KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Railverkeer
Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 Karakter Plan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Tracékeuze
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Water
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Milieuzonering
4.7 Ecologie
4.8 Cultuurhistorie En Archeologie
4.9 Stilte En Duisternis
4.10 Trillingen
4.11 Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkenning En Beoordeling Alternatieven
Bijlage 2 Overzichtstekening Tracé
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Rapport Kruispunt N361 - Kortsluiting, Beoordeling Verkeerssituatie
Bijlage 6 Oplegnotitie Verkeersafwikkeling Op Basis Van Intensiteiten 2018
Bijlage 7 Verkeerskundige Quickscan Onderdendamsterweg, Onderzoek Verkeersmaatregelen Onderdendamsterweg - Winsum
Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 10 Stikstofberekening Aanlegfase
Bijlage 11 Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 12 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 13 Archeologisch Inventariserend Onderzoek Ter Plaatse Van De ‘Kortsluiting N361’ Te Winsum, Gemeente Het Hogeland (Gr)
Bijlage 14 Beoordeling Archeologisch Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 15 Programma Van Eisen Archeologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 16 Mer-beoordeling
Bijlage 17 Overlegreacties
Bijlage 18 Zienswijzennota
Bijlage 19 Raadsvoorstel

De Kortsluiting

Bestemmingsplan - Gemeente Het Hogeland

Vastgesteld op 11-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan De Kortsluiting met identificatienummer NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01 van de gemeente Het Hogeland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;

1.7 archeologisch onderzoeksgebied

een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.10 bestaand

bestaand ten tijde van het in werking treden van dit bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- of tuingronden, met uitzondering van bos;

1.17 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.19 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg;

1.20 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.21 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.22 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.23 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.24 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten dienste van het openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringssystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding, en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.25 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.26 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.27 rijstrook

een strook van de weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, niet bedoeld op- en afritten, invoegstroken, parallelwegen en voet- en rijwielpaden;

1.28 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het inpassingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.29 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en op- en afritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.31 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.32 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen, daaronder begrepen de bijbehorende kunstwerken, de tot de wegen behorende bermen en zijkanten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. waterlopen en waterpartijen;
  3. c. paden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen;
  2. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid, een goede waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Verkeer - Railverkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. railverkeer met inbegrip van kruisingen met wegverkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. sloten, bermen en beplanting;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. cultuurgrond;
  5. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid, een goede waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en paden;
  2. b. opritten en afritten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. sloten, bermen en beplanting;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. f. cultuurgrond;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid, een goede waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het inrichten van het bestemmingsvlak zodanig dat het aantal rijstroken meer dan 2 bedraagt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:

  1. a. bouwwerken waarvan de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m² wordt uitgebreid;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 mits:

  1. a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.

6.4 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het rapport of de informatie als bedoeld in lid 6.3 blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen archeologische waarden kunnen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van onderzoek door middel van opgravingen;
  3. c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde - Archeologie 4 toe te kennen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen reclamemasten worden gebouwd.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. de opslag van materialen of goederen anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming;
  4. d. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  2. b. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanDe Kortsluiting,

van de gemeente Het Hogeland.

Behorend bij het besluit van 11 december 2019.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De verkeersstromen in Winsum concentreren zich op de provinciale wegen N361, N363 en N996 (Onderdendamsterweg). Op en rond deze wegen zijn en worden diverse maatregelen genomen om de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid te verbeteren. Deze maatregelen zijn opgenomen in de bestuursovereenkomst tussen de provincie Groningen en de voormalige gemeente Winsum die op 11 november 2016 is getekend.


Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op één van deze maatregelen. Dit betreft de kortsluiting tussen de N361 en de N996 (Onderdendamsterweg). Met deze maatregel wordt het volgende nagestreefd:

  • de bevordering van de doorstroming van het verkeer;
  • een vermindering van doorgaand verkeer door de bebouwde kom van Winsum.

Door de maatregel verbetert de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het aanliggende kernwinkel- en woongebied.

De Kortsluiting tussen de genoemde wegen is als opgave al benoemd in de structuurvisie van de voormalige gemeente Winsum van november 2013.


Het concrete planvoornemen is om een weg tussen de N361 en de N996 te realiseren. Dit is echter in strijd met de vigerende bestemmingsplannen. Om medewerking te kunnen verlenen aan dit initiatief is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Juridische Status Van Het Plangebied

Figuur 1 geeft het plangebied van dit bestemmingsplan weer. Het plangebied is het gebied gelegen binnen de in rood aangegeven stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0001.png"

Figuur 1 Plangebied

Voor het plangebied gelden nu de volgende bestemmingsplannen:

  • Winsum Dorp, vastgesteld op 28 september 2010, het betreffende deel van het plangebied heeft daarin de bestemmingen 'Groen', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4';
  • Buitengebied Winsum, vastgesteld op 20 juni 2013, het betreffende deel van het plangebied heeft daarin de bestemmingen 'Agrarisch', 'Verkeer - Railverkeer', 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en is voorzien van de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen';
  • Veegplan Buitengebied Winsum, vastgesteld op 14 december 2017, het betreffende deel van het plangebied is daarin bestemd met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en is voorzien van de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'.

In figuur 2 zijn de genoemde bestemmingsplannen weergegeven die gelden voor het plangebied. Met de in rood aangegeven stippellijn is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede geldende bestemmingsplannen

1.3 Karakter Plan

Dit bestemmingsplan is specifiek gemaakt voor de ontwikkeling van De kortsluiting. Het bestemmingsplan voldoet aan de landelijke standaarden die gelden voor het opstellen van bestemmingsplannen.

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de aanleg van de weg kan worden gestart.

Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Het Hogeland zal dit bij de publicatie van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de planbeschrijving. De planbeschrijving geeft allereerst de huidige situatie van het plangebied en de omgeving daarvan weer. Vervolgens wordt het proces geschetst dat heeft geleid tot de bestuurlijke keuze die gemaakt is voor het tracé van de verbindingsweg. De laatste paragraaf van het tweede hoofdstuk betreft de ontwikkeling zelf. Hierin wordt aangegeven hoe de weg eruit gaat zien en welke voorzieningen worden getroffen. Hoofdstuk 3 beschrijft het relevante beleidskader van de verschillende overheden. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving opgenomen en wordt de planregeling nader geduid. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. De diverse onderzoeken die voor dit bestemmingsplan zijn verricht en relevante achtergrondinformatie kan worden gevonden in de bijlagen bij deze toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de bestaande dorpsbebouwing van Winsum. In afbeelding 3 is het plangebied op de luchtfoto aangegeven. De gronden zijn momenteel voor het overgrote deel agrarisch in gebruik hetgeen past bij de ligging in het buitengebied. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Wel bevindt zich in het plangebied een deel van de spoorlijn Groningen - Roodeschool – Eemshaven. Ten zuiden van het plangebied zijn een woonwijk Obergum-Noord en het Terra Praktijkonderwijs Winsum gelegen.

Aan de noordzijde van het plangebied ontvouwt zich het kenmerkende buitengebied van het Hogeland. Op ongeveer vijfhonderd meter ten noorden van het plangebied ligt de wierde Ranum. Op en bij de wierde staan twee boerderijen. Achter een van de boerderijen ligt het oude kerkhof van de wierde waarop zich de fundamenten van een kerk bevinden. Tussen de dorpsbebouwing en het buitengebied bevindt zich een groene afscherming die wordt gevormd door weiland en bosschages. Deze zijn aan de Tageteshof en ten noorden van de percelen aan de Petunialaan aanwezig en ook aan de oostzijde tegenover de woonpercelen aan de B.H. Broekemastraat.

De ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving is in de volgende twee figuren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0003.png"

Figuur 3 Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0004.png"

Figuur 4 Ligging plangebied

2.2 Tracékeuze

In de Structuurvisie van de voormalige gemeente Winsum (november 2013) is De Kortsluiting opgenomen in de vorm van twee indicatieve alternatieven. De twee alternatieven betreffen óf een aansluiting op de N361/N363 ter hoogte van de huidige rotonde bij Ranum óf een aansluiting op de N361 direct ten noorden van de bebouwing van Winsum. In het bestuursakkoord tussen de provincie Groningen en de voormalige gemeente Winsum is afgesproken, dat de gemeente voor de kortsluiting de verdere planvorming gaat uitwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0005.png"

Figuur 5 Uitsnede visiekaart Structuurvisie

Door Sweco zijn de twee alternatieven voor de kortsluiting beoordeeld. Centraal in de beoordeling stond het inzichtelijk maken van de effecten, de verschillen tussen de locaties en de consequenties van mogelijk te maken keuzes. De beoordeling richt zich in hoofdzaak op de wijze waarop de aansluiting op de N361 wordt vormgegeven. Het onderzoek is opgesteld om het gemeentebestuur een besluit te laten nemen over het gewenste tracé. In bijlage 1 van deze toelichting is het volledige onderzoek van Sweco opgenomen. In het onderzoek wordt op voorhand geconcludeerd, dat een aansluiting op de Onderdendamsterweg nabij de rotonde De Brake slecht scoort op zowel het probleemoplossend vermogen, de effecten op de omgeving als de kosten. In het onderzoek is dit niet realistische alternatief uitgesloten van verdere beoordeling. De in onderstaande figuur aangeduide varianten onder A1 en A2 zijn beoordeeld in het onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0006.png"

Figuur 6 Onderzochte varianten

Hierna volgt een korte samenvatting van het onderzoek.

In de beoordeling worden de twee alternatieven beschreven en getoetst aan de thema's 'Verkeer/Oplossend vermogen', 'Omgeving' en 'Kosten'. Hieruit volgen de onderstaande conclusies:

Verkeer/Oplossend vermogen:

  • de aansluiting op de N361 direct ten noorden van de bebouwing van Winsum trekt meer verkeer dan het andere alternatief en resulteert in een significant betere spreiding van het verkeer over Winsum;
  • de kortsluiting leidt voor beide alternatieven niet tot een verminderde doorstroming op het omliggend wegennet;
  • de verbetering van de verkeersveiligheid zal vanwege de betere spreiding over Winsum bij het alternatief van een verbinding direct ten noorden van Winsum groter zijn dan in geval van het andere alternatief. Met name dit aspect maakt dat het eerstgenoemde alternatief wat betreft verkeersveiligheid hoger scoort. Zowel ingeval van een nieuwe aansluiting op de N361 als ingeval van aantakking op de rotonde bij Ranum zal er geen sprake zijn van extra verkeersonveilige situaties;
  • beide alternatieven scoren positief als het gaat om de afname van milieuhinder op de Onderdendamsterweg richting dorpskern;
  • tegenover een verbetering van de verkeersleefbaarheid op en rond de Onderdendamsterweg richting dorpskern staat, dat voor de bewoners van de noordelijke dorpsrand er sprake is van een toename van milieuhinder en een afname van het woongenot. Het gaat hierbij om een toename van geluidhinder en een verminderd uitzicht.

Omgeving:

  • De aansluiting op de N361 direct ten noorden van Winsum heeft als gevolg van de ligging langs de aaneengesloten bebouwing van Winsum geen negatieve invloed op het bestaande wierdenlandschap. Ook is er geen sprake van een aantasting van waardevolle landschappelijke elementen en patronen. Bij het alternatief dat aansluit op de rotonde bij Ranum wordt het wierdenlandschap doorsneden. Ook de zone die de openheid rond de wierde moet garanderen wordt met dit alternatief aangetast.

Kosten:

  • Vanwege de langere lengte van het tracé zijn de kosten van aanleg van het alternatief dat aantakt op de rotonde bij Ranum hoger dan het alternatief direct ten noorden van de dorpsbebouwing. De onderhoudskosten van eerstgenoemd alternatief zullen ook hoger zijn vanwege de lengte van het tracé.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd, dat het alternatief van een verbinding langs de dorpsrand van Winsum doelmatiger is dan een alternatief dat meer noordelijker aansluit op de rotonde bij Ranum. In essentie leidt de kortere verbinding met een directe aansluiting op de N361 tot een grotere verbetering van de verkeersleefbaarheid op de Onderdendamsterweg. Daarnaast is het ruimtebeslag en de impact op de omgeving in de kortere variant geringer, hetgeen ook geldt voor de kosten.

Naar aanleiding van het onderzoek en na afweging van alle in aanmerking komende belangen heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Winsum op 27 maart 2018 besloten de verdere uitwerking van de kortsluiting te baseren op het tracé direct ten noorden van de dorpsrand.

De gemeenteraad baseerde zijn keuze voor het tracé op de volgende factoren:

  • de gemeentelijke Structuurvisie;
  • het bestuursakkoord met de provincie;
  • het onderzoek van Sweco waarin de twee varianten zijn beoordeeld op verkeersaspecten, omgevingsaspecten en omgevingshinder en het kostenaspect.

2.3 Toekomstige Situatie

Inrichting
De ontwerpsnelheid van de nieuwe weg is 60 km/uur. De weg sluit aan de westzijde aan op de N361 waar momenteel een maximumsnelheid van 80 km/uur geldt. Het deel van de N361 tot en met de aansluiting van de Kortsluiting komt binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 50 km/uur gaat gelden. De bebouwde komgrens komt direct ten noorden van de aansluiting. Aan de oostzijde sluit de weg aan op de Onderdendamsterweg waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/uur.


De uitwerking van de verbinding tussen de Onderdendamsterweg en de N361 is gevisualiseerd in een presentatietekening met daarop de beoogde landschappelijke inpassing van RoyalHaskoningDHV. De overzichtstekening van het tracé is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. De verbindingsweg wordt uitgevoerd als een tweebaansweg met een breedte van zes meter. De weg is bestemd voor autoverkeer; bromvoertuigen, fietsers en voetgangers kunnen van de weg geen gebruik maken en kunnen gebruik maken van de bestaande routes. Over de gehele lengte zal de weg worden begeleid door de aanleg van groenstroken en waterlopen om een zo zacht mogelijke aansluiting te maken bij de bestaande dorpszone en het buitengebied. In figuur 7 is het tracé aangegeven met de begeleidende groen - en watervoorzieningen. Behoudens bij de aansluiting met de N361, de kruising bij de Onderdendamsterweg en in de tunnelbak, wordt op het tracé geen verlichting aangelegd. Op een aantal plaatsen op het tracé worden dammen aangelegd waarmee de achterliggende agrarische gronden gebruikt kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0007.png"

Figuur 7 Inpassingsplan de Kortsluiting

Wanneer het tracé van oost naar west wordt doorlopen, is te zien dat de aansluiting op de Onderdendamsterweg door middel van een T-splitsing gaat plaatsvinden (zie figuur 8). Het deel van de Onderdendamsterweg komende vanuit de dorpskern wordt hiervoor doorgetrokken. Ten opzichte van de huidige situatie heeft de T-splitsing voor het verkeer van en naar het dorp een snelheidsremmend effect. De bocht naar rechts ter hoogte van de B.H. Broekemastraat wordt hierdoor afgesloten voor snelverkeer. Voor de aansluiting is het nodig de bosschages ter plaatse grotendeels te verwijderen. In gebied 1 wordt alle begroeiing verwijderd. In gebied 2 worden de struiken verwijderd maar blijven een aantal solitaire bomen (uitdunning) staan.

Voor zowel het verkeer komende vanuit de dorpskern als komende vanuit de richting van Onderdendam zullen vóór de T-splitsing wegversmallingen worden aangebracht. Aan de noordzijde van de driesprong zal een lichtmast worden geplaatst. Voor (brom)fietsers komende vanuit de richting van Onderdendam zal een overgang over de nieuwe weg worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0008.png"

Figuur 8 Aansluiting op de Onderdendamsterweg

Om niet gebruik te maken van een spoorovergang wordt ter hoogte van de kruising met de spoorlijn een tunnelbak gerealiseerd (zie het volgende figuur). Deze tunnelbak wordt circa 7,5 meter breed en 95 meter lang. Het is niet nodig voor de aanleg van de tunnelbak bosschages te verwijderen. In het gebied van de tunnelbak (nummer 3) worden zowel meidoorn als sleedoornstruiken geplant. In de tunnelbak komt lijnverlichting in het plafond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0009.png"

Figuur 9 Tunnelbak

Ter plaatse van de aansluiting op de N361 (zie figuur 10) komt een verkeersplein waarvan het verkeer komende vanuit de richting van de Onderdendamsterweg richting het noorden of zuiden kan doorstromen. Hier zal een aantal lichtpunten worden geplaatst. Ten opzichte van de huidige situatie heeft deze kruispuntoplossing ook een snelheidsremmend effect.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0010.png"

Figuur 10 Aansluiting op de N361

Verkeersafwikkeling

Uit het onderzoek van Sweco in bijlage 1 en het akoestisch onderzoek in bijlage 4 is aangegeven hoe de verkeersafwikkeling is in de huidige situatie en welke gevolgen de aanleg van de weg heeft voor de verkeersafwikkeling. De huidige verkeersafwikkeling is als volgt opgebouwd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0011.png"

Figuur 11 Huidige situatie Winsum (inclusief etmaal intensiteiten per werkdag)

De ontwikkeling van de Kortsluiting heeft de volgende gevolgen voor de verkeersafwikkeling:

  • een deel van het verkeer uit de woninggebieden De Brake 1 en 2, Ripperda, Potmaar en Onderdendam richting de N361 en de Noord/N363 van de nieuwe weg gebruik gaat maken in plaats van de route door het centrum van Winsum. Het gaat om 19% van het huidige verkeer over de Onderdendamsterweg;
  • ook een deel van het verkeer uit de woninggebieden De Brake 2 en Onderdendam richting de N361 Zuid van de nieuwe weg “Kortsluiting” gebruik zal maken in plaats van de route door het centrum van Winsum. Het gaat om 16% van het huidige verkeer over de Onderdendamsterweg. Verkeer vanuit De Brake 1, Ripperda en Potmaar zal naar verwachting via de Onderdendamsterweg, de Borgweg en De Meeden blijven rijden en geen gebruik maken van de nieuwe weg;
  • de kortsluiting tevens een functie zal hebben voor het verkeer tussen de N363/Baflo en de N996/Onderdendam dat in de huidige situatie gebruik maakt van de Takkebosserweg en Tinnalingerweg/Vennenweg. Geschat wordt dat circa 600 ritten per werkdag zullen verschuiven naar de nieuwe weg;
  • op de kortsluiting zelf zullen circa 3.000 motorvoertuigen per werkdag rijden, als gevolg van de kortsluiting neemt het verkeer op de Onderdendamsterweg in het centrum met circa 2.400 motorvoertuigen per werkdag af.

In het onderzoek van Sweco is ook onderzocht welke gevolgen de weg heeft voor de verkeersafwikkeling in de regio zoals de relatie N361 Noord - N996 - Onderdendam en verder richting Middelstum - N46 - Eemshaven. Uit de uitgevoerde onderzoeken (zoals een kentekenonderzoek en verkeerstellingen uit 2013 die in het kader van het GVVP Winsum zijn opgesteld en een verkeersmodel uit 2015) valt niet af te leiden dat de Kortsluiting leidt tot significant andere routekeuzes in de regio. Indien dit het geval is, dan zal dit niet om grote aantallen gaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


Met deze rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig of wenselijk zijn.


Het rijksbeleid heeft geen directe doorwerking op de plannen voor het betreffende plangebied en de omliggende gronden.


De ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat infrastructurele projecten niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op het onderhavig bestemmingsplan

3.2 Provinciaal Beleid

Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Beide documenten hebben inmiddels enkele wijzigingen ondergaan. In dit bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde versie (gedateerd 20 februari 2019) van beide documenten die op www.ruimtelijkeplannen.nl bekend zijn gemaakt.


De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.


Toetsing

Buitengebied:

Het plangebied is gelegen in het door de provincie aangewezen buitengebied. Op basis hiervan dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden. Dit aspect wordt in hoofdstuk 4 nader uitgewerkt.


Veiligheid en milieu:

Gedeeltes van het plangebied zijn gelegen binnen veiligheidszone 2 en 3 van de provinciale omgevingsverordening. Echter, omdat de ruimtelijke ontwikkeling geen betrekking heeft op het verhogen van het groepsrisico en er geen verblijfplaatsen voor minder zelfredzame personen mogelijk worden gemaakt, hebben de veiligheidszones geen invloed op het onderhavig bestemmingsplan. Wel zullen over de Kortsluiting gevaarlijk stoffen worden getransporteerd in plaats van de huidige route door het dorp. De Omgevingsdienst Groningen heeft dit onderzocht en dit advies is verwerkt in de externe veiligheidsparagraaf 4.4.


Natuur:

Een klein gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het in de verordening aangewezen leefgebied voor weidevogels, zoals aangewezen in de omgevingsverordening. Hiervoor geldt volgens de omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht moet bieden in maatregelen om mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied te voorkomen en eventuele compensatie.


Naar aanleiding van het bovenstaande is een inventarisatie uitgevoerd in het deel van het plangebied wat is aangewezen als weidevogelleefgebied. Hieruit komt naar voren dat binnen dit deel geen weidevogels aanwezig zijn. Derhalve geeft de provincie aan dat de verstoring op weidevogels verwaarloosbaar is en er geen compensatie hoeft plaats te vinden. Paragraaf 4.7 gaat hier nader op in.


Conclusie

Dit bestemmingsplan sluit aan bij het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Winsum

De gemeente Winsum heeft haar ambities vastgelegd in de Structuurvisie Winsum van november 2013. In de visie worden drie kernopgaven genoemd:

  • goede bereikbaarheid;
  • sterke kernen met een eigen karakter;
  • vitaal en waardevol buitengebied.


Onder de eerste kernopgave, 'goede bereikbaarheid', stelt de gemeente in te willen zetten op een integraal en duurzaam vervoerssysteem met betere auto- en fietsbereikbaarheid. Hiernaast wordt ten opzichte van de infrastructuur het voornemen van De kortsluiting genoemd als belangrijk punt om de leefbaarheid van het centrum van Winsum te vergroten.


Dit bestemmingsplan sluit hierdoor aan bij de structuurvisie Winsum.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.


De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 11 juni 2018 bij het Waterschap Noorderzijlvest. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' geeft aan dat het waterschap belangen heeft in deze situatie en dat er een korte procedure gevolgd zal worden. Het watertoetsdocument is als bijlage 1 opgenomen. Daarnaast heeft het waterschap in het kader van het vooroverleg (op 20 juli 2018 en 26 april 2019) ook gereageerd op het bestemmingsplan. Paragraaf 6.2.2 en bijlage 17 gaat hier nader op in. Op basis van onder andere de watertoets en het vooroverleg heeft het waterschap Noorderzijlvest een aantal aandachtspunten meegegeven. Deze aandachtspunten zijn onderstaand beschreven.


Peilgrenzen:

Het tracé valt nagenoeg samen met de grens van de twee peilgebieden 2e Schil Electraboezem (GPGKGM155) en Pop (GPGKST0320). Dit vraagt aandacht in de detailuitwerking wat betreft watergangen en kunstwerken. Voor het ontwerp van de weg zijn de streefpeilen van beide gebieden van belang. Deze zijn:

  • 1.07 m NAP voor peilgebied 2e schil van de Electraboezem (zuidzijde van de weg);
  • -1.05 m NAP (zomerpeil) en -1.24 m NAP (winterpeil) voor peilgebied Pop (noordzijde van de weg).

Ook heeft het waterschap aangegeven dat de beoogde nieuwe dam aan de westzijde van het plangebied de peilscheiding vormt en daardoor zonder duiker uitgevoerd moet worden.


Afstroom hemelwater:

Door de aanleg van de weg neemt het verhard oppervlak met ongeveer 4.900 m2 toe. Compensatie voor versnelde afvoer van het hemelwater als gevolg van deze verharding is alleen noodzakelijk wanneer het afstromende regenwater wordt opgevangen en daarna afgevoerd. Het advies van het Waterschap Noorderzijlvest is conform de Beleidsnotitie Water en Ruimte het afstromende regenwater direct af te laten voeren via de bermen. Dit heeft twee voordelen:

  • op deze manier vindt er geen versnelde afvoer plaats en hoeft niet te worden gecompenseerd;
  • de berm functioneert als bodempassage voor mogelijk licht verontreinigd afstromend hemelwater.


Tunnel:

Het Waterschap Noorderzijlvest vraagt aandacht voor de afvoer van het hemelwater uit de tunnelbak. Indien het hemelwater niet als 'schoon' kan worden aangemerkt dient het te worden afgevoerd naar de riolering. Als het hemelwater schoon is dient het te worden geloosd op het oppervlaktewater dat onderdeel uitmaakt van de 2e Schil Electraboezem. Dit is aan de zuidzijde van de weg.

Conclusie

Indien bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de bovenstaande aandachtspunten levert het aspect water geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan. Het project kan rekenen op een positief wateradvies. Wel is er voor het realiseren van het planvoornemen een watervergunning (op grond van de Keur van Noorderzijlvest) vereist. Deze watervergunning dient voor de aanvang van de werkzaamheden te zijn aangevraagd en verleend. De watertoets is hiermee afgerond.

4.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle (spoor)wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.


Het voornemen voorziet in het realiseren van een tweestrooksweg buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat de weg een zone van 250 meter kent. Binnen deze zone bevinden zich woningen (geluidgevoelige bebouwing). Dit houdt in dat akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Tevens bevindt zich in het plangebied een bestaande spoorweg met een geluidzone. De nieuwe weg kruist de spoorweg door middel van een onderdoorgang. Behalve deze onderdoorgang, vinden er bij de spoorweg geen wijzigingen plaats die gevolgen hebben voor de geluiduitstraling van de spoorweg naar de omgeving.

Adviesbureau WMA heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluideffecten op de woonomgeving in verband met de aanleg van de nieuwe weg en de aanpassingen van de kruisingen, waarbij tevens rekening is gehouden met verandering van verkeersstromen. De uitgangspunten voor het onderzoek zijn afgestemd op het wegontwerp en het onderzoek van Sweco zoals opgenomen in bijlage 1 Deze geluidbelasting is getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit akoestisch onderzoek is als bijlage 4 opgenomen.

Voor de geluideffecten van de nieuwe weg om de omliggende woningen geldt een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan voldaan wordt, kan een hogere waarde worden verleend nadat alternatieven hiervoor zijn afgewogen.

In het onderzoek is ook de heersende geluidbelasting vergeleken met de toekomstige geluidbelasting na aanpassing van kruispunten met de aansluitende wegen de N361 en de Onderdendamsterweg. . Bij een geluidtoename van 1,5 dB of meer is de verandering dusdanig groot dat er geluidsreducerende maatregelen in overweging moeten worden genomen. Kleinere verschillen acht de wetgever aanvaardbaar omdat deze voor het menselijk oor niet waarneembaar zijn. Het onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012”.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • de geluidbelasting vanwege het verkeer op de nieuwe weg maximaal 47 dB is op nabijgelegen woningen. De geluidsbelasting blijft onder de voorkeurswaarde van 48 dB. De toetsing heeft plaatsgevonden op de woningen die het dichtste bij de nieuwe weg liggen. Voor de verder van de weg af gelegen woningen geldt dat de geluidbelasting gelijk of lager is dan 47 dB;
  • de geluidbelasting van de N361 vanwege de aanleg van de kruising en rekening houdend met de verwachte verkeersontwikkeling met maximaal 0,77 dB stijgt. De geluidtoename blijft onder de drempelwaarde van 1,5 dB. In het onderzoek is hierbij rekening gehouden met een maximumsnelheid van 80 km/uur. Indien de snelheid ter plekke van de aansluiting wordt verlaagd, dan is de geluidtoename lager;
  • de geluidbelasting van de Onderdendamsterweg vanwege de aanleg van de kruising en rekening houdend met de verwachte verkeersontwikkeling met maximaal 0,95 dB stijgt. De geluidtoename blijft onder de drempelwaarde van 1,5 dB;
  • de geluidbelasting langs de Onderdendamsterweg in het centrum met 1,7 dB daalt.

Omdat de geluidtoename onder de drempelwaarde van 1,5 dB blijft, is er geen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Er bestaat geen wettelijke verplichting om maatregelen te nemen om de geluidbelasting te beperken.

De conclusie uit het akoestisch onderzoek is dat op geen van de omliggende woningen de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In dat opzicht levert het aspect geluid geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

Dat neemt niet weg dat de realisatie van de nieuwe weg op verschillende locaties leidt tot een toename van de geluidbelasting ter plaatse van bestaande woningen en tuinen. Voor de woningen die in de bestaande situatie grenzen aan het buitengebied en na de realisatie nabij een doorgaande weg gelegen zijn, is dit een nadelige wijziging. Waar de bewoners thans in een geluidarme omgeving woonden, is in de nieuwe situatie sprake van een meer stedelijk geluidniveau.

De realisatie van De Kortsluiting wordt ondanks deze nadelige verandering voor omwonenden, toch aanvaardbaar geacht. Dit is het gevolg van een belangenafweging die heeft plaatsgevonden. Een belangrijk deel van het doorgaande verkeer dat thans door het dorp gaat, zal in de toekomst gebruik gaan maken van de nieuwe weg. Dit leidt tot een verbetering van de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het dorp. Ook het gegeven dat de geluidgrenswaarden ter plaatse van woningen door de nieuwe weg nergens overschreden wordt, heeft hierbij een rol gespeeld.

4.3 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.


Binnen het plangebied is op basis van het bodemloket geen vervuiling bekend. Tevens wordt met het planvoornemen geen verblijfsruimte waar personen een structureel deel van de dag kunnen verblijven mogelijk gemaakt. Naar aanleiding van het bovenstaande is nader onderzoek naar bodemverontreiniging niet noodzakelijk.


Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Externe Veiligheid

Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelden richtlijnafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de 10-5 risicocontour aangegeven.


Ten behoeve van het planvoornemen heeft de Veiligheidsregio Groningen en de Omgevingsdienst Groningen een advies externe veiligheid opgesteld. In het navolgende zullen de uitkomsten van deze adviezen worden beschreven. De adviezen zijn in bijlage 8 en 17 opgenomen.

Risico's vanwege inrichtingen

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig die in het kader van het veiligheidsaspect nader onderzoek vergen.

Risico's vanwege transport

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.


Nabij of in het plangebied zijn de spoorlijn Sauwerd - Roodeschool, de Provinciale weg N361 en de Provinciale weg N996 gelegen. De spoorlijn Sauwerd - Roodeschool kent ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Derhalve is dit aspect niet relevant. Tevens kent de spoorlijn een plasbrandaandachtsgebied en een veiligheidszone 3 die tot in het plangebied reikt. Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van (beperkt) kwetsbare objecten of objecten voor verminderd zelfredzame personen. Derhalve vormen deze gebieden geen belemmering voor het planvoornemen.


Voor de twee provinciale wegen gelden geen plaatsgebonden risicocontouren. Wel liggen er basis van de provinciale weg N361 veiligheidszones over het plangebied. In het advies van de Veiligheidsregio is aangegeven dat in de huidige situatie, zoals hiervoor ook is aangegeven, over de N996 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De veiligheidsregio acht het aannemelijk en wenselijk dat het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruik gaat maken van de nieuwe weg, in plaats van de bestaande weg, omdat de bestaande route door het dorp gaat en de Kortsluiting buiten de bebouwde kom ligt, wat een significante verbetering van de externe veiligheidssituatie oplevert.

Uit het advies van de Omgevingsdienst Groningen blijkt dat voor de Kortsluiting een veiligheidszone 3 transport gaat gelden. Voor deze zone geldt een afstand van 30 meter. Binnen deze zone zijn geen bestemmingen voorzien en gelegen voor functies voor verminderd zelfredzame personen. Dit is in het volgende figuur aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0012.png"

Figuur 12 Ligging veiligheidszone

De veiligheidszone vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voor het uitgerekende plaatsgebonden risico voor de nieuwe weg geldt dat deze op 22 meter van de weg ligt. Uit een groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico aan beide kanten van de weg zo laag is dat deze niet zichtbaar is op de daarvoor gehanteerde curve en ver gelegen is onder de oriënterende waarde. Er kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid, de bereikbaarheid, de bluswatervoorzieningen, de zelfredzaamheid zijn er geen knelpunten voor het bestemmingsplan. De Omgevingsdienst Groningen acht het restrisico aanvaardbaar.

Risico's vanwege buisleidingen

Voor het transport van aardgas geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (2014). Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen buisleidingen aanwezig die in het kader van het veiligheidsaspect nader onderzoek vergen.


Conclusie

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aspecten inrichtingen, buisleidingen, transport en groepsrisico niet leiden tot onaanvaardbare veiligheidsproblemen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In (de omgeving van) Winsum zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit in en om het plangebied is in de huidige situatie goed. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (zowel in 2020 als in 2030) in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde PM10 concentratie geldt van minder dan 18 ìg/m3 en een gemiddelde NO2 concentratie van minder dan 10 ìg/m3 (zowel in 2020 als in 2030). De norm voor beide stoffen ligt op 40 ìg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie liggen de concentraties ruimschoots onder de norm.

Het doel van het project is om de doorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren. Gelet op de verwachting dat er geen significant extra verkeersaantrekkende werking ontstaat (zie hiervoor paragraaf 2.3 en bijlage 1) door de uitvoering van het project, ondervindt het bestemmingsplan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit per saldo geen belemmeringen.

Ten aanzien van het woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen is de verwachting dat de verbeterde doorstroming juist een positief effect zal hebben op de algehele luchtkwaliteit, doordat er in de toekomstige situatie sprake is van minder stilstaand, remmend en optrekkend verkeer door het centrum van Winsum. Met name in het centrum van Winsum aan de Onderdendamsterweg zal de luchtkwaliteit verbeteren. Daartegenover staat de luchtkwaliteit voor de bewoners van de woningen aan de dorpsrand van Obergum - Noord nabij het plangebied ten opzichte van de huidige situatie af zal nemen. Ook ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit weegt het belang van de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het dorp zwaarder, dan een gewijzigde situatie ten noorden van het dorp.

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.


Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot (woon)bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

Het planvoornemen voorziet niet in het realiseren van (bebouwing ten behoeve van) een milieugevoelige functie of milieuhinderlijke inrichting. Derhalve levert het aspect milieuzonering geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan. De VNG-brochure geeft geen richtafstanden voor de verkeersfunctie. In andere paragrafen in dit hoofdstuk zijn de relevante hinderaspecten (zoals geluid en luchtkwaliteit) in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing voor de concrete ontwikkeling in beeld gebracht.

4.7 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 9 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 21 maart 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Aanvullend is soortgericht onderzoek uitgevoerd naar de beschermde zoogdier(soort)en vleermuizen en waterspitsmuis. Daarnaast is een broedvogelinventarisatie uitgevoerd op 5 mei 2018 en is op 18 april 2019 in het plangebied geïnspecteerd op de aanwezigheid van roeken.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).


Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.


Toetsing

Op basis van het uitgevoerde aanvullende onderzoek kan gesteld worden dat in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn en dat het plangebied geen leefgebied vormt voor waterspitsmuis en deze soort daar niet voorkomt.

De es, waarin een verblijfplaats van vleermuizen niet uitgesloten kan worden, en direct omliggende bomen in het bosje aan de Ranumerweg blijven staan. Om negatieve effecten op de mogelijke verblijfplaats van vleermuizen te voorkomen dient tijdens de werkzaamheden en tijdens het gebruik van de afrit gebruik te worden gemaakt van verlichting met gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling richting de bosrand veroorzaken. Deze mitigerende maatregelen betreffen uitvoeringsaspecten die op deze plaats reeds worden benoemd ter informatie en voor de volledigheid. Bij de verder uitwerking van het project wordt hier rekening mee gehouden.

In de bebouwde kom van Winsum bestaat er overlast van de roek. Om deze reden heeft op 18 april 2019 in en rondom het plangebied een inspectie naar roeken plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat in de (deels te kappen) bosschages aan de Onderdendamsterweg geen roekennesten zijn aangetroffen, maar wel in het bosschages meer naar het westen. Daarnaast is een boomholte aan de westzijde van het plangebied geconstateerd waarin een verblijfplaats voor vleermuizen niet kan worden uitgesloten. In het volgende figuur zijn deze locaties aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWI2018INBR1-VG01_0013.png"

Figuur 13 Locatie aangetroffen roekennesten en boomholte

In de aangegeven bosschages zijn tien roekennesten aanwezig, waarvan in ieder geval het grootste deel bezet is. Aangezien deze bosschages en de boom buiten het plangebied zijn gelegen, zijn er ten aanzien van het bestemmingsplan geen belemmeringen hiervoor. Het doel is ook dat deze bomen behouden blijven. Bij de uitvoering van de werkzaamheden kan het bij het vernieuwen van de sloot nodig zijn om bomen aan de oeverzijde te kappen. Tijdens de uitvoering zal dit duidelijk worden omdat dan pas bekend is hoeveel werkruimte de uitvoerder nodig heeft. Indien er bomen gekapt gaan worden, dan gebeurt dit op basis van de vereisten van de Wnb.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in het plangebied worden verstoord of vernietigd; ook dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft om die reden geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.


Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.


Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016. Van belang is dat de provincie geen externe werking kent voor het NNN.

Natuur buiten het NNN

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en weidevogel – en akkervogelleefgebieden.


Toetsing

In het onderzoek in bijlage 9 heeft een toetsing plaatsgevonden aan de in het kader van de Wnb beschermde gebieden. Hieruit blijkt dat het plangebied niet ligt of grenst aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen gebied beschermd door middel van de Wnb betreft het Natura 2000-gebied Waddenzee, dat is gelegen op een afstand van ruim 9 km ten noorden van het plangebied. Het meest nabijgelegen onderdeel van het NNN ligt op ruim 3 km ten zuiden en zuidoosten van het plangebied. Op een afstand van ruim 1 km ten westen van het plangebied ligt aangewezen bos- en natuurgebied buiten het NNN. De graslanden direct ten noorden van de Onderdendamsterweg en ten oosten van de spoorlijn zijn aangewezen als weidevogelleefgebied. Het plangebied ligt derhalve deels in aangewezen weidevogelleefgebied. Hiervoor is aanvullend onderzoek gedaan naar weidevogels en andere broedvogels in het aangrenzende weidevogelleefgebied binnen de invloedsfeer van een provinciale weg op 5 mei 2018. Bij de inventarisatie bleek een enkele scholekster aanwezig, deze vertoonde echter geen specifiek nest- of territorium indicerend gedrag. Afgezien van de scholekster bleek dat er geen weidevogels in het plangebied aanwezig waren. Uit het nader onderzoek naar weidevogels komt ook naar voren dat er geen weidevogels in het gebied grenzend aan het plangebied broeden.

Ten aanzien van de ligging in het aangewezen weidevogelleefgebied is mede naar aanleiding van het aanvullend onderzoek overleg met de provincie Groningen gevoerd. De provincie heeft aangegeven dat niet gecompenseerd hoeft te worden voor mogelijke verstoring van het weidevogelleefgebied. Negatieve effecten op het aangrenzende weidevogelleefgebied kunnen worden uitgesloten. Het plan is op dit punt niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen. Ook hebben de ontwikkelingen geen negatief effect op overige in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde gebieden.

Gezien de aard van de ontwikkelingen, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied, worden geen negatieve effecten verwacht op gebieden die in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermd zijn.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische onderzoeken is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Met inachtneming van het broedseizoen van vogels en andere hiervoor genoemde mitigerende maatregelen, is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten.

Het plan is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening ten aanzien van de ligging in weidevogelleefgebied. Uit overleg met de provincie Groningen is gebleken dat de verstoring op weidevogels verwaarloosbaar is en er geen maatregelen ten aanzien van weidevogels in acht hoeven te worden genomen.

4.8 Cultuurhistorie En Archeologie

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


De voormalige gemeente Winsum heeft op 26 april 2016 de erfgoednota met bijbehorende erfgoedkaart vastgesteld. Aangaande het aspect van cultuurhistorie wordt opgemerkt dat het plangebied is gelegen binnen het Oude Wierdenlandschap in de centrale kwelderwal. De centrale kwelderwal vormt een belangrijke ontginningsas in het wierdengebied van de voormalige gemeente Winsum. De noord-zuid lopende kwelderwal zelf is een belangwekkend aardkundig element en vormt de belangrijkste vestigingsplaats in het gebied. Binnen het plangebied zijn ook een aantal karakteristieke waterlopen en een oude weg aanwezig.


Het plangebied is niet gelegen binnen een wierde of karakteristiek pand. Wel zijn binnen het plangebied enkele karakteristieke waterlopen en een oude weg aanwezig. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden. Ter plaatse van de oude weg zal in het kader van het hierna beschreven archeologische onderzoek een proefsleuven onderzoek worden uitgevoerd.


Bij de verdere uitwerking en uitvoering van het plan zal er wat betreft de karakteristieke waterlopen voor worden gezorgd dat deze geen onevenredige schade oplopen door de aanleg van de weg.


Archeologie

Zoals beschreven in paragraaf 1.2 is op basis van het geldende bestemmingsplan op het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Dit betekent dat de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud van archeologische waarden. Hierbij geldt een onderzoeksverplichting naar de archeologische waarden bij ingrepen groter dan 200 m2.


Voor het plan is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd door MUG. Het rapport van dit onderzoek (rapportnummer: 93135718, d.d. 21 maart 2018) is opgenomen als bijlage 12 bij deze toelichting. Hieronder is de conclusie van dit onderzoek weergegeven.


In het westelijke deel van het onderzoeksgebied konden resten uit de steentijd worden verwacht. Deze zijn echter niet aangetroffen. Daarom moet deze verwachting worden bijgesteld naar een lage verwachting. De aanwezigheid van een geul en oeverwal wordt door het booronderzoek bevestigd. Er geldt een hoge verwachting voor resten vanaf de ijzertijd, voor het gebied met oeverwal afzettingen (rond boring 9 en 10) en voor resten uit de late ijzertijd of vroeg Romeinse tijd voor de boringen met humeuze kleilaag in het gebied rond boring 5 t/m 7. Ook bevestigt het booronderzoek de aanwezigheid van resten van de oude Onderdendamsterweg, op basis van een puinpakket in boring 17 en mogelijk ook in boring 15 of 16. Of er resten van het vermoedelijke galgenveld aanwezig zijn is door het booronderzoek niet aan te tonen.


Op basis van het onderzoek adviseert MUG Ingenieursbureau vervolgonderzoek aan voor meerdere delen van het onderzoeksgebied. Voor het deel van het onderzoeksgebied rond boringen 5 en 7 adviseert MUG Ingenieursbureau aanvullend karterend booronderzoek uit te voeren om vast te stellen of en waar er zich binnen de contouren van het plangebied een overslibde nederzetting uit de ijzer- en of Romeinse tijd bevindt en voor de zone rond boring 9 en 10, wegens de kans op het aantreffen van resten vanaf de ijzertijd op de hier aanwezige oeverwal. Voor het deel van het onderzoeksgebied waar mogelijk een galgenveld gelegen heeft (bij boring 11 t/m 13) is de aanbeveling een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Verder is het advies om bij bodemingrepen ter hoogte van de voormalige Onderdendamsterweg een proefsleuvenonderzoek uit te voeren (bij de boringen 15 t/m 17), met als doel de ouderdom van de weg vast te stellen en aan de weg gerelateerd vondstmateriaal te verzamelen en ook om de aard van de sporen in boring 15 en 16 vast te stellen.


De gemeente heeft Libau het onderzoek van MUG laten beoordelen. Deze beoordeling is als bijlage 14 opgenomen. Naast het feit dat het booronderzoek en de rapportage goed en zorgvuldig zijn opgesteld heeft Libau een drietal aanbevelingen die door de gemeente zijn overgenomen. Deze aanbevelingen zijn:

  • het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek in de zone met de boringen 15 t/m 17 is noodzakelijk, dit onderzoek zal voor aanvang van de civiel technische werkzaamheden worden uitgevoerd;
  • het uitvoeren van karterend booronderzoek in de zone van boring 11 t/m 13 kan komen te vervallen;
  • het uitvoeren van karterend booronderzoek in de zones van boring 5 t/m 7, boring 9 en boring 10 wordt afhankelijk gesteld van de uitvoering.

Voor het archeologisch vervolgonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld waarin de aanpak van de vervolgwerkzaamheden is vastgelegd. Het Programma van Eisen is in bijlage 15 opgenomen. Het archeologisch onderzoek wordt aan de hand van het Programma van Eisen uitgevoerd. De resultaten hiervan worden in de volgende versie van dit bestemmingsplan beschreven.

Ter bescherming van de archeologisch waarden is een archeologische dubbelbestemming gelegd op de gronden die onderzocht worden. Op basis van het bovenstaande dient dit nader onderzoek uit te wijzen of het aspect archeologie belemmeringen oplevert voor het onderhavig bestemmingsplan. De resultaten hiervan kunnen tot gevolg hebben dat de archeologische dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd of wordt aangepast.

4.9 Stilte En Duisternis

Op basis van de provinciale verordening van de provincie Groningen (geconsolideerde versie februari 2019) dient een bestemmingsplan inzicht te geven in hoe met duisternis en stilte rekening wordt gehouden.

In de geluidparagraaf 4.2 werd al ingegaan op de wezenlijke toename van het geluidniveau ter plaatse van de woningen in de omgeving van de nieuwe weg. De nieuwe weg leidt onmiskenbaar tot een toename van de geluidbelasting, ook van de onbebouwde omgeving. Dit betekent dat een deel van de stilte verloren gaat ter plaatse van het agrarische gebied ten noorden van de Kortsluiting. Gelet echter op het grote belang van de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het dorpsgebied van Winsum, wordt het verlies aan stilte aanvaardbaar geacht.

Overigens zal de weg ter plaatse van het spoor in een tunnelbak worden aangelegd. Daardoor ligt de weg gedeeltelijk onder maaiveldniveau, waardoor de omgeving deels afgeschermd wordt van zowel het licht als het geluid van het verkeer. Op de kruisingen en in de tunnelbak wordt uit verkeersveiligheidsoverwegingen wel verlichting geplaatst. Door afschermende armaturen te plaatsen, wordt onnodige lichtuitstraling op de omgeving voorkomen.

Doordat de rijlijnen van de nieuwe weg grotendeels parallel lopen met de gevels van de omliggende woningen zal van lichthinder als gevolg van inschijnende koplampen alleen sprake zijn in de nabijheid van kruisingen. Door de aanplant van een lage haag kan eventuele lichthinder als gevolg van de weg afgeschermd worden, zonder dat het doorzicht vanuit de woningen en tuinen over het achterliggende agrarische gebied ontnomen wordt. Ook ten aanzien van het aspect lichthinder weegt het belang van de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het dorp zwaarder, dan een gewijzigde situatie ten noorden van het dorp.

De (groene) inpassing van de weg in het landschap is in hoofdstuk 2.3 nader toegelicht.

4.10 Trillingen

Het gebruik van de nieuwe weg door onder meer vrachtverkeer, kan leiden tot trillingen. Trillingen verplaatsen zich via vaste materie, zoals de bodem, wanden en vloeren en worden voornamelijk veroorzaakt door veranderingen in het wegdek zoals bij bruggen of verkeersdrempels. De trilling van het wegverkeer wordt geadsorbeerd door de bodem en neemt af naarmate de afstand groter wordt. Gezien de afstand tot de omliggende (woon)gebouwen en het geprognosticeerde aantal (zware) motorvoertuigbewegingen zal geen sprake zijn van een onaanvaardbare mate van hinder voor omwonenden. Ook is er geen sprake van veranderingen in wegdek zoals bruggen en/of drempels.

4.11 Mer-beoordeling

Wet natuurbescherming

Indien een project mogelijk een significant negatief effect op een Natura 2000 gebied tot gevolg kan hebben, is op grond van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling noodzakelijk. Voor het in dit project beoordeelde wegtracé, geldt dat er zich geen Natura 2000 gebied in de omgeving bevindt (zoals geconcludeerd in paragraaf 4.7). Een passende beoordeling is voor dit project niet aan de orde, te meer omdat de aanleg van de weg primair is gericht op het verbeteren van de doorstroming en de verkeersveiligheid en de weg niet leidt tot een significante verkeerstoename.

Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is vastgelegd in welke gevallen een MER-plicht of (al dan niet vormvrije) m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Het Besluit mer is opgesteld ter implementatie van de Europese richtlijn betreffende milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. In het Besluit mer zijn de betreffende activiteiten opgenomen in de bijlage bij dat besluit, onderdelen C en D.

De onderdelen C en D bestaan uit tabellen, opgedeeld in vier kolommen. In kolom 1 staan de activiteiten, in kolom 2 de (indicatieve) drempelwaarden. Voor de D-lijst geldt dat voor activiteiten die wel in kolom 1 voorkomen, maar onder de drempelwaarden uit kolom 2 blijven, een vormvrije (ook wel informele) m.e.r. beoordeling moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomst van die beoordeling kan het zijn dat alsnog een milieueffectrapportage (MER) moet worden opgesteld (in het geval significante milieueffecten als gevolg van het project niet op voorhand kunnen worden uitgesloten).

Voor activiteiten die níet zijn opgenomen in kolom 1 van de onderdelen C of D geldt op grond van het Besluit mer geen m.e.r. (beoordelings-)plicht – ook niet vormvrij.

Onderzoek

Voor dit project geldt dat er sprake is van een activiteit zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit mer. De activiteit “de aanleg van een autosnelweg of autoweg” komt namelijk in kolom 1 van onderdeel C 1.2 en D 1.1 voor. De drempelwaarde van 5 kilometer wordt echter niet overschreden. Op grond van kolom 1 (de activiteit) bestaat echter wel de verplichting tot het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de mogelijkheid bestaat dat een dergelijk project toch negatieve milieueffecten met zich meebrengt. Uit het voorgaande blijkt dat voor onderhavig plan een vormvrije m.e.r. beoordeling moet worden opgesteld. Deze is uitgevoerd, zie bijlage 16. Het bevoegd gezag heeft hieromtrent een expliciet besluit genomen inhoudende dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt, of de doeleinden worden genoemd.


Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.


Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

5.2 Bestemmingsregels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Het bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Railverkeer', 'Verkeer - Wegverkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan alle gronden die direct grenzen aan de nieuwe weg. Dit geldt zowel voor de nieuwe rijbaan, als voor de kruisingen. Ter plaatse van gronden met de groenbestemming zal voorzien worden in de landschappelijke inpassing van de nieuwe weg in de omgeving zoals aangegeven op de tracétekening in bijlage 2. De groenstrook heeft tevens de functie van wegberm, die mede dient voor waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen. In de groenbestemming kunnen ook waterlopen en waterpartijen aangelegd worden. Tevens zijn (fiets)paden mogelijk in deze bestemming.

Ondergeschikt zijn ook delen van de weg in de groenbestemming mogelijk, waarmee enige flexibiliteit wordt geboden voor bijvoorbeeld grenscorrecties in de aanlegfase. Het is echter niet mogelijk om een complete weg(verbreding) in de groenbestemming aan te leggen.

Verkeer - Railverkeer

Een deel van het plangebied ter plaatse van de spoorlijn is bestemd als 'Verkeer - Railverkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor railverkeer met inbegrip van kruisingen met wegverkeer en water. Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen, zijn toegestaan mits niet hoger dan 10 meter.

Verkeer - Wegverkeer

Het beoogde tracé van de weg is bestemd als 'Verkeer - Wegverkeer'. Het beloop hiervan is afgestemd op het wegontwerp. Om deze reden is er alleen een weg met 2 rijstroken toegestaan. Naast de aanleg van de weg, mogen in de bestemming ook paden, sloten en groenvoorzieningen worden gerealiseerd. Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen, zijn toegestaan mits niet hoger dan 12 meter.

Waarde - Archeologie 4

De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is aan de gronden toegekend vanwege de archeologische verwachtingswaarden en de resultaten van de archeologische onderzoeken. Om te voorkomen dat eventuele archeologische waarden worden verstoord door bouw- of graafwerkzaamheden, dient eerst archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd te worden op basis van het Programma van Eisen zoals opgenomen in bijlage 15. Waar nodig dienen maatregelen genomen te worden om de waarden ter plaatse (in situ) te behouden, dan wel deze anderszins veilig te stellen. Zoals in paragraaf 4.8 is benoemd, wordt archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd en is hier bij de vaststelling van het bestemmingsplan meer duidelijkheid over. Zo nodig wordt deze archeologische dubbelbestemming daarop aangepast dan wel verwijderd.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.


Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouw- en gebruiksregels

In de algemene bouwregels is geregeld dat in het gehele plangebied geen reclamemasten gerealiseerd mogen worden.

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan zijn meerdere verboden opgenomen. Onder andere het verbod voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting en het verbod voor het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Zo regelen de algemene afwijkingsregels bijvoorbeeld dat met ten hoogste 10% van de in dit bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages mag worden afgeweken.


Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.


Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

De kosten van het plan komen deels ten laste van de gemeente Het Hogeland en ook provincie Groningen stelt middelen beschikbaar De hiervoor benodigde financiële middelen zijn voor het project gereserveerd en beschikbaar. Met het oog op het voorgaande is de uitvoering van de betrokken werkzaamheden economisch gedekt en het plan economisch uitvoerbaar.

Verwerving gronden

Om de voorliggende inrichtingsmaatregelen fysiek aan te kunnen leggen, dient de gemeente de beschikking te hebben over de gronden. Een deel van de benodigde gronden is reeds eigendom van de gemeente. Er zal getracht worden om de overige benodigde gronden middels minnelijke verwerving in eigendom te verkrijgen, in de vaststellingsfase is hier meer duidelijkheid over. Zoals hiervoor aangegeven, zijn de financiële middelen voor de verwerving van de gronden gereserveerd.

Als het niet mogelijk is om de percelen die nodig zijn voor de uitvoering van het in het bestemmingsplan voorgestane beleid minnelijk te verwerven en als gebleken is van voldoende noodzaak en urgentie om tijdig over de betreffende gronden te beschikken voor de uitvoering van het bestemmingsplan, bestaat de mogelijkheid om over te gaan tot onteigening. Hierbij worden alle wettelijke procedures in acht genomen.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden echter geen bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk gemaakt, waardoor de grondexploitatieregeling niet van toepassing is. Voor het bestemmingsplan wordt daarom geen exploitatieplan opgesteld en vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan.


De Kortsluiting is als opgave al benoemd in de structuurvisie van de voormalige gemeente Winsum van november 2013. Omdat de gemeente in het traject van structuurvisie een communicatie- en inspraaktraject met burgers, ondernemers en andere belanghebbenden / belangstellenden heeft gehad, kiest de gemeente ervoor om een inspraakprocedure over het bestemmingsplan over te slaan. Wel heeft op donderdagavond 27 september 2018 een inloopavond plaatsgevonden in het gemeentehuis waarbij belangstellenden over de plannen zijn geïnformeerd en vragen gesteld konden worden.


Het ontwerpbestemmingsplan 'De Kortsluiting' heeft met bijbehorende stukken vanaf 19 september 2018 tot en met 30 oktober 2018 ter visie gelegen. Hierop zijn zienswijzen ingediend. Na bestudering van de zienswijzen en een grondige check van het bestemmingsplan is gebleken dat het ontwerpbestemmingsplan niet compleet was en gebreken vertoonde. Daarom is besloten om het ontwerpbestemmingsplan opnieuw in procedure te brengen. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Voor zover van toepassing is het bestemmingsplan inhoudelijk aangepast aan de zienswijzen.


Door het ontwerpbestemmingsplan opnieuw in procedure te brengen is het bestemmingsplan van de voormalige gemeente Winsum aangepast naar een bestemmingsplan van de gemeente Het Hogeland en is het plan tevens onder de werking van de Crisis- en herstelwet gebracht. De vooroverlegpartners zijn vooraf over de tervisielegging van het nieuwe ontwerpbestemmingsplan geïnformeerd. Paragraaf 6.2.2 gaat hier specifiek op in.


Het nieuwe ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Eventuele zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en al dan niet gegrond verklaard. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.


Na de ter inzagelegging en beantwoording van de zienswijzen (al dan niet met wijziging van het bestemmingsplan tot gevolg) besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het wettelijke vooroverleg is het bestemmingsplan in 2018 naar de veiligheidsregio, de provincie Groningen, het waterschap Noorderzijlvest en de Omgevingsdienst Groningen verzonden. In verband met het opnieuw in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft in 2019 opnieuw vooroverleg plaatsgevonden.

De veiligheidsregio en het waterschap Noorderzijlvest hebben aangegeven dat zij geen nieuw vooroverleg nodig achten voor dit bestemmingsplan aangezien de wijzigingen tussen het oude en het nieuwe bestemmingsplan niet van invloed zijn op de belangen die zij vertegenwoordigen. De Omgevingsdienst Groningen heeft aanvullend advies uitgebracht en de provincie Groningen is gevraagd of het aangepaste bestemmingsplan aanleiding geeft tot reacties. De reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke beantwoording voorzien. De overlegreacties zijn als bijlage 17 bij deze toelichting opgenomen.


Provincie

Op grond van artikel 2.8 van de verordening dient de toelichting op het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, afhankelijk van en evenredig naar de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling inzicht te bieden in onder meer de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving. In de plantoelichting wordt daar niet op ingegaan. De provincie verzoekt in de plantoelichting dit punt aan te vullen.


De aardkundige waarde van de kwelderwal die in het plangebied voorkomt wordt in de plantoelichting benoemd. De oudste bewoning van Winsum is op deze kwelderwal ontstaan. Om die reden bevinden zich in het plangebied karakteristieke waterlopen en een oude weg. In de plantoelichting staat dat met deze elementen bij de verdere planuitwerking rekening wordt gehouden. Onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De provincie verzoekt de plantoelichting op dit punt te verduidelijken.


In paragraaf 4.4 van de plantoelichting wordt opgemerkt dat onderhavig bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten en objecten voor verminderd zelfredzame personen mogelijk maakt. In artikel 7.1.1, onder b, van de planregels zijn wel bouwregels opgenomen voor de bouw van beperkt kwetsbare objecten. Het is mij niet duidelijk wat daaronder wordt verstaan. De provincie verzoekt hierover duidelijkheid te geven.


Reactie

Naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie is de toelichting van het bestemmingsplan aangevuld op het punt van inpassing in de omgeving. Hiervoor is ook een overzichtstekening opgesteld die de inpassing van het gehele tracé in de omgeving visualiseert (zie hiervoor bijlage 2).


In paragraaf 4.8 is verder verduidelijkt hoe met de karakteristieke waterlopen en oude weg rekening wordt gehouden.


De regeling in lid 7.1.1 die de bouw van kwetsbare objecten mogelijk maakte is uit de regels gehaald. Ook is de externe veiligheidsparagraaf 4.4 aangepast, mede ook naar aanleiding van de reactie van de Omgevingsdienst Groningen.

Tweede vooroverlegreactie

De provincie Groningen geeft in haar twee vooroverlegreactie aan dat zij kunnen instemmen met het in procedure brengen van het gewijzigde ontwerp bestemmingsplan De Kortsluiting.


Waterschap Noorderzijlvest

Peilgrenzen:

Het tracé valt nagenoeg samen met de grens van de twee peilgebieden 2e Schil Electraboezem (GPGKGM155) en Pop (GPGKST0320). Dit vraagt aandacht in de detailuitwerking wat betreft watergangen en kunstwerken. Voor het ontwerp van de weg zijn de streefpeilen van beiden gebieden van belang. Deze zijn:

  • -1.07 m NAP voor peilgebied 2e schil van de Electraboezem (zuidzijde van de weg);
  • -1.05 m NAP (zomerpeil) en -1.24 m NAP (winterpeil) voor peilgebied Pop (noordzijde van de weg).

De beoogde nieuwe dam aan de westzijde van het plangebied vormt de peilscheiding en moet daardoor zonder duiker worden uitgevoerd.


Afstroom hemelwater:

Door de aanleg van de weg neemt het verhard oppervlak met ongeveer 4.900 m2 toe. Compensatie voor versnelde afvoer van het hemelwater als gevolg van deze verharding is alleen noodzakelijk wanneer het afstromende regenwater wordt opgevangen en daarna afgevoerd. Het advies van het Waterschap Noorderzijlvest is conform de Beleidsnotitie Water en Ruimte het afstromende regenwater direct af te laten voeren via de bermen. Dit heeft twee voordelen:

  • op deze manier vindt er geen versnelde afvoer plaats en hoeft niet te worden gecompenseerd;
  • de berm functioneert als bodempassage voor mogelijk licht verontreinigd afstromend hemelwater.


Tunnel:

Het Waterschap Noorderzijlvest vraagt aandacht voor de afvoer van het hemelwater uit de tunnelbak. Indien het hemelwater niet als 'schoon' kan worden aangemerkt dient het te worden afgevoerd naar de riolering. Als het hemelwater schoon is dient het te worden geloosd op het oppervlaktewater dat onderdeel uitmaakt van de 2e Schil Electraboezem. Dit is aan de zuidzijde van de weg.


In de bestemmingsomschrijving van artikel 4 'Verkeer - Wegverkeer' ontbreken water en waterhuishoudkundige voorzieningen.


Reactie

De aandachtspunten van het waterschap zijn opgenomen in paragraaf 4.1 van de toelichting. Bij de uitvoering van de plannen zullen deze punten meegenomen worden.


De bestemmingsomschrijving van artikel 4 is aangepast.

Veiligheidsregio Groningen

Aangegeven wordt dat het aannemelijk en wenselijk is dat het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruik gaat maken van de nieuwe weg in plaats van de bestaande weg. Door de ligging van de nieuwe weg in landelijk gebied betekent dit een significante verbetering van de externe veiligheids-situatie.

De veiligheidsregio geeft aan dat in de geest van provinciale omgevingsverordening de nieuwe weg deel gaat uitmaken van het Provinciale basisnet. Daarmee zouden veiligheidszone 2 en 3 gaan gelden. De veiligheidsregio acht een analyse van deze veiligheidszones opportuun.

Geadviseerd wordt:

  • veiligheidszone 2 en 3 toe te passen;
  • het effect op het groepsrisico inzichtelijk te maken;
  • veiligheidszone 3 op de verbeelding op te nemen.

Er zijn geen belemmeringen op het punt van bereikbaarheid. Er is geen primair bluswater beschikbaar. Hierdoor is er een verhoogde kans op slachtoffers bij een groot incident op deze weg. Wat betreft zelfredzaamheid is het plan goed uitvoerbaar.

Reactie

Gemeente Het Hogeland heeft ervoor gekozen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de nieuwe weg te laten plaatsvinden, omdat dit zoals reeds aangegeven is, leidt tot een verbetering van de veiligheidssituatie in het algemeen. Om de aanvaardbaarheid van de nieuwe veiligheidssituatie in de omgeving van De Kortsluiting te kunnen beoordelen, heeft de Omgevingsdienst Groningen een advies externe veiligheid uitgebracht. In een volgende paragraaf wordt specifiek op dit advies ingegaan.

De Kortsluiting krijgt als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen een veiligheidszone 3 transport. Binnen deze zone zijn geen bestemmingen opgenomen of feitelijk aanwezig, die gericht zijn op het verblijf van (verminderd) zelfredzame personen. Dit is met een figuur in paragraaf 4.4 verduidelijkt. De veiligheidszone ligt deels buiten het plangebied. Omdat binnen de veiligheidszone geen bestemmingen aanwezig zijn die (verminderd) zelfredzame personen mogelijk maken en deze zone deels buiten het plangebied ligt, is in dit bestemmingplan daarvoor geen regeling opgenomen. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor de realisatie van weg en het voorgenomen gebruik daarvan.

Paragraaf 4.4 is aangepast aan de reactie van de veiligheidsregio.

Omgevingsdienst Groningen

Aansluitend op het advies van de Veiligheidsregio Groningen heeft de Omgevingsdienst Groningen geadviseerd over het bestemmingsplan.

Uit het advies blijkt het volgende:

  • de weg is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting en betreft zelf geen inrichting als bedoeld in het Bevi.
  • de spoorlijn Sauwerd - Roodeschool kent, ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Het spoortraject is gelegen in het plangebied. De spoorlijn kent geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 en daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plasbrandaandachtsgebied en de veiligheidszone 3 reiken tot in het plangebied en is gelegen maar de gehanteerde bestemmingen maken geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk en hierdoor is dit aspect niet relevant.
  • voor de provinciale wegen N361 en N996 is geldt geen veiligheidszone 1, waarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Voor de veiligheidszones 3 geldt voor beide wegen dat het bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt. De veiligheidszone 3 van beide wegen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
  • voor de Kortsluiting in het plangebied wil de gemeente aan sluiten bij Omgevingsverordening en een veiligheidszone 3 transport laten gelden. Voor deze zone geldt een afstand van 30 meter. Binnen deze zone zijn geen bestemmingen voorzien en gelegen voor functies voor verminderd zelfredzame personen. De veiligheidszone vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voor het uitgerekende plaatsgebonden risico voor de nieuwe weg geldt dat deze op 22 meter van de weg ligt. Uit een groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico aan beide kanten van de weg zo laag is dat deze niet zichtbaar is op de daarvoor gehanteerde curve en ver gelegen is onder de oriënterende waarde. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
  • ten aanzien van de bestrijdbaarheid, de bereikbaarheid, de bluswatervoorzieningen, de zelfredzaamheid zijn er geen knelpunten.

Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om het bestemmingsplan De Kortsluiting in Winsum vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.

Reactie

Het advies van Omgevingsdienst Groningen is verwerkt in paragraaf 4.4.

6.2.3 Vaststelling

Overeenkomstig de procedure zoals aangegeven in 6.2.1, is het ontwerpbestemmingsplan bekend gemaakt en is de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen geboden. Er zijn zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is een zienswijzennota opgesteld. Deze nota is door de gemeenteraad betrokken bij de besluitvorming over de vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 11 december 2019 ongewijzigd door de gemeenteraad vastgesteld. Het raadsvoorstel, het raadsbesluit en de zienswijzennota kunnen via onderstaande koppelingen worden inzien:

Raadsvoorstel;

Vaststellingsbesluit;

Zienswijzennota.

In het kader van de zienswijzenprocedure en ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming is een aantal nadere onderzoeken gedaan. Deze onderzoeken zijn als bijlage bij de plantoelichting toegevoegd en kunnen als nadere motivering worden beschouwd van de betreffende omgevingsaspecten die in Hoofdstuk 4 zijn beschreven en gemotiveerd.

  1. 1. Rapport Kruispunt N361 - Kortsluiting, beoordeling verkeerssituatie, 3 oktober 2019 (Bijlage 5). In dit rapport is de verkeerssituatie ter plaatse van de aan te leggen aansluiting nader onderzocht. Dit rapport maakt duidelijk, dat voor de verkeersveiligheid de vorm van de aansluiting (rotonde of verkeersplein) slechts beperkt uitmaakt. Door de eenduidige voorrangsregels op het gehele tracé van de N361 is de fietsveiligheid niet in het geding. Uit de rekenresultaten blijkt verder, dat de verkeersafwikkeling en de doorstroming van het verkeer bij toepassing van de voorgenomen aansluiting voldoet.
  2. 2. Oplegnotitie verkeersafwikkeling op basis van intensiteiten 2018 (Bijlage 6). Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan is op basis van de verkeersintensiteiten geldend voor het jaar 2018 nader ingegaan op de effecten voor de verkeersafwikkeling en de relatie met het verkeerslawaai onderzoek en de berekening en verantwoording van de stikstofdepositie. Vastgesteld is onder meer, dat er in de voorbijgaande jaren geen structurele wijzigingen of ontwikkelingen zijn geweest die geleid hebben tot een hogere verkeersintensiteit.
  3. 3. Stikstofberekening en verantwoording (aanleg en gebruiksfase) (Bijlage 10 en Bijlage 11). De stikstofberekeningen op basis van de verkeersintensiteiten uit 2018 laten zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase geen overschrijding van de norm zien.
  4. 4. Archeologisch inventariserend onderzoek ter plaatse van de ‘Kortsluiting N361’ te Winsum, gemeente Het Hogeland (GR), 1 oktober 2019 (Bijlage 13). Het archeologisch onderzoek is geactualiseerd en van een positieve beoordeling voorzien van Libau Archeologie te Groningen. De archeologische dubbelbestemming blijft op delen van het plangebied gehandhaafd.
  5. 5. Verkeerskundige quickscan Onderdendamsterweg, onderzoek verkeersmaatregelen Onderdendamsterweg - Winsum, oktober 2019(Bijlage 7). Deze quickscan is samen met de Belangengroep De Brake opgesteld. De rapportage geeft handreikingen voor maatregelen om de leefbaarheid en verkeersveiligheid op de Onderdendamsterweg en in het noordelijke deel van de wijk te verbeteren.

Bijlage 1 Verkenning En Beoordeling Alternatieven

Bijlage 1 Verkenning en beoordeling alternatieven

Bijlage 2 Overzichtstekening Tracé

Bijlage 2 Overzichtstekening tracé

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Rapport Kruispunt N361 - Kortsluiting, Beoordeling Verkeerssituatie

Bijlage 5 Rapport Kruispunt N361 - Kortsluiting, beoordeling verkeerssituatie

Bijlage 6 Oplegnotitie Verkeersafwikkeling Op Basis Van Intensiteiten 2018

Bijlage 6 Oplegnotitie verkeersafwikkeling op basis van intensiteiten 2018

Bijlage 7 Verkeerskundige Quickscan Onderdendamsterweg, Onderzoek Verkeersmaatregelen Onderdendamsterweg - Winsum

Bijlage 7 Verkeerskundige quickscan Onderdendamsterweg, onderzoek verkeersmaatregelen Onderdendamsterweg - Winsum

Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 8 Advies externe veiligheid

Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 9 Ecologisch onderzoek

Bijlage 10 Stikstofberekening Aanlegfase

Bijlage 10 Stikstofberekening aanlegfase

Bijlage 11 Stikstofberekening Gebruiksfase

Bijlage 11 Stikstofberekening gebruiksfase

Bijlage 12 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek

Bijlage 12 Archeologisch bureau- en booronderzoek

Bijlage 13 Archeologisch Inventariserend Onderzoek Ter Plaatse Van De ‘Kortsluiting N361’ Te Winsum, Gemeente Het Hogeland (Gr)

Bijlage 13 Archeologisch inventariserend onderzoek ter plaatse van de ‘Kortsluiting N361’ te Winsum, gemeente Het Hogeland (GR)

Bijlage 14 Beoordeling Archeologisch Bureau- En Booronderzoek

Bijlage 14 Beoordeling archeologisch bureau- en booronderzoek

Bijlage 15 Programma Van Eisen Archeologisch Vervolgonderzoek

Bijlage 15 Programma van Eisen archeologisch vervolgonderzoek

Bijlage 16 Mer-beoordeling

Bijlage 16 Mer-beoordeling

Bijlage 17 Overlegreacties

Bijlage 17 Overlegreacties

Bijlage 18 Zienswijzennota

Bijlage 18 Zienswijzennota

Bijlage 19 Raadsvoorstel

Bijlage 19 Raadsvoorstel