Winsum, Munster, woningbouw fase 2 en 3
Bestemmingsplan - Gemeente Het Hogeland
Vastgesteld op 18-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Winsum, Munster, woningbouw fase 2 en 3 met identificatienummer NL.IMRO.1966.Munsterfase2en3-VG01 van de gemeente Het Hogeland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf
een dienstverlenend beroep en/of bedrijf, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan- of uitbouw
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bestaand
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
- b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijgebouw
een gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.14 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.17 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.18 detailhandel aan huis
detailhandel dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.21 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.22 internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
een internetwinkel, met de daarbij behorende opslag en logistiek, waarmee de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat. Alle klantcontacten en transacties verlopen digitaal en verzending van goederen gebeurt uitsluitend per post;
1.23 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.24 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.25 milieusituatie
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (onder andere bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (onder andere woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.26 nutsvoorzieningen
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.27 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.28 peil
- a. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
1.29 plasberm
een ondiepe smalle watergang met beplanting, welke langs een oever ligt, ter bescherming van die oever;
1.30 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.31 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 sociale veiligheid
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
1.33 straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op:
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.34 verblijfsrecreatie
het recreatief doorbrengen van één of meer nachten buiten de vaste woonplaats, uitgezonderd sociale bezoeken aan familie, vrienden, kennissen en zakenbezoeken;
1.35 verkeersveiligheid
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragen van verkeersdeelnemers;
1.36 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van de detailhandel (aan huis);
1.37 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.38 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.39 woonomgeving
gebied en voorzieningen rondom de woning
1.40 woonschip
een zich in het water bevindend, hoofdzakelijk niet voor varen maar voor wonen bedoeld object;
1.41 woonsituatie
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerde op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij het meten dient steeds vanaf c.q. tot een buitenste zijde van een lijn te worden gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. bermen en beplanting;
- c. oevers;
- d. groenvoorzieningen;
- e. recreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- f. paden;
- g. tuinen en erven;
met de daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, bruggen, dammen, duikers en/of opritten.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;
- 2. detailhandel aan huis;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. woonstraten en paden;
- f. water;
- g. (plas)bermen en beplanting;
met de daarbijbehorende:
- h. tuinen en erven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, vlonders, plankieren, beschoeiingen en daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 sub e in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
- b. het bepaalde in lid 4.2.1 sub g en h in die zin dat een hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak;
- c. het bepaalde in lid 4.2.2 sub c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voorzover gelegen achter de aanduiding 'gevellijn' of indien niet grenzend aan de bestemming 'Water' achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
- d. het bepaalde in lid 4.2.2 sub d en f in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m, mits de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor met 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor een strook ter bescherming van de waterkering met de daarbij behorende terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Deze bepaling is niet van toepassing op bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan, ten behoeve van werking van de waterkering, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de werking van de waterkering, afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het realiseren van bouwwerken die ingevolge de basisbestemming zijn toegestaan, mits vooraf positief advies van het waterschap Noorderzijlvest is ontvangen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bestemmingen in deze regels, uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen worden gerealiseerd, uitgebreid, veranderd of vernieuwd voor kleinschalige milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals riolering en een bergbezinkbassin, mits:
- 1. de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
- 2. de oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 25 m² zal bedragen;
- c. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
- f. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de waterhuishouding, natuurbeheer of het recreatief (mede)gebruik van het water of aansluitende gronden, zoals brugwachtershuisjes, sanitaire voorzieningen, kademuren, afrasteringen en plankieren, mits:
- 1. de bouwhoogte van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
- 2. de oppervlakte van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m² zal bedragen;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m, mits:
- 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
- 2. bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande verticale elementen, zoals bestaande masten of anderszins bestaande bouwwerken;
- 3. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
- h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwperceel zal bedragen;
- 2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 381 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Winsum, Munster, woningbouw fase 2 en 3 van de gemeente Het Hogeland.
Behorend bij het besluit van 18 mei 2022.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de oostkant van Winsum is de woninguitbreiding 'Munster fase 1' gerealiseerd. De gemeente Het Hogeland wil de locatie Winsum-Oost verder uitbreiden ten behoeve van woningbouw. Dit bestemmingsplan maakt Munster fase 2 en 3 in juridisch-planologische zin mogelijk. Het gaat om de realisatie van circa 85 woningen. Met deze woningbouwontwikkeling wordt voorzien in een aantrekkelijke stedenbouwkundige opzet, die inspeelt op de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het gebied.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de oostkant van Winsum. Ten westen bevindt zich de woninguitbreiding Munster fase 1. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Trekweg naar Onderdendam. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Netlaan. Oostelijk van het plangebied bevinden zich agrarische gronden. De begrenzing aan de oostzijde wordt gevormd door de waterloop de Potmaar. Bijgaand figuur geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur: ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is het bestemmingsplan Winsum Oost, fase 2 van toepassing. Dit plan is vastgesteld op 17 april 2008. Op het plangebied is een uit te werken bestemming gelegd. Onderstaand figuur geeft de verbeelding weer van het plan uit 2008. Het huidige studiegebied voor de woningbouw richt zich op het gebied dat in bijgaande figuur in donkergeel is weergegeven. De huidige bestemming van dit gebied is 'Woondoeleinden, uit te werken 1'.
Figuur: verbeelding bestemmingsplan Winsum -oost, fase 2 2008
1.4 Leeswijzer
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 De Ruimtelijke Visie Op Winsum-dorp, Munster (Fase 2 En 3)
Voor de ontwikkeling van Winsum-Dorp, Munster is een gebiedsvisie opgesteld. Daarbij is zowel naar het plangebied gekeken als naar zijn omgeving: ook de relaties met de aangrenzende locaties van het voormalige AZC-terrein en dat van de Twaalf Hoven zijn in de gebiedsvisie meegenomen. De gebiedsvisie is in 2015 vastgesteld. In deze paragraaf worden de hoofdlijnen van de gebiedsvisie toegelicht. Deze hoofdlijnen liggen ten grondslag aan het stedenbouwkundig plan wat voor fase 2 en 3 is opgesteld, zie hiervoor paragraaf 2.2.
Landschap en groen
Winsum ligt in het wierdenlandschap van Noord-Groningen. Aan de zuidwestzijde van de kern is het stroomdal van het Reitdiep gelegen. Wierden, oude dijken, restanten van oude kreken en de onregelmatige verkaveling met slingerende sloten vormen een waardevol en herkenbaar geheel. Het plangebied heeft daarbinnen een groen karakter, bepaald door de groene verbinding (lijnen) en groene plekken ('vlakken').
Figuur: Groenstructuur Winsum Oost
Voor landschap en groen zijn de volgende uitgangspunten aangehouden bij de indeling van de wijk Munster:
- Karakteristieke blokverkaveling gebruiken en versterken;
- Zachte dorpsrand realiseren met groene accenten, gelet op relatie met het buitengebied (referentie: Obergum-Noord) met speciale aandacht voor oostelijke dorpsrand (ontwerpopgave);
- Groene verbindingen in oostwest richting handhaven/versterken als belangrijke dragers van de ruimtelijke kwaliteit voor zowel het groen als het langzaamverkeer. Bovendien zijn ze vanuit oogpunt van cultuurhistorie belangrijk;
- Ook overige cultuurhistorische waarden in planvorming meenemen (Potmaar, Joodse begraafplaats aan de Munsterweg).
Water
De waterstructuur in en rond Winsum is vanouds bepalend voor het ruimtelijke beeld. Kenmerkend zijn:
- het Winsumerdiep als belangrijke doorgaande vaarverbinding;
- de Potmaar in het plangebied als belangrijk structurerend element;
- kleinschalige watergangen langs wegen en ter begrenzing van agrarische percelen. Deze zijn als zodanig belangrijk voor de blokverkaveling.
Figuur: Waterstructuur
De volgende uitgangspunten voor water zijn aangehouden bij de indeling van de wijk Munster.
- Gebruik maken en inpassen van de hoofdstructuur (Winsumerdiep, Potmaar);
- Karakteristieke kavelsloten zoveel mogelijk inpassen om zo de gebiedskwaliteiten te versterken;
- Oriëntatie plangebied op Winsumerdiep benutten en aansluiting van Potmaar op het diep herstellen.
Verkeer
De Lombok/Netlaan en de Trekweg naar Onderdendam vormen de externe ontsluitingen voor autoverkeer. Deze wegen sluiten aan op de Meeden, de wijkontsluiting binnen het dorp, die naar het zuiden toe aansluit op de N361, de provinciale weg naar Groningen en in noordelijke richting verbinding geeft met het centrum van Winsum. Via het westelijke deel van de Trekweg is het gebied op het centrum aangesloten. Er wordt nog nagegaan welke verkeers- dan wel herinrichtingsmaatregelen gewenst zijn op de ontsluitingswegen van het plangebied. Het bestemmingsplan biedt daarvoor in elk geval de (juridische) ruimte.
Figuur: Verkeersstructuur
De volgende uitgangspunten voor verkeer zijn aangehouden bij de indeling van de wijk Munster.
- Ontsluiting van het plangebied via de Lombok en de Trekweg;
- De inrichting van de Lombok met het oog hierop opwaarderen;
- Zorgen voor goede aansluitingen op bestaande dorpskern, waarbij de langzaamverkeersverbinding richting het station via het borgterrein Ripperda van veel belang is;
- Aan de oostzijde van de ijsbaan en de voormalige AZC-locatie zorgen voor een goede langzaamverkeersverbinding.
Ruimtelijke structuur
Het ontstane raamwerk in de ruimtelijke structuur is in bijgaand figuur samengevat.
Figuur ruimtelijke structuur
2.2 Toekomstige Situatie Fase 2 En 3
2.2.1 Programma aan functies
Door dit plan wordt voorzien in een gedifferentieerd aanbod aan woningen. Het totale gebied tussen de huidige dorpsrand en de Potmaar meet circa 10 hectare, het plangebied (fase 2 en 3) beslaat circa 6,5 hectare. Het gaat om de realisatie van circa 85 woningen. De daadwerkelijke aantallen per fase zullen nader worden ingevuld op basis van een realistische vraag op het moment van planvoorbereiding.
Binnen het plangebied ligt het accent op de woonfunctie. Daarbij wordt ruimte geboden voor aan het wonen verbonden beroepen; dit overeenkomstig het reguliere gemeentelijk beleid. Ook wordt in zeer ondergeschikte mate ruimte geboden voor verkoop vanuit huis, met name om in te spelen op internetverkoop. Voor overige maatschappelijke functies wordt in het plangebied geen reservering gedaan. Ook wijk- en buurtvoorzieningen worden in het plangebied niet voorzien. In het onderhavige bestemmingsplan wordt uitdrukkelijk wél ruimte geboden voor lichte vormen van bedrijvigheid aan huis; dit voor zover ruimtelijk en functioneel passend bij de woonfunctie.
2.2.2 Stedenbouwkundig plan
Voor het plangebied is in het verleden al een stedenbouwkundig plan opgesteld (Rho adviseurs, januari 2017. Het plangebied, de tweede en derde fase van de uitbreidingswijk Munster, is een vervolg op fase 1 (in aanbouw) . Voor de tweede en derde fase is in 2021 een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld. Op bijgaande afbeelding is het schetsontwerp voor fase 2 en 3 weergegeven. Het nieuwe stedenbouwkundige plan voor Munster fase 2 en 3 (februari 2021) is als bijlage bij de toelichting opgenomen.
De uitbreidingswijk Munster bestaat in totaal uit acht 'eilanden' voortkomend uit het bestaande slotenpatroon in het plangebied. De blokverkaveling van sloten en kavels is landschappelijk bijzonder karakteristiek en wordt vanuit historisch perspectief gewaardeerd. In noord-zuidrichting lopen de sloten rechtdoor, in oostwestrichting verspringen de sloten. De kavels die door dit bijzondere verloop zijn ontstaan, vormen het uitgangspunt van het stedenbouwkundig ontwerp. Het plan is kleinschalig en informeel opgezet, zodat een woonmilieu ontstaat dat dorps is en onderscheidend ten opzichte van de grotere stadsuitbreidingen in bijvoorbeeld Groningen. Een belangrijke kwaliteit in het hele plan is het waterrijke karakter. De bestaande sloten zijn verbreed tot watergangen om zo een woonbuurt te maken die ook over het water - via het Winsumerdiep - te bereiken is. Bijna alle kavels grenzen aan het water. Aan de noordzijde is er het wijdse zicht over het Winsumerdiep. Aan de zuidzijde liggen de woningen als een lint langs de Netlaan. Voor de woonkwaliteit van het plan is daarnaast gekozen voor een opzet met groene hoven, dit geldt zowel voor fase 2 als voor fase 3. Een andere belangrijke kwaliteit van het plan is de toegankelijke structuur voor langzaam verkeer. Er wordt gestreefd naar een goede verbinding voor fietsers en voetgangers. De woningen aan de noordzijde langs de Trekweg en aan de zuidzijde langs de Netlaan zijn op deze wegen gericht omdat dit doorgaande routes zijn. Met uitzondering van de woningen langs de Trekweg zijn alle woningen verder op het water gericht: waar mogelijk met twee zijden, maar in ieder geval met één zijde.
Figuur: Schetsontwerp Munster fase 2 en 3
2.3 Welstandsaspecten
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling aan de oostzijde van Winsum, is een beeldkwaliteitplan opgesteld. (Beeldkwaliteitplan Munster, 24 januari 2017). Het beeldkwaliteitplan wordt gehanteerd als een sturend instrument om het ruimtelijke beeld actief te beïnvloeden. Het gaat erom de architecten, particulieren en (eventuele) ontwikkelaars te inspireren. Als aanvulling op het gemeentelijke welstandsbeleid, moet het beeldkwaliteitplan in ieder geval voldoende houvast bieden om als toetsingskader te dienen voor concrete omgevingsvergunningaanvragen. Daarnaast zal het beeldkwaliteitplan ook moeten doorwerken op andere beleidsterreinen zoals de duurzame inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het gemeentelijke groenbeleid. In het bestemmingsplan worden rooilijnen en bouwhoogten voorgeschreven. Het beeldkwaliteitplan en het bestemmingsplan vullen elkaar aan. Zo ontstaat een direct toetsingskader voor omgevingsvergunningaanvragen.
Het beeldkwaliteitplan heeft als doel een samenhangende ruimtelijke kwalitatieve inrichting van het nieuwe woongebied aan de oostzijde van Winsum te stimuleren. Het beeldkwaliteitplan is richtinggevend bij de verdere uitwerking van het verkavelingsplan en geeft aanwijzingen voor de architectonische uitwerking van de gebouwen. Het biedt een pakket van concrete aanbevelingen, ook voor de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte. Het is de inzet om enerzijds gemakkelijke herhaling en monotone beelden te voorkomen en anderzijds op het lagere schaalniveau grenzen te stellen aan de individuele expressie. Er wordt gestreefd naar een samenhangende en authentieke dorpse structuur met een herkenbare identiteit van het gebied waarbinnen voldoende ruimte voor verscheidenheid op kavels wordt geboden. Het beeldkwaliteitplan uit 2017 is voor fase 2 en 3 herzien en opgenomen in het Stedenbouwkundig plan Munster fase 2 en 3 (d.d. augustus 2021). Dit stedenbouwkundig plan is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Het rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor zover dat betrekking heeft op de genoemde ontwikkeling en het plangebied komt aan de orde. Gezien de ambitie om van Winsum-Dorp, Munster (Fase 2 en 3) een duurzame woonwijk te maken, wordt wat betreft het rijksbeleid ook beknopt ingegaan op het aspect 'duurzaamheid'.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Rijksoverheid werkt aan een nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook 1 Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 11 september 2020 is de NationaleOmgevingsvisie (NOVI) naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. Dit betreft onder meer:
- de bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
- meer duurzame energie gebruiken;
- aanpassen aan klimaatverandering;
- de ontwikkeling van een circulaire economie;
- omschakeling naar kringlooplandbouw.
Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie schets een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Op het niveau van dit bestemmingsplan biedt de NOVI geen concrete aandachtspunten.
3.1.2 Ladderonderbouwing
Ladder voor duurzame verstedelijking
Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.
Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is een ladderonderbouwing opgesteld. De ladderonderbouwing omvat een beschrijving van de behoefte, de uitkomsten van het onderzoek 'Wonen en leefbaarheid' (november 2020) en een motivering van de locatiekeuze. De woningbehoefte in Winsum blijkt uit het woningmarktonderzoek 2020-2030 van de Regio Groningen-Assen (maart 2020). Hieruit wordt geconcludeerd dat voor Winsum een behoefte aan 480 woningen bestaat in de periode 2020-2030. Er is in Winsum specifiek behoefte aan woningen in het woonmilieu 'Wonen in landelijk gebied'. Er zijn plannen voor 200 woningen, dus het uitbreiden van de harde plancapaciteit is noodzakelijk om in de behoefte te kunnen voorzien. Het is niet mogelijk om de circa 85 grondgebonden woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Winsum te realiseren. Daarom is al in 2009 gekozen voor een gefaseerde uitbreiding. De huidige behoefte is aanleiding voor de volgende fase. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladderonderbouwing is als bijlage 2 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
3.1.3 Duurzaamheid
De overheid heeft in 2013 het Energieakkoord ondertekend waarin de ambitie wordt uitgesproken om in 2050 een reductie van de broeikas emissies met 80-95% te realiseren. Een belangrijke pijler voor de realisatie van deze ambitie is decentrale warmteopwekking op basis van een alternatief voor gasaansluitingen. In 2015 ondertekende de Nederlandse overheid het Klimaatakkoord in Parijs waarbij is afgesproken de uitstoot van broeikasgassen en zo de opwarming van de aarde tot 1,5 graad te beperken. In het 'Energierapport- Transitie naar Duurzaam' van 18 januari 2016 wordt de ambitie van 80-95% CO2-reductie bekrachtigd en vertaald naar het uitfaseren van grootschalige gasnetwerken ten behoeve van de verwarming van woningen. Deze worden vervangen door lokale duurzame alternatieven. Per 1 juli 2018 is de gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen vervallen door inwerkingtreding van de Wet voortgang energietransitie. De ambitie voor de gehele wijk Munster is om hier een duurzame woonwijk van te maken. In paragraaf 4.1 wordt dit nader toegelicht.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020
Het provinciaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit deze Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Er wordt gericht beleid gevoerd op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid moeten zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar blijven. Veel aandacht wordt gegeven aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. De provincie ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers. Bij de stedelijke kernen richt de provincie zich op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen.
De provincie zet in op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen. Het streven is gericht op een aantrekkelijke en leefbare provincie, waar voldoende werk en dynamiek is. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gerealiseerd onder meer door samen met de gemeenten te werken aan een goede structuur voor wonen, werken en opleiden, maar tegelijkertijd ook het buitengebied voor onder andere natuur, water en landbouw te ontwikkelen binnen hun landschappelijke context. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is net als ruimtelijke kwaliteit een integrale opgave waar veel andere provinciale belangen een bijdrage aan leveren.
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
Uit de Omgevingsvisie provincie Groningen vloeien geen directe aanvullende regels voort in relatie tot dit bestemmingsplan.
3.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen
Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening is een aantal malen herzien. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van 3 februari 2021. De verordening bevat onder meer algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen moeten houden aan de bij de provinciale verordening gestelde regels.
Buitengebied (titel 2.3 Bundeling van verstedelijking)
Gelet op de eerdere besluitvorming van het bestemmingsplan Winsum-Oost (2008) heeft de provincie het plangebied Winsum-Oost, ten zuiden van het Winsumerdiep, als bestaand stedelijk gebied aangemerkt (bestaand in de zin van planologisch gereserveerd). Het ontwikkelen van deze locatie tot woonwijk past wat dit onderwerp betreft binnen het provinciaal beleid.
Figuur: Begrenzing buitengebied, in zwart de globale locatie van het plangebied (bron: Omgevingsverordening provincie Groningen)
Woningbouw (afdeling 2.4)
In de Omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van woningbouw. Een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van nieuwe woningen moet naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt.
In de aanloop naar een nieuwe woonvisie heeft de gemeente het onderzoek 'wonen en leefbaarheid' uitgevoerd (november 2020). In paragraaf 3.1.2 wordt in het kader van de Laddertoets nader ingegaan op de woningbehoefte. De woningbehoefte in Winsum blijkt uit het woningmarktonderzoek 2020-2030 van de Regio Groningen-Assen (maart 2020). Hieruit wordt geconcludeerd dat voor Winsum een behoefte aan 480 woningen bestaat in de periode 2020-2030. Er is in Winsum specifiek behoefte aan woningen in het woonmilieu 'Wonen in landelijk gebied'. Er zijn plannen voor 200 woningen, dus het uitbreiden van de harde plancapaciteit is noodzakelijk om in de behoefte te kunnen voorzien. Daarmee voldoet het plan aan het voorschrift zoals opgenomen in afdeling 2.4 van de provinciale Omgevingsverordening.
Leefgebied weidevogels (titel 2.12 Bescherming van natuur en bos)
Het plangebied is gelegen aan de rand van het dorp Winsum, direct naast het in de Omgevingsverordening aangewezen leefgebied voor weidevogels. Om een uitspraak te kunnen doen over de invloed van de voorgenomen plannen op de weidevogelstand in het plangebied en de omgeving van het plangebied is in 2015 een broedvogelinventarisatie uitgevoerd. In paragraaf 4.9.2 wordt dit onderzoek en de uitkomsten van het onderzoek nader toegelicht.
Landschap (titel 2.13 Bescherming landschap en kernkarakteristieken)
Het plangebied is onderdeel van een landschap dat in de Omgevingsverordening is aangewezen als 'landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling'. De stedenbouwkundige opzet houdt rekening met de blokverkaveling. De watergangen worden verbreed wat de huidige blokverkaveling benadrukt en daarnaast worden de watergangen in dit bestemmingsplannen bestemd als 'Water'. Daarmee wordt de herkenbare onregelmatige blokverkaveling vastgelegd.
3.3 Gemeentelijk Beleid
De gemeente Winsum is per 1 januari 2019 opgegaan in de nieuwe gemeente Het Hogeland. Het relevante beleid van de voormalige gemeente is in deze paragraaf aangehaald.
3.3.1 Structuurvisie Winsum 2014
In de structuurvisie Winsum, vastgesteld in januari 2014, zet de gemeenteraad zijn ruimtelijk beleid voor de komende 10 jaar uiteen. De structuurvisie vervangt de eerdere Dorpsvisie Winsum - 2004, een visie die nog uitging van een sterke groei van Winsum. In de structuurvisie van 2014 ligt veel meer de nadruk op stabilisatie dan op de (sterke) groei die begin van deze eeuw nog voor mogelijk werd gehouden. Beleidsdoelen in de structuurvisie zijn:
- beschikbaar houden en realiseren van kwalitatief goede, toekomstbestendige en onderscheidende woonmilieus voor de huidige bewoners en voor nieuwe markten;
- inzetten op een regionaal onderscheidend voorzieningenniveau dat niet alleen de gemeente zelf bedient, maar ook de regio;
- ruimte bieden voor ondernemers, in verschillende vormen, zoals werken aan huis, ruimte voor bedrijven die zich door ontwikkelen en voor agrarische bedrijven;
- functionele ontwikkelingen inpassen in cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur met ruimte voor agrarische bedrijvigheid, dagrecreatieve voorzieningen en meerdaags verblijf.
Daarbij richt de gemeente zich op drie kernopgaven, te weten:
- 1. een goede bereikbaarheid, zowel over de weg als met openbaar vervoer, maar ook digitaal;
- 2. behoud van karakteristieke kernen met hun afzonderlijke functie. De hoofdkern Winsum vervult een centrumfunctie;
- 3. behoud van een vitaal buitengebied.
In de structuurvisie wordt ingezoomd op de kern Winsum. Ten opzichte van de Dorpsvisie 2004 wordt een verschuiving geconstateerd van uitbreiding naar inbreiding. Nieuwe locaties voor woningbouw liggen aan de oostzijde: Lombok, de Twaalf Hoven en Winsum-Dorp, Munster. Winsum-Oost wordt als enige uitbreidingslocatie aangemerkt die gefaseerd wordt ontwikkeld. Uitgangspunt is dat er op basis van vraag uit de markt nieuwe woonmilieus worden toegevoegd aan de bestaande voorraad van Winsum en omgeving. Als mogelijke doelgroepen voor nieuwe woonmilieus ziet de structuurvisie vitale senioren, jonge gezinnen en ondernemers aan huis. Voor de ontwikkeling van Winsum-Oost vormen de kwaliteiten van het centrumdorp als compacte kern met goede voorzieningen de basis. Er moet goed worden aangesloten op het buitengebied. De structuurvisie geeft verder aan dat aansluitend op Winsum-Dorp, Munster er in Lombok ontwikkelingsruimte is voor woningbouw, desgewenst gecombineerd met ondernemersruimte aan huis (locatie van de voormalige steenfabriek). De locaties waar het accent van de woningbouw zal liggen, zijn op onderstaande figuur weergegeven.
Figuur: Projectenkaart Winsum (Locatie 1 Winsum Oost) (bron: Structuurvisie Winsum 2014)
3.3.2 Woonvisie Het Hogeland
De woonvisie (vastgesteld 10-02 2021) s een plan waarin staat hoe de gemeente Het Hogeland zich wil blijven ontwikkelen als goede woonplek voor iedereen. Er worden uitgangspunten en speerpunten in vastgelegd, die zowel voor de inwoners, corporaties, marktpartijen als de gemeente zelf houvast geven bij het omgaan met initiatieven op het gebied van wonen. Ook geeft de visie aan waar de gemeente nog ruimte ziet voor uitbreiding en op welke locaties men hiermee wil starten.
Om de dorpen in Het Hogeland aantrekkelijk te houden zal de gemeente moeten inspelen op de veranderingen in de wereld om ons heen. Hierbij spelen digitalisering, klimaatverandering, vergrijzing en lokale bevolkingsdaling een rol. De gemeente wil dit graag samen met inwoners, organisaties en bedrijven in goede banen leiden. En bieden onze dorpen dan ook de ruimte voor (woningbouw)initiatieven met meerwaarde, die passen bij de schaal van het dorp. Deze woonvisie vervangt eerdere woonbeleidsplannen voor wonen zoals die in de voormalige gemeenten De Marne, Eemsmond, Bedum en Winsum zijn eerder zijn vastgesteld.
3.3.3 Onderzoek wonen en leefbaarheid (november 2020)
De gemeente wil samen met de inwoners de koers van Het Hogeland verder invullen. Als eerste stap vroeg de gemeente in juni 2020 de mening over de toekomst van wonen, duurzaamheid en dienstverlening. De uitkomsten brengen in kaart wat er in de dorpen leeft. Het overgrote deel van de deelnemende inwoners geeft aan prettig te wonen in de eigen buurt of dorp. Over het algemeen worden hiervoor vier redenen genoemd: een rustige woonomgeving; het prettige contact met buren en dorpsgenoten; de aanwezigheid van voorzieningen; en ruimte, groen en natuur. Het valt op dat vooral inwoners van de woondorpen aangeven de rust, het groen en de onderlinge sociale samenhang te waarderen. De aanwezigheid van voldoende basisvoorzieningen wordt voornamelijk genoemd in de regionale centra van de gemeente: Bedum, Uithuizen en Winsum.
In de regionale centra lopen de wensen van inwoners voor koopwoningen uiteen. Voor Winsum is er een mix van behoefte, waarbij nieuwbouw en renovatie en behoud van karakteristieke panden beide worden genoemd. De inwoners geven over het algemeen aan dat de sociale huurwoningen in hun dorpen aandacht verdienen qua onderhoud en duurzaamheid. In Winsum is dit het belangrijkste onderwerp. Verder wordt opvallend vaak aangegeven dat duurzaamheid en betaalbaarheid van koopwoningen belangrijk is. Opvallend is dat er ook een groep inwoners is die geen nieuwbouw wil. Zij willen aandacht voor het verbeteren van de leefbaarheid en behoud van groen in het dorp.
Op een aantal locaties hebben bewoners kansrijke locaties aangewezen voor woningbouw. Mogelijke woningbouwlocaties zijn voornamelijk aangewezen in Winsum, Eenrum en Uithuizen. De twee doelgroepen die het vaakst worden genoemd voor deze mogelijke nieuwbouw zijn starters en ouderen.
3.3.4 Welstandsnota
De (voormalige) gemeente Winsum heeft haar welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota Winsum 2016. Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht. In de welstandsnota is opgenomen dat bij nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, de gemeente vaak werkt met een beeldkwaliteitplan. Dit is na vaststelling door de raad het toetsingskader voor welstand.
Voor Winsum Oost is een beeldkwaliteitplan van kracht. Dit beeldkwaliteitplan vormt een apart kader voor de welstandstoets en is in die hoedanigheid een (aanvullend) deel van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitplan vormt het toetsingskader voor de ontwikkeling van fase 1, 2 en 3 van Munster. In het plan zijn criteria opgenomen over onder andere erfscheidingen langs openbaar gebied, wateroevers, openbaar groen en openbaar gebied. Het beeldkwaliteitplan uit 2017 is voor fase 2 en 3 herzien en opgenomen in het Stedenbouwkundig plan Munster fase 2 en 3 (d.d. augustus 2021). Dit stedenbouwkundig plan is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.
4.1 Duurzaamheid
De ambitie is om van Winsum-Dorp, Munster een duurzame woonwijk te maken. Hierbij wordt gestimuleerd om de woningen energiezuinig te bouwen en te voorzien van duurzame verwarming. Hiermee wordt geanticipeerd op de landelijke transitie naar het gasloos verwarmen van woningen. Daarnaast wordt er aandacht gegeven aan het groene karakter van de wijk, de bezonning, natuurlijke hemelwaterafvoer en duurzame materialisering in de openbare ruimte. Zo wordt er bijvoorbeeld gekozen voor waterdoorlatende klinkers waarmee hemelwater direct de bodem kan infiltreren.
Het uitgangspunt is om per buurt van 15 tot 20 woningen een kleinschalig laag temperatuur warmtenet te realiseren. Als optie is er de mogelijkheid om een aantal woningen 'all-electric' uit te voeren. 'All-electric' betekent dat de woningen in hun eigen warmte en warm water behoefte voorzien op basis van elektrische apparatuur. Bij het laag temperatuur warmtenet wordt op een centrale plek het water voorverwarmd en vervolgens via een ringleiding naar alle woningen getransporteerd. Per woning wordt het water vervolgens tot het gewenste warmteniveau opgewaardeerd. Voor dit collectieve warmtenet is per 15 tot 20 woningen een verdeelstation en een warmtebuffer nodig.
'Vertaling' duurzaamheidsaspecten
Ten behoeve van de duurzaamheidsambitie zijn in de regels een aantal specifieke zaken geregeld zodat de duurzaamheidsambitie ook in planologische zin mogelijk is. Het gaat hierbij om grondreserveringen voor nutsvoorzieningen zoals:
- leidingen ten behoeve van een laag-temperatuur warmtenet;
- voorzieningen voor de opslag van warmte ten behoeve van een warmtenet (met een maximale hoogte van 2 meter);
- bijbehorende verdeel- en pompstations (met een maximale hoogte van 2 meter).
Ook de realisatie van zonnepanelen op eventuele collectieve en overdekte parkeergelegenheden is in planologische zin mogelijk. Aspecten die te maken hebben met een maximale bezonning (zongericht verkavelen) zijn in het beeldkwaliteitplan opgenomen.
4.2 Aardbevingsbestendig Bouwen
Bij de nieuwbouw zullen de mogelijkheden om aardbevingsbestendig te bouwen een belangrijk item vormen. De gemeente Het Hogeland zet erop in, dat nieuwbouw conform de daarvoor ontwikkelde normen (op dit moment neergelegd in de Nederlandse Praktijkrichtlijn, de zogenoemde NPR) te laten bouwen. De richtlijn heeft als doel om bestaande en nieuwe gebouwen robuuster te maken tegen aardbevingen in aardbevingsgevoelige gebieden. Deze richtlijn heeft nog geen verplichtend karakter en zal naar verwachting worden opgenomen in het Bouwbesluit. Afdwingbaarheid van een dergelijke wijze van bouwen vindt dan ook niet primair via het bestemmingsplan plaats, maar in het kader van het Bouwbesluit.
4.3 Verkeer En Parkeren (Mobiliteitstoets)
In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is een mobiliteitstoets uitgevoerd. Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (2018). Daarbij is gebruik gemaakt van het CROW kencijfer voor woonmilieutypes uit tabel A5. Gezien het inwonersaantal van Winsum (< 10.000 inwoners) wordt het kencijfer voor Landelijk gebied 'centrum-dorps' aangehouden. Voor het berekenen van het planjaar 2030, is gebruik gemaakt van informatie uit GVVP 2014 van Winsum.
4.3.1 Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De planontwikkeling is gelegen ten oosten aan de rand van de kern Winsum. De ontwikkeling zal aan de noordzijde worden ontsloten door middel van een aansluiting op de Trekweg naar Onderdendam en aan de zuidzijde op de Netlaan. De Trekweg is de verbindingsweg tussen Winsum en Onderdendam. De weg is ongeveer 4,5 meter breed. De Netlaan is een doodlopende weg waaraan een tweetal bedrijven en een aantal woningen van fase 1 ontsluiten. De weg is ongeveer 4,5 meter breed waar de reeds gerealiseerde fase 1 al op wordt ontsloten en daarna richting multifunctionele sportaccommodatie ongeveer 4,0 meter breed wordt. De Trekweg is een erftoegangsweg waar een maximumsnelheid geldt van 30km/uur binnen de kom en 60km/uur buiten de kom. De Netlaan is een erftoegangsweg waar binnen de kom een maximum snelheid van 30km/uur geldt en 60km/uur buiten de kom. Fase I van de planontwikkeling is ontsloten op deze twee wegen.
Langzaam verkeer
De omgeving is landelijk en op de Trekweg en Netlaan zijn geen fietsstroken en vrijliggende fietspaden aanwezig voor het fietsverkeer. Op de Trekweg en Netlaan deelt fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. In het verlengde van de Netlaan richting Onderdendam ligt een solitaire fietsverbinding (Munster weg). Op de Trekweg is geen voetpad aanwezig en op de Netlaan is een voetpad aanwezig richting Lombok.
Openbaar vervoer
Dichtstbijzijnde openbaar vervoer locatie is station Winsum. Deze ligt op fietsafstand, op ongeveer 1200 meter van de planontwikkeling.
4.3.2 Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie is berekend met kencijfers van het CROW (publicatie 381). In de bestaande situatie bestaat de locatie van de planontwikkeling van fase 2 en 3 uit een polderlandschap dat geen verkeer aantrekt. De toekomstige woningbouwontwikkeling fase 2 en 3 heeft wel een verkeersaantrekkende werking. Het gaat hierbij om circa 85 woningen. Tabel 1 toont de berekening van de verkeersgeneratie van het beoogde woonprogramma. Daarbij is gebruik gemaakt van het kencijfer voor woonmilieutypes uit tabel A5 van publicatie 381. Gezien het inwonersaantal van Winsum (< 10.000 inwoners) wordt het kencijfer voor Landelijk gebied 'centrum-dorps' aangehouden.
Tabel 1. Verkeersgeneratie
Woonmilieutype | Aantal | Kencijfer | Verkeersgeneratie | |
Weekdag | Werkdag* | |||
V Centrum -Dorps | 85 woningen | 6,3 per woning | 536 mvt/etmaal | 595 mvt/etmaal |
* omrekening werkdag naar werkdag met standaardfactor 1,11 voor woongebieden (CROW-publicatie 381)
Het woonprogramma van circa 85 woningen zorgt voor een verkeersgeneratie van circa 536 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling circa 595 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld in het drukste spitsuur. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 49 mvt.
4.3.3 Verkeerstoedeling
Conform het stedenbouwkundig plan wordt fase 2 aangesloten op de interne verkeersstructuur van fase 1, om vervolgens te ontsluiten op zowel de Trekweg in het noorden als de Netlaan in het zuiden. De ontsluiting van fase 3 is opgesplitst in de ontsluiting van het noordelijk deel, welke wordt ontsloten op de Trekweg en de ontsluiting van het zuidelijk deel, welke wordt ontsloten op de Netlaan. De toedeling is bepaald op basis van expert judgement. Daarbij zal 50% van de totale verkeersgeneratie van fase 2 en 3 worden ontsloten op de Trekwerk verdeeld over twee kruisingen (2x25%) en 50% van de totale verkeersgeneratie van fase 2 en 3 op de Netlaan verdeeld over twee kruisingen (2x25%).
4.3.4 Toekomstige Intensiteiten
In het GVVP Winsum uit 2014 is opgenomen dat de toekomstige voorspellingen over de verkeerstoename beperkt zijn in omvang. In het GVVP is opgenomen dat voor de komende 10 jaar als uitgangspunt rekening worden gehouden met 'slechts' een autonome groei van gemiddeld 1% per jaar. Indicatief kan daarom worden berekend welk effect de beoogde woningbouwontwikkeling heeft op het planjaar 2030 met een groeipercentage van 1% op de gemeentelijke wegen Trekweg en Netlaan. Voor de Trekweg is er een verkeerstelling uit 2019 beschikbaar. Voor de Netlaan zijn geen verkeerstellingen beschikbaar.
Toekomstige intensiteiten Trekweg
Op basis van een verkeerstelling van de Trekweg uit 2019 wordt een berekening gemaakt voor het planjaar 2030 met een groeipercentage van 1% per jaar. Tabel 2 toont de getelde verkeersintensiteit voor een gemiddelde week en werkdag op de Trekweg doorgerekend naar planjaar 2030. Op basis van de geleverde verkeerstelling 2019 kan daarom de verkeersintensiteit bepaald worden voor 2030. De telgegevens in tabel 2 laten zien dat de Trekweg op een gemiddelde werkdag in 2030 zonder plan 1.092 mvt/etmaal afwikkelt.
Tabel 2. Verkeersintensiteit Trekweg 2019 en doorberekening 2030 (bron: gemeente het Hoge Land, 2019)
Trekweg | 2019 | 2030 |
Etmaal gem. werkdag | 989 mvt /etmaal | 1.103 mvt /etmaal |
Toekomstige intensiteiten Netlaan
Zoals eerder aangegeven heeft de gemeente geen verkeerstelling voor de Netlaan. Wel kan er een inschatting worden gemaakt van de huidige verkeersintensiteiten. De Netlaan betreft namelijk een doodlopende weg waarop een woning, een manege en 24 woningen van fase 1 op wordt ontsloten. Van de genoemde functies die op dit moment op de Netlaan ontsluiten geeft functie wonen de hoogste verkeersgeneratie. In de worst-case situatie wordt uitgegaan van 26 woningen die ontsluiten op de Netlaan. In tabel 3 wordt indicatief het aantal verkeer berekend op de Netlaan zonder plan. De Netlaan genereert zonder plan 164 mvt/etmaal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag. Op een gemiddelde werkdag gaat het om 182 mvt/etmaal.
Tabel 3. Verkeersintensiteit Netlaan
Netlaan | Aantal | Kencijfer | Verkeersgeneratie | |
Weekdag | Werkdag* | |||
Zonder plan | 26 woningen | 6,3 per woning | 164 mvt/etmaal | 182 mvt/etmaal |
4.3.5 Verkeersafwikkeling
Zoals berekent genereren fase 2 en 3 samen 560 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. In combinatie met de verwachte verkeersintensiteiten in 2030 zonder plan, en de verwachte verkeerstoedeling van de planontwikkeling, leidt dit tot de volgende verkeersintensiteiten in 2030 inclusief planontwikkeling.
Tabel 4. Verkeerintensiteiten Trekweg en Netlaan na planontwikkeling
Wegen 2030 incl. ontwikkeling | Aantal | Planfase 2 en 3 | Verkeersintensiteiten |
totaal | |||
Trekweg gem. werkdag | 1.103 mvt/etmaal | 280 mvt/etmaal | 1.383 mvt/etmaal |
Netlaan gem. werkdag | 182 mvt/etmaal | 280 mvt/etmaal | 462 mvt/etmaal |
Bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling zijn de spitsen maatgevend. Tijdens de spitsen wordt ten opzichte van het gehele etmaal immers het meeste verkeer afgewikkeld. Bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling in de spits wordt als vuistregel aangehouden dat 10% van de etmaal intensiteit in het drukste spitsuur wordt afgewikkeld. Voor de Trekweg betekent dit dat er in dat drukste spitsuur 28 mvt/uur (280/10) bij komen. Voor de Netlaan geldt hetzelfde. Ook hier gaat het om 28 mvt/uur. Gezien de inrichting van de weg leidt deze toevoeging niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Een gelijkwaardige kruising zoals deze kan in een normale situatie 4000 mvt/etmaal afwikkelen. Per kruising wordt door de ontwikkeling 140 mvt/etmaal toegevoegd. Door het toevoegen van de voertuigen leidt dit niet tot verdere knelpunten in de verkeersafwikkeling.
4.3.6 Verkeersveiligheid
Capaciteit wegen (fietsers en voetgangers)
De Trekweg en Netlaan betreffen beiden erftoegangswegen (30 km/uur). Volgens een duurzaam veilige inrichting kunnen deze wegen een maximum verwerken van 4000 mvt/etmaal. Met de ontwikkeling van fase 2 en 3 betekent dit voor de Trekweg 1.383 mvt/etmaal en Netlaan 462 mvt/etmaal. Daarmee zitten beide wegen nog ruim onder de maximale capaciteit van 4000 mvt/etmaal. Kortom de toevoeging van fase 2 en 3 leidt niet tot verkeersveiligheidsknelpunten.
Langzaam verkeer
Aan de zuidkant van de woningbouwontwikkeling aan de Netlaan ligt een looproute richting het dorp. Voor fietsers zijn de Trekweg en Netlaan beide toegankelijk voor fietsers. De Netlaan is een gunstigere fietsroute omdat deze weg minder verkeer aantrekt en een directe verbinding biedt met Onderdendam waarbij de fietser deels op solitaire fietspaden fietst.
4.3.7 Conclusie mobiliteitstoets
De beoogde woningbouwontwikkeling is goed ontsloten voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer. De verkeerstoename is laag, waardoor de verkeersafwikkeling van fase 2 en 3 niet tot knelpunten gaat leiden op het omliggende wegennet. De wegen kunnen volgens een duurzaam veilige inrichting het verkeer veilig afwikkelen. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
4.4 Geluid
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behalve wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van wegverkeerslawaai, uitgezocht moet worden of voldaan kan worden aan de voorkeurgrenswaarde zoals deze is opgenomen in de Wet geluidhinder.
Toetsing
De ontwikkeling ligt binnen de geluidzones (Wet geluidhinder) van de Trekweg naar Onderdam en de Netlaan. Volgens de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek nodig indien nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt binnen de zone van een gezoneerde weg. Ten behoeve van het bestemmingsplan is daarom een akoestisch onderzoek opgesteld. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Netlaan en de Trekweg naar Onderdam de wettelijke voorkeursgrenswaarde/richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden De woningen worden gerealiseerd in een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
4.5 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijnstof. Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
Toetsing
Er worden met dit plan circa 85 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Het plan is daarmee vrijgesteld van toetsing. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Daarvoor is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De meest recente invoergegevens zijn van 13 maart 2020. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Uit de concentratiekaarten blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
4.6 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. De locatie is lange tijd overwegend in gebruik geweest ten behoeve van de agrarische functie. Het is niet aannemelijk dat vanuit deze functie verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (Verkennend bodemonderzoek 2e en 3e fase ter plaatse van woongebied Munster te Winsum, december 2020). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op de onderzoekslocatie en beoordelen of deze kwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik van de locatie. Aanvullend is op basis van een indicatieve toetsing een uitspraak gedaan over de te verwachte kwaliteitsklasse en hiermee de hergebruiksmogelijkheden van de grond. Tevens wordt inzicht verkregen in de bodemopbouw tot een diepte van circa 2,0 m-mv en de actuele grondwaterstand.
In het onderzoek zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties aan xylenen aangetoond. De oorzaak van deze licht verhoogde concentraties in het grondwater is onbekend. De aangetroffen lichte verontreinigingen in de bodem (en grondwater) vormen echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De grond is indicatief getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit en is geclassificeerd als ‘altijd toepasbaar’. De aangetoonde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het terrein.
Indien grond vanaf de locatie wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Mogelijk is alsnog een analyse op PFAS noodzakelijk. Indien de grond elders wordt toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden. De grond mag ook binnen het werkgebied worden hergebruikt (tijdelijke uitname en terugplaatsing).
Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving, bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd. Binnen het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen of overige risicovolle inrichtingen. Buiten het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig die invloed hebben op het plangebied. Nieuwe Bevi-inrichtingen worden binnen het plangebied niet toegestaan; evenmin is dat het geval op het aangrenzende bedrijventerrein.
Binnen het plangebied zijn geen wegen, spoorlijnen of waterwegen aanwezig waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt en ook ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg, spoorlijn of waterweg. Het plangebied ligt ook niet binnen de veiligheidszones die in de provinciale Omgevingsverordening zijn aangewezen.
Voor wat betreft het aspect externe veiligheid gelden daarom geen beperkingen voor dit bestemmingsplan. Het is niet noodzakelijk om in het kader van dit bestemmingsplan het groepsrisico te verantwoorden.
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.7.2 Advies Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Groningen heeft in het kader van het vooroverleg advies uitgebracht. (Zie ook bijlage 13). Daarnaast adviseert de Veiligheidsregio de gemeente op basis van Wet veiligheidsregio's artikelen 2 en 3 over de brandweerzorg binnen het plangebied. Er heeft een beoordeling plaatsgevonden op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de planontwikkeling. deze beoordeling leidt tot de volgende conclusies:
- Op de planontwikkeling zijn geen externe veiligheidsrisico's van invloed
- In relatie tot de planontwikkeling is de bestrijdbaarheid wél een aandachtspunt.
Op basis van deze beoordeling geeft de Veiligheidsregio onderstaand advies:
Bereikbaarheid
In de huidige ruimtelijke indeling is het plangebied tweezijdig bereikbaar over de Trekweg naar Onderdendam en over de Netlaan. Binnen het plangebied zijn de eilanden eenzijdig bereikbaar. Deze eilanden hebben doodlopende wegen met uiteindes waar een wegverbreding aanwezig is. Als deze niet aanwezig zijn dienen deze wegen niet dieper te zijn dan 40 meter of 5 meter of breder te zijn zoals beschreven in de handleiding bereikbaarheid en bluswatervoorziening van de Veiligheidsregio Groningen.
Bestrijdbaarheid
Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of de brandweer snel kan beschikken over voldoende bluswater, is de beschikbaarheid van zowel primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen beoordeeld. Hieruit blijkt het volgende:
- Informatie over de bluswatervoorziening is nog onbekend. Er wordt geadviseerd om in de nadere uitwerking van het plan de medewerker brandweer van de gemeente mee te nemen in de plaatsing van de brandkranen.
- De eilanden en de bruggen bieden mogelijkheden voor het creëren van een secundaire bluswatervoorziening. De locaties dienen echter wel vastgelegd en fysiek zichtbaar te zijn volgens de voorwaarden zoals in de handreiking bereikbaarheid en bluswatervoorziening. De medewerker brandweer zorg denkt hierbij graag mee.
De adviezen en aanbevelingen ten aanzien van bereikbaarheid en bestrijdbaarheid worden door de gemeente onderschreven en zullen bij de verdere planuitwerking ter harte worden genomen.
4.8 Water
Toetsingskader en beleid
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal 'tritsen':
- waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
- waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Voor dit bestemmingsplan is op 20 december 2018 de digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 5). Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure wordt gevolgd. Het waterschap heeft daarna contact opgenomen en verwezen naar haar advies uit 2015 over Munster fase 1, 2 en 3. Dit advies is daarom ook voor dit bestemmingsplan gebruikt en als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Uit de watertoets en het advies komen de volgende aandachtspunten naar voren.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Toename verhard oppervlak
In de toekomstige waterhuishoudkundige situatie is er de noodzaak om de mogelijkheden voor waterberging in de waterhuishoudkundige systemen te vergroten. Het waterschap Noorderzijlvest hanteert daarvoor normen. Algemeen is bij toename van het verhard oppervlak compensatie nodig in de vorm van waterberging. Bij uitbreidingsplannen van < 10 hectare geldt als vuistregel dat het extra te realiseren wateroppervlak gelijk is aan 10% van de toename van het verhard oppervlak. Op basis daarvan kan vervolgens de hoeveelheid waterberging in vierkante meters wateroppervlak worden vastgelegd. Daarbij dient de oppervlakte aan te dempen watergangen in de vorm van oppervlaktewater gecompenseerd te worden. Voor het overige mag de compensatie (tevens) gezocht worden in de vorm van wateropvang met vertraagde waterafvoer.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel om een woongebied te realiseren aan de oostzijde van Winsum. De omvang van het plangebied meet circa 6,5 hectare. De hele ontwikkeling van de woonuitbreiding is 9,5 hectare (inclusief fase 1) blijft daarmee beneden de 10 hectare. Dat betekent dat een toename van bebouwd/verhard oppervlak voor 10% gecompenseerd moet worden door oppervlaktewater. Dit is ook randvoorwaarde voor het nieuwe bestemmingsplan. Bij het creëren van de benodigde berging onderscheidt het waterschap een driedeling die achtereenvolgens moet worden doorlopen:
1. de waterberging wordt binnen hetzelfde plangebied gerealiseerd;
2. de waterberging wordt binnen hetzelfde peilgebied gerealiseerd;
3. de waterberging wordt in een aanliggend, benedenstrooms peilgebied gerealiseerd.
Binnen dit plangebied wordt met de gekozen waterstructuur ruimschoots voldaan aan de benodigde wateroppervlakte en kan voldaan worden aan de stap 1. Van het gebied als geheel gaat het om circa 15% aan te handhaven/verbreden oppervlaktewater in de vorm van in te passen kavelsloten en watergangen. Daarmee wordt aan de benodigde watercompensatie voldaan.
Bijgaande foto's laten de waterstructuur zien in de voormalige situatie en in de huidige situatie.
Figuur: Waterstructuur voormalige situatie
Figuur: Waterstructuur huidige situatie
Afvoer van riool en hemelwater
Bij de realisering van het rioleringsstelsel wordt rekening gehouden met de aanleg van een zogenaamd "gescheiden stelsel", overeenkomstig de wensen van het waterschap. Daarbij wordt het hemelwater naar het gebiedseigen oppervlaktewater afgevoerd. Eén en ander op grond van het waterbeleid van de gemeente Het Hogeland.
Hoofdwatergang
De Potmaar, die aan de oostzijde van het plangebied ligt, is een hoofdwatergang. Hoofdwatergangen zijn de belangrijkste watergangen voor de wateraanvoer en waterafvoer van een gebied. Deze zijn essentieel voor het goed functioneren van het watersysteem. Tevens hebben de hoofdwatergangen een waterbergende functie. Alle watergangen, inclusief de daarin gelegen kunstwerken (bruggen, duikers, stuwen, gemalen enz.) worden beschermd door middel van de Keur van waterschap Noorderzijlvest. Voor het verrichten van handelingen binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig. Zuidoostelijk van het plangebied ligt een regionale kering. Het waterschap verzoekt in haar advies om voor de regionale kering de bestemming 'Waterstaat -waterkering' op te leggen. Deze dubbelbestemming is in dit plan opgenomen.
Verder verdient het beheer en onderhoud van oevers, taluds en beschoeiingen aandacht. Natuurvriendelijke oevers kunnen een bijdrage leveren aan een verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit. Een juist beheer en onderhoud van de oevers is dan van belang.
Voor het daadwerkelijk uitvoeren is naast de instemming van het waterschap met dit plan, te zijner tijd, ook een Watervergunning op grond van de Keur vereist. In deze vergunning stelt het waterschap voorwaarden ten aanzien van afmetingen van waterlopen en kunstwerken, hoogtes en constructies. Ook het beheer en onderhoud van waterstaatswerken wordt daarin geregeld.
4.9 Ecologie
4.9.1 Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings-of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland. Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van het plangebied ten opzichte van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.
4.9.2 Onderzoek
1. Quickscan Wet natuurbescherming' (november 2020)
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op uitvoerbaarheid, onder meer in relatie tot de natuurwetgeving. Zo dient te worden onderzocht of als gevolg van de uitvoering van het plan sprake is van effecten op wettelijk beschermde soorten flora en fauna en/of natuurgebieden (Natura 2000), alsook in het kader van houtopstanden. Om hierin inzicht te krijgen is in eerste instantie een ecologische Quickscan uitgevoerd. Bij dit onderzoek is een inschatting gemaakt van de (mogelijk) binnen de invloedssfeer van het project aanwezige beschermde natuurwaarden en de effecten van de voorgenomen plannen op deze waarden. Op basis van deze quick scan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen werkzaamheden doorgang kunnen vinden binnen de kaders van de Wet natuurbescherming, mits men zich houdt aan de hieronder volgende aanbevelingen.
Algemene broedvogels en weidevogels
Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden komen waarschijnlijk (weide)vogels tot broeden waarvan de nesten alleen tijdens de broedtijd beschermd zijn. Geadviseerd wordt om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart-15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd.
Indien de werkzaamheden niet buiten de broedperiode uitgevoerd kunnen worden, wordt geadviseerd om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te voeren om eventuele broedgevallen van (weide)vogels binnen en vlak buiten het plangebied vast te stellen, dan wel uit te sluiten.
Vleermuizen (vliegroute)
Het Winsumerdiep vormt mogelijk een essentiële vliegroute tussen de bebouwde kom van Winsum en oostelijk gelegen foerageergebieden. Geadviseerd wordt om versterking van de lichtuitstraling boven het wateroppervlak van het Winsumerdiep tijdens en na de voorgenomen werkzaamheden in vergelijking met de huidige omstandigheden te vermijden. Indien dit niet mogelijk is, wordt nader onderzoek geadviseerd.
Waterspitsmuis
De aanwezigheid van leefgebied van waterspitsmuizen binnen het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te voeren aan de hand van eDNA onderzoek. (Environmental DNA (eDNA) is een nieuwe methode om de aanwezigheid van soorten in een water aan te tonen.) Tijdens dit onderzoek worden er gemixte watermonsters verzameld binnen het plangebied en vervolgens getest op de aanwezigheid van genetisch materiaal van waterspitsmuizen. Indien er genetisch materiaal van deze soort wordt aangetroffen, kan aangenomen worden dat deze aanwezig is binnen het plangebied. In dit geval dient er voor waterspitsmuis een ontheffing te worden aangevraagd, welke in de regel wordt afgegeven onder de voorwaarde dat er compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.
Zorgplicht
Er kunnen enkele soorten voorkomen in de deelgebieden waarvoor een vrijstelling geldt in het geval van schade aan deze soorten (bijvoorbeeld bruine kikker, veldmuis, enz.). De zorgplicht van de Wnb (art. 1.11) schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving (bijvoorbeeld amfibieën). Deze algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland. Mits eventueel aangetroffen dieren de kans krijgen om te vluchten of eventueel aangetroffen dieren worden verplaatst naar een plek in de omgeving die niet onder invloed staat van werkzaamheden, wordt onzes inziens voldaan aan de zorgplicht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het in één richting dempen van sloten (indien hier sprake van is) zodat vissen de kans krijgen om te vluchten en het afvissen van sloten als deze in hun volledigheid worden gedempt.
De 'Quickscan Wet natuurbescherming' (november 2020) voor de woningbouw ten oosten van Winsum is als bijlage 7 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
2. Nader onderzoek Waterspitsmuis
Het vervolgonderzoek naar de Waterspitsmuis is in januari 2021 afgerond. Binnen het plangebied is genetisch materiaal van waterspitsmuizen aangetroffen. Negatieve effecten op de plaatselijke waterspitsmuizenpopulatie als gevolg van het planvoornemen kunnen niet worden uitgesloten. Met het oog hierop dient er bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen, een ontheffing te worden aangevraagd. Een gedetailleerd overzicht van de te nemen vervolgstappen (mitigatie en compensatie) dient te worden uitgewerkt in een activiteitenplan. Het nader onderzoek naar de Waterspitsmuis is opgenomen als bijlage 8 bij de toelichting. De ontheffingsaanvraag is inmiddels in gang gezet.
3. Nader onderzoek vleermuizen-vliegroutes
Ten aanzien van de vliegroutes van vleermuizen is een aanvullend onderzoek uitgezet. De resultaten van dit onderzoek worden in juni 2022 verwacht. Dit nader onderzoek zal moeten aantonen of er inderdaad sprake is van het Winsumerdiep als een essentiële vliegroute tussen de bebouwde kom van Winsum en oostelijk gelegen fourageergebied. Is er sprake van een essentiële vliegroute dan zal een toename van rechtstreekse verlichting op de waterloop vermeden moeten worden. Dit kan worden bewerkstelligd door het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen. Het aanvullend onderzoek zal hiertoe aanbevelingen bevatten, welke in de uitvoeringsfase meegenomen kunnen worden. De maatregelen zullen er op gericht zijn om extra, directe/rechtstreeks lichtuitstraling op de waterloop te voorkomen. Bij directe/rechtstreekse lichtuitstraling op het Winsumerdiep moet gedacht worden aan de lichtuitstraling van eventuele (extra) openbare verlichting langs de Trekweg naar Onderdendam. Voorkomen moet worden dat er (extra) openbare verlichting langs deze weg gesitueerd gaan worden. Hier zal bij de uitvoering van de plannen rekening mee worden gehouden, zodat er tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie geen toename zal zijn van directe/rechtstreeks lichtuitstraling. De afstand van de woningen tot aan het Winsumerdiep bedraagt circa 15 a 20 meter. Gezien deze afstand is hier geen sprake van directe/rechtstreekse lichtuitstraling op de waterloop. Gezien de uitvoerbaarheid van de eventueel te nemen maatregelen is er -in relatie tot de natuurwetgeving- geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.9.3 Stikstof
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof, wordt bij vrijwel ieder plan of Omgevingsvergunning stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de aanleg- en exploitatiefase van de woningen, waarbij rekening is gehouden met verkeersbewegingen en de inzet van dieselaangedreven materieel.
Stikstofdepositieberekening met AERIUS Calculator
In bijlage 9is het resultaat gegeven van de AERIUS-berekening met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator (release 15 oktober 2020, versie 2020), met bijbehorende memo waarin de uitgangspunten zijn beschreven. De aanlegfase en exploitatiefase zijn in één berekening opgenomen. Het verkeer is in de exploitatiefase meer dan in de bouwfase zodat de berekening een worst-case benadering is. Uit de resultaten blijkt dat het project-effect in de exploitatiefase op geen enkel Natura 2000-gebied resultaten geeft die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten vanwege stikstofdepositie kunnen derhalve worden uitgesloten. Het aspect stikstof is daarmee dan ook geen belemmering voor het project.
4.10 Archeologie
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op 1 juli 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
Toetsing
De gemeenten in de regio Noord-Groningen hebben enkele jaren geleden archeologiebeleid vastgesteld. Gezamenlijk is een onderzoek gedaan naar de archeologische (verwachtings)waarden in het gebied. Op grond van onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het landschap zijn een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. In de Nota Archeologiebeleid (2008) is een uitwerking gegeven aan het archeologiebeleid. Inzet is:
- het beleid te laten aansluiten op de nieuwe wetgeving over de archeologische monumentenzorg;
- archeologische waarden zoveel mogelijk 'in situ' te laten behouden;
- cultuurhistorie (archeologie) vroegtijdig in te brengen in de totstandkoming van ruimtelijke plannen;
- aandacht te hebben voor interactie tussen ruimtelijke ordening en het bodemarchief.
Uit de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat voor het grootste deel van het plangebied geldt dat er sprake is van een hoge verwachting van archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 200 m2.
Figuur: Uitsnede Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Winsum (2008)
Onderzoek
Ten behoeve van het vigerend bestemmingsplan uit 2008 is eerder een archeologisch bureauonderzoek gedaan (Bureauonderzoek Onderdendamsterweg te Winsum, Synthegra bv Doetinchem, rapport P051865, Doetinchem, 2007). Vervolgens is in het kader van het bestemmingsplan voor Winsum-Munster fase 1 een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd om mogelijke consequenties in beeld te brengen (augustus/september 2014).Het onderzoeksgebied van dit veldonderzoek had betrekking op het gebied tot aan het Potmaar. (Winsum, Winsum-Oost, Gemeente Winsum( Gr,), Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, De Steekproef, 2014-08/07Z, Zuidhorn, september 2014.)
Uit het veldonderzoek blijkt dat door het ontbreken van archeologische indicatoren en de voor bewoning ongeschikte omstandigheden, de resultaten van het onderzoek geen aanleiding geven om tot vervolgonderzoek te adviseren.
Hieruit volgt dat het plan vanuit oogpunt van archeologie uitvoerbaar is.
4.11 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De (voormalige) gemeente Winsum heeft in 2016 de Erfgoednota vastgesteld. Onderdeel hiervan is de erfgoedkaart, waarop de cultuurhistorie waarden van de gemeente zijn weergegeven. Op bijgaande afbeelding is een uitsnede van de erfgoedkaart weergegeven.
Het plangebied ligt in het Oud wierdenlandschap. De Potmaar en het Winsumerdiep zijn als karakteristieke waterlopen aangewezen. De Munsterweg (het verlengde van de Netlaan) ten zuiden van het plangebied betreft een oude weg. Ten zuiden van het plangebied ligt ook de Historische Joodse begraafplaats en het bijbehorende hekwerk die beide als Rijksmonument zijn aangewezen.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Binnen het plangebied zijn de verkaveling en bijbehorende de waterstructuur (Potmaar, kavelsloten) en groenstructuur mede vanuit oogpunt van cultuurhistorie waardevol. Datzelfde geldt voor de oude Historisch Joodse begraafplaats aan de Netlaan, net buiten het plangebied. Het bestemmingsplan gaat uit van inpassing van de Potmaar, tast de begraafplaats niet aan, past kavelsloten in en houdt rekening met waardevolle landschapselementen.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.12 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6. Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden.
Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt).
Toetsing
Rond het plangebied kommen enkele bedrijven voor. In milieu-planologische zin wordt de multifunctionele sportaccommodatie ten zuiden van het plangebied, (Netlaan 1a) in de brochure Bedrijven en milieuzonering getypeerd als een bedrijf waarvan een richtafstand van 50 meter wordt aangehouden tot milieugevoelige functies als het wonen. Dit in relatie tot het aspect 'geluid'. Een deel van het plangebied valt binnen de richtafstand van 50 meter: dientengevolge zijn er twee woningen die gedeeltelijk binnen deze contour vallen. De multifunctionele sportaccommodatie wordt gerealiseerd op de locatie waar zich voorheen een manege bevond. De voormalige manege wordt zodanig ingedeeld dat alle sporten in het gebouw beoefend kunnen worden. Grenzend aan de voormalige manege wordt aan de westzijde een trainingsveld gerealiseerd. De afstand van dit trainingsveld tot aan de dichtstbijzijnde woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan bedraagt meer dan 50 meter. De richtafstand wordt gehaald. In de sportaccommodatie wordt ook voorzien in daghoreca. De daghoreca vervult ook een kantinefunctie voor na het sporten. In combinatie hiermee wordt aan de noordzijde van de voormalige manege een klein terras gerealiseerd. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt gehaald.
Daarnaast is circa 100 meter ten westen van het plangebied, achter Munster fase 1, het bedrijventerrein Lombok gelegen. Volgens het huidige bestemmingsplan Winsum-Dorp-2010 zijn daar lichte bedrijven toegestaan (categorie 1 en 2) ten opzichte waarvan een richtafstand van 30 meter in acht moet worden gehouden. Voor het terrein van de voormalige steenfabriek is in 2012 een ontwerpbestemmingsplan opgesteld om het Bobencoterrein te ontwikkelen voor woningbouw. Dit bestemmingsplan is echter nooit vastgesteld. Voor dit terrein geldt daarom dat deze nog steeds een bedrijfsbestemming heeft en een milieuzone van 30 meter. In het bestemmingsplan voor Munster fase 1 is beschreven dat er een afstandsverkleining kan worden toegepast van 30 naar 10 meter. Hiermee is in fase 1 een onaanvaardbare hinder uitgesloten. Voor Munster fase 2 en 3 waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, is er daarom zeker geen sprake van hinder vanuit bedrijventerrein Lombok.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
4.13 Kabels En Leidingen
Toetsingskader en beleid
In planologische zin moeten in het bijzonder bestaande of nieuwe hoofdtransportleidingen in een bestemmingsplan worden bestemd met een zone waarbinnen bebouwing wordt uitgesloten in verband met onderhoud en ter voorkoming van gevaar. Ook kan het gewenst zijn om ter bescherming van leidingen beperkingen te stellen aan (diepe) grondbewerkingen.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In en in de omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd door buis- of transportleidingen. Met nutsbedrijven wordt overlegd over verlegging/aanleg van leidingen.
4.14 Mer (Milieu Effect Rapportage) Verantwoording
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmerplichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts circa 85 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer. De 'Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling' is in het kader van het ontwerpbestemmingsplan opgesteld en als bijlage 10 bij de toelichting opgenomen.
Uit de informatie in deze notitie blijkt dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt de bestemming, zoals deze in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.
Water
De waterstructuur bepaalt mede de ruimtelijke opzet van de uitbreiding. De stedenbouwkundige opzet laat dat zien. De waterlopen die noord-zuid en west-oost door het gebied lopen, zijn door middel van een aparte bestemming 'Water' opgenomen. Naast een functie in de waterhuishouding en in de ruimtelijke opzet, zullen waterlopen ook een functie voor recreatief medegebruik krijgen. Met het oog daarop zijn ook steigers langs de kavel mogelijk (per perceel één steiger). De stijger mag maximaal 4 meter lang zijn en een diepte hebben van maximaal 1.5 meter. Bovendien moet de breedte van het aangrenzende water in elk geval zodanig zijn dat er voldoende doorvaarmogelijkheden zijn. De bestemming 'Water' is verder ruim omschreven: ook groen en paden langs de waterlopen kunnen binnen deze bestemming worden aangelegd.
Aanlegsteigers en vlonders
In het beeldkwaliteitplan / stedenbouwkundig plan zijn randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van steigers en vlonders. Deze randvoorwaarden hebben een vertaling gekregen in het bestemmingsplan.
Wonen
Het toekomstige woongebied is onder de bestemming 'Wonen' gebracht. Om recht te doen aan de uitgangspunten van een flexibele invulling, is de bestemmingsomschrijving ruim opgezet. Er zijn geen bouwvlakken aangegeven, zodat de positie van de woningen niet op voorhand vastligt.
Voor de percelen gelegen aan het water is een gevellijn opgenomen (5 meter uit watergrens). De woningen dienen in de gevellijn of ten hoogste 2 meter uit de gevellijn worden gebouwd. Ter voorkoming van verrommeling langs het openbare water zijn er geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de gevellijn toegestaan. Dit geldt eveneens voor de erfafscheidingen. Deze bedragen ten hoogste 1 meter. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kunnen wel worden gebouwd op het binnenterrein. Voor de woningen die niet grenzen aan het water geldt dat deze 3 tot 5 meter uit de weg dienen te worden geplaatst.
Nieuwbouw op deze locaties bepaalt het beeld en moet de structuur versterken. Het bestemmingsplan bevat alleen hoofdeisen aan de maatvoering. Zo bestaat er ruimte voor meerdere woningtypen, zowel vrijstaand of half-vrijstaand, alsook rijtjes bouw (tot maximaal vijf aaneen). Er wordt in beginsel uitgegaan van woningen in een of twee bouwlagen met kap. De woonoppervlakte is niet voorgeschreven, zodat ruimte bestaat voor meer woonruimte op de begane grond; zo kan ingespeeld worden op een behoefte aan extra werk- of hobbyruimtes. Ook het levensloopbestendig kunnen bouwen van woningen en het bouwen van woningen voor senioren geeft de wens tot een groter woonprogramma op de begane grond.
In beginsel wordt uitgegaan van woningen die met een kap worden afgedekt. Er wordt een goothoogte aangehouden van 7 meter en een dakhelling tussen de 30° en 60°.
Waar het bestemmingsplan de hoofdzaken regelt, wordt met het beeldkwaliteitplan op een goede kwalitatieve invulling gestuurd. Vanwege de afstemming op het woonbeleid en ook met het oog op de regelgeving in de provinciale Omgevingsverordening is in de planregels een bepaling opgenomen over het maximale aantal woningen. Over het plangebied als geheel zal dit aantal ten hoogste 85 bedragen. Dit aantal is gebaseerd op een redelijk dichte bebouwingsdichtheid. Enige flexibiliteit is gewenst. Het daadwerkelijke aantal zal sterk afhangen van de woningbehoefte op het moment van realisering.
Verder geldt voor de bijgebouwen de reguliere regeling binnen de gemeente, zoals die ook in andere recente bestemmingsplannen is toegepast. Zo geldt voor aan- en uitbouwen, alsmede voor bijgebouwen (welke ook buiten het bouwvlak aanwezig mogen zijn) een oppervlaktemaat van maximaal 50 m². Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid is een verruiming mogelijk, maar voor een goede verhouding tussen bebouwd en onbebouwd erf geldt dat ten hoogste 50% bebouwd mag zijn. Op grond van het Besluit omgevingsrecht zijn er (vergunningvrij) mogelijkheden voor het verlenen van mantelzorg. Dit kan in de vorm van bijgebouwen, dan wel in de vorm van een functieverruiming op het perceel. (Bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht definieert huisvesting in verband met mantelzorg als huisvesting in of bij een woning van een huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste een persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning).
Verder is binnen de woonbestemmingen de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mogelijk. Er is aangesloten bij de reguliere gemeentelijke regeling. Een goede verhouding tot het aanwezige hoofdgebouw / beschikbare perceel blijft uitgangspunt.
Hiervoor zijn rooilijnen opgenomen. Voor wat betreft de hoeveelheid verharding (terrassen/ vlonders/ aanlegsteigers) aan de waterkant mag 40% van het waterfront per kavel worden verhard met een maximum breedte van 10 meter.
Aanlegsteigers en vlonders
In het beeldkwaliteitplan / stedenbouwkundig plan zijn randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van steigers en vlonders. Deze randvoorwaarden hebben een vertaling gekregen in het bestemmingsplan. Bijgaand figuur geeft een impressie van de aanlegsteigers en vlonders zoals beoogd worden met het beeldkwaliteitplan.
Figuur: impressie aanlegsteigers en vlonders zoals beoogd met het beeldkwaliteitplan
Waterstaat-Waterkering
De Potmaar, die aan de oostzijde van het plangebied ligt, is een hoofdwatergang. De hoofdwatergangen hebben een belangrijke functie voor de wateraan- en afvoer. Daarnaast wordt deze watergang gerekend tot de regionale waterkeringen. Ten behoeve van de waterkerende functie is de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voortraject
Het plangebied van dit bestemmingsplan is eerder (Dorpsvisie, bestemmingsplan Winsum-Oost, 2008) reeds als woningbouwlocatie aangegeven, als onderdeel van een planmatige ontwikkeling aan die zijde van Winsum. In het licht van de huidige woningmarktsituatie en de bijgevolg veel lagere taakstelling in het kader van de regiovisie Groningen-Assen, is de oostelijke ontwikkeling van Winsum thans beperkt tot het gebied tussen de huidige dorpsrand en de Potmaar. In 2012 zijn (toekomstige) bewoners en betrokkenen reeds geïnformeerd over fase 2 en 3. Suggesties en voorstellen zijn voor zover mogelijk ingepast. Daarop volgend heeft de gemeenteraad in maart 2015 de Gebiedsvisie Winsum-Oost vastgesteld.
Bestemmingsplanprocedure
Over de vertaling van het planvoornemen in het (ontwerp)bestemmingsplan worden de gebruikelijke inspraakmogelijkheden geboden. In het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg volgens artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. Van de Provincie en de Veiligheidsregio is een vooroverlegreactie ontvangen. In de 'Reactienota Vooroverleg' zijn deze reacties samengevat en voorzien van een beantwoording. Tevens is in deze nota aangegeven of de reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reactienota is opgenomen als bijlage 11 bij de toelichting. De vooroverlegreacties zijn tevens opgenomen als bijlage 12 en bijlage 13 bij de toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan “Winsum, Munster fase 2 en 3” heeft vervolgens van 9 december 2021 tot 19 januari 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn in totaal zes reacties binnengekomen: vijf reacties tijdens voornoemde periode en één reactie buiten deze periode. Drie reacties waren instemmend met het ontwerpbestemmingsplan en drie van deze reacties zijn aan te merken als zienswijze. In de 'Nota Zienswijzen' zijn de reacties samengevat en daar waar nodig voorzien van een beantwoording van de gemeente. De uitkomsten van de ter inzage legging hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De Nota Zienswijzen is opgenomen als bijlage 14 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is op 11 mei 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Aangaande de economische uitvoerbaarheid zijn de volgende aspecten van belang. Ten behoeve van de planontwikkeling zijn de gronden binnen het plangebied geheel aangekocht. Er is/wordt een exploitatieberekening gemaakt, waarin de grondkosten zijn opgenomen, zoals de (grond)aankopen, de kosten van het bouw- en woonrijp maken, de planontwikkelings- en procedure kosten, alsmede geraamde opbrengsten en de rentecomponenten. De kosten van het plan worden grotendeels gedekt door inkomsten vanwege de planontwikkeling. In de exploitatieopzet wordt rekening gehouden met een gefaseerde uitvoering. De resultaten worden in samengevatte vorm toegevoegd. Op grond hiervan wordt de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
De Grondexploitatiewet (onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening) stelt een gegarandeerd kostenverhaal verplicht bij het opstellen van bestemmingsplannen waarin bepaalde bouwplannen mogelijk worden gemaakt. Een exploitatieplan is verplicht, tenzij het verhalen van kosten al anderszins is verzekerd, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen en regels omtrent werken en werkzaamheden in het exploitatiegebied niet noodzakelijk is. In dat geval dient de gemeenteraad tegelijk met vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan expliciet en gemotiveerd te besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen.
In de situatie van het plangebied van de nieuwe ontwikkeling aan de oostzijde van het dorp wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. De gronden zijn inmiddels door de gemeente verworven. De gemeente zet erop in om bij de planuitwerking nadere afspraken -in de vorm van anterieure overeenkomsten- met ontwikkelende partijen te maken.
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan Munster Fase 2 En 3
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan Munster fase 2 en 3
Bijlage 2 Ladderonderbouwing
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Wateradvies
Bijlage 7 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 7 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 8 Nader Onderzoek Waterspitsmuis
Bijlage 8 Nader onderzoek Waterspitsmuis
Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 10 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r Beoordeling
Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r beoordeling
Bijlage 11 Reactienota Vooroverlegreacties
Bijlage 11 Reactienota vooroverlegreacties
Bijlage 12 Vooroverlegreactie Provincie Groningen
Bijlage 12 Vooroverlegreactie provincie Groningen
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Groningen
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Groningen