3 grenst in het zuiden en oosten aan het dorp Vierhuizen met onder andere het terrein van de voormalige camping Lauwerszee, nu eigendom van In Leasure. In het meest zuidwestelijke gedeelte van het gebied grenst het aan deelgebied 2 en dijk met daarachter het erf van een landbouwbedrijf. Het noorden van het deelgebied grenst aan het agrarische buitengebied dat hier doorsneden wordt door de provinciale weg N361.
Figuur 2.5 Luchtfoto met aanduiding deelgebied 3 (bron: Google Maps)
Het zuidwestelijke perceel 1048 is in de huidige situatie ingericht met medewerking van Landschapsbeheer Groningen waarbij de nadruk ligt op natuur-inclusief landschappelijk gebruik voor eigen voedselproductie en bevordering van biodiversiteit. Dit houdt onder meer in de realisatie van een aantal natuurelementen (zie paragraaf 2.1.4) in combinatie met moestuin, fruit- en notenteelt, kippen en bijen. Ten behoeve van dit gebruik staat er een nachtverblijf voor de kippen, een kleine bijenstal en een hobbykas. Op de als 'woongebied' bestemde grond staat een gereedschapsschuur. Voorheen was dit een veldschuur voor het vee. Het overgrote gedeelte (perceel 1049) wordt verpacht aan een melkveehouder in Vierhuizen.
2.1.4 Natuur, landschap en milieu
De percelen, en de bouwwerken daarop, zijn jaren in het beheer verwaarloosd waardoor ze ook lang te koop hebben gestaan en verpaupering toenam. Initiatiefnemer heeft daarom veel tijd, geld en energie gestopt in het opknappen en inrichten van het bezit. Samen met Landschapsbeheer Groningen werd een natuur-inclusief plan voor de percelen opgesteld en uitgevoerd waarbij de nadruk ligt op het verbeteren van de biodiversiteit. Zodoende zijn op de percelen verschillende habitattypen ontstaan of in wording, zoals kruidenrijk grasland, wilde bloemenbed, vogelbosjes van inheemse bes-dragende struiken en heesters, amfibie-vriendelijke slootranden, boomgaard van oude hoogstam fruitrassen, hout- en knoeststapels, overhoekjes, en (overjarig) riet. De geplante iepen(rijen) op de percelen versterken landschappelijk de begrenzing van het dorp.
Het pachtcontract met de veeboer voor perceel 1049 beoogt ook de lokale biodiversiteit te bevorderen en houdt onder meer in dat het perceel niet wordt gemaaid tussen 1 april en 15 juni (broedseizoen) en uitsluitend beweid wordt met jongvee. Bemesting vindt plaats met vaste mest (geen drijfmest). Doorzaaien met kruidenrijk graszaad staat op het programma, en chemische bestrijding van probleemonkruiden zoals distels, brandnetels en ridderzuring is alleen lokaal toegestaan. Door Landschapsbeheer Groningen zijn een linde en (knot)wilgen geplant, mede ten behoeve van CO2-opslag en stikstofvastlegging, en is een traditioneel eikenhouten wringhek geplaatst.
Herinrichting van de percelen heeft al geleid tot toegenomen biodiversiteit, meer insecten, kikkers, salamanders, en minder-algemene vogelsoorten (zoals blauwborst, grauwe vliegenvanger, waterral) of rode-lijst soorten (torenvalk) zijn al broedend waargenomen op de percelen. Ook zoogdieren komen er voor (bijv. egel, haas, ree, marter, diverse vleermuis soorten).
Inrichting en gebruik van de percelen leidt ertoe dat een 'bufferzone' is ontstaan tussen het noordwestelijke deel van het dorp en het omringende intensief-gebruikte landbouw areaal waardoor minder of geen hinder voor omwonenden wordt ondervonden van landbouwverkeer en/of chemische bestrijdingsactiviteiten. Ook is er zo meer aansluiting met en versterking van de gewenste agrarische natuurwaarden (zie vereniging Wierde & Dijk) van de aangrenzende slaperdijk.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Deelgebied 1
In de gewenste situatie wordt perceel 753 omgezet van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Woongebied'. De wijziging betreft slechts een planologische aanpassing zonder fysieke ingrepen. Het perceel is in de huidige situatie al niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden en zal als 'Woongebied' beter passen bij het gebruik inclusief de landschappelijke en natuurinclusief ingerichte tuin, behorend bij de woning op perceel 413.
2.2.2 Deelgebied 2
In de gewenste situatie wordt het toegestane aantal woningen aangepast, zodat de verbouwde schuur als reguliere woning kan worden gebruikt. De wens is om perceel 1015 planologisch te wijzigen zodat er één vrijstaande (schuur)woning met huisnummer is toegestaan.
2.2.3 Deelgebied 3
In de gewenste situatie krijgt dit gebied een bestemming die een landschappelijke inrichting met speciale aandacht voor diversere inheemse beplanting en meer variatie in sloot- en bermbeheer. Tevens vindt er een verschuiving plaats naar hobbymatig agrarisch gebruik: het telen van groenten, fruit, noten en het houden van hobbydieren, zoals bijen en enkele kippen,. Dit in combinatie met het extensief agrarisch beheer van de pachtende melkveehouder.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
- Rijksvaarwegen;
- Project mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemeneregels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief is slechts planologisch van aard en gaat niet gemoeid met de bouw van woningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Groningen
De Omgevingsvisie provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie zijn de wijzigingen ten gevolge van actualisaties uit 2017, 2019, 2020, 2021 en 2022 meegenomen. De geconsolideerde Omgevingsvisie is geconsolideerd op 25 mei 2022 en is de meest actuele versie van de Omgevingsvisie provincie Groningen.
De Omgevingsvisie combineert al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving. De visie is geordend aan de hand van zeven samenhangende thema's:
- Ruimte
- Landbouw
- Natuur
- Landschap
- Water
- Mobiliteit
- Milieu
Een onderscheid dat wordt gemaakt in de omgevingsvisie is die tussen het beleid voor het stedelijk gebied en het beleid voor het buitengebied. Dit onderscheid is ook relevant bij voorliggend initiatief, aangezien het projectgebied zowel in het stedelijk gebied als (voor een klein deel, ter plekke van perceel 753) in het buitengebied gelegen is.
De Omgevingsvisie zegt het volgende over het stedelijk gebied en het buitengebied.
Stedelijk gebied
"Onder stedelijk gebied verstaan wij een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. We willen stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat we het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van onze provincie, willen behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Dit vraagt extra zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunen en adviseren wij gemeenten."
Buitengebied
"Onder het buitengebied verstaan wij die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben.
Wij willen de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook willen we het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Hiervoor hebben wij regels opgenomen in de Omgevingsverordening."
Conclusie
Voorliggend initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie aangezien de stedelijke ontwikkeling van deelgebied 2 binnen het stedelijke gebied plaatsvinden en de ontwikkelingen van deelgebied 1 en 3 bijdragen aan de ontwikkeling van natuur en recreatie en waarbij de landschappelijke kernkarakteristieken worden versterkt.
3.2.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen
De Omgevingsverordening provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening zijn de wijzigingen ten gevolge van verschillende besluiten verwerkt. De geconsolideerde Omgevingsverordening is geconsolideerd op 25 mei 2022 en is de meest actuele versie van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen (hierna: Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's zoals ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen.
Voor de gewenste inrichting van het plangebied is het van belang dat de Omgevingsverordening regels bevat over 'wierden' en 'zones rond wierden'. Afdeling 2.27 uit de Omgevingsverordening zegt hierover het volgende:
"Artikel 2.53.1 Wierden
- 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven wierden, stelt regels gericht op bescherming van het reliëf, voor zover de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet.
- 2. In afwijking van het eerste lid, kunnen de regels voorzien in aanvulling van een wierde als die aanvulling dient om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te versterken.
Artikel 2.53.2 Zones rond wierden
- 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de zones rond wierden en wierdedorpen aangegeven op kaart 7 bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid.
- 2. De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van bos en boomgaarden."
In de uitvoering van de gewenste ontwikkeling is Landschapsbeheer Groningen betrokken om in samenwerking met de initiatiefnemer zo veel mogelijk de landschappelijke en cultuurhistorische waarde te versterken. Daarnaast wordt er rekening gehouden met bescherming van de landschappelijke openheid. Voor een gedeelte van het plangebied, aan de noordzijde, zal om deze reden geen nieuwe houtteelt, bos of boomgaarden worden aangelegd.
Voor wat betreft de ontwikkeling van deelgebeid 2 zegt de Omgevingsverordening dat het belangrijk is om de woningvoorraad af te stemmen op de regionale behoefte. In het kader van de nieuwe woonvisie van gemeente Het Hogeland is het nu wel mogelijk om een enkelvoudige woning toe te voegen in Vierhuizen, waar dat voorheen niet mogelijk was. Er is vanuit het wegingskader van de Woonvisie 2020-2025 en de afspraken die recentelijk met de provincie zijn gemaakt geen bezwaar om aan voorliggend initiatief mee te werken. De toevoeging van één woning is in lijn met de recente afspraken met de provincie, vastgelegd in de brief van Gedeputeerde Staten, 26 augustus 2021, documentnr 2021-057902. Deze brief vervangt de eerder gemaakte bilaterale afspraken met De Marne.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het bepaalde in de provinciale Omgevingsvisie en verordening. Uit recente afspraken tussen de provincie en de gemeente blijkt het toevoegen van een enkelvoudige woning geen belemmering te zijn. Het initiatief biedt daarnaast mogelijkheden voor de ontwikkeling van natuur en recreatie en een versterking van landschappelijke kernkarakteristieken.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie De Marne
Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad van De Marne (thans opgegaan in gemeente Het Hogeland) de Structuurvisie De Marne vastgesteld. De Structuurvisie De Marne is een ruimtelijke visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen op de middellange termijn, tot ongeveer 2020-2025.
Herstructurering van de woningvoorraad is een opgave, maar tegelijk ook een kans binnen de gemeente. Het aansluiten op de ruimtelijke kernkwaliteiten van de verschillende dorpstypen en het behouden en doorontwikkelen van de dragende (historische) ruimtelijke structuren vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt. Ook biedt deze herstructureringsopgave de kans om woningen die gehandhaafd blijven te verduurzamen.
Vierhuizen wordt in de visie getypereerd als kerkdorp en wierdedorp. In voorliggend plan zijn de waardevolle historische ruimtelijke structuren zoals de dijk en de wierde meegenomen in de dubbelbestemming. Hier wordt met onderhavige plannen dan ook niets aan afgedaan.
3.3.2 Toekomstvisie Ruimte Het Hogeland
De Toekomstvisie Ruimte is het product van de inbreng, ideeën en inspanningen van zeer velen - inwoners, belangenbehartigers, ondernemers bestuurders, onder wie raadsleden en medewerkers van de gemeente.
In algemene zin is de volgende passage uit de visie relevant voor het voorliggende initiatief:
"De behoefte aan 'maatwerk' is groot, zo bleek overduidelijk in het visietraject. Maar liefst 90% van de respondenten van de inwonersenquête noemde dit (zeer) belangrijk en de term werd veel genoemd in de inloopsessies voor bewoners. 'Maatwerk' is nodig om recht te doen aan de verschillen tussen de dorpen, buurtschappen en kernen in de nieuwe gemeente Het Hogeland, en ook om op een individueel niveau dicht bij de inwoners te staan, rekening houdend met hun persoonlijke zorgen en belangen."
Aangezien het plangebied zowel in het stedelijk gebied als het buitengebied ligt, is het van belang dat maatwerk wordt toegepast. Als alleen de regels voor het stedelijke gebied, of juist die van het landelijke gebied, zouden worden toegepast, dan zou dat bij voorliggend initiatief niet volstaan.
Uit de Toekomstvisie Ruimte is specifiek voor deelgebied 1 en 3 de volgende passage relevant:
"De nieuwe gemeente Het Hogeland heeft kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid hoog in haar vaandel staan. Ook hier geldt weer: wat betekent dat concreet, wat bedoelen we daar precies mee? In de eerste plaats: het zorgvuldig omgaan met de bestaande ruimtelijke kwaliteiten - koesteren. Maar ook: het verder ontwikkelen en waar mogelijk transformeren (veranderen) zodra initiatieven uit de samenleving of (on)voorziene gebeurtenissen daar aanleiding toe geven."
In deelgebied 1 en 3 wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten en door middel van de landschappelijke inrichting, in samenwerking met 'Landschapsbeheer Groningen', getracht de ruimtelijke kwaliteit verder te ontwikkelen.
3.3.3 Woonvisie Het Hogeland: Ruimte voor goed wonen
Op 10 februari 2021 is de Woonvisie Het Hogeland, Ruimte voor goed wonen vastgesteld door de raad van de gemeente Het Hogeland.
In de Woonvisie wordt o.a. gesproken over een positieve grondhouding voor initiatieven: van "nee, tenzij naar "ja, mits". Dit principe omarmt de gemeente met de Woonvisie. Ook richten ze zich op maatwerk vanuit het besef dat elk dorp uniek is en dat elk initiatief of idee in de eigen context moet worden beoordeeld. De gemeente wil verder ook graag inspelen op de woningvraag en vindt dat herbestemmen goede kansen biedt. Om te voorkomen dat er onvoldoende huishoudens zijn om in de vrijgekomen panden te gaan wonen, beoordeeld de gemeente herbestemmingsplannen met behulp van de volgende criteria:
- Het is karakteristiek, behoudenswaardig vastgoed;
- Herbestemmen op plekken met een krimpvoorspelling: liefst zo weinig mogelijk wooneenheden per object;
- Het concurreert niet met andere plannen die hoge meerwaarde hebben in een dorp;
- Het is aannemelijk dat ook op langere termijn behoefte is aan deze vorm van wonen;
- Het plan biedt wervende woonkwaliteit;
- Er kunnen zwaarwegende bijzonderheden zijn.
Het initiatief op deelgebied 2 betreft de herbestemming van een voormalige veeschuur die qua stijl past bij de rest van het dorp. Het betreft de toevoeging van één wooneenheid. De vrijstaande woonschuur is ruim en is direct gelegen aan het groene buitengebied. In combinatie met de landschappelijke inrichting van perceel 1048 geeft dit een verhoogde omgevingskwaliteit dat mogelijk zal leiden tot een wervende woonkwaliteit en een lange termijn behoefte aan een dergelijke woonvorm.
Het initiatief biedt als herbestemming een goede kans voor de woningmarkt, zonder dat er gebouwd hoeft te worden. Tevens voldoet het initiatief aan het grootste gedeelte van de criteria voor herbestemmingsplannen.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid. Het speelt juist in op de gemeentelijke doelstellingen en draagt hieraan bij. In deelgebied 1 en 3 wordt getracht met een landschappelijke inrichting, ruimtelijke kwaliteit aan het gebied toe te voegen. Het initiatief op deelgebied 2 biedt als herbestemming een goede kans voor de woningmarkt, zonder dat er gebouwd hoeft te worden. Tevens voldoet het initiatief aan het grootste gedeelte van de criteria voor herbestemmingsplannen.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
4.1.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op respectievelijk 1600 en 3700 meter afstand van de Natura-2000 gebieden 'Lauwersmeer' en 'Waddenzee'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 1600 meter afstand. Dit betreft het Lauwersmeer.
Het initiatief behelst geen sloop- of bouwwerkzaamheden. De wijzigingen zijn slechts planologisch van aard en hebben derhalve geen negatieve impact op de flora en fauna. Gezien de geringe invloed van de geplande activiteiten is een flora- en faunaonderzoek niet vereist. Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek zijn daarom ook niet noodzakelijk. Aanvullend is nog wel aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.
Relevant is dus enkel de stikstofdepositie in de gebruikersfase. Gezien voorliggend plan slechts één nieuwe woning planologisch mogelijk maakt en de afstand tot het dichtsbijzijnde Natura-2000 gebied meer dan 1,5 kilometer is, kan op basis van de Rijksoverheid-publicatie 'Handreiking Woningbouw en AERIUS' (2020) zonder nadere berekening worden gesteld dat de stikstofdepositie op Natura-2000 gebied in de gebruikersfase niet meer dan 0,0 mol/ha/jaar zal bedragen.
4.1.3 Soortenbescherming
Zoals reeds genoemd behelst het initiatief geen sloop- of bouwwerkzaamheden. De wijzigingen zijn slechts planologisch van aard en hebben derhalve geen negatieve impact op de flora en fauna. Er worden dan ook geen (mogelijke) schadelijke effecten voorzien voor de soorten aanwezig in -of nabij het plangebied.
4.1.4 Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
4.2.2 Resultaten onderzoek
In onderhavig plan is er sprake van functiewijziging van de schuur naar woning. Ter plaatse van de schuur is door Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. Voorafgaand is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. Tevens is aandacht besteed aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem, dit conform NEN 5707. Het onderzoekrapport is opgeleverd op 8 maart 2022 en opgenomen als Bijlage 1.
Voor het gehele onderzoeksgebied gelden de volgende conclusies:
- De hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ van de bovengrond dient verworpen te worden. De aangetoonde lichte verontreinigingen in de bovengrond zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot aanvullend of nader bodemonderzoek.
- De hypothese ‘onverdacht’ voor de ondergrond en het grondwater blijft gehandhaafd. De aangetoonde matige en lichte verhoging(en) in het grondwater zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot aanvullend of nader bodemonderzoek.
- De vastgestelde asbesthypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ dient te worden verworpen. Er is geen asbest aangetoond ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Ter plaatse van de drupzone van de schuur geldt dat de vastgestelde asbesthypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ dient te worden verworpen. Er is geen asbest aangetoond ter plaatse van de drupzone.
4.2.3 Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
4.3.2 Cultuurhistorie
De bebouwing kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Binnen het facetbestemmingsplan 'gebouwd erfgoed' valt het plangebied in het besluitvlak 'Waarde ruimtelijke kwaliteit', maar kent het plangebied geen 'specifieke vorm van waarde'. Zodoende gelden er voor het plangebied geen regels met betrekking tot de cultuurhistorische waarde.
4.3.3 Archeologie
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied kent (gedeeltelijk) dubbelbestemmingen voor zowel cultuurhistorische als archeologische waarden. Het voorliggend initiatief gaat echter niet gepaard met fysieke verandering of grondroerende werkzaamheden, waardoor de cultuurhistorische en archeologische waarde niet geschaad worden.
4.3.4 Conclusie
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
- de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.4.2 Beoordeling
Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De waarden voor de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de NSL-kaart van de Rijksoverheid. Hiertoe zijn de waarden genomen van het dichtsbijzijnde rekenpunt langs de N361/Marneweg op circa 600 meter van het plangebied.
Stof | Jaar 2020 | Jaar 2030 | Grenswaarde | Advieswaarde | |||
NO2 | 7,2 µg/m3 | 5,5 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 | |||
PM10 | 13 µg/m3 | 11,3 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 | |||
PM2,5 | 5,9 µg/m3 | 4,7 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de N361/Marneweg liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden en in het geval van NO2 enPM10 zelfs onder deze advieswaarde. Voor wat betreft PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Sportlaan liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden. Voor wat betreft PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
4.4.3 Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
4.5 Parkeren En Verkeer
4.5.1 Parkeren
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in een niet stedelijk gebied (bron: CBS). Voor de nieuwe vrijstaande (koop)woning geldt een parkeernorm van 1,9 tot 2,7 parkeerplaatsen per woning. In de gewenste situatie komt de parkeerbehoefte daarmee uit op 2 tot maximaal 3 parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte van de woning op het adres Hoofdstraat 2 blijft gelijk.
Het perceel biedt ruim voldoende plek om het parkeren op eigen terrein mogelijk te maken. Er kan daarmee ruimschoots aan de parkeernorm worden voldaan.
4.5.2 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Hoofdstraat/Westpolder. Dit is ter hoogte van het plangebied een 30 km/u weg die ook de omliggende wegen ontsluit.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Voor de nieuwe vrijstaande (koop)woning is de verwachte verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal per woning. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van de woning op het adres Hoofdstraat 2 blijft gelijk.
De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met maximaal 8,6 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkling in het plangebied. De toename die aan de nieuwe woning kan worden toegeschreven zal in de totale verkeersgeneratie een relatief klein deel zijn, waardoor het effect ervan te verwaarlozen is.
4.5.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.
4.6 Geluidhinder
4.6.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
4.6.2 Resultaten onderzoek
De tot woning te bestemmen bestaande schuur op perceel 1015 (Sectie K, gemeente Ulrum) ligt in de bebouwde kom, langs de Hoofdstraat en in de geluidszone van de Westpolder. Voor de Hoofdstraat geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ter onderbouwing dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden is door SPA WNP ingenieurs een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgeleverd op 22 februari 2022 en opgenomen als Bijlage 2.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de te bestemmen woning vanwege het verkeer op de Westpolder en Hoofdstraat ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. In dit opzicht zijn er vanuit de Wgh dan ook geen belemmeringen voor het realiseren van de woning.
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle relevante geluidbronnen (alle onderzochte wegen) bedraagt maximaal 51 dB. Dit betekent dat, overeenkomstig het bouwbesluit. de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geisoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen die voldoen aan een geluideis van Rq;a groter of gelijk aan 0 dB) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
4.6.3 Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen zijn ten aanzien van onderhavig initiatief.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.7.2 Beoordeling
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustige woonwijk/buitengebied, gelet op de beperkte functiemenging.
Wonen betreft een milieugevoelige functie. Het dichtstbijzijnde (agrarisch) bedrijf betreft een groenteteler van milieucategorie 2. Het bedrijf is gevestigd aan de Westpolder 1 in Vierhuizen, op circa 155 meter verwijderd van dichtstbijgelegen deelgebied 2. Dit biedt ruim voldoende afstand, waardoor er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van een woning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.8.2 Beoordeling
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgend figuur toont een uitsnede van deze kaart.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgasleidingen afhankelijk van druk;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' (thans: beheersverordening 'Kleine Kernen') en het bestemmingsplan 'Buitengebied' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Noorderzijlvest
In het waterbeheerprogramma beschrijft Waterschap Noorderzijlvest wat zij in de planperiode 2022-2027 gaat doen. Onder andere een gebiedsgerichte aanpak staat centraal. Op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen worden de volgende uitgangspunten genoemd:
- We gebruiken de blauw-, groen-, bruine ondergrond als basis;
- We faciliteren onze partners in slimme ruimtelijke ontwikkelingen;
- Samen blijven we klimaatklaar.
Naast het waterbeheerprogramma kent het waterschap Noorderzijlvest de keur en legger. In de waterschapskeur oftewel de waterschapsverordening staan onder andere: regels om schade aan dijken en oevers te voorkomen, regels voor onderhoud van onder andere sloten/beken en regels om watertekort, wateroverlast en vervuiling te voorkomen. Een legger is een kaart met wateren of waterkeringen die het waterschap in beheer heeft, en waar de regels van de keur voor gelden.
4.10.3 Watertoets
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. De resultaten zijn als bijlagen bijgevoegd (Bijlage 4 en Bijlage 3). Op basis van de watertoets blijkt dat er geen waterschapsbelang is bij de voorgenomen ruimtelijke activiteiten. Er behoeft dan ook geen verdere waterprocedure gevolgd te worden.
4.10.4 Conclusie
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Vanuit het Waterschap Noorderzijlvest is er geen belang bij de voorgenomen ruimtelijke activiteiten.
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.11.1 Wettelijk kader
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan wellicht gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Kenmerken van het project
In de gewenste situatie wordt de bestemming van een vijftal percelen bij de Hoofdstraat 2 in Vierhuizen planologisch gewijzigd.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen bij de Hoofdstraat 2 in Vierhuizen op de grens van de dorpskern en het buitengebied. Het plangebied ligt in de nabijheid van de Natura-2000 gebieden 'Lauwersmeer' en 'Waddenzee' en het NNN gebied 'Lauwersmeer'.
Kenmerken van het potentiële effect
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
In het bestemmingsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor dit bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.
4.11.3 Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r.-procedure te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' en het bestemmingsplan 'Kleine Kernen', thans opgevolgd door de vigerende beheersverordening 'Kleine Kernen'.
Het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 2 Vierhuizen' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 2 Vierhuizen' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
Agrarisch - Natuurinclusief
De gronden met de bestemming Agrarisch - Natuurinclusief zijn bestemd voor bedrijfs -en hobbymatig extensief agrarisch gebruik en landschappelijke moes- en siertuinen, met nadruk op het bevorderen van de lokale biodiversiteit. Met deze bestemming wordt duidelijk dat intensief agrarisch gebruik op deze gronden niet aan de orde is. Wel is het hiermee mogelijk de gronden te blijven verpachten t.b.v. extensief agrarisch gebruik.
Woongebied
De gronden met de bestemming Woongebied zijn bestemd voor het wonen en het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep, alsmede groen- en speelvoorzieningen, verkeers- en verblijfsdoeleinden en parkeer- en nutsvoorzieningen.
Waarde - Archeologie 2
De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 zijn mede bestemd voor behoud van archeologische waarden. De Nota Archeologiebeleid Regio Noord-Groningen beschrijft de verwachting van archeologische waarden in het gebied. De aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen en de verwachte archeologische waarden zijn in kaart gebracht. Op basis hiervan zijn adviezen opgesteld over waar en in welke vorm archeologisch onderzoek nodig is. De adviezen zijn vertaald in bestemmingsplanregels. Categorie 2 is gekoppeld aan het beleidsadvies en staat hier voor archeologische waardevolle gebieden (AMK terreinen - niet rijksbeschermd, de wierden, de borgen, de boerderij plaatsen, de ARCHIS-waarnemingen en de wemen met hun onderzoeksbuffer). Het bestemmingsvlak correspondeert daarmee met de Nota Archeologiebeleid Regio Noord-Groningen.
Waarde - Archeologie 4
De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 zijn mede bestemd voor behoud van archeologische waarden. De Nota Archeologiebeleid Regio Noord-Groningen beschrijft de verwachting van archeologische waarden in het gebied. De aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen en de verwachte archeologische waarden zijn in kaart gebracht. Op basis hiervan zijn adviezen opgesteld over waar en in welke vorm archeologisch onderzoek nodig is. De adviezen zijn vertaald in bestemmingsplanregels. Categorie 4 is gekoppeld aan het beleidsadvies en staat hier voor archeologische onderzoeksgebieden (de hoge verwachtingen van de verwachtingskaarten en de beek- en rivierdalen). Het bestemmingsvlak correspondeert daarmee met de Nota Archeologiebeleid Regio Noord-Groningen.
Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen
De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen zijn mede bestemd voor het behoud van cultuurhistorische, archeologische en landschappelijke waarden.
Waarde - Wierden
De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Wierden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het reliëf van de wierde.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsregel
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
6.2.1 Overleg met omwonenden
Initiatiefnemer heeft 18 februari 2022 bij 14 aanwonenden een brief door de bus gedaan waarin de plannen worden toegelicht. Tevens is met de brief voor aanwonenenden voor de termijn van een week mogelijkheid geboden schriftelijk te reageren richting de initiatienemer. Hierop is één schriftelijke reactie binnengekomen. In deze reactie wordt positief gereageerd op de plannen. Zowel de brief als de reactie zijn in verslagvorm bijgevoegd als Bijlage 5.
6.2.2 Overleg met overheidsinstanties
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.