SV Bedum
Bestemmingsplan - gemeente
Vastgesteld op 16-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan SV Bedum met identificatienummer NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01 van de gemeente Het Hogeland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduidingsgrens
een op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die een bestemmingsvlak in twee of meer delen splitst, in welke delen afwijkende voorschriften gelden;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage
een in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.7 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.8 bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak met een zelfde bestemming;
1.10 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.12 bouwgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
1.13 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.19 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 geluidsbelasting
vanwege de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een een spoorweg bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.22 geluidsgevoelige functies
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.23 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet Geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.24 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet Geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.25 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.26 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan;
1.27 kap
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
1.28 landschappelijke waarden
geomorfologische, landschappelijk esthetische en landschappelijk structurele waarden;
1.29 perceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.30 platte afdekking
een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5° met het horizontale vlak;
1.31 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.33 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet Geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.34 de wet
de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro);
Voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar andere regelingen (wetten, verordeningen), dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf de gemiddelde hoogte van het aanliggende afgewerkte terrein tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf de gemiddelde hoogte van het aanliggende afgewerkte terrein tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op de gemiddelde hoogte van het aanliggende afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden- en manifestatieterreinen;
- b. gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden (waaronder een sporthal en een overdekt zwembad, alsmede clubgebouwen), met de daarbij behorende voorzieningen zoals kantines;
- c. een bergbezinkbassin voor zover de gronden op de verbeelding nader worden aangeduid met “bergbezinkbassin”;
- d. een nutsbedrijf voor zover de gronden op de verbeelding nader worden aangeduid met "nutsbedrijf"
met de daarbijbehorende:
- e. paden en wegen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. terreinen;
- i. waterlopen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en (woon)straten;
- b. (voet- en fiets)paden;
- c. parkeervoorzieningen en overige verharding;
- d. groenvoorzieningen, bermstroken, beplanting en waterlopen;
- e. speelvoorzieningen;
met de daarbijbehorende
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair en afvalcontainers.
4.2 Bouwregels
4.3 Gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
6.2 Parkeerruimte
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Geluidzone - spoor
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Vrijstelling
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straatwand- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden vrijstelling verlenen van:
- a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling tot niet meer dan 1 meter wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen tot niet meer dan 1 meter worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter, met uitzondering van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 15 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 3 meter ten opzichte van de toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- g. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut worden opgericht met een inhoud van niet meer dan 50 m3 en een hoogte van niet meer dan 4 meter.
8.2 Versterking na aardbevingsschade
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de maatvoering, geldend voor het te versterken gebouw, tot 20% en/of, voor zover het niet een agrarisch bouwperceel betreft, voor het maximaal 10 meter buiten het bouwvlak, maar binnen de bestemming van het te versterken gebouw, bouwen in geval van:
- a. het herstellen en/of het bouwkundig versterken van beschadigde gebouwen als gevolg van de aardgaswinning;
- b. aardbevingsbestendige nieuwbouw van gebouwen;
mits:
- c. advies wordt ingewonnen van een onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
- d. rekening wordt gehouden met:
- de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
- de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
- een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van gebouwen;
- het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
- het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
- e. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsregels
9.1 Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken
Bouwwerken, welke op het tijdstip van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet, en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bouwaanvraag geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan.
9.2 Vrijstellingsbepaling
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 9.1, dat de bestaande afwijkingen naar de omvang niet mogen worden vergroot en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van de in lid 9.1 toegelaten bouwwerken met niet meer dan 10%.
9.3 Overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
9.4 Uitzonderingen op het overgangsrecht
9.5 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in lid 9.3 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van de Wet op de Economische Delicten.
Artikel 10 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel: SV Bedum van de gemeente Het Hogeland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen gelegen aan de Sportlaan 12 in Bedum, binnen de gemeente Het Hogeland.
Op de locatie Sportlaan 12 is in de huidige situatie een clubgebouw van sportvereniging SV Bedum aanwezig. Het voornemen is om dit verouderde clubgebouw te vervangen door een nieuw clubgebouw. De wens bestaat om het clubgebouw elders op het sportpark te bouwen. Ter plaatse van het beoogde nieuwe clubgebouw ontbreken echter de benodigde bouwmogelijkheden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders om de ontwikkeling mogelijk te maken en toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt binnen de kern Bedum. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Bedum en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Bedum en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "SV Bedum" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Bedum Kern". Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van het "Facet-bestemmingsplan Bedum gebouwd erfgoed", "Bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen" en "Facetbestemmingsplan 'Harmonisatie Het Hogeland". In dit geval is hoofdzakelijk het bestemmingsplan "Bedum Kern" van belang.
In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Bedum Kern" weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief aangeduid met een rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding van het bestemmingsplan "Bedum Kern" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Bestemmingen
Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de volgende bestemmingen:
- 'Sportdoeleinden'
- 'Geluidzone spoorweg'
- 'Verkeer- en verblijfsdoeleinden'
- 'Water'
- 'Groenvoorzieningen'
- 'Nutsdoeleinden'
1.4.3 Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan "Bedum Kern", omdat er ter plaatse van het nieuwe clubgebouw geen bouwvlak aanwezig is. Het voornemen is hiermee in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan "Bedum Kern".
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Vervolgens gaat hoofdstuk 3 in op de gewenste situatie, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 worden de wateraspecten belicht. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten en de planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid van het voornemen weergegeven. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
De locatie ligt binnen de kern Bedum. Het plangebied is ingericht ten behoeve van sportdoeleinden, waarin verschillende sporten beoefend kunnen worden. Op de locatie zijn onder andere gebouwen ten behoeve van de sport, sportvelden, parkeervoorzieningen en bestrating aanwezig. Met de blauwe ster is de locatie van het huidige clubgebouw weergegeven.
In afbeelding 2.1 is de huidige situatie ter plaatse weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
Het voornemen is om het bestaande (verouderde) clubgebouw van SV Bedum te slopen en terug te bouwen op een nieuwe locatie. Daarnaast wordt ook de onderhoudsloods gesloopt. Het nieuwe clubgebouw wordt gerealiseerd naast de zuidelijk gelegen voetbalvelden, zoals te zien is in afbeelding 3.1. Daarnaast wordt er een nieuwe looproute tussen de sportvelden en een nieuwe entree voor fietsers aangelegd.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk door ter plaatse van het nieuwe clubgebouw een bouwvlak met passende maatvoering op te nemen. Ter plaatse van het oude clubgebouw en de onderhoudsloods verdwijnt het bouwvlak. Ook wordt ter plaatse van het oude clubgebouw en de nieuw te realiseren parkeerplaatsen de verkeersbestemming opgenomen.
In afbeelding 3.1 is de gewenste situatie schetsmatig weergegeven.
Afbeelding 3.1 Tekening gewenste situatie plangebied (Bron: Initiatiefnemer |
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW e publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de volgende uitgangspunten:
Functie: Sporthal
Stedelijke zone: Rest bebouwde kom
Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk (Bron: CBS Statline)
3.2.2 Parkeerbehoefte
Bij het berekenen van de parkeerbehoefte moet getoetst worden aan de maximaal toegestane planologische mogelijkheden. In de huidige situatie bedraagt het bouwvlak circa 1400 m2 qua oppervlakte. Opgemerkt wordt dat het oude clubgebouw verdwijnt en de daarbijbehorende parkeerbehoefte komt te vervallen. In de nieuwe situatie bedraagt het bouwvlak circa 1200 m2, alleen zijn er op basis van de bouwregels twee bouwlagen mogelijk. Dit komt op een totaal van 2400 m2 aan brutovloeroppervlak (bvo). Het berekenen van de parkeerbehoefte wordt weergegeven in de onderstaande tabel.
Functie | Norm | Kengetal (gemiddeld) | Aantal | Parkeerbehoefte | |
Oud clubgebouw | Sporthal (per 100 m2 bvo) | 2,85 | 1400 m2 | -39,9 | |
Nieuw clubgebouw | Sporthal (per 100 m2 bvo) | 2,85 | 2400 m2 | 68,4 | |
Netto parkeerbehoefte: 28,5 |
Er is sprake van een (netto) parkeerbehoefte van 28,5 (afgerond: 29) parkeerplaatsen als gevolg van de ontwikkeling. Ter plaatse van het oude clubgebouw worden circa 50 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is ruimvoldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte die gepaard gaat met de voorliggende ontwikkeling.
3.2.3 Verkeersgeneratie
Bij het berekenen van de verkeersgeneratie moet getoetst worden aan de maximaal toegestane planologische mogelijkheden. In de huidige situatie bedraagt het bouwvlak circa 1400 m2 qua oppervlakte. Opgemerkt wordt dat het oude clubgebouw verdwijnt en de daarbijbehorende verkeersgeneratie komt te vervallen. In de nieuwe situatie bedraagt het bouwvlak circa 1200 m2, alleen zijn er op basis van de bouwregels twee bouwlagen mogelijk. Dit komt op een totaal van 2400 m2 aan brutovloeroppervlak (bvo). Het berekenen van de verkeersgeneratie wordt weergegeven in de onderstaande tabel.
Functie | Norm | Verkeersnorm (gemiddeld) | Aantal | Verkeersgeneratie |
Oud clubgebouw | Sporthal (per 100 m2 bvo) | 10,1 | 1400 m2 | -141,4 |
Nieuw clubgebouw | Sporthal (per 100 m2 bvo) | 10,1 | 2400 m2 | 242,4 |
Netto verkeersgeneratie: 101 |
Er is sprake van een (netto) verkeersgeneratie van 101 verkeersbewegingen per weekdagetmaal als gevolg van de ontwikkeling. De omliggende wegenstructuur is van ruimvoldoende omvang om deze (geringe) toename te kunnen verwerken.
3.2.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt at het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit plan besloten ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid van de provincie Groningen is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2022 en de Omgevingsverordening provincie Groningen.
4.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2022
4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
Tegelijkertijd met de Omgevingsvisie is de bijbehorende Omgevingsverordening provincie Groningen vastgesteld in 2016. Sindsdien is de omgevingsverordening partieel gewijzigd danwel geactualiseerd. De meeste recente actualisatie is de geconsolideerde omgevingsverordening van juni 2022. In de verordening is aangegeven waarmee gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden.
De Provinciale Omgevingsverordening laat zich niet specifiek uit over vervangende nieuwbouw binnen bestaand stedelijk gebied in relatie tot de voorliggende ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling dan ook niet in strijd is met de Provinciale Omgevingsverordening.
4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provincie Groningen.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Toekomstvisie ruimte Het Hogeland
4.3.2 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van een geluidsgevoelig object. De aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.
In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het clubgebouw op de omliggende omgeving.
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
5.2.2 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op een bestemmingswijziging. De gronden ter plaatse van het plangebied zijn reeds bestemd voor sportdoeleinden. Daarnaast is er geen sprake van bodembedregeinde activiteiten op de locatie, in de huidige situatie worden de gronden ter plaatse van het nieuwe clubgebouw gebruikt als sportveld. Een bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
Er wordt opgemerkt dat er voorbeelden zijn gegeven van categorieën die "niet in betekenende mate bijdragen" aan luchtverontreiniging. In verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven kan worden gesteld dat voorliggend plan "niet in betekenende mate bijdraagt" aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. De locatie van het nieuw te bouwen clubgebouw is met rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Wat betreft het spoortraject met PAG-indicatie wordt opgemerkt dat de ontwikkeling plaatsvindt ruimschoots buiten het PR-plafond van 10 meter (PR-106 contour). Daarnaast worden er geen nieuwe functies gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel de verplaatsing van deze functie. Ook zal het clubgebouw zich in de nieuwe situatie qua afstand verder van de spoorweg bevinden.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
5.5.2 Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in de kern Bedum waar op korte afstand sport- en woonfuncties aanwezig zijn. Het plangebied is dan ook aan te merken als een 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.
In afwijking van bovenstaande bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:
- a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.6.2 Situatie plangebied
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven.
5.6.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
5.7 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
5.7.1 Soortenbescherming
5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, mits het nader onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd en, indien nodig, benodigde mitigerende maatregelen en ontheffing van de Wnb wordt aangevraagd.
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is; - Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen). - Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan/wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven.
5.9.2 Beoordeling
5.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
6.1.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
6.1.3 Provinciaal beleid
In Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten en wordt een aantal doelen nagestreefd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de aspecten 'bescherming tegen overstroming en wateroverlast' en de zorg voor 'voldoende schoon drinkwater'. Beide aspecten worden als essentieel gezien om een schone, gezonde en veilige leefomgeving te creëren binnen de provincie. Bescherming tegen overstroming van grote delen van de provincie Groningen welke liggen onder de zeewaterspiegel is een belangrijke pijler. Door de klimaatverandering zal de zeespiegel in de toekomst verder gaan stijgen en door aardgaswinning in de provincie zal de bodem in delen van de provincie verder gaan dalen. Verder heeft het veranderde klimaat ook gevolgen voor de neerslag. Door toename van de neerslag wordt er meer aandacht gevraagd voor de bescherming van laag gelegen delen van de provincie tegen wateroverlast. Om een optimale bescherming tegen overstromingen en wateroverlast te kunnen garanderen en om dit te kunnen bereiken zijn een aantal concrete uitgangspunten geformuleerd:
- Klimaatadaptatie;
- Kustverdediging;
- Wateroverlast uit boezemsystemen;
- Regionale wateroverlast;
- Bodemdaling door delfstoffenwinning;
- Overstromingsrisico's.
6.1.4 Waterschap Noorderzijlvest
Het algemeen bestuur van het waterschap Noorderzijlvest heeft in de vergadering (november 2021) het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.
De focus in het waterbeheerprogramma ligt op het klimaatklaar blijven en een natuurlijker, duurzamer waterbeheer. Enkele uitdagingen hierbij zijn het voorkomen van droogte en verzilting, de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, het stimuleren van de biodiversiteit en het winnen van grondstoffen en energie uit afvalwater.
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2 Watertoetsproces
Het waterschap Noorderzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er 'standaard advies procedure' van toepassing is. Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Het afvalwater afkomstig van het clubgebouw wordt op de gemeentelijke riolering aangesloten.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn
- Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in dit artikel uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
7.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwvoorschriften: in de bouwvoorschriften worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld;
- Vrijstelling van de bouwvoorschriften: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwvoorschriften.
- Gebruiksvoorschriften: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld;
- Strafbepaling: in dit artikel wordt de strafbaarheid van het overtreden van de gebruiksvoorschriften geregeld.
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
7.2.4 Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 5): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 6): in dit artikel worden de regels voor strijdig gebruik en parkeren beschreven. Bij deze regels is aangesloten bij recent vastgestelde plannen van de gemeente Het Hogeland aangezien deze niet in het onderliggende bestemmingsplan "Bedum Kern" zijn opgenomen;
- Algemene aanduidingsregels (Artikel 7): in dit artikel worden regels en voorwaarden beschreven met betrekking tot bouwen in de geluidszone van de nabijgelegen spoorlijn;
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 8): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen voor wat betreft het versterken van gebouwen na aardbevingsschade.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
- Sport (Artikel 3)
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Sport' ter plaatse van de onderliggende bestemming 'Sportdoeleinden'. De huidige bestemming 'Sportdoeleinden' is vervangen door de bestemming 'Sport' om aan te kunnen sluiten bij de SVBP 2012. Tevens is ter plaatse van het nieuw te bouwen clubgebouw een bouwvlak met maatvoering toegevoegd. De bestemmings-, bouw- en gebruiksregels uit het bestemmingsplan "Bedum Kern" zijn verder overgenomen.
- Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ter plaatse van de onderliggende bestemming 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden'. Deze bestemming is vervangen om aan te kunnen sluiten bij de SVBP 2012. De bestemmings-, bouw- en gebruiksregels uit het bestemmingsplan "Bedum Kern" zijn verder overgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggend wordt in het kader van de economische haalbaarheid opgemerkt dat het hier gaat om een gemeentelijk plan. Het plan wordt gefinancierd uit gemeentelijke middelen. Het is niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn naast procedurele kosten geen andere kosten verbonden aan de vaststelling van dit plan. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Groningen
Het plan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Groningen.
9.1.3 Waterschap Noorderzijlvest
Het waterschap Noorderzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er 'standaard advies procedure' van toepassing is. Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding.
9.1.4 Zienswijzen
Het plan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen. Er is wat betreft de ecologische quickscan een opmerking binnengekomen vanuit de Provincie. De quickscan is op dit aspect aangevuld. Het plan is daardoor ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Quickscan Flora Fauna
Bijlage 1 Quickscan flora fauna
Bijlage 1 Quickscan Flora Fauna
Bijlage 1 Quickscan flora fauna