KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti - Dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Aanleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijk
3.2 Provincie
3.3 Gemeente
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Milieuzonering
4.8 Verkeer En Parkeren
4.9 Water
4.10 Vormvrije M.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Kaart Inrichting Locatie Voormalige Togtemaarschool
Bijlage 2 Waterbodem- En Grondonderzoek
Bijlage 3 Nader Onderzoek Vleermuizen En Huismussen
Bijlage 4 Activiteitenplan Ontheffing Wnb
Bijlage 5 Ontheffing Wnb
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Vooroverlegreactie Provincie Groningen
Bijlage 8 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Groningen
Bijlage 9 Vooroverlegreactie Waterschap Noorderzijlvest
Bijlage 10 Zienswijzennota

Voormalige locatie Togtemaarschool

Bestemmingsplan - gemeente Het Hogeland

Vastgesteld op 30-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Voormalige locatie Togtemaarschool, met identificatienummer NL.IMRO.1966.BPBedKTogt- VS01 van de gemeente Het Hogeland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:

bestaand op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

1.7 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.8 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.9 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.10 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.11 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.12 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelik te stellen voorziening;

1.13 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, berg- en bezinkbassins, telefooncellen en zendmasten;

1.14 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;

1.15 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.16 skatepark:

een locatie met speciaal daarvoor opgerichte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar men met skateboards, skates en BMX-fietsen van kan gebruikmaken;

1.17 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  • en samenhang van bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.18 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragen van verkeersdeelnemers;

1.19 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat bij een lessenaarskap de laagste snijlijn als goothoogte wordt aangemerkt;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. paden en overige verharding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. bermen en beplanting;
  5. e. speel- en sportvoorzieningen;
  6. f. skatepark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - skatepark';

met de daarbij behorende gebouwen van ondergeschikte aard ten behoeve van onderhoud en beheer van de groen- en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en (woon)straten;
  2. b. (voet- en fiets)paden;
  3. c. parkeervoorzieningen en overige verharding;
  4. d. groenvoorzieningen, bermstroken, beplanting;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, afvalcontainers.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterpartijen en waterlopen, waterberging en/of waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van de archeologische (verwachtings)waarden.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,45 m - Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m2 wordt uitgebreid;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

6.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2, mits:

  1. a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti - Dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. b. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het college burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. 1. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de woonsituatie;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. de sociale veiligheid;
  5. 5. de milieusituatie; en,
  6. 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling tot niet meer dan 1,00 m wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen tot niet meer dan 1,00 m worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m, met uitzondering van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
  6. f. de bestemmingsplanregels en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut worden opgericht met een inhoud van niet meer dan 50 m3 en een bouwhoogte van niet meer dan 4,00 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsregels bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsregels gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Voormalige locatie Togtemaarschool'.

Hoofdstuk 1 Aanleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie van de oude Togtemaarschool aan De Vlijt in Bedum is een plan gemaakt voor een nieuwe invulling. De locatie wordt ontwikkeld als parkachtig gebied met een nieuwe skatebaan. Ook wordt er parkeergelegenheid gerealiseerd voor de nieuw gebouwde basisschool net buiten het plangebied. Op dit moment heeft de locatie een bestemming voor maatschappelijke functies en is er een groot bouwvlak opgenomen (zie ook paragraaf 1.3).

Om de nieuwe invulling planologisch mogelijk te maken en de bouwmogelijkheden van het terrein te laten vervallen is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt centraal in Bedum, op korte afstand van het centrum van het dorp. Het gebied wordt grofweg begrensd door de Bazuinslaan, De Vlijt, sportzaal De Vlijt en een sloot aan de noordkant van het gebied en heeft een oppervlakte van circa 4.500 m2. Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPBedKTogt-VS01_0001.png" Figuur 1.1 Luchtfoto met ligging plangebied in rood (bron: pdokviewer.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Bedum Kern (vastgesteld d.d. 1 januari 2017). Het heeft de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Op een groot deel van het gebied ligt een bouwvlak.

Op het plangebied is ook het Facet-bestemmingsplan Bedum gebouwd erfgoed en het bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen van toepassing. De regelingen van deze twee facetbestemmingsplannen hebben geen betrekking op de voorgenomen ontwikkeling van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPBedKTogt-VS01_0002.png"
Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Bedum Kern (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de milieukundige- en ruimtelijke omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In het plangebied stond de voormalige Togtemaarschool. Aan de andere kant van de Bazuinslaan is inmiddels een nieuw, aardbevingsbestendig schoolgebouw gerealiseerd. In december 2019 is dit nieuwe schoolgebouw in gebruik genomen. Het oude schoolgebouw is inmiddels gesloopt.

2.2 Toekomstige Situatie

De locatie wordt ontwikkeld als parkachtig gebied met een nieuwe skatebaan. Ook wordt er parkeergelegenheid gerealiseerd voor de nieuw gebouwde basisschool net buiten het plangebied. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe situatie gepresenteerd. Te zien is dat de Bazuinslaan wordt verlegd in westelijke richting. Het fietspad komt voor de school langs, waardoor het parkeerterrein tussen de Bazuinslaan en het fietspad komt. De scholieren hoeven hierdoor alleen het fietspad over te steken vanaf de parkeerplaats. De inrichting is ook als bijlage 1 bij de toelichting van dit plan gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPBedKTogt-VS01_0003.png"
Figuur 2.1 Inrichtingsplan (bron: MUG)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Eén van de 13 nationale belangen is een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder is een procesvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologische mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkómen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In voorliggend plan is sprake van een herinvulling van een voormalige schoollocatie als park, zonder toename van bebouwing. Dit is geen stedelijke ontwikkeling waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft te worden toegepast, immers er wordt niet voorzien in het toevoegen van ruimtebeslag dan wel toevoegen van woningen. De ladder is niet van toepassing.

3.2 Provincie

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. Hoofddoelstelling is het verder verbeteren van het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie. Het accent ligt daarbij op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Uit de Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen. Onderstaand tekst bespreekt de voor het project relevante thema's. Thema's die geen invloed hebben op het projectvoornemen, worden niet aangehaald.

Buitengebied
Het plangebied ligt niet in het buitengebied, zoals de provincie op kaart 1 bij de Omgevingsverordening heeft aangewezen. De provincie heeft voor buitengebied verschillende regels opgenomen in de verordening om de waarden van het buiengebied te behouden en ontwikkelen. Het gaat hier bijvoorbeeld om natuurwaarden of landschappelijke kernkwarakteristieken. Ook is in het buitengebied zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Omdat het plangebied niet is gelegen in het buitengebied, is toetsing aan deze regels niet nodig.

Veiligheidszone
Het plangebied ligt niet binnen een veiligheidszone van een spoorweg of provinciale weg, waarvoor in de provinciale Omgevingsverordening regels zijn opgenomen. De afstand tot de veiligheidszones voor het spoor Groningen - Delfzijl en de provinciale wegen N993 (Sint Annerweg) en de N995 (Bedumerweg) is echter beperkt. In paragraaf 4.4 over externe veiligheid wordt nader ingegaan op deze risicobronnen in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Aardbevingsgebied
Het plan is gelegen in het door de provincie aangewezen aardbevingsgebied. Bestemmingsplannen in dit gebied moeten - voor zover binnen het plangebied karakteristieke gebouwen en beeldbepalende gebouwen gelegen zijn- regels bevatten die erop gericht zijn te voorkomen dat de karakteristiek en kenmerken van deze gebouwen door verbouw kunnen worden aangetast.

De voormalige gemeente Bedum heeft vanuit de gemeentelijke wens de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden, gelet op de bepalingen uit de provinciale verordening, het facetbestemmingsplan Bedum gebouwd erfgoed vastgesteld. Dit bestemmingsplan biedt bescherming aan gebieden waar de cultuurhistorisch, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden onder druk kunnen komen te staan. Daarnaast zijn met dit bestemmingsplan de karakteristieke gebouwen in de gemeente vastgelegd.

In het plangebied zijn geen karakteristieke gebouwen en/of cultuurhistorische, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden vastgelegd in het facetbestemmingsplan. Het opnemen van regels in dit bestemmingsplan ter bescherming van deze waarden is daarom niet noodzakelijk.

3.3 Gemeente

Op 1 januari 2019 is de gemeente Bedum opgegaan in de gemeente Het Hogeland. Omdat deze nieuwe gemeente nog geen (relevant) gemeentelijk beleid heeft opgesteld, is voor dit plan het beleid van de gemeente Bedum nog van toepassing.

Structuurplan gemeente Bedum 2006
Dit structuurplan gaat in op de ruimtelijke ontwikkeling van de dorpen Bedum en Onderdendam in relatie met het buitengebied. Over het dorp Bedum wordt in het structuurplan vooral gesproken in het kader van uitbreiding voor woningbouw. Er worden geen specifieke uitspraken gedaan over locaties waar dit plan betrekking op heeft. Wel wordt het belang van bestaande verkavelingspatronen en aansluiting van ontwikkelingen op bestaande infrastructuur benadrukt. Ook geldt dat de groene long, het gebied met weide land en de ijsbaan ten noorden van het centrum, langs het Boterdiep, behouden moet blijven. Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, valt in het 'centrumgebied met historische kern'. Hier worden in het structuurplan verder geen voorwaarden voor ontwikkelingen aan gesteld.

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met het gemeentelijk, ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie
De gemeenten in Noord-Groningen hebben gezamenlijk een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart laten opstellen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven, centraal op de afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPBedKTogt-VS01_0004.png"
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met plangebied

Het zuidelijk deel van het plangebied is aangeduid als 'lage verwachting'. Archeologisch veldonderzoek is hier op grond van het gemeentelijk beleid niet noodzakelijk. Het noordelijk deel van het plangebied is gelegen in de 'historische kern'. In dit deel van het plangebied is een onderzoek nodig bij ingrepen groter dan 100 m2. In dit deel van het plangebied worden geen bodemingrepen uitgevoerd met een groter oppervlak dan 100 m2. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie
Zoals ook al in paragraaf 3.2, onder kopje Aardbevingsgebied, is opgenomen, bevinden zich binnen het plangebied geen karakteristieke gebouwen en/of cultuurhistorische, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden die zijn vastgelegd in het facetbestemmingsplan Bedum gebouwd erfgoed.

Conclusie
Er worden door het plan geen archeologische of cultuurhistorische waarden geschaad. Het plan is daarmee uitvoerbaar voor deze aspecten.

4.2 Bodem

Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek
Er is een waterbodem- en grondonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in een rapportage die als bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in de grond één of meerdere licht verhoogde gehalten zijn aangetoond (boven de achtergrondwaarden). De grond is wisselend beoordeeld als kwaliteitsklasse altijd toepasbaar, wonen of industrie. Voor de grond en het onderzochte slib geldt dat er voorwaarden zijn aan de herbruikbaarheid. Dit wordt nader toegelicht in de rapportage van het onderzoek.

In de onderzochte geroerde kleigrond zijn geen verhoogde waarden aan PFAS aangetoond ten opzichte van de landelijke achtergrondwaarden. Er zijn verder geen asbestverdachte materialen en/of andere bijzonderheden waargenomen.

Conclusie
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot de uitvoering van een nader (water)bodemonderzoek en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen reconstructiewerkzaamheden. Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Toetsingskader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Inventarisatie
Voor de sloop van de panden in het plangebied is in 2016 een ecologische quickscan uitgevoerd. Uit de quickscan kwam naar voren dat de locatie geschikt was voor verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nestplaatsen van huismussen. Voor deze twee soorten is nader onderzoek uitgevoerd in 2017. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het nader onderzoek bleek dat er een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig was. Ook werd een roestplaats van een ransuil aangetroffen in een boom op het schoolplein. Voor beide gevallen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de provincie Groningen. De ontheffing is inmiddels verleend. In bijlage 4 is het definitieve besluit ten aanzien van de ontheffing opgenomen. De sloop van de panden is inmiddels uitgevoerd en de mitigerende maatregelen ten aanzien van vleermuizen zijn uitgevoerd. Voor de ransuil zijn er voldoende alternatieven in de omgeving aanwezig in de vorm van forse bomen. Als de boom met de roestplaats gekapt moet worden, dan moet dit wel buiten het broedseizoen van ransuil gebeuren. Nadere toelichting hierover is de vinden in het Activiteitenplan dat bij de ontheffingsaanvraag is gevoegd (bijlage 5).

Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming (Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Een vergunning van de Wnb voor beschermde gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten.

Conclusie
Wat betreft het aspect ecologie is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd en verleend. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen en buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. De dichtstbijgelegen risicovolle inrichting is een gasontvangststation op meer dan 700 meter ten noorden van het plangebied, de dichtstbij gelegen buisleiding ligt ook op deze afstand. Het plangebied ligt daarmee niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen.

Transport
SPOOR
Op circa 800 meter ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de spoorlijn tussen Groningen en Delfzijl. Over deze spoorlijn, die is opgenomen in het Basisnet, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. De spoorweg heeft een PR-plafond van 10 meter. Het invloedsgebied (GR-plafond 10-8) bedraagt maximaal 155 meter. Vanuit de Provinciale Omgevingsverordening geldt voor het spoor aan beide zijden een veiligheidszone van 35 meter waarbinnen de bouw van nieuwe kwetsbare objecten en het gebruik voor minder zelfredzame personen niet is toegestaan. Het plangebied ligt ruimschoots buiten zowel de 35 meter-zone als het invloedsgebied en het de PR-contour.

WEG
Op circa 450 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N993. Op circa 900 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N995. Beide wegen zijn opgenomen in het provinciaal Basisnet Groningen. Langs de wegen bevinden zich aan weerszijde een zone van 35 meter in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen (veiligheidszone 3 transport). Een bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen deze veiligheidszone. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de veiligheidszones van deze wegen.

Daarnaast bevindt zich aan weerszijden van de wegen een invloedsgebied provinciaal Basisnet Groningen (veiligheidszone 2) van 360 meter. Het plangebied ligt ook ruimschoots buiten deze veiligheidszones.

Nadere verantwoording van het risico voor de spoorweg en de provinciale wegen is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder
WEGEN
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone, zoals woningen, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht te worden geschonken.

SPOORWEGEN
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs spoorwegen zones. Deze zones zijn aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones, zoals woningen, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek
De nieuwe functie van het plangebied, een parkachtig gebied met skatebaan, valt niet onder de definitie van geluidgevoelig object zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

NSL/NIBM
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek
Op grond van de nibm-tool (versie 2018) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 750 per dag, waarvan 10% vrachtverkeer (weekdaggemiddelde).

Het plan heeft betrekking op de ontwikkeling van een park met skatebaan en parkeerplaatsen ten behoeve van de school. Deze functie op zich kent geen verkeersgeneratie. Er is geen sprake van toename van verkeer door deze ontwikkeling en kan daarom als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Wat betreft het aspect luchtkwaliteit is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7 Milieuzonering

Toetsingskader
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Onderzoek
Het park met skatebaan en parkeerplaatsen ten behoeve van de school is geen milieubelastende activiteit waarvoor richtafstanden zijn aangegeven in de VNG-publicatie. Andersom is de nieuwe functie van het plangebied ook geen milieugevoelige functies voor omliggende bedrijven.

Conclusie
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Zoals al aangegeven in paragraaf 4.6 in het kader van luchtkwaliteit, genereert de voorgenomen ontwikkeling geen extra verkeer. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Parkeren
Onderdeel van het plan is de realisatie van een aantal parkeerplaatsen behorend bij de naastgelegen school. De functie die in het overige deel van het plangebied wordt gerealiseerd, een park met skatebaan, leiden niet tot een parkeervraag waar ook parkeergelegenheid voor moet worden gerealiseerd.

Conclusie
Wat betreft het aspect verkeer en parkeren is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.9 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het Waterschap Noorderzijlvest is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Op 21 oktober 2020 is een digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 6 bij deze toelichting). Op het plan is de normale procedure van toepassing. Naar aanleiding van de watertoets heeft het waterschap contact opgenomen. Als aandachtspunt is genoemd de afvoer van hemelwater. Hier wordt verderop in deze paragraaf op ingegaan. Daarnaast heeft het waterschap aangegeven dat voor de uitvoering een watervergunning nodig is, voor het aanpassen van de watergang en de aanleg van een brug over de watergang.

Watertoets
De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.

Gelijkblijvend/afname verhard oppervlak
Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m² is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Omdat de locatie voorheen volledig verhard was en het plan is een deels verhard / deels onverhard park aan te leggen, is geen sprake van een toename waarvoor nader onderzoek nodig is.

Riolering en afvoer hemelwater
Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt.

Het hemelwater dat op het parkeerterrein terecht komt, watert af via het regenwaterafvoer riool op de noordelijke watergang. De verdiepte kuil van de skatebaan watert via putten rechtstreeks af op de noordelijke watergang. De rest van de paden én het park nemen het regenwater op. Hiervoor wordt drainage aangelegd waardoor sprake zal zijn van een vertraagde afvoer. Infiltratie is beperkt mogelijk omdat de ondergrond een kleigrond betreft.

Vervuiling verhard oppervlak
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen dan wel te verminderen kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Uitlogende materialen voorzien van een coating
  • Toepassen van olie-/ vetafscheiders bij wegen en parkeerplaatsen
  • In sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dien een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast.

Bestaand stedelijk gebied
In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte moeten worden gezocht ter compensatie. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij er met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan.

Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater worden minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.

Grondwater
In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling gegeven worden aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit toegepast wordt dient dit in de waterparagraaf vastgelegd te worden.

Droogleggingseisen:

Woningen met kruipruimte 1,30 meter
Woningen zonder kruipruimte 1,00 meter
Gebiedsontsluitingswegen 0,80 meter
Erftoegangswegen 0,80 meter
Groenstroken / ecologische zones 0,50 meter

Invloed op de waterhuishouding
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.

Conclusie
Door het plan neemt de hoeveelheid verharding in het gebied niet toe. Afvoer van hemelwater gaat voornamelijk via het oppervlaktewater in de omgeving. Voor de uitvoering van het plan is een watervergunning nodig voor het aanpassen van de watergang en de aanleg van en brug over de watergang.

Het plan raakt geen waterschapsbelangen waar in het kader van dit bestemmingsplan verdere afstemming of onderzoek voor nodig is. Wat betreft het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.10 Vormvrije M.e.r.

Inleiding
In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de activiteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Omdat het plan niet is aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling of het doorlopen van een m.e.r.-procedure is daarom niet nodig.

Conclusie
Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

5.2 Opzet Van De Regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een aantal regels:

  1. 1. Groen;
  2. 2. Verkeer - Verblijf;
  3. 3. Water;
  4. 4. Waarde - Archeologie.

De onderstaande tekst bespreekt de vier bestemmingen afzonderlijk.

'Groen'
Ten eerste kent het bestemmingsplan de bestemming 'Groen'. Deze bestemming voorziet in de mogelijkheid om een park aan te leggen. Dat houdt in dat ter plaatse onder andere groenvoorzieningen, paden, verhardingen, speel- en sportvoorzieningen zijn toegestaan. Ook is de functie skatepark expliciet opgenomen. Ten aanzien van het bouwen in deze bestemming geldt dat gebouwen enkel zijn toegestaan daar waar een bouwvlak is opgenomen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat deze geen grotere bouwhoogte mogen hebben dan 6,00 meter. Erf- en terreinafscheidingen mogen slechts 2,00 meter hoog worden. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de bebouwing indien zij dit noodzakelijk acht voor in de nadere eisen gegeven criteria.

'Verkeer - Verblijf'
Ten tweede bevat dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Deze bestemming voorziet in de Bazuinslaan en de parkeervoorziening ten behoeve van de OBS Togtemaar. Voor het overige zijn in deze bestemming onder andere ook (voet- en fiets-)paden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterlopen toegestaan. De bestemming maakt geen gebouwen mogelijk, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de bebouwing indien zij dit noodzakelijk acht voor in de nadere eisen gegeven criteria.

'Water'
Ten derde bevat dit bestemmingsplan de bestemming 'Water'. Deze bestemming is opgenomen aan de noordzijde van het plangebied, daar waar voor de inwerkingtreding van dit plan reeds water aanwezig is. Dit water wordt enigszins uitgebreid. Gronden met deze bestemming mogen niet worden bebouwd met gebouwen, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van niet meer dan 6,00 meter zijn toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de bebouwing indien zij dit noodzakelijk acht voor in de nadere eisen gegeven criteria.

'Waarde - Archeologie'
Tot slot bevat dit bestemmingsplan ook de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze archeologische bestemming bevindt zich aan de noordzijde, daar waar de waterpartij reeds aanwezig is. De archeologische bestemming schrijft voor dat niet zondermeer in de bodem geroerd kan worden. Indien werkzaamheden gepland zijn waarbij bijvoorbeeld grond wordt afgegraven met een oppervlakte groter dan 100 m2 of wanneer in de grond wordt geroerd met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,45 m, dan is een omgevingsvergunning nodig. De aanvraag voor deze omgevingsvergunning moet vergezeld gaan met archeologisch onderzoek.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

Anti - dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

'Algemene gebruiksregels'
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, kampeermiddelen en de opslag van diverse goederen die niet thuishoren in het plangebied van dit bestemmingsplan.

'Algemene afwijkingsregels'
In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Zo regelen de algemene afwijkingsregels bijvoorbeeld dat men met ten hoogste 10% van de in dit bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages mag afwijken.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor het voornemen komen ten laste van de gemeente Het Hogeland. De gemeente is zelf uitvoerder van dit projectvoornemen en zodoende is een planschadeovereenkomst niet nodig. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Informatiebijeenkomsten
Voor het plan zijn een aantal informatiebijeenkomsten georganiseerd. In de zomer van 2018 is de eerste inloopsessie gehouden. In november 2018, maart en mei 2019 zijn bijeenkomsten gehouden met omwonenden en gebruikers over de locatie en het proces.

Op 10 december 2019 is een informatiebijeenkomst gehouden waarop de resultaten van de eerdere bijeenkomsten zijn gepresenteerd. Ook werd het verkeersonderzoek voorgelegd. Het ontwerp met daarin de beelden van de skatebaan, de weg, het parkeren en referentiebeelden zijn toegelicht. Tijdens deze avond zijn een aantal vragen aan de orde gekomen die meegenomen worden in de nadere uitwerking van het ontwerp.

De omwonenden zijn vervolgens schriftelijk geïnformeerd over het vervolg van het proces: de nadere uitwerking van het ontwerp (en de inloopbijeenkomst die daarna wordt gepland) en het opstarten van de vergunningprocedure en bestemmingsplanprocedure.

Vooroverleg
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de relevante overlegpartners. Dit heeft geleid tot drie vooroverlegreacties. De vooroverlegreacties zijn opgenomen als Bijlage 7 (Vooroverlegreactie provincie Groningen), Bijlage 8 (VooroverlegreactieVeiligheidsregio Groningen) en Bijlage 9 (Vooroverlegreactie Waterschap Noorderzijlvest). De vooroverlegreacties zijn afkomstig van de provincie Groningen, de Veiligheidsregio Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest. De reacties leiden niet tot enige inhoudelijke wijziging van het bestemmingsplan.

Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode heeft eenieder de mogelijkheid gehad zijn of haar reactie te geven op het bestemmingsplan. Er zijn zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan. De nota die naar aanleiding hiervan is opgesteld is opgenomen als Bijlage 10 (Zienswijzennota) bij deze toelichting. De zienswijzen leiden niet tot enige aanpassing van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Kaart Inrichting Locatie Voormalige Togtemaarschool

Bijlage 1 Kaart inrichting locatie voormalige Togtemaarschool

Bijlage 2 Waterbodem- En Grondonderzoek

Bijlage 2 Waterbodem- en grondonderzoek

Bijlage 3 Nader Onderzoek Vleermuizen En Huismussen

Bijlage 3 Nader onderzoek vleermuizen en huismussen

Bijlage 4 Activiteitenplan Ontheffing Wnb

Bijlage 4 Activiteitenplan ontheffing Wnb

Bijlage 5 Ontheffing Wnb

Bijlage 5 Ontheffing Wnb

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Vooroverlegreactie Provincie Groningen

Bijlage 7 Vooroverlegreactie provincie Groningen

Bijlage 8 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Groningen

Bijlage 8 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Groningen

Bijlage 9 Vooroverlegreactie Waterschap Noorderzijlvest

Bijlage 9 Vooroverlegreactie Waterschap Noorderzijlvest

Bijlage 10 Zienswijzennota

Bijlage 10 Zienswijzennota